1°. 815.
5" Jaargang.
Dinsdag 5 Februari 1907.
BUITENLAND.
BINNENLAND^
AMERSFOORTSGH DAGBLAD
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden voor Amerafeortf 1.25.
Jdem franco per post1.75.
Afzonderlijke nummers0.05.
De»e Courant yersohgnt Dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen.
Advertentiën, mededeelingen eni., gelieve men vóór 10 uur
's morgens bjj de Uitgevers in te lenden.
Uitgeven: VALKHOFF C».
Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66.
PRIJS DER ADVERIENTIÈN<
Van 1—5 regelsf 0.75.
Elke regel meer0.13.
Groote letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan voordeelige bepalingen tot
het herhaald advorteeron in dit Blad bij abonnement. Eene
circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag
toegesondeo.
Politiek Overzicht.
Duitschland en Oenemarken.
Bij de bekendmaking van de tusschen
Duitöohland en Denemarken gesloten over
eenkomst tot regeling van de Xoord-Slees-
wijksche optaniten-kwe-stie, is van Duitsche
zijde gereleveerd, dat de verklaring in den
aanhef van het verdrag eene erkenning in
hield van de Pruisisch-Oosten rijksche over
eenkomst, waardoor Oostenrijk in 1878 afzag
van het vroeger gemaa'..te beding eener volks
stemming in de noordelijke districten van
Sleeswijk. Van Deensche zijde werd deze op
vatting onjuist genoemd. Mrt het oog daarop
is van beteekenis eene mededeeling, die het
Deensche ministerie besloten heeft door den
minister van buitenlandsche zaken aan den
rijksdag te laten doen omtren,- het ontstaan
en de juiste uitlegging van de gesloten over
eenkomst. Daarin wordt gezegd
,,Do Pruisische regctnng heeri, toen zij er
in toestemde zich tegenover Denemarken con
tractueel te verbinden in eene zaak. die voor
de vele duizenden tellende bevolking van
Deensche afstamming, wonende in het oude
Deensche land, van groot belang is, de voor
waarde gesteld, dat de 'overeenkomst, die de,
regeling van de genoemde zaak betreft, zou
worden ingeleid door de verklaring, dat de
grens tusschen Denemarken en Pruisen is
vastgesteld door het verdrag van Weenen
van 30 October 1864 en door de bepalingen,
die de Koning van Pruisen en de Keizer
van Oostenrijk met betrekking tot het laatst
genoemde verdrag hebben gemaakt. Wanneer
de bedoeling alleen geweest wr met deoe in
leidende woorden de grens tusschen Dene
marken en Sleeswijk t; const alteeren, dan zou
de verwijzing naar art. 5 van het Weener
vredesverdrag voldoende geweest zijn. Het-
beroep cp dat verdrag in het algemeen en
op de zich daaraan vastknoopende Pruisisch-
Oosten rijksche bepalingen bewijst, dat het
de bedoeling was, Pruisen's wettig bezit
recht op de door Denemarken afgestane her
togdommen te constateeren. Dit recht berust
tegenover Denemarken op art. 3 van het
Weener vredesverdrag, waardoor de Koniug
van Denemarken zijne rechten op de hertog
dommen ten behoeve van den Keizer van
Oostenrijk en den Koning van Pruisen prijs
gaf en zich verbond de bepalingen te erken
nen, die deze omtrent de hertogdommen zou
den maken. Pruisen's aanspraken tegenover
Oostenrijk berusten op art. 5 van het vredes
verdrag van Praag tusschen Pruisen en Oos
tenrijk van 23 Augustus 1866, waardoor Oos
tenrijk al zijne aanspraken, op Sleeswijk-
Holstein uit het vredesverdrag van Weenen
overdroeg op Pruisen, onder het voorbehoud,
dat de Noord-Sleeswijkschc- districten aan
Denemarken zouden worden afgestaan, wan
neer de bevolking door vrije steinniiug den
wensch mocht uitdrukken met Denemarken
vereenigd te worden. Pruisens aanspraken be
rusten verder op het in Weenen den llen
October 1878 tusschen Pruisen en Oostenrijk
gesloten verdrag, waardoor deze staten over
een kwamen, diit. voorbehoud buiten werking
te stellen.
