W°. 183. Tweede Blad.
BINNENLAND.
8"° Jaargang.
f 1.00.
- 1.50.
- 0.05.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden voor Amersfoort
Idem franco per post
Ifzoi.d'-rlijke nummer:
L v* j f'ouran verschijn dagelijks behalv op Zon- en Feest
dagen.
Advertentiënmededeelingen enz.golieve men vóór 11 uur
's morgens bij de Uitgevers in te zenden.
Uitgevers: VALKHOFF C°.
Utrechtschestraat
Intercomm. Telephoonnummer 66.
PRLJS DER ADVERTENTIËN:
Van 15 regels f 0.50.
Elke regel meer -0.10.
Dienstaanbiedingen en Aanvragen 85 cents bij vooruitbetaling
Groote letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeelige bepalingen tot
het herhaald adverteeren in dit Blad, by abonnement. Eene
circulairebevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag
toegezonden.
Staten-Generaal.
Voorstel van don hoer Troelstra tst
het houden eener enquete omtrent
handelinfon van den toenmaligea
minister van Binnenlandsche
Zaken ter zake van decora
ties in 1903 en 1905.
Naar aanleiding van hetgeen voorkomt
in 4 van het Voorloopig Verslag en der
Memorie van Antwoord van hoofdstuk I der
StaatsbegTootiug voor 1910 ter zake der de
coratie, op initiatief van den toenmaligen
minister van binnenlandsche zaken, tijde
lijk voorzitter van den ministerraad, dr. A.
Kuyper, in 1903 verleend aan den lieer R.
Lehmann en de poging van dienzelfden mi
nister in 1905, om den beer E. A. Lehmann
voor eene decoratie bij de Koningin te doen
voordragen, stelt de beer Troelstra inge
volge het Reglement van orde voor, dat de
Kamer 'besluite, een onderzoek in te stellen
als bedoeld in art. 95 der Grondwet, zulks
ter beantwoording van de volgende vragen
1. Zijn de gepubliceerde verklaringen van
mej. Mathilda Westmeijer betreffende bo
vengenoemde zaken juist, en moeten de brie
ven, in verband daarmede gepubliceerd, als
echt worden beschouwd?
2. Heeft dr. A. Kuyper ter zake de uit
oefening zijner functie in de Uitvoerende
Macht gebruik gemaakt van de diensten van
voormelde persoon of aan haar, of door hare
bemiddeling aan anderen, in die qualiteit
diensten bewezen en, zoo ja, van welken
aard waren die diensten en waarin bestond
voor beide personen het belang van hun
wederzijdsch optreden in deze?
3. Heeft de toenmalige minister den hee-
ren Lehmann aanwijzingen of inlichtingen
gegeven of doen geven omtrent den weg,
dien zij hadden te volgen om in aanmerking
te komen voor eene decoratie, of is hij hun
in ander opzicht daartoe behulpzaam ge
weest?
4. Is er, nadat mej. Westmeijer bij dien
minister stappen had gedaan ter bekoming
eener decoratie voor de heeren Lehmann,
tusschen hem en deze heeren zoodanige ver
houding ontstaan als waaruit- eenige praesta-
tie hunnerzijds voortvloeide, ten gevolge
waarvan de verleende of te verleenen deco
raties het karakter kregen van begunstiging
van bepaalde personen, niet of niet
slechts wegens aan den lande bewezen
diensten, doch wegens diensten bewezen aan
den minister, hetzij persoonlijk, hetzij in
zijne qualiteit van hoofd zijner partij
5. Welke geldelijke bedragen heeft dr.
Kuyper van de heeren Lehmann ontvangen;
op welke tijdstippen zijn deze geïndvoor
welke doeleindèn waren zij bestemd of zijn
zij gebruikt en dient eenig zoo ja welk
verband tusschen die gelden en de ver
leende of te verleenen decoraties te worden
aangenomen
In de Memorie van Toelichting worden
door den voorsteller de gronden voor het
voorstel aldus samengevat:
1. De Kamer heeft het recht van enquête
omtrent al die aangelegenheden welke tot
hare attributen bdhooren.
2. Haar plicht tot controle der Uitvoeren
de Macht dwingt baar, indiend voldoend
ernstige beschuldigingen van misbruik van
macht ten particuliere bate door tegenwoor
dige of gewezen ministers of van corruptie
te harer kennisse komen, deze te onderzoe
ken.
