Zaterdag 9 Februari 1907.
BINNENLAND^
K°.
320. Tweede Blad.
ARRERSFOORTSC
Jaarffiing.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden zoor Amersfoortf 1.25.
Idem franco per post- 1.75.
Afzonderlijke nummers0.U5.
Deze Courant verschijnt Dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen.
Advertentiën, mededeelingen enz., gelieve men vóór 10 uur
's morgens bij de Uitgevers in te zenden.
Uitgevers: VALKHOFF Co.
Uirechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66.
PRIJS LIER AD VER. EN TIEN
Van 1—5 rrgal.f 0.7».
Elke regel moer-0.15.
Groote let'ers naar plaatsruimte.
-Voor handel en bedrijf bestaan voordeelige bepalingen tot
het herhaald adverreeren in dit Blad bn abonnement Eens
circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag
toegezonden.
Kameroverzicht.
Eerste Kamer.
Vergadering van Vrijdag 8 Febr.
Geopend 11J ure.
O o r 1 ogs b e g r oo 11 n g 1 907 enz.
Dc 'tribunes zijn wederom dicht bezet.
D© beraadslaging wordt voortgezet.
De heer Th ooft heeft verschil lende re
denen o<m het woord te voeren. In de eer
ste plaats redenen van alge meen en aard.
Nog nimmer heeft een oorlogsbegrooting
zooveel ontroering in den lande teweeg ge
bracht gelijk ook de heer Thomson in de
Tweede Kamer opmerkte. Het gaat niet om
eenige* mannetjes meer of minder maar om
een stelsel. Maar Spr. heeft nog een andere
reden om het woord te voeren. Hij is nl.
rapporteur geweest over deze begroeting en
aanvaardt de volle v e r an t woord el ij idieid
voor het verslag. Het technische gedeelte
van het- vraagstuk laat hij aan meer be
voegden over. De quaestie van heit blijvend
gedeelte op zich zelf laat hij rusten. Meer
houdt hij het oog gencht over d© wijze
waarop deze Kamer incidenteel over deze
zaak heeft te beslissen. Het is Spr. een
raadsel hoe men toch heeft kunnen beweren,
dat de maatregel van het blijvende gedeel
te niet los gemaakt is kunnen worden van
de begrootmg. Dat had zeer goed kunnen
geschieden maar nu die f 10.000 niet los
gemaakt zijn van de begrooting moet de
Kamer er hier wel over spfeken. 's Ministers
maatregel getuigt, naar Spr.'s oordeel, niet
van del eren tie tegenover deze Kamer. Het
gaat hier over een persoonlijke en finan-
ciee-le last- en Spr. meent dat de minister
een© onjuiste opvatting heeft getoond ten
aanzien van de uitvoering eener bestaande
wet (de Militie wet).
Spr. gaat na wat de heer Van Kar nebeek
daarover in de Tweede Kamer heeft gezegd,
nl. dat het niet aangaat dat één man zulk
een gewichtig&n maatregel kan decréteeren.
Zelfs in Duitsch.la.nd en Engeland kan dat-
niet geschieden. De heer Troelstra vond
eveneens in dat feit iets stuitends.
Men vraagt zich af, dit lezende, is dit
juist en ligt dit aan de wet of aan de meer
autocratische wijze waarop wij geregeerd wor
den. Naar Spr. s opvatting ligt de fout aan de
onjuiste uitvoering eener bestaande wet. On
ze Militiewet dient tot bescherming van de
belangen van den Staat en daarmede heeft
de wetgever rekening gehouden, daarbij in
aanmerking nemende de draagkracht zoowel
de persoonlijke als de financieel©. Daarop
heeft de wetgever gelet althans moeten let
ten. 's Ministers fout ligt voor Spr. hierin,
dat hij zich plaatst op het standpunt der
politieke partijen. Had de minister met de
bestaande wet niet kunnen bereiken wat
ae Militiewet beoogt dan had hij wetswij
ziging moeten provoceeren maar niet moe
ten ingrijpen op een wijze als hij nu doet.