„Het kan niet in twijfel getrokken wor
den, dat dit laatstgenoemde verdrag in niet
mindere mate dan art. 5 van het vredesver
drag van Praag lot de Ooetenrijksch-Pruisi-
sche bepalingen behoort, tot welker erken
ning Denemarken zich in art. 3 van het
vredesverdrag van Weenen verbond. Even
min is het aan twijfel onderhevig, dat Prui-
sen's bezitrecht op Sleeswijk evenzeer uit
het verdrag van 1878 voortvloeit als uit art.
5 van den Praagsehen vrede, terwijl de Deen-
scre regeering door onderteekening van de
overeenkomst van 11 Januari van dit jaar in
de inleidende woorden het bezitrecht van
Pruisen op Sleeswijk erkende. Hierin ligt
eene herhaling van de door de Deensche re
geering in Februari 1879 afgelegde erken
ning, dat Denemarken op art. 5 van den
Praagsehen vrede den eisch tot vervulling
van do toezegging betreffende eene volks
stemming in Noord-Sleeswijk niet kan steu
nen, eene erkenning die de toenmalige Deen
sche regeering op liet genoemde tijdstip aan
de Pruisische regeering mededeelde.
„Zooals uit de diplomatieke akten, met
welker inhoud de rijksdag in April 1879 kon
worden bekend gemaakt, bleek, werd name
lijk, nadat het verdrag van 11 October 1878
aan Denemarken door den gezant, te Ber
lijn was medegedeeld, aan den Duitschen
staatssecretaris eene dépêche van 12 Februari
1879 overhandigd, waarin de Deensche re
geering de hoop uitdrukte, dat het Duitsche
rijk, nu het in deze vraag in het volle be
wustzijn van zijne macht en van zijn wettig
recht kon handelen, zou erkennen, zonder
den sohijn te verwekken van toe te geven
aan den dwang van een uerden staat bij ver
vulling van de aanvaarde verplichting, dat
do motieven, die de Pruisische regeering
hadden geleid in art. 5 van den Praagsehen
vrede de toezegging betreffende eene even
tueel e teruggave van de Noord-Slees
wij'ksolie districten aan Denemarken op te
nemen, nog aanwezig waren. Deze zinsnede
hield dus de erkenning in van de Deensche
regecring, dat zij niet kon beweren, dat art.
5 van den Praagsehen vrede nog eenige
rechtsgeldigheid bezat, en zooals verder uit
eene dépêohe van 14 Februari 1879 van den
Deenschen minister van buitenlandsche za
ken aan den Deenschen gezant te Berlijn
blijkt, werd eveneens door den genoemden
minister aan den Duitschen zaakgelastigde
den 13. Februari 1879 mondeling in ant
woord op een door dezen op last gedane
vr^ag medegedeeld, dat de koninklijke re
geering uitdrukkelijk heeft verklaard, dat
Duitschland door het verdrag van 11 Oc
tober in staat- is gestold, in het volle bezit
van zijne macht en van'zijn wettig recht te
handelen, -waarbij speciaal wordt erkend,
dat Denemarken niet kan beweren, dat art
5 het nog eenig recht waarborgt."
De korte zin van deze lange rede is dui
delijk Denemarken heeft reeds in 1879 er
kend, dat het geen reoht meer had om de
naleving te verlangen van 't bij den Praag
sehen vrede gemaakte voorbehoud, dat de
afstand van Oostenrijk's rechten op do her
togdommen Sleeswijk en Holstein, wat
Noord-Sleeswijk betreft, zou worden afhan
kelijk gemaakt van eene volksstemming, en
het heeft deze erkenning nogmaals neerge
legd in het den 11. Januari j.l. met Duitsch
land gesloten verdrag. Dat- is dus, sedert
lang reeds, geen open kwestie meer. Maar
het groote publiek heeft dit eerst door het
bekend maken van deze verklaring verno-
Duitschland.
