1°. 815. 5" Jaargang. Dinsdag 5 Februari 1907. BUITENLAND. BINNENLAND^ AMERSFOORTSGH DAGBLAD ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden voor Amerafeortf 1.25. Jdem franco per post1.75. Afzonderlijke nummers0.05. De»e Courant yersohgnt Dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Advertentiën, mededeelingen eni., gelieve men vóór 10 uur 's morgens bjj de Uitgevers in te lenden. Uitgeven: VALKHOFF C». Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66. PRIJS DER ADVERIENTIÈN< Van 1—5 regelsf 0.75. Elke regel meer0.13. Groote letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bestaan voordeelige bepalingen tot het herhaald advorteeron in dit Blad bij abonnement. Eene circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag toegesondeo. Politiek Overzicht. Duitschland en Oenemarken. Bij de bekendmaking van de tusschen Duitöohland en Denemarken gesloten over eenkomst tot regeling van de Xoord-Slees- wijksche optaniten-kwe-stie, is van Duitsche zijde gereleveerd, dat de verklaring in den aanhef van het verdrag eene erkenning in hield van de Pruisisch-Oosten rijksche over eenkomst, waardoor Oostenrijk in 1878 afzag van het vroeger gemaa'..te beding eener volks stemming in de noordelijke districten van Sleeswijk. Van Deensche zijde werd deze op vatting onjuist genoemd. Mrt het oog daarop is van beteekenis eene mededeeling, die het Deensche ministerie besloten heeft door den minister van buitenlandsche zaken aan den rijksdag te laten doen omtren,- het ontstaan en de juiste uitlegging van de gesloten over eenkomst. Daarin wordt gezegd ,,Do Pruisische regctnng heeri, toen zij er in toestemde zich tegenover Denemarken con tractueel te verbinden in eene zaak. die voor de vele duizenden tellende bevolking van Deensche afstamming, wonende in het oude Deensche land, van groot belang is, de voor waarde gesteld, dat de 'overeenkomst, die de, regeling van de genoemde zaak betreft, zou worden ingeleid door de verklaring, dat de grens tusschen Denemarken en Pruisen is vastgesteld door het verdrag van Weenen van 30 October 1864 en door de bepalingen, die de Koning van Pruisen en de Keizer van Oostenrijk met betrekking tot het laatst genoemde verdrag hebben gemaakt. Wanneer de bedoeling alleen geweest wr met deoe in leidende woorden de grens tusschen Dene marken en Sleeswijk t; const alteeren, dan zou de verwijzing naar art. 5 van het Weener vredesverdrag voldoende geweest zijn. Het- beroep cp dat verdrag in het algemeen en op de zich daaraan vastknoopende Pruisisch- Oosten rijksche bepalingen bewijst, dat het de bedoeling was, Pruisen's wettig bezit recht op de door Denemarken afgestane her togdommen te constateeren. Dit recht berust tegenover Denemarken op art. 3 van het Weener vredesverdrag, waardoor de Koniug van Denemarken zijne rechten op de hertog dommen ten behoeve van den Keizer van Oostenrijk en den Koning van Pruisen prijs gaf en zich verbond de bepalingen te erken nen, die deze omtrent de hertogdommen zou den maken. Pruisen's aanspraken tegenover Oostenrijk berusten op art. 5 van het vredes verdrag van Praag tusschen Pruisen en Oos tenrijk van 23 Augustus 1866, waardoor Oos tenrijk al zijne aanspraken, op Sleeswijk- Holstein uit het vredesverdrag van Weenen overdroeg op Pruisen, onder het voorbehoud, dat de Noord-Sleeswijkschc- districten aan Denemarken zouden worden afgestaan, wan neer de bevolking door vrije steinniiug den wensch mocht uitdrukken met Denemarken vereenigd te worden. Pruisens aanspraken be rusten verder op het in Weenen den llen October 1878 tusschen Pruisen en Oostenrijk gesloten verdrag, waardoor deze staten over een kwamen, diit. voorbehoud buiten werking te stellen. „Het kan niet in twijfel getrokken wor den, dat dit laatstgenoemde verdrag in niet mindere mate dan art. 5 van het vredesver drag van Praag lot de Ooetenrijksch-Pruisi- sche