Zaterdag 9 Februari 1907. BINNENLAND^ K°. 320. Tweede Blad. ARRERSFOORTSC Jaarffiing. ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden zoor Amersfoortf 1.25. Idem franco per post- 1.75. Afzonderlijke nummers0.U5. Deze Courant verschijnt Dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Advertentiën, mededeelingen enz., gelieve men vóór 10 uur 's morgens bij de Uitgevers in te zenden. Uitgevers: VALKHOFF Co. Uirechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66. PRIJS LIER AD VER. EN TIEN Van 1—5 rrgal.f 0.7». Elke regel moer-0.15. Groote let'ers naar plaatsruimte. -Voor handel en bedrijf bestaan voordeelige bepalingen tot het herhaald adverreeren in dit Blad bn abonnement Eens circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. Kameroverzicht. Eerste Kamer. Vergadering van Vrijdag 8 Febr. Geopend 11J ure. O o r 1 ogs b e g r oo 11 n g 1 907 enz. Dc 'tribunes zijn wederom dicht bezet. D© beraadslaging wordt voortgezet. De heer Th ooft heeft verschil lende re denen o<m het woord te voeren. In de eer ste plaats redenen van alge meen en aard. Nog nimmer heeft een oorlogsbegrooting zooveel ontroering in den lande teweeg ge bracht gelijk ook de heer Thomson in de Tweede Kamer opmerkte. Het gaat niet om eenige* mannetjes meer of minder maar om een stelsel. Maar Spr. heeft nog een andere reden om het woord te voeren. Hij is nl. rapporteur geweest over deze begroeting en aanvaardt de volle v e r an t woord el ij idieid voor het verslag. Het technische gedeelte van het- vraagstuk laat hij aan meer be voegden over. De quaestie van heit blijvend gedeelte op zich zelf laat hij rusten. Meer houdt hij het oog gencht over d© wijze waarop deze Kamer incidenteel over deze zaak heeft te beslissen. Het is Spr. een raadsel hoe men toch heeft kunnen beweren, dat de maatregel van het blijvende gedeel te niet los gemaakt is kunnen worden van de begrootmg. Dat had zeer goed kunnen geschieden maar nu die f 10.000 niet los gemaakt zijn van de begrooting moet de Kamer er hier wel over spfeken. 's Ministers maatregel getuigt, naar Spr.'s oordeel, niet van del eren tie tegenover deze Kamer. Het gaat hier over een persoonlijke en finan- ciee-le last- en Spr. meent dat de minister een© onjuiste opvatting heeft getoond ten aanzien van de uitvoering eener bestaande wet (de Militie wet). Spr. gaat na wat de heer Van Kar nebeek daarover in de Tweede Kamer heeft gezegd, nl. dat het niet aangaat dat één man zulk een gewichtig&n maatregel kan decréteeren. Zelfs in Duitsch.la.nd en Engeland kan dat- niet geschieden. De heer Troelstra vond eveneens in dat feit iets stuitends. Men vraagt zich af, dit lezende, is dit juist en ligt dit aan de wet of aan de meer autocratische wijze waarop wij geregeerd wor den. Naar Spr. s opvatting ligt de fout aan de onjuiste uitvoering eener bestaande wet. On ze Militiewet dient tot bescherming van de belangen van den Staat en daarmede heeft de wetgever rekening gehouden, daarbij in aanmerking nemende de draagkracht zoowel de persoonlijke als de financieel©. Daarop heeft de wetgever gelet althans moeten let ten. 