Berlijn, Febr. Bij de 15 herstemmingen,
die heden plaats had don, werden gekozen
een conservatief, vier natiónaal-liberalen,
zies van het centrum, een van den Bund dor
Landwirte, een van de vrijzinnige volks
partij, en twee sociaal-democraten.
De natiónaal-liberalen wonnen 2 en ver
loren 4 plaatsen, het centrum won 4 en
verloor 1 plaats, de sociaal-democraten won
nen 1 plaat-s, de Bund der Landwirte won
1 plaats, de conservatieven verloren 1 plaats.
In BielefeldWiedenbrück bleef de oud
minister van handel Möl-ler met omstreeks
1900 stemmen in de minderheid tegen den
sociaal-democraat
De Nordd. Allg. Zei lung bevat de volgen
de opgaven omitrent de stemming van 25
Januari 1907, vergeleken met de uitkomsten
der stemming in 1903. bij de vorige verkie
zing van den -rijksdag.
1907. 1903. Meer.
Aantal
kiezers 13,193,571 12,531,248 662,323
Uitgebrachte
stemmen 11,262,574 9,495,5S7 1,766,987
In percenten 85,4 75,8
Op de voor
naamste
partijen wer
den uitge
bracht
Conser
vatieven 1,070,658 948,448 122.210
Rijkspartij 447,308 333,404 113,904
Natiónaal-
liberalen 1,654,738 1,313,051 3 tl,687
Vrijzinnigen 1,225,884 877,003 348,881
Centrum 2,183,381 1,875,292 308.' 89
Polen 453,774 347,784 105,990
Sociaal
democraten 3,258,968 3,010,771 248,197
Engeland.
Over de Iersclie liomerule-kwestie wordt
aan de Daily Telegraph medegedeeld, dat
l;et ontwerp van de wet, die onder den titel
„The Irish Central Council Bill" (ontwerp
van wet voor den Ierschen centralen raad)
in het parlement in de aanstaande zitting
van het parlement zal worden ingediend, nog
niet is vastgesteld. Over de onderdooien
wordt, nog beraadslaagd.
OoitenrIJk.
De Neue Freie Presse bericht, dat als dag
voor de verkiezing van den nieuwen rijks
raad de 15e Mei is bepaald. Do rijksraad zal
den 12en Juni voor 't eerst bijeenkomen
Hongarije
Tot minister van juisititi© is benoemd dr.
Günlheir, tot dusverre secretaris-generaal
aan het ministerie van justitie.
Rusland.
De mil-taire commissie, aan welke een on
derzoek was opgedragen omtrent de overga-ve
vam Port-Aifkur, heeft verlangd, dat or oen
vervolging zal worden ingesteld tegen de
generaals Stossel, Reiss en Fock.
Do overige officieren worden onschuldig
verklaard.
De Nowoje Wremja berichtIn het paleis
van den commandant van het grenadiers-
korps, generaal Sondetskij, verscheen don
25en Januari eene jonge dame en liet zich
bij den generaal aanmelden. Zij werd ont
vangen, maar bleef in verwarring voor den
generaal staan, zonder een woord te kunnen
De Staatscourant van Dinsdag 5 Fe
bruari 1907 bevat- de volgende Kon. beslui
ten
benoemd tot burgemeester van de gemeente
Hoogkerk jhr. S. Gockiuga;
tot hoogleeraar in de faculteit der genees
kunde aan de Rijksuniversiteit ite Groningen
A. Klein, arts en privaatdocent aan de ge
meente-universiteit te Amsterdam
tot burgemeester der gemeente Sneek P.