bepalingen behoort, tot welker erken ning Denemarken zich in art. 3 van het vredesverdrag van Weenen verbond. Even min is het aan twijfel onderhevig, dat Prui- sen's bezitrecht op Sleeswijk evenzeer uit het verdrag van 1878 voortvloeit als uit art. 5 van den Praagsehen vrede, terwijl de Deen- scre regeering door onderteekening van de overeenkomst van 11 Januari van dit jaar in de inleidende woorden het bezitrecht van Pruisen op Sleeswijk erkende. Hierin ligt eene herhaling van de door de Deensche re geering in Februari 1879 afgelegde erken ning, dat Denemarken op art. 5 van den Praagsehen vrede den eisch tot vervulling van do toezegging betreffende eene volks stemming in Noord-Sleeswijk niet kan steu nen, eene erkenning die de toenmalige Deen sche regeering op liet genoemde tijdstip aan de Pruisische regeering mededeelde. „Zooals uit de diplomatieke akten, met welker inhoud de rijksdag in April 1879 kon worden bekend gemaakt, bleek, werd name lijk, nadat het verdrag van 11 October 1878 aan Denemarken door den gezant, te Ber lijn was medegedeeld, aan den Duitschen staatssecretaris eene dépêche van 12 Februari 1879 overhandigd, waarin de Deensche re geering de hoop uitdrukte, dat het Duitsche rijk, nu het in deze vraag in het volle be wustzijn van zijne macht en van zijn wettig recht kon handelen, zou erkennen, zonder den sohijn te verwekken van toe te geven aan den dwang van een uerden staat bij ver vulling van de aanvaarde verplichting, dat do motieven, die de Pruisische regeering hadden geleid in art. 5 van den Praagsehen vrede de toezegging betreffende eene even tueel e teruggave van de Noord-Slees wij'ksolie districten aan Denemarken op te nemen, nog aanwezig waren. Deze zinsnede hield dus de erkenning in van de Deensche regecring, dat zij niet kon beweren, dat art. 5 van den Praagsehen vrede nog eenige rechtsgeldigheid bezat, en zooals verder uit eene dépêohe van 14 Februari 1879 van den Deenschen minister van buitenlandsche za ken aan den Deenschen gezant te Berlijn blijkt, werd eveneens door den genoemden minister aan den Duitschen zaakgelastigde den 13. Februari 1879 mondeling in ant woord op een door dezen op last gedane vr^ag medegedeeld, dat de koninklijke re geering uitdrukkelijk heeft verklaard, dat Duitschland door het verdrag van 11 Oc tober in staat- is gestold, in het volle bezit van zijne macht en van'zijn wettig recht te handelen, -waarbij speciaal wordt erkend, dat Denemarken niet kan beweren, dat art 5 het nog eenig recht waarborgt." De korte zin van deze lange rede is dui delijk Denemarken heeft reeds in 1879 er kend, dat het geen reoht meer had om de naleving te verlangen van 't bij den Praag sehen vrede gemaakte voorbehoud, dat de afstand van Oostenrijk's rechten op do her togdommen Sleeswijk en Holstein, wat Noord-Sleeswijk betreft, zou worden afhan kelijk gemaakt van eene volksstemming, en het heeft deze erkenning nogmaals neerge legd in het den 11. Januari j.l. met Duitsch land gesloten verdrag. Dat- is dus, sedert lang reeds, geen open kwestie meer. Maar het groote publiek heeft dit eerst door het bekend maken van deze verklaring verno- Duitschland. Berlijn, Febr. Bij de 15 herstemmingen, die heden plaats had don, werden gekozen een conservatief, vier natiónaal-liberalen, zies van het centrum, een van den Bund dor Landwirte, een van de vrijzinnige volks partij, en twee sociaal-democraten. De natiónaal-liberalen wonnen 2 en ver loren 4 plaatsen, het centrum won 4 en verloor 1 plaats, de sociaal-democraten won nen 1 plaat-s, de Bund der Landwirte won 1 plaats, de conservatieven verloren 1 plaats. In BielefeldWiedenbrück bleef de oud minister van handel Möl-ler met omstreeks 1900 stemmen in de minderheid tegen den sociaal-democraat De Nordd. Allg. Zei lung bevat de volgen de opgaven omitrent de stemming van 25 Januari 1907, vergeleken met de uitkomsten der stemming in 1903. bij de vorige verkie zing van den -rijksdag. 