M'. 264. Eerste Blad.
3d* Jaargang.
Zaterdag 25 Maart 1905.
BUITENLAND.
FEUILLETON.
EEN PRINSES.
AMERSFOORT
ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Amersfoortf 1.25.
Idem franco per poBt- 1.75.
Afzonderlijke nummers- 0.05.
Deze Courant verschijnt Dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen.
Advertentiën, mededeelingen enz., gelieve men vóór 10 uur
'8 morgens bij de Uitgevers in te zenden.
Uitgevers: VALKHOFF C».
Utrechtschestraat I. Intercomm. Telephoonnummer 66.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Tan 1—5 regels O-TB.
Elke regel meer - 0.15.
Oroote letters naar plaatsruimte.
Yoor handel en bedrijf bestaan roordeellge bepalingen tót
het herhaald adverteeren in dit Blad bg abonnement. Eens
circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag
toegezonden.
Aan hendie met I April
a. s. op dit blad inteekenen,
worden de nummers die ge
durende de maand Maart nog
zullen verschijnenKOSTE
LOOS toegezonden.
Politiek Overzicbt
Os crisis in Hongarije.
De crisis wordt ernstiger in Hongarije. En
de reis van Keizer Frans Jozef naar Budapest
heeft geen andere uitwerking gehad, dan dat
hare uitbarsting er door zal worden verhaast.
Graaf Julius Andrassy, het hoofd der liberale
dissidenten, die na den uitslag der verkiezin
gen voor den rijksdag welk© aan dei liberale
partiii eene nederlaag heeft gebracht, met de
samenstelling van een nieuw kabinet was
belast, heeft deze opdracht aan den Keizer
teruggegeven. Na overleggingen, die weken
hebben, geduurd, is hij tot het inzicht ge
komen, dat het niet mogelijk was de Kroon
en de nu meerderheid geworden oppositie,
waarin de onafhankelijkheispartiji den boven
toon voert, tot elkaar te brengen.
Het programma, op grond waarvan de op
positie bereid was het bewind te aanvaard
den, hield in eene kiesrechthervorming op
broeden grondslag, bestuurshervormi ngende
economische onafhankelijkheid van Hongarije
op grond van zelfstandigheid van het Hon-
gaarsche tolgebied in dier voege, dat maat
regelen voor een geleidelijken overgang zou
den worden getroffen, voorts maatregelen op
sociaal-politiek gebied1. Wait het hoofdpunt
betreft, de militaire kwestie, bood de opposi
tie aan, hare eischen op dat gebied te laten
rusten., wanneer de Kroon harerzijds afzag
van het opleggen van nieuwe militaire offers,
al3 vermeerdering van het militie-contingent,
aanschaffing van nieuw geschut, enz.
Dit programma echter heeft bijna in
geen enkel opzicht de toestemming van de
Kroon gevonden. Behalve eene bestu/ursher-
vorming, heeft graaf Andrassy geen enkele
concessie kunnen krijgen. Wat de beide hoofd
punten betreft, moest bii mededeelen, dat de
laatste, als onherroepelijk verklaarde beslis
sing van de Kroon aldus luidde„In de mili
taire kwestie wordt de snelle en nauwkeurige
uitvoering van de reeds in het programma
van het comité van negen (verleden jaar) ver
vatte eischen als de uiterste grens van toelaat
bare tegemoetkoming aangeduid, terwijl de
regeling van den economischen toestand door
den Kroon geheel aan het beleid vm de beide
regeeri.ngen (van Oostenrijk en Hongarije)
overgelaten wordt."
In de partijivergadering van de vereenigde
oppositie werd tot toelichting van het stand
punt van de Kroon door den voorzitter graaf
Apponyi gezegd, dat er geen hinderpalen in
den weg stonden aan de voorwaarden, voor
zoover zij op de binnenlandsche aangelegen
heden betrekking hadden, want in dat opzicht
had de Kroon aan de te vormen regeering
de handen vrijgelaten. In de zaak van de
economische onafhankelijkheid echter kon
het verlangen van de onvoorwaardelijke aan
neming van het op onwettige wijze gesloten
Duitsche handelsverdrag een middel zijn om
het tot stand komen van die onafhankelijk
heid te verhinderen. Op dit gebied had men
intusschen tot elkaar kunnen komen. Maar
in de militaire kwestie was dat niet mogelijk.