's Ministers fout ligt voor Spr. hierin, dat hij zich plaatst op het standpunt der politieke partijen. Had de minister met de bestaande wet niet kunnen bereiken wat ae Militiewet beoogt dan had hij wetswij ziging moeten provoceeren maar niet moe ten ingrijpen op een wijze als hij nu doet. De minister let niet op het doel dat de wet beoogt maar op andere factoren, ook so ciale. Dat is de hoofdfout-. De uitvoerder beeft de wet toe te passen in den geest welke die wet beoogt. Dat is de taak van den ad ministrateur. De minister van Oorlog had moeten aantoonen niet dat de wet de op heffing van het blijvende gedeelte veroor looft maar dat 's lands verdediging den maatregel veroorlooft. Het gaat hier niet om de belangen van het leger, maar om de belangen van den Staat. Het leger is maar middel. Spr. meent dat de houding van deze Re- geering niet getuigt van juist beleid. Iu den gedachtengang van den minister hebben wij bier te doen met eenem on deelbaren maatre gel ©n die opvatting is verkeerd. De minis ter heeft gelden genomen voor een maatre gel waarvoor hij het geld niet had. En de Kamer heefit het recht daarover haar veto uit te brengen. De minister had behooren te bedenken dat de gelden welke hij noodig had nog niet waren toegestaan. En dat hij over die gelden toch heeft beschikt getuigt niet van deferentie voor oe Kamer. Gelijk de heer Reekers gisteren reeds opmerkte ligt- ia 's ministers maatregel het sturen in de rich ting van het het volksleger. De minister geeft dit niet toe, maar het volksleger zal toch ■wel het einde zijn. Ook in het boekje van den kabinetsformateur (den heer Goeman Borgesius) wordt wel degelijk gewezen op het sturen in de richting van hot volksleger, zij het ook geleidelijk. Het einddoel is dus een ■volksleger. De minister zegt, deze maatregel houdt geen verband met heb volksleger, hij beoogt slechts verlichting van persoonlijken on financieelen druk, maar de maatregel zal in de toekomst tot grooier persoonlijken en financieelen druk leiden. Dat de maatregel niet zoo geheel op zich zelf staat blijkt ook uit de rede va® twee leden der Tweede Ka nier die nu toch niet tot 's ministers tegen standers kunnen gerekend worden de hee- ron Thomson en Tydema®. Uit beider rede voeringen blijkt zeer duidelijk dat de maat regel niet op rich zelf staat en de minister heeft dat niet tegengesproken. Mede blijkt dit hieruit dat de minister het kader er op uitstuurt om vooroefeningen te leiden. Ook alweer een© aanwijzing waaruit blijlkt dat m«m stuurt in de richting van een volks leger. De maatregel van den minister impli ceert dus een ander stelsel. Het stelsel op zich zelf bestrijdt Spr. met. Dat is it-hans niet aan de orde. Nogmaals komt Spr. op tegen het beschikken door den minister over gelden, waarover hij nog niet beschikken mocht. Waar het- blijvend gedeelte een integree rend deel uitmaakt van de wet, daar had de minister, op grond van motieven, die buiten do wet liggen, het blijvend gedeelte niet naar huis mogen zenden. Dat was misbruik maken van zijn positie. Reeds om deze vorm- bozwaren zal Spr. zijn stem niet aan deze begrooting kunnen geven. Daarna komt Spr. tot zijn andere bezwaren en stelt dan allereerst de vraag of de maatregel niet strijdt tegen artikel 181 juncto 185 der Grondwet. In 's ministers gedachtengang zou er geen enkele man onder de wapenen be hoeven te zijn ca zou men kunnen volstaan met een leger op het papier. Met art. 185 blijkt de veronderstelling, dat er wel een deel van het leger onder de wapenen is. De Grondwet vordert een preventief optreden ei daarmede houdt verband dat er voldoende kracht moet zijn om te beschermen. Hoe sterk die kracht moet zijn, hangt af van de omstandigheden. Heeft 1903 ons niet ge leerd dat er troepen en voldoende troepen onder de wapenen moeten zijn? De minister zegt: In 1903 waren er ook niet voldoende manschappen om preventief op te treden en daarom kan ik dat blijvend gedeelte wel missen. Dat is eene redenecring, welke Spr. niet begrijpt. 