1907. 1903. Meer. Aantal kiezers 13,193,571 12,531,248 662,323 Uitgebrachte stemmen 11,262,574 9,495,5S7 1,766,987 In percenten 85,4 75,8 Op de voor naamste partijen wer den uitge bracht Conser vatieven 1,070,658 948,448 122.210 Rijkspartij 447,308 333,404 113,904 Natiónaal- liberalen 1,654,738 1,313,051 3 tl,687 Vrijzinnigen 1,225,884 877,003 348,881 Centrum 2,183,381 1,875,292 308.' 89 Polen 453,774 347,784 105,990 Sociaal democraten 3,258,968 3,010,771 248,197 Engeland. Over de Iersclie liomerule-kwestie wordt aan de Daily Telegraph medegedeeld, dat l;et ontwerp van de wet, die onder den titel „The Irish Central Council Bill" (ontwerp van wet voor den Ierschen centralen raad) in het parlement in de aanstaande zitting van het parlement zal worden ingediend, nog niet is vastgesteld. Over de onderdooien wordt, nog beraadslaagd. OoitenrIJk. De Neue Freie Presse bericht, dat als dag voor de verkiezing van den nieuwen rijks raad de 15e Mei is bepaald. Do rijksraad zal den 12en Juni voor 't eerst bijeenkomen Hongarije Tot minister van juisititi© is benoemd dr. Günlheir, tot dusverre secretaris-generaal aan het ministerie van justitie. Rusland. De mil-taire commissie, aan welke een on derzoek was opgedragen omtrent de overga-ve vam Port-Aifkur, heeft verlangd, dat or oen vervolging zal worden ingesteld tegen de generaals Stossel, Reiss en Fock. Do overige officieren worden onschuldig verklaard. De Nowoje Wremja berichtIn het paleis van den commandant van het grenadiers- korps, generaal Sondetskij, verscheen don 25en Januari eene jonge dame en liet zich bij den generaal aanmelden. Zij werd ont vangen, maar bleef in verwarring voor den generaal staan, zonder een woord te kunnen De Staatscourant van Dinsdag 5 Fe bruari 1907 bevat- de volgende Kon. beslui ten benoemd tot burgemeester van de gemeente Hoogkerk jhr. S. Gockiuga; tot hoogleeraar in de faculteit der genees kunde aan de Rijksuniversiteit ite Groningen A. Klein, arts en privaatdocent aan de ge meente-universiteit te Amsterdam tot burgemeester der gemeente Sneek P. J. de Hoop, burgemeester der gemeente Veen dam tot directeur van het post- en telegraaf kantoor te Lobith G. A. W. Preustiug, thans in gelijke betrekking te Zevenbergen benoemd en aangesteld tot tijdelijk officier van gezondheid der 2e khsse bij het perso neel van don geneeskundigen dienst van het leger in Ned.-Indië Th. F. J. Henning; op non-activiteit 'old de luitenant ter zee ie klasse P. Kruajt; H. M. de Koningin en Z. K, H. do Prins vertoef den gisteren op het buitengoed Raaphorst, dat thans in het sneeuwkleed een zoo schilderachtig wintergezicht biedt. In het landhuis werd het middagontbijt geno men. Z. K. H. Prins Hendrik heeft de uit- noodiging, om op 23 Maart- het de Ruyter feest te Vlissingen bij te wonen, aangenomen. H. M. de Koningin hoopt dien dag tegen woordig te zijn bij de hulde aan de Ruyter te Amsterdam. uitbrengen. Do generael sprak haar moed in en vroeg naar het doel van haar bezoek. Toen begon- de dame te schreien en verhaalde, dat zij gekomen was op last van het revo lutionaire comité om den generaal te ver moorden, maar dat zij niet in staat was de daad uit te voeren. Generaal Sondetzkij ver klaarde, dat hem in den laatsten tijd vele doodvonnissen van de omwentelingsgezinden waren toegezonden. Hij liet echter de damo rustig heengaan, omdat hem hare volkomen hulpeloosheid was gebleken. Marokko. De sultan heeft eene nota gezonden aan het corps diplomatique, waarin hij do ge zanten verzoekt per telegraaf aan hunne re geeringen te berichten, dat de toestand in het land hem heeft genoopt legers uit to zen den tegen den pretendent en tegen Raisuli, om do orde te herstellen. Daardoor zijn in- tusschen belangrijke uitgaven veroorzaakt de bedenkelijke staat van de