Van de onafhankelijiksheidspartij kon niet
worden gevergd, dat zij niet alleen afzag van
haren eisch tot invoering van de Hongaar-
sche commandotaal in het Hongaarsohe leger,
maar ook hare toestemming zou verleenen tot
de verhooging van het militie-contingent en
tot het crediet van 450 millioen kronen, dat
wordt verlangd voor het nieuwe oorlogsmate-
rieel.
Het besluit van de oppositie is dus ge
weest, dat de onderhandelingen zijn afge
broken. In een eenstemmig genomen besluit
is uitgedrukt, dat de oppositie niet in staat
is een kabinet te ondersteunen of zelve een
kabinet samen te stellen, maar in hare eischen
tegenover de Kroon solidair zal blijven.
Naar aanLiding van dit besluit van de op
positie, heeft graaf Andrassy het hem door
den monarch verleende mandaat terugge
geven. Na de audiëntie waarin dat is ge
schied, verklaarde hij, dat er nu „iets geheel
anders, iets nieuws" zou komen. De organen
van de oppositie drukken de hoop uit, dat
do eindoverwinning van de oppositie, wan
neer zij solidair blijft, niet zal kunnen wor
den verhinderd. De oppositie is besloten de
nieuwe regeering dood te stemmen en in het
gansche land een lijdielijk verzet te organi-
seeren, dat zich zal uiten in je weigering
om belasting te betalen en op te komen voor
den dienst bij het leger.
Het offici use orgaan van het demissio
nair kabinet-Tisza bericht, dat er nu een
cabinet, d'affaires zal komen. In welingelichte
politieke kringen verwacht men, dat de nieu
we regeering, wanneer de onmogelijkheid
blijkt om met het parlement te werken, den
rijksdag voor onbepaalden tijd zal verdragen.
Het is dus een tijdperk van vermomd abso
lutisme, dat men in Hongarije tegemoet gaat.
En wat zegt men in de andere rijkshelft
van de dingen, die in Hongarije gebeuren?
Het huis van afgevaardigden van den Oos-
tenrijkschen rijksraad heeft verleden Dins
dag, op voorstel van den afgevaardigde Der-
schatta besloten, tot benoeming van eene bij
zondere commissie tot onderzoek van den door
de beweging in Hongarije veroorzaakten toe
stand der monarchie. Dit besluit is genomen
met algemeene stemmen. Die eenstemmigheid
is in deze anders zoo hopeloos verdeelde ver
gadering een zeer opmerkelijk verschijnsel.
Maar of dit besluit iets zal uitwerken, is
eene andere vraag. Een correspondent van
de Frankf. Ztg. is daarover, met het oog
op den algemeen.n politieke toestand, op do
onmacht van dit aanhoudend door art. 14 der
grondwet bedreigde huis en op de „voorzich
tigheid'" van zijne staatslieden, die 't naar
boven nooit willen verkerven, pessimistisch
gestemd. Hij schrijft„Op den keper be
schouwd, is 'ter slechts om te doen geweest
of aan het vooi-stel-Derschatta eene begrafenis
lo, 2e of 3e klasse zou ten deel vallen. Het
heeft eene begrafenis 1© klasse gekregen,
want- het is eenstemmig aangenomen. Bij
de debatten, die tegelijkertijd in het kamp
der vereenigde oppositie te Budapest werden
gevoerd, zal echter wel n'emand' naar het
lot gevraagd hebben, dat het voorstel-Der-
schatta in den rijksraad' beschoren zou zijn."