1 hetgeen de minister daar over gezegd heeft, raakt de quaestie niet. Wat heeft Spr. aan al die groote woorden van den minister, als er eens een ongeluk gebeurt. Wie zal dan de stukken betalen? Wat zal men in Amsterdam beginnen met oon garnizoen var. 300 man en elders met garnizoenen van 10 of 12 man. In de stuk ken doet de minister allerlei -halve mededee- litigen, gelijk Spr. met eenige voorbeelden aantoont. Ook generaal Smeding zegt dat de minister de woorden uit hun verband rukt ten aanzien van de ruiters van 4 maanden Er is niet gezegd dat in 4 maanden ruiters gevormd kouden worden, maar wel dat zij in 4 maanden zoover geoefend konden wor den, dat zij als" tweede gelid ruiters dienst kunnen doen. De minister klaagt over slechte toestanden in het leger, maar waarom heeft «hij dan in anderhalf jaar zelf niets gedaan om verbetering aan te brengen-? Vervolgens vijst Spr. er op, dat de mi nister- reorganisatie der can tines wil, nl. verpachting onder militair t-oezicht, maar dit strijdt tegen het reglement op den in- wendigen dienst. Als men de woorden van den minister hoort pakken ze, maar bij na- dero beschouwing zijn het slechts phrasen. Het heeft er veel van weg of de minister oen soort vivisectie doet op ons leger. Ook met zijn cijfers poogt de minister indruk te maken, maar zij maken een onjuisten in druk. (Spr. noemt hier eenige cijfers om trent kader en remonterijders, wier juistheid de minister door hoofdschudden onjuist noemt). Spr. heeft zijn cijfers van een comman dant der artillerie en houdt dus voorloopig vast aan de juistheid dier cijfers. Vervol gens wijst hij op het bekende adres der ca- valerie-generaals, dat do minister verklaarde als hi; generaal ware geweest mede ondertee- kond te zullen hebben. Maar heeft de mi nister daarmede zijn eigen vonnis niet ge veld? Ook ten aanzien van het wapen der artillerie betwist Spr. do juistheid van 's mi nisters becijferingen. Ten aanzien van de te verrichten corveediensten herinnert Spr. aan hetgeen de majoor Van Torwisga heeft ge zegd. nl. dat burgercorveeërs de helft meer zullen kosten. Waar blijft dan de bespa ring? De minister had, naar Spr.'s oordeel, eerst- een proef beh-ooren te nemen op kleine schaal. Dan had hij geen onrust in het leger gebracht, welke thans het vertrouwen in dezen minister op bedenkelijke wijze heeft g©3chokt. Van uitstel wil de minister niet weten. Het- is altijd ik en ik, zonder reke ning te houden met wenschen of wenken van do Staten-Generaal. Het is sic volo sic 'j u be o. Maar or is een grens voor de lank moedigheid. En wanneer een minister zich gaat verzetten tegen de wot, dan is het tijd stip gekomen om hom een tot hiertoe en niet verder toe te roepon. Spr. wil wijziging der Militiewet onderzoeken en helpen aan nemen, maar zoolang de Militiewet niet is gewijzigd, moet deze minister haar toepas sen. Hij zal zijn stem uitbrengen tegen deze bogrooting, los van elke andere overweging. Deffio Kamer kan met gerustheid deze be groeting verwerpen omdat zij de voraml- woordelijkhei ddaarvoor niet kan dragen. (De Minister van Oorlog legt ter inzage voor do leden over de rapporten met cijfers van de inspecteurs der bereden wa pens). De beraadslaging wordt voortgezet- De heer Van Wassenaer van Ro sa, n d e acht de inkrimping van het blijvend gedeelte het minst bezwarend voor de infan terie. Voor de vestingartillerie acht hij haar voor zooverre het kustgesohut aangaat zeer bedenkelijk. De maatregel is te dien aanzien niet voldoende voorbereid. In aanmerking genomen de politieke omstandigheden acht