De minister let niet op het doel dat de wet
beoogt maar op andere factoren, ook so
ciale. Dat is de hoofdfout-. De uitvoerder
beeft de wet toe te passen in den geest welke
die wet beoogt. Dat is de taak van den ad
ministrateur. De minister van Oorlog had
moeten aantoonen niet dat de wet de op
heffing van het blijvende gedeelte veroor
looft maar dat 's lands verdediging den
maatregel veroorlooft. Het gaat hier niet
om de belangen van het leger, maar om
de belangen van den Staat. Het leger is
maar middel.
Spr. meent dat de houding van deze Re-
geering niet getuigt van juist beleid. Iu den
gedachtengang van den minister hebben wij
bier te doen met eenem on deelbaren maatre
gel ©n die opvatting is verkeerd. De minis
ter heeft gelden genomen voor een maatre
gel waarvoor hij het geld niet had. En de
Kamer heefit het recht daarover haar veto
uit te brengen. De minister had behooren
te bedenken dat de gelden welke hij noodig
had nog niet waren toegestaan. En dat hij
over die gelden toch heeft beschikt getuigt
niet van deferentie voor oe Kamer. Gelijk de
heer Reekers gisteren reeds opmerkte ligt- ia
's ministers maatregel het sturen in de rich
ting van het het volksleger. De minister geeft
dit niet toe, maar het volksleger zal toch
■wel het einde zijn. Ook in het boekje van
den kabinetsformateur (den heer Goeman
Borgesius) wordt wel degelijk gewezen op het
sturen in de richting van hot volksleger, zij
het ook geleidelijk. Het einddoel is dus een
■volksleger. De minister zegt, deze maatregel
houdt geen verband met heb volksleger, hij
beoogt slechts verlichting van persoonlijken
on financieelen druk, maar de maatregel zal
in de toekomst tot grooier persoonlijken en
financieelen druk leiden. Dat de maatregel
niet zoo geheel op zich zelf staat blijkt ook
uit de rede va® twee leden der Tweede Ka
nier die nu toch niet tot 's ministers tegen
standers kunnen gerekend worden de hee-
ron Thomson en Tydema®. Uit beider rede
voeringen blijkt zeer duidelijk dat de maat
regel niet op rich zelf staat en de minister
heeft dat niet tegengesproken. Mede blijkt
dit hieruit dat de minister het kader er op
uitstuurt om vooroefeningen te leiden. Ook
alweer een© aanwijzing waaruit blijlkt dat
m«m stuurt in de richting van een volks
leger. De maatregel van den minister impli
ceert dus een ander stelsel. Het stelsel op
zich zelf bestrijdt Spr. met. Dat is it-hans niet
aan de orde. Nogmaals komt Spr. op tegen
het beschikken door den minister over gelden,
waarover hij nog niet beschikken mocht.
Waar het- blijvend gedeelte een integree
rend deel uitmaakt van de wet, daar had de
minister, op grond van motieven, die buiten
do wet liggen, het blijvend gedeelte niet
naar huis mogen zenden. Dat was misbruik
maken van zijn positie. Reeds om deze vorm-
bozwaren zal Spr. zijn stem niet aan deze
begrooting kunnen geven. Daarna komt
Spr. tot zijn andere bezwaren en stelt dan
allereerst de vraag of de maatregel niet
strijdt tegen artikel 181 juncto 185 der
Grondwet. In 's ministers gedachtengang zou
er geen enkele man onder de wapenen be
hoeven te zijn ca zou men kunnen volstaan
met een leger op het papier. Met art. 185
blijkt de veronderstelling, dat er wel een
deel van het leger onder de wapenen is. De
Grondwet vordert een preventief optreden
ei daarmede houdt verband dat er voldoende
kracht moet zijn om te beschermen. Hoe
sterk die kracht moet zijn, hangt af van de
omstandigheden. Heeft 1903 ons niet ge
leerd dat er troepen en voldoende troepen
onder de wapenen moeten zijn? De minister
zegt: In 1903 waren er ook niet voldoende
manschappen om preventief op te treden en
daarom kan ik dat blijvend gedeelte wel
missen. Dat is eene redenecring, welke Spr.
niet begrijpt. 1 hetgeen de minister daar
over gezegd heeft, raakt de quaestie niet.