Duitschl&nd. N
Wanneer men de rede, die de Duitsche
Keizer eergisteren te Bremen heeft gehou
den in haar geheel voor zich ziet, dan komt
hel warme pleidooi voor* eene politiek des
vredes, dat zij bevat, uit den aard der zaak
beter tot- zijn recht dan in het uittreksel,
dat de telegraaf ons daarvan heeft overge
seind. Dat deel van de rede laten wij hier
in zijn geheel volgen. De herinnering aan
Brommy, waarmee hij begint, heeft betrek
king op den tijd, toen de Duitsche natio
nale vergadering te Frankfort vergaderd
was, die in Maart 1849 Brommy als rijks
commissaris van de marine naar Bremerslia-
ven zond, met opdracht eene Duitsche vloot
en een zee-arsenaal te stichten. Den 2en
April 1852 werd door den bondsraad tot
ontbinding van de vloot beslotende sche
pen werden bij opbod verkocht. Het" model
van het admiraalschip bevindt zich nog in
Bremen.
„Ik heb, toen ik als jongeling voor het
model van het schip van Brommy stond, met
verkropte woede de smaad ondervonden, die
onze vloot en onze toenmalige vlag is aan
gedaan, en misschien, daar toeh van moeders
zijde een sterk zee-bloed in mijne aderen
gekomen is, is dat de weg geweest, die voor
mij het richtsnoer zou geven voor de wijze
waarop ik de taaie móest opvatten, die nu
voor het Duitsche rijk te doen stond. Ik heb
mij den vaandeleed gezworen destijds, toen
ik aan de regeering kwam, na den geweldi
gen tijd mijtn grootvader, dat, voor zooveel
't aan mij lag, de bajonetten en kanonnen
moesten rusten, maar dat bajonetten en kar
nonnen scherp en in deugdelijken staat ge
houden moesten worden, opdat nijd en af
gunst van buiten ons niet zoude storen in
het beplanten van onzen tuin en de vol
tooiing van ons mooi huis vau binnen. Ilc
heb mij zelf beloofd, op grond van mijne on
dervinding uit de geschiedenis, nooit naar
eene djdele wereldheerschappij to streven.
Want wat is er van de groote, zoogenaamde
wereldrijken geworden? Alexander de Groo
te, Napoleon I, alle groote oorlogshelden, zij
hebben in het bloed gebaad en ten onder
gebrachte volken nagelaten, die bij de eer
ste gelegenheid weer opgestaan zijn en de
rijken tot verval hebben gebracht.
Het wereldrijk, dat ik mij heb gedroomd,
moet daarin bestaan, dat in de eerste plaats
het nieuw geschapen Duitsche rijk van alle
kanten het volstrekte vertrouwen als een
kalm, eerlijk, vreedzaam buurman genieten
zal, en dat, wanneer men eens misschien
van een Duitsoh wereldrijk of een wereld
heerschappij der Hohenzollerns in de ge
schiedenis zal spreken, zdji niet op veroverin
gen gegrondvest zal zijn door het zwaard,
maar door wederzijdsch vertrouwen van de
naar gelijke doeleinden strevende naties.
Kort uitgedrukt, zooals een groot dichter
zegt: „Aussen hin begrenzt, im Innern un-
begrenzt".
Gij hebt gewezen op de schepen die hier,
rijik aan herinneringen, afhangen van de
zoldering vau de mooie oude zaal. De fcijfd
waarin ik opgegroeid ben, was in weerwil
van den groeten oorlog voor ons zeevarend
deel van de natie geen groote en roemrijke
tijd. Ook hier heb ik de gevolgtrekkingen
gemaakt uit datgene, wat mijne voorvaderen
gedaan hebben. In het binnenland was op
militair gebied zooveel geschied, als nood
zakelijk was. Thans moest de beurt komen
aan de zeemacht. Ik dank God, dat ik hier
in dit raadhuis geen noodkreet meer behoef
te slaken, zooals eens in Hamburg. Dfe vloot
drijft, en zij wordt gebouwd. Het materiaal
aan menschen is aanwezig, de ijver en de
geest is dezelfde als die, welke de officieren
van het Pruisische leger bij Hohcnfriedberg
en bii Königgratz en bij Sedan vervuld beeft
en met elk Duitsch oorlogsschip dat van
stapel loopt, is er een waarborg meer voor
den vrede op de aarde gekomen, zooveel te
minder zullen onze tegenstanders het met
ons trachten aan te leggen, zooveel te meer
worden wij waard als bondgenooten.
