te
elijk
•mee
eter
eidé
6luis aan de Turf to 11. Is 'het 'de bedoeling, als
dat werk wordt aanbesteed, eene dubbele
aanbesteding te houden? Dan kan men weten
wat <le 'beste manier van uitvoering is. Het
•kan van belang zijn, als :het niet veel meer
kost, de straat te verbreeden, zoodot men
one dan eene grootere ruimte krijgt voor liet' ver
foor keer.
De heer Sanders. Mijnheer de voor
zitter, ik 'kan mededeel en, dat B. en \V.
voornemens zijn naar omstandigheden' te
handelen. Het is thans niet te -zeggen: wélk
verschil 'het in de kosten maakt of de
nieuwe werfmiuur in Iele eene of de andere
richting zal worden opgetrokken, omdat dit
afhangt van den staat, waarin men de fum-
deering zal aantreffen. Er is in de afdeeling
gesproken over hei drijven van vuil. Ik 'ben
er meermalen geweest,dat de bocht -geheel
schoon was, maar dat het vuil voor liet mu
seum dreef. Als -die verandering te doen is>
met 'dezelfde of misschien zelfs met tmindler.
kosten, omdat 'blijkt dat de fundeering -van
den ouden muur. waarvan men niet weet
welken toestand hij verkeert, geheele ver
nieuwing behoeft, dan zal het wellicht beter
«ijlt den nieuwen muur in eene andere rich
ting te bouwen. Het is m. i. ook twijfelach
tig of liet. geheel -wegnemen dei" bocht uit
aesthelisoh oogpunt aal -zij 11 aan te bevelen.
Volgnummer 122 wordt z. h. o. voorloopig
goedgekeurd.
De heer Gerritsen. Mijnheer de voor
zitter, mag ik verzoeken nog even terug te
gaan tot volgnummer 114. Ik had. daarover
nog iets willen zeggen.
De Voorzitter. Wij zijn nu aan
volgnummer 123. Volgnummer 114 is afge
handeld. Ik moet de vergadering vragen of
zij bezwaar heeft, dat ik nogmaals het woord!
verleen/ over dat volgnummer.
De heer Kroes. Als 't. niet te lang
duurt.
De heer Gerritsen. In het verslag
van mijne af deeling is niet opgenomen de
toezegging, die door B. en Wis gedaan om
het salaris van dlem directeur van den reini
gingsdienst in orde te brengen. Als ik liet wel
heb, dan heeft/ de 'heer Plomp dit voorge
steld 'voor een anderen ambtenaar. Toen heb
ik voorgesteld eene regeling te maken,
die ook voor dezen directeur periodieke ver
hoogingen invoert. Het gaat niet aan te zég
gen t Wij laten 'het van de financiën afhan
gen of de directeur verhooging krijgt ja of
neen
De Voorzitter. Het is mij niet be
kend, dat op dit punt eene toezegging door
B. en W. is gedaan in de afdeelingen. Maar
misschien zal er bij de nieuwe salarisregeling
voor dé werklieden gelegenheid zijn ook dab
punt te bespreken.
De volgnummers 123165 worden achter
eenvolgens z. h. o. voorloopig goedgékeurd.
Volgnummer 166. Verpleging, enz.
De hoer R ij keus. Mijnheer de voorzit
ter. Alvorens ik ga uiten, wat ik meen te
moeten zeggen, wensch ik nadrukkelijk te
verklaren, dat ik niet beoog eenig persoon
onaangenaam te zijn, maar uitsluitend op
het oog heb wat ui. i. een gemeentebelang is.
Zooals Ave weten worden de armlastige
patiënten der gemeente verpleegd! in het St.
Elisabeths gast- of ziekenhuis. Het- zieken
huis is hier dus leverancier van de gemeente.
Nu is de gewone loop van zaken in het
dagelijksch leven, dat de Mant bepaalt hoe
veel hij van den leverancier wil betrekken;
doch nergens en nooit schrijft de leveran
cier voor hoeveel de klant van hem betrek
ken moet. Toch is dit hier heb geval. Immers
de 'directeur van het -ziekenhuis kan hier be
palen, tot op zekere hoogte altijd, 'hoeveel
gemeentelijke patiënten in dat ziekenhuis zul
len worden verpleegd. Nu wil ik gaarne aan
nemen, dat de tegenwoordige directeur van
die positie geen misbruik maakt, maar als
wij die combinatie laten voortduren, leiden
wij hem. in verzoeking en zou de gemeente
mede door onze schuld nadeel kunnen lijden.