schatkist eischt eene ondersteuning van de mogendheden om do macht, van den sultan te kunnen hand haven. Eene groep bankiers, die bij de Marok- kaanscho staatsbank geïnteresseerd is, besloot een vooi-schot van 10 millioen francs te ver- leenen, dat terstond zal worden betaald, zoodra do staatsbank opgericht zal zijn. Allerlei. vIn den nacht van Vrijdag op Zaterdag brak er brand uit op de werf voor de omder- zeescbe booten te Roehefort sur Mer. De brand liet- zie hin het begin zeer gevaarlijk aanzien, men mocht er echter betrekkelijk snel in slagen het vuur meester te worden, zoodat de schade beperkt bleef tot een ge deelte vam de werf en slechts één im aanbouw zijnde boot door het vuur leed'. Er wordt een scherp onderzoek ingesteld naar de oorzaak van den 'brand, daar men reden heeft oan aan kwaadwilligheid te denken. In dein loop van dem dag had men n.l. ook in een ander ge deelte van de werf een beginvam brand moe ter blusschen. vUif. Lausanne wordt gemeld, dat in de Jura en in de Alpen de postdienst wegens de sneeuw grootendeels is gestaakt. Bij St. Georges ligt de sneeuw twee t-ot zeven meter hoog De sneltrein ParijsMilaan en Milaan Parijs hebben dicht bij Boujailles, op het- traject PontarlierDijon, vijf kilometer van elkaar, 13 uur in de sneeuw gezeten. Een bericht uit Appenzell zegt, dat daar sedert 1863 niet zooveel sneeuw is gevallen als thans. Ook in het Zwartewoud ligt buitengewoon veel sneeuw. In verscheidene dorpen kunnen de kinderen wegens de zwaar besneeuwde wegen niet ter school komen. Sommige hui zen zitten zoo dik in de sneeuw, dat ze ge heel van de buitenwereld zijn afgesloten. In Spanje heerschen hevige sneeuwstor men. Uit Si Sebastiaan, Navarre en Biscaye werd bericht, dat het spoorwegverkeer is ge stremd. Gisterenmorgen vroor het te Hen- daye, in dc Pyreneeën12 graden, een daar ongekende koude. De autoriteiten van Va.learlcs, bij de Fransche grens, hebben levensmiddelen uit Frankrijk gevraagd; het vorkeer met Spaifje was afgebroken, en in verscheidene dorpen was dc toestand hachelijk. Te Ba-rcres, ©en badplaatsje in de Fransche Pyreneeën, moeten door een sneeuwstorting het Casino en twintig huizen zijn verwoest. Do toestand van den minister van Marine is goed. De gewone audiënties van de ministers van financiën, van koloniën en van marine zullen deze week niet plaats hebben. Het Belgische regeeringsblad bevat het koninklijk besluit, waarbij de heer L. Arendt, directeur-generaal van het ministe rie van Buitenlandsche zaken, is aangewezen deel uit te maken van het Hof van Arbitrage to 'sG raven hage voor de vreedzame oplos sing van internationale geschillen, ter ver vanging van don heer P. de Paepe, over leden. Do Siameesche gezant bij de Hoven van Nederland en Groot-Brittannië is Zon dag over Brussel, naar Londen teruggekeerd Grondwetshercienlag. Aan het verslag der Staatscommissie, in gesteld bij Koninklijk besluit van 23 Octo ber 1905, no. 56, tot het onderzoek der vraag, welke andere wijzigingen dan die van de artikelen 80, 127 en 143 nog in de Grondwet moeten worden gebracht, uitge bracht aan H. M. de Koningin, wordt het volgende ontleend Naar aanleiding van haai* opdracht en in verband met de mededeeling van den Mi nister van Binnenlandsche zaken, op 10 No vember 1905, van het inzicht der regeering omtrent den aard en den omvang dier op dracht, bij gelegenheid van de e.rste bijeen komst der commissie, kwam het der com missie voor, dat zij bij de vervulling harer taak do navolgende vier regels bad in acht te nemen lo. dat de vraag aangaande de raadzaam heid van het doen van voorstellen tot her ziening der Grondwet met het oog op de staatkundige edschen van het. oogenblik aan haar onderzoek was onttrokken 2o. dat wijziging van de artikelen 80, 127 en 143 der Grondwet, voor zoover die strekt om aan -den gewonen wetgever vrijheid te geven bij de regeling