Wat heeft Spr. aan al die groote woorden
van den minister, als er eens een ongeluk
gebeurt. Wie zal dan de stukken betalen?
Wat zal men in Amsterdam beginnen met
oon garnizoen var. 300 man en elders met
garnizoenen van 10 of 12 man. In de stuk
ken doet de minister allerlei -halve mededee-
litigen, gelijk Spr. met eenige voorbeelden
aantoont. Ook generaal Smeding zegt dat de
minister de woorden uit hun verband rukt
ten aanzien van de ruiters van 4 maanden
Er is niet gezegd dat in 4 maanden ruiters
gevormd kouden worden, maar wel dat zij
in 4 maanden zoover geoefend konden wor
den, dat zij als" tweede gelid ruiters dienst
kunnen doen. De minister klaagt over slechte
toestanden in het leger, maar waarom heeft
«hij dan in anderhalf jaar zelf niets gedaan
om verbetering aan te brengen-?
Vervolgens vijst Spr. er op, dat de mi
nister- reorganisatie der can tines wil, nl.
verpachting onder militair t-oezicht, maar
dit strijdt tegen het reglement op den in-
wendigen dienst. Als men de woorden van
den minister hoort pakken ze, maar bij na-
dero beschouwing zijn het slechts phrasen.
Het heeft er veel van weg of de minister
oen soort vivisectie doet op ons leger. Ook
met zijn cijfers poogt de minister indruk te
maken, maar zij maken een onjuisten in
druk. (Spr. noemt hier eenige cijfers om
trent kader en remonterijders, wier juistheid
de minister door hoofdschudden onjuist
noemt).
Spr. heeft zijn cijfers van een comman
dant der artillerie en houdt dus voorloopig
vast aan de juistheid dier cijfers. Vervol
gens wijst hij op het bekende adres der ca-
valerie-generaals, dat do minister verklaarde
als hi; generaal ware geweest mede ondertee-
kond te zullen hebben. Maar heeft de mi
nister daarmede zijn eigen vonnis niet ge
veld? Ook ten aanzien van het wapen der
artillerie betwist Spr. do juistheid van 's mi
nisters becijferingen. Ten aanzien van de te
verrichten corveediensten herinnert Spr. aan
hetgeen de majoor Van Torwisga heeft ge
zegd. nl. dat burgercorveeërs de helft meer
zullen kosten. Waar blijft dan de bespa
ring? De minister had, naar Spr.'s oordeel,
eerst- een proef beh-ooren te nemen op kleine
schaal. Dan had hij geen onrust in het leger
gebracht, welke thans het vertrouwen in
dezen minister op bedenkelijke wijze heeft
g©3chokt. Van uitstel wil de minister niet
weten. Het- is altijd ik en ik, zonder reke
ning te houden met wenschen of wenken van
do Staten-Generaal. Het is sic volo sic
'j u be o. Maar or is een grens voor de lank
moedigheid. En wanneer een minister zich
gaat verzetten tegen de wot, dan is het tijd
stip gekomen om hom een tot hiertoe en
niet verder toe te roepon. Spr. wil wijziging
der Militiewet onderzoeken en helpen aan
nemen, maar zoolang de Militiewet niet is
gewijzigd, moet deze minister haar toepas
sen. Hij zal zijn stem uitbrengen tegen deze
bogrooting, los van elke andere overweging.
Deffio Kamer kan met gerustheid deze be
groeting verwerpen omdat zij de voraml-
woordelijkhei ddaarvoor niet kan dragen.
(De Minister van Oorlog legt ter
inzage voor do leden over de rapporten met
cijfers van de inspecteurs der bereden wa
pens).