Het doet mij dan ook genoegen, dat B. «n
W. net met mij eens zijn, dat, het niet ge-
wenscht is dat die combinatie bestaat. Alleen
laten zij het aan ons over die combinatie nog
tot 2 Maart 1911 te doen voortduren of er
terstond een eind aan te maken.
Wel, mijnheer de voorzitter, liet komt mij
voor, dat ieder, die eenmaal van het ver
keerde dezer combinatie overtuigd is, onver
antwoordelijk zou handelen, als hij die nog
langer liet voortbestaan. Ik heb derhalve de
eer de volgende motie aan dén raad voor te
stellen
,,De Raad,
gelezen, de discussies in de tweede af-
deeling, gehouden in zake de al of niet
wenschehjkheid der combinatie van de
betrekkingen van gemeente-geneesheer
en directeur van het St. Elisabeths gast
ol ziekenhuis;
gezien- het advies van Burgemeester
en' Wethouders in deze zaak;
oordeelt genoemde combinatie onge-
wenscht, noodigt het dagelijksch be
stuur uit ten spoedigste een voorstel in
te dienen tot wijziging in dien geest der
betrokken instructie en na vaststelling
daarvan een oproeping van sollicitanten
te .doen naar de betrekking van gemeen
te-geneesheer"
De heer Plomp. Mijnheer de voorzitter,
mag ik eene vraag doen aan den voorsteller.
Hoe stelt hij zich voor, dat de zaak zal gaan?
Stel, dat de motie wordt aangenomen, dan
heeft de gemeente-geneesheer nog niet zijn
ontslag.
De heer R ij fc e n s. Mag ik daarop een
antwoord geven, mijnheer die voorzitter? Ik
stel mij voor, dat de betrokken gemeente
geneesheer zich niet zal verzetten, tegen de
motie, als zij is aangenomen. Maar als hij
dat wel doet, dan zijn er nog wel middelen
oni 'hem te dwingen. Ik zal dat niet behoeven
te zeggen.
De heer Plomp. Ik ben dat niet ge
heel met u -eens. In ieder geval zal de aan
neming van de motie niet het gevolg heb
ben, dat u zich er van voorstelt. De oproe
ping van sollicitanten zal achterwege moe
ten blijven, totdat het ontslag is verleend.
De heer R ij kens. Als de raad de motie
heeft aangenomen, dan zullen B. en W. een
voorstel moeten indienen tot wijziging van
de instructie. Is die gewijzigd, dan houdt
de dienstbetrekking van dezen gemeente
geneesheer op.
De heer Plomp. Ik weet niet of dat
wel juist is.
De Voorzitter. Ik stel voor de
motie in eene volgende vergadering te be
handelen.
De heer R ij kens. Daar ben ik tegen,
mijnheer de voorzitter. Als wij veel over de
zaak spreken, dan krijgt zij allicht een hate-
lijken kant. Wij weten, waar 't aan toe is.
Het is niet gewenscht, dezen toestand nog
langer te laten voortduren. Ik ben tegeu
uitstel van de behandeling.
De heer van Kalken. Mijnheer de
voorzitter, het spijt mij, dat de heer Rij-
kens deze motie aanhangig heeft gemaakt.
Ik heb niet begrepen welk nut dat heeft.
Met zijn eigen, woorden heeft hij bewezen,
dat dit geen nut heeft. Hij zegt,,Er is geen
gevaar, dat de directeur van het St. Elisa-
betlisgasthuis misbruik zal maken van zijne
positie als gemeente-geneesheer, omdat die
directeur is een consciëntieus man. Maar de
toekomst kan gevaar brengen". Het heeft
dus geen nut, nu de zaak ter sprake te
brengen. Als er geen gevaar bestaat, dat de
tegenwoordige directeur zijne positie mis
bruikt, dan kan men de bestaande verhou
ding laten voortbestaan tot 1911. Dan moet
die directeur aftreden als gemeente-genees
heer en kan de zaak ter sprake worden ge
bracht. Maar dat is nu onnut en ook onge-
wenscht, omdat men daardoor komt op een
zeer gevoelige plek. De eenheid, die zoo noo
dig is onder de leden van den raad, wordt
dan verbroken door persoonlijke kwestiën.