van de kiesbevoegd heid, buiten den kring van haar onderzoek moest blijven 3o. dat haar onderzoek in de eerste plaats en meer in het bijzonder moest loopen over do tien onderweipen, door Z.Exc. den Mi nister van Binnenlandsche zaken in zijne rede van 10 November 1905 op den voor grond geplaatst 4o. dat ten opzichte van andere onder werpen door haar na onderzoek alleen die wijzigingen in de Grondwet dienden te wor den voorgesteld, die haar als verbetering, aanvulling, verruiming of verduidelijking thans noodzakelijk schenen. In overeenstemming met dezen laatsten regel heeft- de Staatscommissie zich onthou den van het doen van voorstellen van wij- ziging van sommige onderwerpen, waarom trent bij de generale Grondwetsherziening van 1887 onderzoekingen hebben plaats ge had, die tot hetzij positieve, hetzij nega tieve beslissingen hebben geleid, welke tot heden óf onaangevochten zijn gebleven, óf althans, met. slechts enkele afwijkingen, al gemeen geoordeeld worden gehandhaafd te moeten blijven. Uit liet ontbreken van af zonderlijke adviezen hieromtrent dient dus niet de gevolgtrekking te worden gemaakt, dat de commissie eenstemmig het onveran derd behoud wenscht van alle grondwette lijke bepalingen waarvan wijziging door haar niet wordt voorgesteld, met name is dit niet het geval len aanzien van de be palingen over de erfopvolging en van de hoofdstukken van den godsdienst en van het onderwijs en het- armbestuur. Van de 10 door den Minister van Bin nenlandsche zaken meer in het bijzonder on der de aandacht der Commissie gebrachte onderwerpen traden de eerste vijf, rakende de staatsrechtelijke stelling der Eerste Kamer (de Eerste Ka mer; de vereischten voor de benoembaar heid harer ledenhet kiesrecht voor de Eerste Kamer; de ontbindbaarheid der Pro vinciale Statenhet al dan niet toekennen van het recht- van amendement aan de Eer ste Kamer), met het- oog op de voorstellen in de Troonrede ten opzichte van de arti kelen 80 en 127 der Grondwet aangekondigd, het meest op den voorgrond. De commissie is eenstemmig van oor deel, dat onze staatkundige geschiedenis se dert 1848 het bewijs heeft geleverd, dat onze Eerste Kamer een nuttig bestanddeel van onze staatsregeling is, en dat ook in de toekomst deze tak der Volksvertegenwoordi ging een heilzamen invloed op de wetgeving ©n bet bestuur kan blijiven uitoefenen. Deze eenstemmigheid aangaande het b e- h o u d der Eerste Kamer bestond niet ten opzichte van hare samenstelling en haren werkkring. De belangrijke wij zigingen die omtrent deze beide aangelegen heden door de Staatscommissie worden voor gesteld, zijn die van meerderheden, terwijl ook omtrent het behoud van grondwettelijke bepalingen, daarop betrekkelijk, zioh afwij kende minderheden deden hoeren. Hetzelfde kan door de Commissie gezegd worden ten opzichte van de minder ingrijpen- I do voorstellen, door de Commissie gedaan na overweging der onderwerpen 6 tot 10 in de rede van den Minister vermeld (de evenredige vertegenwoordigingde verdeeling van het Rijk in kiesdistrictende zittingsduur van de leden der Staten-Generaal; de schade loosstelling van do leden der Staten-Gene raal de vereeniging van het lidmaatschap van een der beide Kamers met andere amb ten of bedieningen). In het algemeen is alles, wat door de Com- rrrssie wordt voorgesteld, op enkele uitzon- doringen na, de uiting eener meerderheid. Voor zooverre zulks niet reeds mocht blijken uit de afzonderlijke adviezen, achter het rap port der Commissie afgedrukt, merkt de Commissie nog ten overvloede op, dat bij de verschillende beslissingen de meerderheid niet op dezelfde wijze -as samengesteld. Do Staatscommissie licht vervolgens hare voorstellen toe, welke zij in één wetsontwerp heeft belichaamd en bij het in schrift brengen waarvan zij de thans gebruikelijke spelling hoeft gevolgd. Zij spreekt daarbij den wensch uit, dat