J. de Hoop, burgemeester der gemeente Veen
dam
tot directeur van het post- en telegraaf
kantoor te Lobith G. A. W. Preustiug, thans
in gelijke betrekking te Zevenbergen
benoemd en aangesteld tot tijdelijk officier
van gezondheid der 2e khsse bij het perso
neel van don geneeskundigen dienst van het
leger in Ned.-Indië Th. F. J. Henning;
op non-activiteit 'old de luitenant ter
zee ie klasse P. Kruajt;
H. M. de Koningin en Z. K, H. do
Prins vertoef den gisteren op het buitengoed
Raaphorst, dat thans in het sneeuwkleed een
zoo schilderachtig wintergezicht biedt. In
het landhuis werd het middagontbijt geno
men.
Z. K. H. Prins Hendrik heeft de uit-
noodiging, om op 23 Maart- het de Ruyter
feest te Vlissingen bij te wonen, aangenomen.
H. M. de Koningin hoopt dien dag tegen
woordig te zijn bij de hulde aan de Ruyter
te Amsterdam.
uitbrengen. Do generael sprak haar moed in
en vroeg naar het doel van haar bezoek. Toen
begon- de dame te schreien en verhaalde,
dat zij gekomen was op last van het revo
lutionaire comité om den generaal te ver
moorden, maar dat zij niet in staat was de
daad uit te voeren. Generaal Sondetzkij ver
klaarde, dat hem in den laatsten tijd vele
doodvonnissen van de omwentelingsgezinden
waren toegezonden. Hij liet echter de damo
rustig heengaan, omdat hem hare volkomen
hulpeloosheid was gebleken.
Marokko.
De sultan heeft eene nota gezonden aan
het corps diplomatique, waarin hij do ge
zanten verzoekt per telegraaf aan hunne re
geeringen te berichten, dat de toestand in
het land hem heeft genoopt legers uit to zen
den tegen den pretendent en tegen Raisuli,
om do orde te herstellen. Daardoor zijn in-
tusschen belangrijke uitgaven veroorzaakt
de bedenkelijke staat van de schatkist eischt
eene ondersteuning van de mogendheden om
do macht, van den sultan te kunnen hand
haven.
Eene groep bankiers, die bij de Marok-
kaanscho staatsbank geïnteresseerd is, besloot
een vooi-schot van 10 millioen francs te ver-
leenen, dat terstond zal worden betaald,
zoodra do staatsbank opgericht zal zijn.
Allerlei.
vIn den nacht van Vrijdag op Zaterdag
brak er brand uit op de werf voor de omder-
zeescbe booten te Roehefort sur Mer. De
brand liet- zie hin het begin zeer gevaarlijk
aanzien, men mocht er echter betrekkelijk
snel in slagen het vuur meester te worden,
zoodat de schade beperkt bleef tot een ge
deelte vam de werf en slechts één im aanbouw
zijnde boot door het vuur leed'. Er wordt een
scherp onderzoek ingesteld naar de oorzaak
van den 'brand, daar men reden heeft oan aan
kwaadwilligheid te denken. In dein loop van
dem dag had men n.l. ook in een ander ge
deelte van de werf een beginvam brand moe
ter blusschen.
vUif. Lausanne wordt gemeld, dat in de
Jura en in de Alpen de postdienst wegens de
sneeuw grootendeels is gestaakt. Bij St.
Georges ligt de sneeuw twee t-ot zeven meter
hoog
De sneltrein ParijsMilaan en Milaan
Parijs hebben dicht bij Boujailles, op het-
traject PontarlierDijon, vijf kilometer van
elkaar, 13 uur in de sneeuw gezeten.
Een bericht uit Appenzell zegt, dat daar
sedert 1863 niet zooveel sneeuw is gevallen
als thans.