Spr. het noodzakelijk onze oostelijke en kustgrenzen voldcende te beveiligen en dit zal niet kunnen geschiede® zonder voldoen de manschappen. Voor de bereden wapens acnt Spr. den maatregel bepaald fataal. Ge- 'beutrt er niets dan kan alles misschien in orde koanen, maar moeten wij in aotie ko men da® vree&t Spr. dat eene mab.lisatie groot gevaar loopt. Durft de minister bewe ren dat het er niet op aankomt bij eene mobilisatie of onze escadrons compleet z.jn? De escadrons zullen door 's ministers maat regel zoo zwak zijn, dat geen oefeningen kun nen gehouden worde®. Dat de maatregel slecht werkt blijkt ook uit het weggaan van de vrijwilligers die to zware dienst krijgen. Ook zal wei-dra gebrek aan kader ontstaan bij de cavalerie. Voor" een groot deel gelden dezelfde bezwa ren voor de bereden artillerie; alleen geldt daar het beswaar der mobilisatie niet. Spr. zet verschillende nadeele® uiteen die voor de bereden artillerie uit de inkrimping van het blijvend gedeelte zullen voortspruiten als on voldoend personeel voor oefening, voor oor vee-dienste® en voor onuerhoud van het ma terieel. Hoe het met dc trein af deeling moet gaan is hem een raadsol Het personeel zal worden afgebeuld. Aij de minister het nu met zoo weinig per soneel kan doen, dan moet er vroeger aller- bedenkelijkst geluierd zijn. De maatregel is da ook niet goed te praten. Spr. behoort tot die leden die eene afwachitend© houding willen aannemen. Nu de minister echter van geeu suppletoiro begrooting wil weten en zijn wi: doordrijft, zal hij zijn stem niet aan de.-e begrooting kunnen geven. D* heer v an Leeuwen constateert tot zijn leedwezen dat de critiek op het beleid va a den minister niet geheel en al ongegrond is. De minister heeft verwachtingen opge wekt welke niet zijn verwezenlijkt. Wat het blijvend gedeelte aangaat, de minister han den daaromtrent niet gelijk hij bij de be groting van 1906 heeft toegezegd. Toen zeide de miuister dat het blijvend gedeelte nog noodig wa„ tot dekking der mobilisatie, lot dat de landweer in de toekomst die taak hau overgenomen. En nu één jaar later zegt hij dat de landweer die taak heeft overge nomen, zonder aan te too non, dat die Land weer daarvoor geoohikt is. Was het niet een da? van wijs beleid geweest eerst tot wijzi ging der landweer over te gaan, welke de minister in 1906 zelf noodig achtte vóór zij de taak der mobilisatie met vrucht kon overnemen. Spr citeert hetgeen de minister vroeger over bezuiniging en bezuinigingsplannen heeft gezegd en vergelijkt daarmede hetgeen hij thans doet. De verwachting dat de mi nister zou komen met een behoorlijk uitge werkt voorstel is niet verwezenlijkt. Dat be treurt S,pr. Deze minister, door zijn talen ten b.j uitstek geschikt om hier ©en bezuini gingsplan te verdedigen, zag Spr. liever in die quali-teit hier dan als verdediger van den nu door hem genomen maatregel. De mi ni moge daartoe het formele recht heb ben, samenwerking om tot overeenstemming te geraken ware niettemin gewenscht ge weest. Spr. zal over onze legerorgauisatie ■met in debat treden met een man als minis ter Staai, maar wel over zijne wijze vau voorbereiding Of de minister genoeg manschappen over houdt voor mobilisatie en den buitenland- sclien vijand, weet Spr. niet, maar wel weet hij dat deze niet genoeg manschappen over houdt voor tijden van beroering, in dat op zicht heeft Spr. meer ervaring dan minister Staal De taak van de militaire macht is bij biuuenlandsche onlusten geheel anders dan tegenover den vijand. Bij onlusten moet de militaire macht ongelukken