Toen ik vandaag langs Bremen's burgerij
kwam, zag ik de ouden en de jongen naast
elkaar staan, de oude met hunne eerepen
ningen en hunne kruisen, de medestrijders
en medehelpers onder de twee groote mees
ters (Wilhelm I en Frederik) wier stand
beelden in deze stad staan, en voor hen de
jeuigd die opgroeien zal voor het nieuwe rijk
en zijm taak. Wat zal die taak zijn? Voort
durend verder te bouwen, twist, haat, twee
dracht en strijd te vermijden, vreugde te
scheppen in het bezit van het Duitsche va
derland, gelijk het is, en niet naar onmoge
lijke dingen te streven, zich to wijden aan
de vaste overtuiging, dat de Heer onze God
zich nooit zooveel moeite zou hebben gege
ven voor ons Duitsche vaderland en zijn
volk, wanneer hij ons niet tot groote dingen
besteand had. Wij zijn het zout der aarde,
maar wij moeten zulks waardig zijn. Daarom
moet onze jeugd leeren om zich allerlei te
oo♦zeggen en af te zien van wat uiet goeJ
is voor haar, namelijk datgene wat uit den
vreemde binnengeslopen is; moet rij zeden,
tucht, orde, eerbied en godsvrucht bewaren.
Dan moge eens boven het Duitsche volk
geschreven worden, wat op de helmen van
mijn eerste garde-regiment staat„Semper
talis", „steeds dezelfde". Dan zullen wij
van alle kanten met achting, ten deele ook
met liefde, als betrouwbare menschen be
schouwd worden, en kunnen wij staan, de
hand op het gevest, het schild voor ons op
den grond, en zeggen: „Laat komen wat
komen wil!"
Ik ben vast overtuigd, dat mijne woorden
hier in Bremen in goede aarde zullen val
len. Van hart© wensch ik, dat de gulden
vrede, die tot dusver met Gods hulp is ge
handhaafd, verder voor ons behouden moge
blijven en dat Bremen onder den vrede moge
groeieD, bloeien en gedijen!"
Berlijn, 2£ Maart. De Staatsanzeiger be
vat de benoeming van den Ober-president
von Bethmann-Hollweg tot minister van staat
en van binnenlandsche zaken.
Duiiaohland, Frankrijk en Marokko.
De Temps antwoordt op de door de Nordd.
Allg. Zeitung opgeworpen vraagt of Frank
rijk in Marokko wil optreden op dezelfde
wijze als het in Tunis heeft gedaan, dat
Frankrijk het Tunesische handelsstelsel
slechts heeft gewijzigd met toestemming van
de staten, die verdragen bezaten, en door
middel van vrijwillig aangenomen compen-
satiën. De mogelijkheid tot loyale onder
handelingen staat altijd open en kan voor
niemand een reden van ongerustheid zijp.
Wat. Marokko betreft, is de toestand an
ders Frankrijk verlangt van niemand een
prijsgeven van verkregen rechten. De arti
kelen 2 en 4 van de verklaring van 8 April
1904, vereenigd met het Duitsch-Marokkaan-
sche handelsverdrag, verzekeren den Duit-
schen handel alle waarborgen, die hij ter
wille van zijne beteekenis gerechtigd is te
verlangen. In geen enkel opzicht is deFran-
sche diplomatie er op uit .die waar-borgen te
verminderen. De Duitsche regeering is te
scherpzinnig om het tegendeel te gelooven.
Daarom kan onmogelijk worden aangeno
men, dat het bezoek van den Keizer aan
Marokko eene demonstratie tegen Frankrijk
zou zijn.
Frankrijk
De aartsbisschop van Algiers mgr. Oury
heeft aan den minister van eeredienst een
schrijven gericht ovor het wetsvoorstel tot
scheiding van Keiik cn Staat. Hij verklaart
dat bij afschaffing van het budget van eere
dienst de katholieke godsdienst in Algiers
geheel te niet zal gaan. Do onverschilligen
op godsdienstig gebied zouden tot bet- inzicht
komen, dat het voordeeliger i3 Muzelman te
zijn dan christen en dus overgaan tot het
Mahomedanisme, dat door het scheidingsvoor-
stel niet getroffen wordt.