Ook in het Zwartewoud ligt buitengewoon
veel sneeuw. In verscheidene dorpen kunnen
de kinderen wegens de zwaar besneeuwde
wegen niet ter school komen. Sommige hui
zen zitten zoo dik in de sneeuw, dat ze ge
heel van de buitenwereld zijn afgesloten.
In Spanje heerschen hevige sneeuwstor
men. Uit Si Sebastiaan, Navarre en Biscaye
werd bericht, dat het spoorwegverkeer is ge
stremd. Gisterenmorgen vroor het te Hen-
daye, in dc Pyreneeën12 graden, een
daar ongekende koude.
De autoriteiten van Va.learlcs, bij de
Fransche grens, hebben levensmiddelen uit
Frankrijk gevraagd; het vorkeer met Spaifje
was afgebroken, en in verscheidene dorpen
was dc toestand hachelijk.
Te Ba-rcres, ©en badplaatsje in de Fransche
Pyreneeën, moeten door een sneeuwstorting
het Casino en twintig huizen zijn verwoest.
Do toestand van den minister van
Marine is goed.
De gewone audiënties van de ministers
van financiën, van koloniën en van marine
zullen deze week niet plaats hebben.
Het Belgische regeeringsblad bevat het
koninklijk besluit, waarbij de heer L.
Arendt, directeur-generaal van het ministe
rie van Buitenlandsche zaken, is aangewezen
deel uit te maken van het Hof van Arbitrage
to 'sG raven hage voor de vreedzame oplos
sing van internationale geschillen, ter ver
vanging van don heer P. de Paepe, over
leden.
Do Siameesche gezant bij de Hoven
van Nederland en Groot-Brittannië is Zon
dag over Brussel, naar Londen teruggekeerd
Grondwetshercienlag.
Aan het verslag der Staatscommissie, in
gesteld bij Koninklijk besluit van 23 Octo
ber 1905, no. 56, tot het onderzoek der
vraag, welke andere wijzigingen dan die
van de artikelen 80, 127 en 143 nog in de
Grondwet moeten worden gebracht, uitge
bracht aan H. M. de Koningin, wordt het
volgende ontleend
Naar aanleiding van haai* opdracht en in
verband met de mededeeling van den Mi
nister van Binnenlandsche zaken, op 10 No
vember 1905, van het inzicht der regeering
omtrent den aard en den omvang dier op
dracht, bij gelegenheid van de e.rste bijeen
komst der commissie, kwam het der com
missie voor, dat zij bij de vervulling harer
taak do navolgende vier regels bad in acht
te nemen
lo. dat de vraag aangaande de raadzaam
heid van het doen van voorstellen tot her
ziening der Grondwet met het oog op de
staatkundige edschen van het. oogenblik aan
haar onderzoek was onttrokken
2o. dat wijziging van de artikelen 80, 127
en 143 der Grondwet, voor zoover die strekt
om aan -den gewonen wetgever vrijheid te
geven bij de regeling van de kiesbevoegd
heid, buiten den kring van haar onderzoek
moest blijven
3o. dat haar onderzoek in de eerste plaats
en meer in het bijzonder moest loopen over
do tien onderweipen, door Z.Exc. den Mi
nister van Binnenlandsche zaken in zijne
rede van 10 November 1905 op den voor
grond geplaatst
4o. dat ten opzichte van andere onder
werpen door haar na onderzoek alleen die
wijzigingen in de Grondwet dienden te wor
den voorgesteld, die haar als verbetering,
aanvulling, verruiming of verduidelijking
thans noodzakelijk schenen.