De beraadslaging wordt voortgezet-
De heer Van Wassenaer van Ro
sa, n d e acht de inkrimping van het blijvend
gedeelte het minst bezwarend voor de infan
terie. Voor de vestingartillerie acht hij haar
voor zooverre het kustgesohut aangaat zeer
bedenkelijk. De maatregel is te dien aanzien
niet voldoende voorbereid. In aanmerking
genomen de politieke omstandigheden acht
Spr. het noodzakelijk onze oostelijke en
kustgrenzen voldcende te beveiligen en dit
zal niet kunnen geschiede® zonder voldoen
de manschappen. Voor de bereden wapens
acnt Spr. den maatregel bepaald fataal. Ge-
'beutrt er niets dan kan alles misschien in
orde koanen, maar moeten wij in aotie ko
men da® vree&t Spr. dat eene mab.lisatie
groot gevaar loopt. Durft de minister bewe
ren dat het er niet op aankomt bij eene
mobilisatie of onze escadrons compleet z.jn?
De escadrons zullen door 's ministers maat
regel zoo zwak zijn, dat geen oefeningen kun
nen gehouden worde®. Dat de maatregel
slecht werkt blijkt ook uit het weggaan van
de vrijwilligers die to zware dienst krijgen.
Ook zal wei-dra gebrek aan kader ontstaan
bij de cavalerie.
Voor" een groot deel gelden dezelfde bezwa
ren voor de bereden artillerie; alleen geldt
daar het beswaar der mobilisatie niet. Spr.
zet verschillende nadeele® uiteen die voor de
bereden artillerie uit de inkrimping van het
blijvend gedeelte zullen voortspruiten als on
voldoend personeel voor oefening, voor oor
vee-dienste® en voor onuerhoud van het ma
terieel. Hoe het met dc trein af deeling moet
gaan is hem een raadsol Het personeel zal
worden afgebeuld.
Aij de minister het nu met zoo weinig per
soneel kan doen, dan moet er vroeger aller-
bedenkelijkst geluierd zijn. De maatregel is
da ook niet goed te praten. Spr. behoort
tot die leden die eene afwachitend© houding
willen aannemen. Nu de minister echter van
geeu suppletoiro begrooting wil weten en zijn
wi: doordrijft, zal hij zijn stem niet aan
de.-e begrooting kunnen geven.
D* heer v an Leeuwen constateert tot
zijn leedwezen dat de critiek op het beleid
va a den minister niet geheel en al ongegrond
is. De minister heeft verwachtingen opge
wekt welke niet zijn verwezenlijkt. Wat het
blijvend gedeelte aangaat, de minister han
den daaromtrent niet gelijk hij bij de be
groting van 1906 heeft toegezegd. Toen
zeide de miuister dat het blijvend gedeelte
nog noodig wa„ tot dekking der mobilisatie,
lot dat de landweer in de toekomst die taak
hau overgenomen. En nu één jaar later zegt
hij dat de landweer die taak heeft overge
nomen, zonder aan te too non, dat die Land
weer daarvoor geoohikt is. Was het niet een
da? van wijs beleid geweest eerst tot wijzi
ging der landweer over te gaan, welke de
minister in 1906 zelf noodig achtte vóór zij
de taak der mobilisatie met vrucht kon
overnemen.
Spr citeert hetgeen de minister vroeger
over bezuiniging en bezuinigingsplannen
heeft gezegd en vergelijkt daarmede hetgeen
hij thans doet. De verwachting dat de mi
nister zou komen met een behoorlijk uitge
werkt voorstel is niet verwezenlijkt. Dat be
treurt S,pr. Deze minister, door zijn talen
ten b.j uitstek geschikt om hier ©en bezuini
gingsplan te verdedigen, zag Spr. liever in
die quali-teit hier dan als verdediger van den
nu door hem genomen maatregel. De mi
ni moge daartoe het formele recht heb
ben, samenwerking om tot overeenstemming
te geraken ware niettemin gewenscht ge
weest. Spr. zal over onze legerorgauisatie
■met in debat treden met een man als minis
ter Staai, maar wel over zijne wijze vau
voorbereiding
Of de minister genoeg manschappen over
houdt voor mobilisatie en den buitenland-
sclien vijand, weet Spr. niet, maar wel weet
hij dat deze niet genoeg manschappen over
houdt voor tijden van beroering, in dat op
zicht heeft Spr. meer ervaring dan minister
Staal De taak van de militaire macht is bij