Zwitserland.
De Zwitoersche Nationale Raad heeft het
handelsverdrag met'Duitschland met 103 te
gen 6 stemmen goedgekeurd. Tegen stemden
een agrariër en vijf sociaal-democraten.
tingeland.
Bij de stemming in het lagerhuis over de
motic-Ainsworth, tot verklaring, dat het bij
Chamberlain's tariefhervorning voorgenomen
invoerrecht op bewerkte goederen nadeelig
is voor do handelsbelangen van Engeland,
brachten slechts twee leden hunne stem te
gen udt. Onder de voorstemmers waren 22
unionisten, waaronder de gewezen ministers
van het kabinet-Balfour Hicks-Beach, lord
George Hamilton en sir John Gorst. De ta
riefhervormers hadden zich geheel van de
stemming onthouden.
Italië.
Rome, 2Jf Maart. Bij het voortgezette de
bat in de Kamer, kwam de tijdelijke minis
ter-president Tittoni met warmte op voor
Fortis en deed een krachtigen aanval op de
tegenstanders van het kabinet. De meerder
heid zou zich scharen niet om een persoon,
naar om een programma.
De motie om eenvoudig over te gaan tot
de orde van den dag, door de regeering af
gewezen, werd verworpen met 281 tegen 160
stemmen; eene motie, voorgesteld door Mar
sen-go en Baslia, werd daarna rangenomen
met 373 tegen 88 stemmen.
De algemeene indruk is, dat als gevolg
van deze stemming een nieuw ministerie zal
optreden, waarin Fortis en Tittoni zitting
hebben.
Rusland.
Men bespeurt zelfs in d© omgaving van
den Keizer neigingen, die minder vijandig
zijn tegen het denkbeeld van den vrede dan
die, welko vroeger schenen boven te drijven.
Intusschen worden militaire toebereidselen
bevolende volgende legerkorpsen zouden
terstond gemobiliseerd moeten wordenhet
14e (Lublin), het 15e (Warschau), het 18e
(Jurjew), het 19e (Brest), het 21e (Kiew),
eindelijk het le en het 2e korps van Kau-
kazie. Andere versterkingen zouden daarna
volgen en de legers tot een totaal-cijfer van
600.000 man brengen, welke massa in vier
legers zou worden gesplitst.
Dat het denkbeeld van den vrede veld
wint in de openbare meening, blijkt ook uit
de houding van een deel der pers, die, de
feiten niet kunnende ontkennen, althans na
gaat wie daarvoor verantwoordelijk zijn te
stellen. De Nowoje Vremja valt bijzonder
heftig aan de marine, de diplomatie en ein
delijk den minister van buitenlandsche za
ken.
Volgens een correspondent van de Köln.
Ztg. te Petersburg zijn de meeningen ver
deeld over de vraag, of het beter is den oor-
lcg voort te zetten of vrede te -luiten. De
pessimisten zeggen, dat het lang zal duren
voordat Rusland weer een slagvaardig leger
heeft, dat in staat is succes to behalen. Van
den anderen kant wordt daartegen aange
voerd, dat Rusland volop tijd heeft. Tot Mos-
28 Roman van
M0RITZ VON REICHENBACH.,
Op den avond van dien zelfden dag ont
moette graaf Mellow den baron Feldbeim
vóór de schitterend verlichte vensters van
het café „Bauer", Unter den Linden.
„Hazoo," riep de graaf, „ge loopt mij daar
precies tegen liet lijf om u eens flink: de huid
te laiten volsohelden! Ge hebt mij vandaag
schandelijk in den steek gelaten en als ik er
niet zoo fameus tegen was om eenmaal voor
genomen dingen uit te stellen, dan was ik
ook niet naar den schilder gegaan."