In overeenstemming met dezen laatsten
regel heeft- de Staatscommissie zich onthou
den van het doen van voorstellen van wij-
ziging van sommige onderwerpen, waarom
trent bij de generale Grondwetsherziening
van 1887 onderzoekingen hebben plaats ge
had, die tot hetzij positieve, hetzij nega
tieve beslissingen hebben geleid, welke tot
heden óf onaangevochten zijn gebleven, óf
althans, met. slechts enkele afwijkingen, al
gemeen geoordeeld worden gehandhaafd te
moeten blijven. Uit liet ontbreken van af
zonderlijke adviezen hieromtrent dient dus
niet de gevolgtrekking te worden gemaakt,
dat de commissie eenstemmig het onveran
derd behoud wenscht van alle grondwette
lijke bepalingen waarvan wijziging door
haar niet wordt voorgesteld, met name is
dit niet het geval len aanzien van de be
palingen over de erfopvolging en van de
hoofdstukken van den godsdienst en van
het onderwijs en het- armbestuur.
Van de 10 door den Minister van Bin
nenlandsche zaken meer in het bijzonder on
der de aandacht der Commissie gebrachte
onderwerpen traden de eerste vijf, rakende
de staatsrechtelijke stelling
der Eerste Kamer (de Eerste Ka
mer; de vereischten voor de benoembaar
heid harer ledenhet kiesrecht voor de
Eerste Kamer; de ontbindbaarheid der Pro
vinciale Statenhet al dan niet toekennen
van het recht- van amendement aan de Eer
ste Kamer), met het- oog op de voorstellen
in de Troonrede ten opzichte van de arti
kelen 80 en 127 der Grondwet aangekondigd,
het meest op den voorgrond.
De commissie is eenstemmig van oor
deel, dat onze staatkundige geschiedenis se
dert 1848 het bewijs heeft geleverd, dat
onze Eerste Kamer een nuttig bestanddeel
van onze staatsregeling is, en dat ook in de
toekomst deze tak der Volksvertegenwoordi
ging een heilzamen invloed op de wetgeving
©n bet bestuur kan blijiven uitoefenen.
Deze eenstemmigheid aangaande het b e-
h o u d der Eerste Kamer bestond niet ten
opzichte van hare samenstelling en
haren werkkring. De belangrijke wij
zigingen die omtrent deze beide aangelegen
heden door de Staatscommissie worden voor
gesteld, zijn die van meerderheden, terwijl
ook omtrent het behoud van grondwettelijke
bepalingen, daarop betrekkelijk, zioh afwij
kende minderheden deden hoeren.
Hetzelfde kan door de Commissie gezegd
worden ten opzichte van de minder ingrijpen-
I do voorstellen, door de Commissie gedaan na
overweging der onderwerpen 6 tot 10 in de
rede van den Minister vermeld (de evenredige
vertegenwoordigingde verdeeling van het
Rijk in kiesdistrictende zittingsduur van
de leden der Staten-Generaal; de schade
loosstelling van do leden der Staten-Gene
raal de vereeniging van het lidmaatschap
van een der beide Kamers met andere amb
ten of bedieningen).
In het algemeen is alles, wat door de Com-
rrrssie wordt voorgesteld, op enkele uitzon-
doringen na, de uiting eener meerderheid.
Voor zooverre zulks niet reeds mocht blijken
uit de afzonderlijke adviezen, achter het rap
port der Commissie afgedrukt, merkt de
Commissie nog ten overvloede op, dat bij de
verschillende beslissingen de meerderheid
niet op dezelfde wijze -as samengesteld.
Do Staatscommissie licht vervolgens hare
voorstellen toe, welke zij in één wetsontwerp
heeft belichaamd en bij het in schrift brengen
waarvan zij de thans gebruikelijke spelling
hoeft gevolgd. Zij spreekt daarbij den wensch
uit, dat het H. M. moge behagen de door de
Staatscommissie aan Haar gedane voorstellen
met de toelichting en de afzonderlijke ad
viezen te gelegener tijd te doen openbaar
maken.
De voornaamste voorgestelde wijzigingen
zijn de volgende
Het opschrift van het eerste hoofdstuk
„van het Rijk en zijne inwoners" wordt ge
lezen „van het Koninkrijk en zijne inwo
ners", ten einde het in 1887 in de Grond
wet ingevoerde onderscheid tusschen Staat
en Rijk volledig toe te passen. Uit dezelfde
overweging zijn eenige andere wijzigingen in
dit en in de verdere hoofdstukken te verkla
ren.