voorkomen. En komen die voor, dan is -dit veeleer een ge volg van te weinig dan van te voel man schappen. Groote troepenmachten boezemen ontzag in ook zonder geweld. Spr. zou zich kunnen begrijpen, dat de minister tot in krimping overging wanneer hij voor de mi liciens wat anders in de plaats kon geven, bv. uitbreiding van rijksveldwacht of maré chaussee, maar dat is niet het geval. En de stedelijke politie is alleen ingericht op nor male omstandigheden. Aanvulling van de onder de wapenen zijnde manschappen moet ten allen tijde mogelijk zijn, gelijk 1903 be wezen heeft- In een paar dagen waren de aanwezige mannen eenvoudig op. Spr. ge looft dat do minister dat zelf wel voelt en zijne beweringen te dien aanzien meer een gevolg zijn van phantaisie dan van kalm overleg. Spr. zou dan ook gaarne zien, dat do minister hem geruststelde en de verzeke ring kon geven, dat hij ook ten aanzien van deze materie maatregelen genomdn heeft Daarna komt Spr. tot het medegeven van dc geweren aan de landweer, een maatregel waartegen Spr. reeds vroeger zijn waarschu wende stom deed hooren. Hij vraagt zich af of de minister zich bij het uitvaardigon van zijn maatregel wel voldoende rekening heeft gehouden met de toestanden in do groote steden. Opleggen van wapenen en leeigoed zou voor groot© steden althans zeker geen bezwaar opleveren. Voor de schutterij hc-eft het nooit tot practische moeielijkheden aan leiding gegeven. Hoe groot ook het vertrouwen in de massa mag en kan zijn, toch mag men niet voorbij zien dat er enkelingen kunnen zijn en zij zijn er, die op een gegeven oogenblik de massa in een verkeerde richting brengen. In zulke ©ogenblikken zou men het medegeven van wapenen ernstig betreurenEr zijn al tijd elementen geweest, die trachten in troe bel water te visschen e® hun slag te slaan. Spr. wil er voor waken aan die enkelingen daartoe gelegenheid te geven. Voor de schiet oefeningen is het niet noodig, dat de land weermannen i._n geweer meenemen. De schutterij had vroeger de Snvder-geweren mee naar huis om to exerceeren en schoot met Beaumont geweren, die op het terrein be waard bleven. Hij hoopt dat de regeering den maatregel alsnog all eta proef zal wil len beschouwen en dit aan de Eerste Kamer zal willen verzekeren. De hoer Van Houten constateert, dat er verleden jaar geen uitzicht bestond voor den maatregel, welke thans genomen is. Verleden jaar verdedigde de minister het behoud van het blijvend gedeelte en vond toen velen aan zijn zijde. En ziet thans brengt de regeering de Kamer in een positie, dat zij zou moeten goedkeuren waarvoor zij verleden jaar niet te vinden is. Spr. is een stellig voorstander van het volle blijvenJ gedeelte en laat zich niet afleiden-door het incident-Smeding. In diens brochure heeft hij gelezen dat deze in overweging had ge geven met den maatregel te wachten, tot er meer miliciens bij de carvalerie waren Had de minister dit gedaan, dan zou zijn maatregel ongetwijfeld minder bestrijding hebben ondervonden. Verbooging van het militie-contingent bij de cavaleri^zou ech ter grooter druk hebben gegeven, dan be houd van het blijvend gedeelte bij dat wa pe... Spr. is niet zoo optimistisch als de mi nister, die denkt dat er altijd tijd genoeg zal zijn om de mannetjes onder de wapenen te roepen. Vroeger was Spr. niet zoo pessi mistisch gestemd ten aanzien van onze neu traliteit, maar de tijdsomstandigheden heb ben hem de zaak van een anderen kant lee- ren beschouwen. Spr. wijst er op, dat de mogelijkheden, die een strijd voorafgaan voor de militairen, de