biuuenlandsche onlusten geheel anders dan
tegenover den vijand. Bij onlusten moet de
militaire macht ongelukken voorkomen. En
komen die voor, dan is -dit veeleer een ge
volg van te weinig dan van te voel man
schappen. Groote troepenmachten boezemen
ontzag in ook zonder geweld. Spr. zou zich
kunnen begrijpen, dat de minister tot in
krimping overging wanneer hij voor de mi
liciens wat anders in de plaats kon geven,
bv. uitbreiding van rijksveldwacht of maré
chaussee, maar dat is niet het geval. En de
stedelijke politie is alleen ingericht op nor
male omstandigheden. Aanvulling van de
onder de wapenen zijnde manschappen moet
ten allen tijde mogelijk zijn, gelijk 1903 be
wezen heeft- In een paar dagen waren de
aanwezige mannen eenvoudig op. Spr. ge
looft dat do minister dat zelf wel voelt en
zijne beweringen te dien aanzien meer een
gevolg zijn van phantaisie dan van kalm
overleg. Spr. zou dan ook gaarne zien, dat
do minister hem geruststelde en de verzeke
ring kon geven, dat hij ook ten aanzien van
deze materie maatregelen genomdn heeft
Daarna komt Spr. tot het medegeven van
dc geweren aan de landweer, een maatregel
waartegen Spr. reeds vroeger zijn waarschu
wende stom deed hooren. Hij vraagt zich af
of de minister zich bij het uitvaardigon van
zijn maatregel wel voldoende rekening heeft
gehouden met de toestanden in do groote
steden. Opleggen van wapenen en leeigoed
zou voor groot© steden althans zeker geen
bezwaar opleveren. Voor de schutterij hc-eft
het nooit tot practische moeielijkheden aan
leiding gegeven.
Hoe groot ook het vertrouwen in de massa
mag en kan zijn, toch mag men niet voorbij
zien dat er enkelingen kunnen zijn en
zij zijn er, die op een gegeven oogenblik de
massa in een verkeerde richting brengen. In
zulke ©ogenblikken zou men het medegeven
van wapenen ernstig betreurenEr zijn al
tijd elementen geweest, die trachten in troe
bel water te visschen e® hun slag te slaan.
Spr. wil er voor waken aan die enkelingen
daartoe gelegenheid te geven. Voor de schiet
oefeningen is het niet noodig, dat de land
weermannen i._n geweer meenemen. De
schutterij had vroeger de Snvder-geweren
mee naar huis om to exerceeren en schoot
met Beaumont geweren, die op het terrein be
waard bleven. Hij hoopt dat de regeering
den maatregel alsnog all eta proef zal wil
len beschouwen en dit aan de Eerste Kamer
zal willen verzekeren.
De hoer Van Houten constateert, dat
er verleden jaar geen uitzicht bestond voor
den maatregel, welke thans genomen is.
Verleden jaar verdedigde de minister het
behoud van het blijvend gedeelte en vond
toen velen aan zijn zijde. En ziet thans
brengt de regeering de Kamer in een positie,
dat zij zou moeten goedkeuren waarvoor zij
verleden jaar niet te vinden is. Spr. is een
stellig voorstander van het volle blijvenJ
gedeelte en laat zich niet afleiden-door het
incident-Smeding. In diens brochure heeft
hij gelezen dat deze in overweging had ge
geven met den maatregel te wachten, tot
er meer miliciens bij de carvalerie waren
Had de minister dit gedaan, dan zou zijn
maatregel ongetwijfeld minder bestrijding
hebben ondervonden. Verbooging van het
militie-contingent bij de cavaleri^zou ech
ter grooter druk hebben gegeven, dan be
houd van het blijvend gedeelte bij dat wa
pe... Spr. is niet zoo optimistisch als de mi
nister, die denkt dat er altijd tijd genoeg
zal zijn om de mannetjes onder de wapenen
te roepen. Vroeger was Spr. niet zoo pessi
mistisch gestemd ten aanzien van onze neu
traliteit, maar de tijdsomstandigheden heb
ben hem de zaak van een anderen kant lee-
ren beschouwen. Spr. wijst er op, dat de
mogelijkheden, die een strijd voorafgaan
voor de militairen, de lastigste en gevaar
lijkste zijn. Spr. wijst op een artikel van
kolonel Gadke in het Berliner Tagebiatt,
naar aanleiding van de bezwaren tegen een
tunnel onder het kanaal van Calais naar
Dover.