Door een wijziging van artikel 1 wordt
beoogd eiken twijfel op te heffen als zou
dit artikel, dat alleen eene omschrijving van
het. grondgebied van het Koninkrijk beoogt,
tevens over den aard van de rechtsverhou
ding tusschen het Rijk en de koloniën eenige
beslising geven.
Artikel 4 der Grondwet ondergaat een
wijziging om do vraag der uitlevering van
eigen onderdan aan de beslissing van den
wetgever over te laten.
De voorgestelde wijziging van artikel 6
bedoeld, aan den wetgever de verplichting
op te leggen tot- regeling van den rechtstoe
stand der inlanders en met dezen gelijkge-
stelden in Nederlandsch-Indië, welke door
de wet op het Nederlanderschap, het Neder
landerschap di zij krachtens het B. W. be
zaten, hebben verloren en alleen als Neder
landers worden beschouwd ten opzichte van
de Uitleveringswet. Zij kunnen dus niet
worden uitgeleverd, maar zijn overigens vol
gens de letter van artikel 12 der wet op het
Nederlanderschap, vreemdelingen. Deze
rechtstoestand kan tot groote moeilijkheden,
vooral op internationaal gebied, aanleiding
geven en eischt we* rel ijke voorziening. De
wetgever zal nu in staat worden gesteld bij
zijn regeling te onderscheiden tusschen Ne-
derlandscho on 'erdanen, die wèl en die niet
de rechten van Nederlander genieten. Van
do bepaling betreffende de naturalisatie,
wordt in verband hiermede tevens wijziging
voorgesteld.
Voorgesteld wordt de in haar algemeen
heid onjuiste bepaling van het eerste lid van
het tegenwoordige artikel 5: „Ieder Neder
lander is tot elke landsbediening benoem
baar" te doen vervallen..
Als waarborg tegen uitsluiting heeft zij
naast artikel 169 der Grondwet in den tegen-
woordigen tijd geen reden van bestaan meer.
In verband hiermede is het tweede lid
gewijzigd. In plaats van „landsbediening" is
de ruimste redactie „bedieningen door het
Rijksgezag opgedragen" gekozen, terwijl de
bepaling betreffende de toelating en de uit
zetting van vreemdelingen uit art. 4 hier
heen wordt overgebracht.
Do vraag of na den afstand van den troon
geboren kinderen al dan niet van de erfop
volging zijn uitgesloten, wordt door wijziging
van artikel 16 dat na artikel 17 geplaatst
wordt ondubbelzinnig opgelost in den zin
der algeheele uitsluiring, ook van hen, die
binnen 300 dagen na den afstand geboren
worden. Om echter de mogelijkheid te ope
nen dat or.der zeer bijzondere omstandig
heden de uitgeslotenen nog tot den troon
kunnen worden geroepen, wordt mede art.
19 gewijzigd. De wijziging van dit artikel
heeft evenwel hoofdzakelijk ten doel om rao-
golijk te maken dat niet slechts van den
Koning, doch ook van de Sta ten-Generaal
het initiatief kan uitgaan tot toepassing van
die bepaling. Voorgesteld wordt dus het ar
tikel te lezen „Wanneer bijzondere omstan
digheden ernigo verandering in of eenige
voorziening omtrent de orde van erfopvol
ging, of geheele of gedeeltelijke opheffing
van do uitsluiting krachten: artikel 16 raad
zaam maken, is de Koning, of zijn ten minste
veertig leden der Staten-Generaal bevoegd
daaromtrent een voorstel van wet te doen.
Zoowel liet algemeen belang van den Staat
als hot bijzonder lielang van de Kroon kan
het wenschelijk maken, dat de eerste stap
daartoe door de Volksvertegenwoordiging