„Dus hebt ge 'tnu wel gedaan, nietwaar
Ja, ja, dat wist ik ook wel, en ik zelf werd
zoo plotseling verhinderd om u af te halen,
dat alleen die overtuiging mij ©enigszins
troosten kon. Ik stuurde ui trouwens een
boodschap met een mondelinge verontschul
diging, maar toen de bode bij) u kwam, waart
ge reeds weg."
„En nu gaat ge mee naar de club, omdat
ik u daar eens naar hartelust uw gedrag wil
verwijten."
„Dat kan ik tot mijn spijt ook al niet
doen. Mijn oom Selden is opeens overgeko
men en heeft, zonder mij te vragen of ik het
al dan niet goed vond, op mijn persoon en
op mijin tijd beslag gelegd. Ge weet, ik moet
den goeden man een beetje ontzien
„Ja, ja, dat is de erfoom, niet waar, die
het wonderlijke idee had, plotseling een
pleegdochter tot zich te nemen een aller
liefst meisje overigens, ik leerde haar on
langs toevallig op reis kennen ja, natuur
lijk, Feldbeim, dan is uw plaats bij oom
Belden."
„Maar tot de oluib kan ik wel met u op-
loopen. Ge hebt mij. zeker het een en ander
to vertellen I"
„Meer- dan ge denkt
„Hoezoo? Is die mijnheer Schroder u niet
bevallen V'
„Neen."
„Maakt hij uw portret niet?"
„Neen."
„Maar nu begrijp ik er niets meer van,
Mellow1! Hij is toch een schilder van groot
talent en daarbij een aangenaam mensch in
gezelschap."
„Nu, ik wil 't u eerlijk bekennen: ik heb
mij over den kerel geërgerd! En daar hij 't
er op toe sdheen te leggen, om zioh te laten
bidden en smeeken, heb ik hem kort- en bon-
clig gezegd, dat hij 't maar laten moest, als
hij er geen lust in had. En zoo ben ik van
hem vandaan gegaan."
„En wat was eigenlijk do reden van uw
ergernis?"
„Dat zal ik u zeggenGe herinnert u na
tuurlijk onze gemeenschappelijke reis met
deu nachttrein van Dresden naar Berlijn, bij
welke gelegenheid gij mij in uw vertrouwen
naamt omtrent uw wedervaren met die Sla
vische prinses waartoe trouwens van u-w
kant geen bizondere heldenmoed werd ver-
eischt, want de heele historie van uw over
haast vertrek was zoo doorschijnend als glas
en stond u bovendoen op 't gezocht te lezen.
Ik feliciteerde u toen van harte met de her
kregen vrijheid, weet ge nog wel?"
„Nu, ik ben die zaak intusschen geheel en
al te boven gekomen, vriend maar wat
heeft dat alles met Schroder en uw ergerais
te maken?"
„Niets anders, dan dat juist die prinses
Razitowaka op het atelier was en dat gezeg
de heer Schroder het goed vond, haar in 't
oog loopend het hof te maken en ziöh in 't
algemeen tegenover haar te gedragen, zooals
'teen cavalier tegenover een dame van goe
den huize, mijns inziens, niet past. Hij kon
blijkbaar zijn oogen niet van de prinses af
houden, en dat mijn komst hem op dat mo
ment bepaald hinderlijk was, liet hij mij
duidelijk genoeg bemerken. Nu, ge weet wel,
dat ik mij anders niet zoo licht uit het veld
laat slaan, maar het ergerde mij, dat de prin
ses zioli die onbeschaamdheden van den
schilder zoo zonder eenigo tegenspraak liet
welgevallen, dat hij van zijn kant zich voor
een vreemde wat ik voor hem dan toch
feitelijk was in het minst niet geneerde, en
dat hij, naderhand, toen de dames weg waren,
in plaats van de reden van mijn bezoek met
mij te gaan bespreken, zich met een opgeto
gen gezicht tot mij wendde met de vraag:
„Is 't niet een betooverend wezen? Is 't
niet de mooiste, de meest volkomen, vrouw
van de wereld?" Nu, toen- was 't met mijn
geduld gedaan, Feldbeim, en ik geloof, dat ik
daarop een niet al te hoffelijk einde heb ge
maakt aan mijn eerste en eeuige bezoek bij
dien jongere in de kunst. Maar ge hadt den
kerel zelf maar eens moeten zien, zooals hij
zijn hand door zijm haren streek cn pathetisch
uitriep„Is 't niet de mooiste, do meest vol
komen vrouw van do wereld?"