Daarna komt Spr. tot het blijvend ge
deelte met betrekking tot de binnenlandsche
veiligheid. Het blijvend gedeelte vormt, mot
de vrijwilligers, het leger voor den dienst.
En dat leger wordt in al onze wetten veron
dersteld. Daartegen mag de minister niet in
gaan. De wet veronderstelt de aanwezigheid
van een voldoende krijgsmacht, natuurlijk
ook ten aanzien van mobilisatie en andore
doeleinden. Het wegzenden werpt die instel
lingen eenvoudig omver. De minister oefent
hier een maoht uit, die slechts aan de Ko
ningin toekomt. Het weggaan van de schut
terij maakt behoud van het blijvend ge
deelte nog meer noodzakelijk. En eveneens
dr verkorte oefeningstijd. Spr. ziet met ge
noegen de ontwikkeling van de arbeidende
klasse, maar die is nog niet in een stadium,
dat zij grond geeft tot vertrouwen voor de
orde en rust, vooral in tijden van economi
sche spanning. Dan kan een groote troepen
macht noodig zijn. Do houding van den mi
nister begrijpt Spr. niet-, tenzij hij rekening
houdt met notieven. welke Spr. niet kent,
maar die niet goed zijn.
De hoer I be n Sols constateert dat de
Eerste Kamer na den nacht van Staal aan
de overzijde van het Binnenhof in een moeie
lijk parket verkeert. Had de Eerste Kame»-
het reoht van amendement, dan was ren-
voyement mogelijk on de zaak daardoor veel
eenvoudiger. Wij staan hier voor een minis
t^- van oorlog, die eigenlijk in strijd met
zij., wezen is. Wat hij doet tooh is afbrokke
ling van het leger en niet behoud van het
leger, dat hem boven alles lief moet zijn.
Spreker zal slechts enkele punten aanroe
ren nó i.etgeen reeds is gezegd. Hij consta
teert dan in de eerste plaats dat tengevolge
van het wegzenden van het blijvende gedeel
te er 1000 ruiters minder zijn dan de orga
nisatie eischt. opr. vraagt of het waar is dat
bij de cavalerie 120 man aan den eigenlijken
d enst zullen onttrokken worden voor het
reservedepót, hetgeen hij in strijd zou ach-
te„ met de voorschriften. Ook 's Ministers
canti-eplannen acht hij in strijd met de
wet. Niet. oirbaar acht spr. het de wijze
waarop de minister gebruik be ft gemaakt
van stukken tegenover don gewezen inspec
teur der cavalerie generaal Smeding. Het
verwondert spreker dat do minister heden
de staten heeft overgelegd ter inzage voor
de leden dezer Kamer, waar hij dit aan :1e
Tweede Kamer niet wilde doen De minister
heeft gelegd dat van de 1277 bij de bere
den artillerie slechts 373 beschikbaar waren
voor den dienst, terwijl ze feitelijk toch al
len beschikbaar zijn.
Do Minister. ,,Voor de oefen'®gen."'
Spreker meent dat zij allen beschikbaar
zijn voor de oefeningen, al is het dan ook
niet voor de hoofdciferingen. Spr. oonsta-
teert tot zijn leedwezen, dat 's Ministers hou
ding niet bevorderlijk is geweest aan de goe
de verhouding tus^chen hem en de inspec
teurs der wapens. Hij is van oordeel dat
het voorloopige verslag van deze Kamer s
geweest het laatste stadium van ovorleg,
m- da1 minister dit he^ft. g^wriigerd
Spreker wijst op het groote gevaar waaraan
wij in 1904 zijn blootgesteld geweest en
vraagt of dit waar is dat wij toen in het
allerdiepste geheim 2 maanden in de® Hel
der zijn gomob liseerd g>weest en of tevens
bekend is geweest het gevaar waarin wij »n
1905 hebben verkeerd Een en ander bc—ijst
koe spoedig in periculuim in mora kan zijn.