lastigste en gevaar lijkste zijn. Spr. wijst op een artikel van kolonel Gadke in het Berliner Tagebiatt, naar aanleiding van de bezwaren tegen een tunnel onder het kanaal van Calais naar Dover. Daarna komt Spr. tot het blijvend ge deelte met betrekking tot de binnenlandsche veiligheid. Het blijvend gedeelte vormt, mot de vrijwilligers, het leger voor den dienst. En dat leger wordt in al onze wetten veron dersteld. Daartegen mag de minister niet in gaan. De wet veronderstelt de aanwezigheid van een voldoende krijgsmacht, natuurlijk ook ten aanzien van mobilisatie en andore doeleinden. Het wegzenden werpt die instel lingen eenvoudig omver. De minister oefent hier een maoht uit, die slechts aan de Ko ningin toekomt. Het weggaan van de schut terij maakt behoud van het blijvend ge deelte nog meer noodzakelijk. En eveneens dr verkorte oefeningstijd. Spr. ziet met ge noegen de ontwikkeling van de arbeidende klasse, maar die is nog niet in een stadium, dat zij grond geeft tot vertrouwen voor de orde en rust, vooral in tijden van economi sche spanning. Dan kan een groote troepen macht noodig zijn. Do houding van den mi nister begrijpt Spr. niet-, tenzij hij rekening houdt met notieven. welke Spr. niet kent, maar die niet goed zijn. De hoer I be n Sols constateert dat de Eerste Kamer na den nacht van Staal aan de overzijde van het Binnenhof in een moeie lijk parket verkeert. Had de Eerste Kame»- het reoht van amendement, dan was ren- voyement mogelijk on de zaak daardoor veel eenvoudiger. Wij staan hier voor een minis t^- van oorlog, die eigenlijk in strijd met zij., wezen is. Wat hij doet tooh is afbrokke ling van het leger en niet behoud van het leger, dat hem boven alles lief moet zijn. Spreker zal slechts enkele punten aanroe ren nó i.etgeen reeds is gezegd. Hij consta teert dan in de eerste plaats dat tengevolge van het wegzenden van het blijvende gedeel te er 1000 ruiters minder zijn dan de orga nisatie eischt. opr. vraagt of het waar is dat bij de cavalerie 120 man aan den eigenlijken d enst zullen onttrokken worden voor het reservedepót, hetgeen hij in strijd zou ach- te„ met de voorschriften. Ook 's Ministers canti-eplannen acht hij in strijd met de wet. Niet. oirbaar acht spr. het de wijze waarop de minister gebruik be ft gemaakt van stukken tegenover don gewezen inspec teur der cavalerie generaal Smeding. Het verwondert spreker dat do minister heden de staten heeft overgelegd ter inzage voor de leden dezer Kamer, waar hij dit aan :1e Tweede Kamer niet wilde doen De minister heeft gelegd dat van de 1277 bij de bere den artillerie slechts 373 beschikbaar waren voor den dienst, terwijl ze feitelijk toch al len beschikbaar zijn. Do Minister. ,,Voor de oefen'®gen."' Spreker meent dat zij allen beschikbaar zijn voor de oefeningen, al is het dan ook niet voor de hoofdciferingen. Spr. oonsta- teert tot zijn leedwezen, dat 's Ministers hou ding niet bevorderlijk is geweest aan de goe de verhouding tus^chen hem en de inspec teurs der wapens. Hij is van oordeel dat het voorloopige verslag van deze Kamer s geweest het laatste stadium van ovorleg, m- da1 minister dit he^ft. g^wriigerd Spreker wijst op het groote gevaar waaraan wij in 1904 zijn blootgesteld geweest en vraagt of dit waar is dat wij toen in het allerdiepste geheim 2 maanden in de® Hel der zijn gomob liseerd g>weest en of tevens bekend is geweest het gevaar waarin wij »n 1905 hebben verkeerd Een en ander bc—ijst koe spoedig in periculuim in mora kan zijn. De hoor 111 i n g e meent dat wij hier niets te maken hebben met een