Wij ouderen van dagen weten te ouderschei
den wij weten, dat wij moeten vragen bij
persoonlijke kwestiën Wat schaadt het al
gemeen belang? Van de jongeren weten wij
dat niet. Daarom moeten wij vermijden per
soonlijke kwestiën in de vergadering te bren
gen. Wij hebben allen elkaar noodig om
samen te werken. Nu had ik verwacht, dat
de heer Rij kens dit zou hebben in acht ge
nomen. Het spijt mij, dat ik mij daarin heb
vergist. Men hveft meuschen die veel voelen
voor de lijdende menschheid. Die zullen be
treuren, dat deze zaak hier te berde is ge
bracht. Wanneer hier in de vergadering
wordt gesproken van de mogelijkheid, dat
een gemeente-geneesheer zijne betrekking zaï
misoruiken om voordeel te verschaffen aan
eene andere inrichting, waarvan hij direc
teur is, dan spreekt het van zelf, dat andere
gemeente-gencesheeren daardoor huiverig
zullen worden; zij zullen trachten voordeel
te bezorgen aan de gemeente en zullen er
tegen opzien om arme zieken, die thuis niet
goed behandeld kunnen worden, te laten
overbrengen naar het ziekenhuis. Zoo zal de
heer Rij kens het zeker niet door hem ge-
wenschte doel bereiken, dat arme stumpers
zonder goede verzorging blijven in hunne
ziekte en in ellende hunne laatste dagen
doorbrengen. Het valt mij tegen van den
heer Rijkens, dat hij dit gevolg van derge
lijke besprekingen niet heeft voorzien.
De heer Plomp. Mijnheer de voorzit
ter, op de manier waarop de heer van Kal
ken' heeft gesproken, zal ik het niet doen.
Wij zitten hier om zaken te behandelen. Het
zakelijke belang zal hier den doorslag moe
ten geven, en de vraag of de behandeling
van eene zaak onaangenaam is voof een
van onze medeleden, kan voor ons niet be
slissend zijn. Maar wel meen ik, dat wij
hier bijzonder voorzichtig moeten handelen
Daarom kan ik mij er zeer goed mee ver
eenigen, om de motie niet in deze vergade
ring te behandelen. In de eerste plaats om
dat de heer Jorissen, de betrokken genees
kundige, hier niet tegenwoordig is en als
lid van den raad toch ook het recht heeft
zichte doen gelden. In de tweede plaats
zou ik niet een verzoek tot B. en W. wil
len richten, zooals dit voorstel inhoudt, al
vorens B. en W. in deze netelige zaak zich
een oordeel hebben kunnen vestigen en de
vraag hebben kunnen overwegen of zij aan
het verzoek willen voldoen. In de derde
plaats wil ik hier niet handelen, voordat ik
zelf eene besliste overtuiging heb. Daarom
wil ik vragen of B. en W. bereid zijn alle
stukke», die betrekking hebben op de ver
pleging van armlastige patiënten in hei zie
kenhuis voorts de instructie van de ge
meente-geneesheeren, de wijkverdeeting van
die geneesheeren en dergelijke zaken meer,
over te leggen. Als de instructie van den
directeur van het ziekenhuis kan worden
overgelegd, dan zou dat mij ook aangenaam
zijn.
De heer R ij k e n s. Mijnheer de voor
zitter, met den heer van Kalken zal ik niet
discussieeren. Dan haalt men er het per
soonlijk element in, en dat heb ik er juist
buiten willen houden. Ik verzoek overigens
verschoond te blijven van vaderlijke ver
maningen van den heer van Kalken aan
mijn persoonlijk adres.
Wat den heer Plomp betreft, moet ik op
merken, dat ik het juist zeer goed vind, dat
de heer Jorissen niet aanwezig is. De kiesch-
heid zou trouwens dat lid weerhouden, als
hij aanwezig was, zich in de discussie te
mengen, en in de tweede plaats zou art. 46
van de wet hem verbieden mee te stemmen.
Daarom blijf ik mijn voorstel handhaven en
ik meen, dat de vergadering dat zal moeten
behandelen, tenzij er een voorstel van den
heer Plomp mocht komen tot uitstel van de
behandeling.
De heer Veis Heyn. Mijnheer de
voorzitter, ik heb ook, voordat ik mij in
staat voel in deze zaak eene beslissing te
nemen, van welken aard ook, noodig eene