3. Do eerst voor de hand liggende midde
len tot dit onderzoek zijn het hooren van
den beschuldigde in zijne verdediging, zoo
wel buiten als in de Kamer door hem ge
voerd, en het vragen van inlichtingen vol
gens art-, 94 der Grondwet.
4. Is door het gebruik maken van deze
middelen het noodige licht niet verkregen
of te verkrijgen, zoo blijft toepassing over
van liet recht van enquête volgens art. 95.
5. Eenmaal de noodzakelijkheid van na
der onderzoek erkennende, kan de Kamer
deze hare taak niet laten overdragen aan
eene particuliere commissie, door of van
wege den beschuldigde benoemd en die niet
beschikt over de middelen om het publiek
te verplichten, door het verklaren der waar
heid tot het onderzoek mede te werken, die
het wezen van het parlementaire enquête
recht uitmaken.
6. De zaak-Kuyper toetsende aan boven
vermelde beginselen, komt men tot de con
clusie, dat zij ên in het algemeen vatbaar
is voor, èn in het stadium verkeert van
onderzocht te moeten worden door middel
eener parlementaire enquête en dit wel ua-
der op de volgende gronden
a. wegens haar aardbeschuldiging van
corruptie in de uitoefening der Uitvoerende
M acht
b. wegens het onvoldoende der verdedi
ging. door den beschuldigde tot heden ge
voerd en der inlichtingen, die in dezen aan
de regeering gevraagd en door haar gegeven
'konden worden
c. wegens de eigenaardige eischen, aan
bet bewijs in deze zaak te stellen en waar
aan alleen is te voldoen in eene procedure.
waarin men over beëedigde getuigenverkla
ringen beschikt.
Ter nadere motiveering van het boven
staande meent de heer Troelstra te kunnen
volstaan met te verwijzen naar de schrifte
lijke en mondelinge gedacbtenwisseling,
over de zaak-Kuyper bij de algemeene be
schouwingen in de Kamer gevoerd en naar
de bijlagen tot deze Memorie van Toelich
ting, waarin zijn opgenomen de stukken,
waarnaar in het voorstel wordt verwezen, be
nevens de verdediging, door den beschuldig
de buiten de Kamer gevoerd. Slechts op één
punt, aangeroerd in de rede van den heer
De Savornin Lobman (Handelingen bladz.
495), dient hier teruggekomen.
Deze zegt daar, dat wij nooit moeten ko
men tot het instellen van oen enquête, om
dat oene enquête een doel moet hebben."
In zooverre als aan alles wat de Kamer
doet, de eisc'li mag gesteld wordt dat het
een doel heeft en wel een, dat binnen den
werkkring der Kamer valt, kan de heer
Troelstra zich met deze uitspraak vereeni
gen. Het doel, ook van deze enquête,* is dan
,,aan de Volksvertegenwoordiging gelegen
heid te geven zich het licht te verschaffen,
dat zij ter richtige vervulling van hare taak
mocht meenen noodig te hebben", volgens
de woorden, door den heer Lohman uit Buys
geciteerd.
Het schijnt echter,- dat de heer Lohman
dat do#l niet ziet in het verschaffen van
licht ter richtige vervulling van de taaJk der
Kamer van controle op de Uitvoerende
Macht, doch in het gebruiken dat de Kamer
eventueel van de verkregen inlichtingen zou
kunnen of willen maken. Vandaar, dat vol
gens hem eene enquête in deze zaak geoor-
lcofd zou zijn, indien zij een zittend minister
betrof, doch niet, nu zij een afgetreden mi
nister betreft, tenzij het hier gold een feit,
dat als misdrijf strafbaar ware.
Wat deze laatste restrictie betreft, zoo is
het wel eigenaardig, dat De Bosch Kemper,
die evenals de heer Lohman thans, in zijn
Handleiding tot de kennis van het Ne
derlandse h Staatsregt" eene beperkte be
voegdheid der Kamer in deze voorstaat, zelfs
'en opzichte van een zittend minister juist
hei geval uitsluit, dat de heer Lohman ook
in zake een afgetreden minister wil toelaten,
en dit op grond dat de Grondwet alleen aan
de rechterlijke macht het recht tot onder
zoek naar eene misdaad toekent.
Hieruit blijkt reeds, welk eene groote rol
het subjectieve en juist omdat het subjec
tief is, door allerlei bijkomstige en inciden-
teele motieven beheerschte oordeel speelt,
zoodra men zijn standpunt omtrent de toe
laatbaarheid eener enquête doet bepalen
door de vraag, wat 'het directe resultaat daar
van zal zijn.