het H. M. moge behagen de door de Staatscommissie aan Haar gedane voorstellen met de toelichting en de afzonderlijke ad viezen te gelegener tijd te doen openbaar maken. De voornaamste voorgestelde wijzigingen zijn de volgende Het opschrift van het eerste hoofdstuk „van het Rijk en zijne inwoners" wordt ge lezen „van het Koninkrijk en zijne inwo ners", ten einde het in 1887 in de Grond wet ingevoerde onderscheid tusschen Staat en Rijk volledig toe te passen. Uit dezelfde overweging zijn eenige andere wijzigingen in dit en in de verdere hoofdstukken te verkla ren. Door een wijziging van artikel 1 wordt beoogd eiken twijfel op te heffen als zou dit artikel, dat alleen eene omschrijving van het. grondgebied van het Koninkrijk beoogt, tevens over den aard van de rechtsverhou ding tusschen het Rijk en de koloniën eenige beslising geven. Artikel 4 der Grondwet ondergaat een wijziging om do vraag der uitlevering van eigen onderdan aan de beslissing van den wetgever over te laten. De voorgestelde wijziging van artikel 6 bedoeld, aan den wetgever de verplichting op te leggen tot- regeling van den rechtstoe stand der inlanders en met dezen gelijkge- stelden in Nederlandsch-Indië, welke door de wet op het Nederlanderschap, het Neder landerschap di zij krachtens het B. W. be zaten, hebben verloren en alleen als Neder landers worden beschouwd ten opzichte van de Uitleveringswet. Zij kunnen dus niet worden uitgeleverd, maar zijn overigens vol gens de letter van artikel 12 der wet op het Nederlanderschap, vreemdelingen. Deze rechtstoestand kan tot groote moeilijkheden, vooral op internationaal gebied, aanleiding geven en eischt we* rel ijke voorziening. De wetgever zal nu in staat worden gesteld bij zijn regeling te onderscheiden tusschen Ne- derlandscho on 'erdanen, die wèl en die niet de rechten van Nederlander genieten. Van do bepaling betreffende de naturalisatie, wordt in verband hiermede tevens wijziging voorgesteld. Voorgesteld wordt de in haar algemeen heid onjuiste bepaling van het eerste lid van het tegenwoordige artikel 5: „Ieder Neder lander is tot elke landsbediening benoem baar" te doen vervallen.. Als waarborg tegen uitsluiting heeft zij naast artikel 169 der Grondwet in den tegen- woordigen tijd geen reden van bestaan meer. In verband hiermede is het tweede lid gewijzigd. In plaats van „landsbediening" is de ruimste redactie „bedieningen door het Rijksgezag opgedragen" gekozen, terwijl de bepaling betreffende de toelating en de uit zetting van vreemdelingen uit art. 4 hier heen wordt overgebracht. Do vraag of na den afstand van den troon geboren kinderen al dan niet van de erfop volging zijn uitgesloten, wordt door wijziging van artikel 16 dat na artikel 17 geplaatst wordt ondubbelzinnig opgelost in den zin der algeheele uitsluiring, ook van hen, die binnen 300 dagen na den afstand geboren worden. Om echter de mogelijkheid te ope nen dat or.der zeer bijzondere omstandig heden de uitgeslotenen nog tot den troon kunnen worden geroepen, wordt mede art. 19 gewijzigd. De wijziging van dit artikel heeft evenwel hoofdzakelijk ten doel om rao- golijk te maken dat niet slechts van den Koning, doch ook van de Sta ten-Generaal het initiatief kan uitgaan tot toepassing van die bepaling. Voorgesteld wordt dus het ar tikel te lezen „Wanneer bijzondere omstan digheden ernigo verandering in of eenige voorziening omtrent de orde van erfopvol ging, of geheele of gedeeltelijke opheffing van do uitsluiting krachten: artikel 16 raad zaam maken, is de Koning, of zijn ten minste veertig leden der Staten-Generaal bevoegd daaromtrent een voorstel van wet te doen. Zoowel liet algemeen belang van den Staat als hot bijzonder lielang van de Kroon kan het wenschelijk maken, dat de eerste stap daartoe door de Volksvertegenwoordiging

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1907 | | pagina 1