„Och, als ziji een kalm mensch, een burau-
craat zoo als ik, het hoofd op hol kon brengen
is 't wel niet te verwonderen, dat een kunsten-
naar, zooals Schroder is, in vuur en vlam ge
raakt! Ik had er overigens geen flauw ver
moeden van, dat de prinses te Berlijn was en
zoo het schijint voor langen tijd; daar zij zich
door Schroder laat portretteeren."
„Ze laat zich niet portretteeren, zij krijgt
schilderles van hem en zingt in de pauzen.'
„Zingt zijl op Schroder's atelier? Hebt ge
dat gehoord?"
„Toevallig! Ik kwam juist im de pauze
en alles, wat ik hoorde en zag, bevestigt
slechts, wat ik u vroeger zeide: die vrouwen
afkomstig uit de landen aan onze oostelijko
giens, zijn een gevaarlijk soort, bekoorlijk
en betooverend maar daar achter schuilt
niets degelijks; er is geen ernst in hoofd of
hart, alles slechts een bonte staalkaart van
afwisselende fantasieën en gevoelens mijin
overleden broer is ook door zulk een CSrco
ongelukkig geworden, ik ken dat ras."
,,Nu>, over mij behoeft ge u zeker niet be-
zorgd te maken, ik ben het te boven, en
hij onderdrukte het slot van den zin,
waarvan de woorden hem reeds op de tong
I waren gekomen.
„Dat 3 best, vriendlief, dan behoef ik mij
zelf ook niet te verwijten u verraden te heb
ben, dat de prinses te Berlijn is."
„Neen, dat behoeft ge ook niet, al wil ik
'tu niet ontveinzen., dat het bericht mij in
't eerst frappeerde. Ik mompel nu maar bij
mij zelf. „Bebüt- dicli Gott, es hat- nicht sol-
len sein!" en blijf bij mijn werk."
„En bij oom. Solden en 't mooie pleeg-
dochtert je," voegde de graaf er laöhcnd aan
toe.
„Ge moet mij geen nevenbedoelingen toe
schrijven, Mellow!" protesteerde de baron,
j „Bewaar me, nevenbedoelingen heb ik
nooit, maar hier zijn we waar we wezen moe
ten" aiitM-oordde de graaf, terwijl hij in de
FriedrióHtrasze bleef stil staan voor een
groot gebouw, waarin de club was gevestigd,
die de beido heeren onder hare leden telde.
„Gaat ge werkelijk niet even mee naar
binaien?"
„Ik kan op mijn woord niet, hoe gaarne
ik ook getuige zou willen zijn van den trioani
waarmede men u hier als stadsbewoner te
gen wil en dank begroeten zal."
„O, nu doelt ge op mijn gezegde, dat het
wonen in een stad. voor mij al de aangenaam
heden vau een muizenval heeft, met waar?
Ja, ziet ge, ik was de eenigo candidaat voor
den Rijksdag, die 'timet onze regeering wel
meent en daarbij de kans had op eene vol
doende meerderheid. Als ik mij had teruggie-
trokken. Hadden hoogst waarschijnlijk do
socialen de meerderheid bij de stembus ge
had. Daarom liet ik me opnieuw overhalen
en dat 's op mijn woord geen geringe op
offering van mijn kant geweest, in den bea
ten tijd van de jacht."
„O, ik erken volgaarne de waarde van uw
offer, maar het doet mij toch pleizier, dat
gij weer hier zij|t."
Er hield oen rijtuig voor lrot clubgebouw
stil en 't gesprek werd afgebroken door drie
of vier heeren, die graaf Mellow levendig
welkom heetten, terwijl baron Feldbeim af
scheid nam en zoo haastig heen liep, als
ware hij bevreesd, dat men hem anders nog
zou hebben tegen gehouden.
Wordi vervolgd.