volksleger, maar met deze begroeting De he^r Thioft klaagde over gemis aan deferentie tegenover deze Kamer, maar is dat verw'it nu b Hij'; f De gewone weg van de begroeting is ge volgd. de Twe~de K^mer heeft g-en gebruik gemaakt van haar recht van amendement en de begrooting aangenomen en de Eerste Ka mer, daar zij geen reoht van amendement heeft (hetgeen Spr. hoort dat zij ook nooit krijgen zal), kan de begrooting aannemen of verwerpen. Waar is dan torh dat gemis aa^ deferentie? Spreker kan niet toegeven dat de minister in strijd met de nrlitiewet heft gehandeld Hij mag niet meer mou- sch- onder de wapenen houden chn de wet toelaat, wel minder, als hij me^nt daarmede te kunnen vooi-zien in do eriohen van dienst Dc militiewet legt lasten op, per soonlijke en geldelijke, en waar die v-r'irht kun? n worden verdient dit waard~ering. O" .at het onder de wapenen zijn van manschappen begrijpt spreker niet de argu menten. aan de grondwet ontleent. Ook de argumenten ten aanzien van de defensie komen spreker niet klemmend voor en gaarne wil hij dan ook met draen minister meegaan en niet met do stuurlui die aan wal staan. De heer Stork acht verwerping van deze bogrooting in de gegeven omstandigheden n et- g- d en zal dus zijn stem aan de begroo- ting geven. Spr. is noch militarist noch anti militarist en ook is hij geen deskundige, maar in vele opzichten kan hij zich niet vereenigen met 's ministers beleid. _u.et den heer Thooft is hij het eens dat de minister te kort is geschoten aan deferentie tegen over deze Kamer. Uit eigen ervaring kan spr. mededcelen, dat in 1903 niet krachtig genoeg kon worden opgetreden omdat er toen niet genoeg manschappen waren. Hoe zal men hot dan nu eventueel met HXX) man minder moeten doen? Ook spr. zou van mee ning kunnen veranderen ten aanrieu van 's ministers inzichten wanneer die door dea lt und; gen werden gesteund. Kwade trouw onderstelt spreker bij den minister niet, wel dat hij soms meer zegt dan hij verantwoorden kan, zoo onder an dere ten aanzien van de pensrionneering van generaal Smeeding en de berekening zijner bezuiniging en waar spreker echter niette min toch voor dezo begroobing zal stemmen daair vraagt hij zich af, of de rechterzijde niet goed zal doen zijn voorbeeld te volgen, Stond spreker hier voor een gewoon wetsont werp, hij zou niet aarzelen het te verworpen, maar tot verwerping eener bogrooting mag eerst in de uiterste noodzakel'ikheid worden overgegaan en die noodzakelijkheid bataat niet Waar deze minister nog het vertrouwen der Tweede Kamer bezit. De regoering be hoeft. dus niet uit 3e® weg te gaan voor en votum dezer Kamer, te minder waar do leiders dor partijen in de Tweede Kamer voor de begrooting hebben gedamd De heer an Welderon Rengers meent dat deze Kamer niet in alle détails de bogrooting moet behandelen a's een twee de editie van de Tweede Kamer Dat is niet haar standpunt. Ten aanzien van den minis ter van oorlog wil Spreker alleen zeggen dat. diens beleid hem teleur heeft gesteld Hij ziet in hom niet den organisabour voor onze defensie, ondanks zijn kundigheden, en hij meent dat de minister het vroeger door hem ingenomen standpunt heeft losgelaten tegen den raad i® van andere deskundigen, het- geen Spr. ten zeerste betreurt. Hij wijst er op dat een kwartier in dc Tweede Kamer beraad en redding bracht, en hij hoopt dat de regoering zich in de twaalf uur voor j morgen nog over de® maatregel zal beden ken. Heden 11 uur is de minister aan het woord.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1907 | | pagina 1