De hoor 111 i n g e meent dat wij hier
niets te maken hebben met een volksleger,
maar met deze begroeting De he^r Thioft
klaagde over gemis aan deferentie tegenover
deze Kamer, maar is dat verw'it nu b Hij'; f
De gewone weg van de begroeting is ge
volgd. de Twe~de K^mer heeft g-en gebruik
gemaakt van haar recht van amendement en
de begrooting aangenomen en de Eerste Ka
mer, daar zij geen reoht van amendement
heeft (hetgeen Spr. hoort dat zij ook nooit
krijgen zal), kan de begrooting aannemen
of verwerpen. Waar is dan torh dat gemis
aa^ deferentie? Spreker kan niet toegeven
dat de minister in strijd met de nrlitiewet
heft gehandeld Hij mag niet meer mou-
sch- onder de wapenen houden chn de wet
toelaat, wel minder, als hij me^nt daarmede
te kunnen vooi-zien in do eriohen van
dienst Dc militiewet legt lasten op, per
soonlijke en geldelijke, en waar die v-r'irht
kun? n worden verdient dit waard~ering.
O" .at het onder de wapenen zijn van
manschappen begrijpt spreker niet de argu
menten. aan de grondwet ontleent.
Ook de argumenten ten aanzien van de
defensie komen spreker niet klemmend voor
en gaarne wil hij dan ook met draen minister
meegaan en niet met do stuurlui die aan
wal staan.
De heer Stork acht verwerping van deze
bogrooting in de gegeven omstandigheden
n et- g- d en zal dus zijn stem aan de begroo-
ting geven. Spr. is noch militarist noch anti
militarist en ook is hij geen deskundige,
maar in vele opzichten kan hij zich niet
vereenigen met 's ministers beleid. _u.et den
heer Thooft is hij het eens dat de minister
te kort is geschoten aan deferentie tegen
over deze Kamer. Uit eigen ervaring kan
spr. mededcelen, dat in 1903 niet krachtig
genoeg kon worden opgetreden omdat er
toen niet genoeg manschappen waren. Hoe
zal men hot dan nu eventueel met HXX) man
minder moeten doen? Ook spr. zou van mee
ning kunnen veranderen ten aanrieu van
's ministers inzichten wanneer die door dea
lt und; gen werden gesteund.
Kwade trouw onderstelt spreker bij den
minister niet, wel dat hij soms meer zegt
dan hij verantwoorden kan, zoo onder an
dere ten aanzien van de pensrionneering van
generaal Smeeding en de berekening zijner
bezuiniging en waar spreker echter niette
min toch voor dezo begroobing zal stemmen
daair vraagt hij zich af, of de rechterzijde
niet goed zal doen zijn voorbeeld te volgen,
Stond spreker hier voor een gewoon wetsont
werp, hij zou niet aarzelen het te verworpen,
maar tot verwerping eener bogrooting mag
eerst in de uiterste noodzakel'ikheid worden
overgegaan en die noodzakelijkheid bataat
niet Waar deze minister nog het vertrouwen
der Tweede Kamer bezit. De regoering be
hoeft. dus niet uit 3e® weg te gaan voor
en votum dezer Kamer, te minder waar do
leiders dor partijen in de Tweede Kamer
voor de begrooting hebben gedamd
De heer an Welderon Rengers
meent dat deze Kamer niet in alle détails
de bogrooting moet behandelen a's een twee
de editie van de Tweede Kamer Dat is niet
haar standpunt. Ten aanzien van den minis
ter van oorlog wil Spreker alleen zeggen dat.
diens beleid hem teleur heeft gesteld Hij
ziet in hom niet den organisabour voor onze
defensie, ondanks zijn kundigheden, en hij
meent dat de minister het vroeger door hem
ingenomen standpunt heeft losgelaten tegen
den raad i® van andere deskundigen, het-
geen Spr. ten zeerste betreurt. Hij wijst er
op dat een kwartier in dc Tweede Kamer
beraad en redding bracht, en hij hoopt dat
de regoering zich in de twaalf uur voor
j morgen nog over de® maatregel zal beden
ken.
Heden 11 uur is de minister aan het
woord.