Men handelt daarom in den geest der
Grondwet en volgens het wezen der zaak
■het best, door het doel eener enquête een
voudig te zoeken in het onderzoek zelf en
daarbij slechts die beperkingen te doen gel
den, die aan het belang der zaak en haar
verband met de algemeene constitutioneel©
taak van het Parlement zijn ontleend.
Vervolgens wordt betoogd, dat de heer
Lohman implicite toegeeft dat de Kamer ook
ten opzichte van afgetreden ministers
haar controlerecht in deze blijkens de be
handeling dier zaak bij de begrootingsdebat-
ten heeft gevoelden dat de heer Lohman
zelf verklaard heeft, dat ten gevolge dier
behandeling het verlangde licht niet ver
kregen is en een nader onderzoek noodig is,
hebbende hij het in het belang van dien heer
Kuyper geacht, meer licht te verschaffen,
,,des noods ten overstaan van eene commis
sie, die hij zelf desnoods kan aanwijzen en
die het volkomen vertrouwen bezit van het
geheel© volk."
Van het standpunt van den beschuldigde,
die aldus misschien eene uitspraak zou kun
nen verkrijgen tot herstel van zijn goeden
naam, moge eene dergelijke commissie vol
doende zijn, de Kamer kan de uitvoering
harer taak in dezo niet aan zoodanige com
missie overlaten.
Hel publieke karakter der zaak, liet feit
dat zij niet een gewoon particulier betreft,
doch het optreden van een minister bij de
hanteering zijner publieke, onder de con
trole van hei Parlement staande functie
maakte haar onvatbaar voor afdoening door
eene particuliere commissie. Bovendien is de
eigenlijke quaestie, het verband tusschen ont
vangen gelden en verleende diensten ter ver
krijging eener ridderorde, slechts op te los
sen. wanneer men bepaalde getuigen kan
dwingen te verschijnen en onder eede ver
klaringen af te leggen.
Vervolgens wordt uiteengezet, dat het met
het oog op het materiaal dei- aanklacht, niet
doenlijk scheen, deze in één© oim®ohrij<ving
samen te vatten. Daaroan zijn de feiten
waarover het onderzoek zou ioopfcn, onder
verschil lende vragen gegroepeerd. Zij be
staan ten eerste in het gebruik maken door
den toenmaligen Minister als bemiddelaar
ster of de aanvaarding van de bemiddeling
in Regeeringszaken van eene niet-officieele
persoon, die uit deze verhouding tot een lid
der Regeering munt sloeg voor zich zelve
en den Minister geld' verschafte voor de kas
zijner partij en dat wol van personen die
door haar optreden waren gebaat.
Dit meer algemeene punt, dat slaat op do
verklaring van mejuffrouw Westmeijer,
,,diat zij geregeld zaken deed met dr. Kuy
per'- en op hot briefje, aanvangende met:
..alleen voor Utrecht zou noodig zijn
f 43.500", is uitgewerkt in vraag 2o.
De zaak dei- heeren Lehmann, in het al
gemeen reeds vallende onder vraag 2o., is
nader uitgewerkt in vragen 3o., 4o. en 5o.
Vraag 3o. is zoo algemeen mogelijk ge
steld opdat daarin ook kan worden betrek
ken een onderzoek naar de vraag iu hoever
hetgeen in een brief van dr. Kuyper voor
komt over pogingen zijnerzijds in \erband
met een postzegel-album, in betrekking staat
tot het scheppen van ©ene voorwaarde tot
het verleenen van een nieuwe ridderorde aan
den eigenaar van dat album.
Ter beoordeel ing van die te dier zaken
uitgebrachte beschuldiging scheen het niet
voldoende, in vraag 5o. nadere gegevens te
vragen ten opzichte van het verband tus
schen door dr. Kuyper van de heeren Leh
mann ontvangen verkiezdngsgeldenen zijn
optreden in zalke verleende of te ver
leenen decoratie, maar diende in
vraag 4o. meer in het algemeen do
vraag te worden gesteld in li verre ter zake
van verleende of te verleenen decoraties
eene verhouding tusschen den Minister en
deze persoon heeft bestaan die daaraan het
karakter van begunstiging moest geven.
De vraag, aan deze vragen voorafgaande
waardoor de waarde van het gepubliceerde
bewijsmateriaal wordt vastgesteld, is in het
algemeen ter beoordeeling der ingebrachte
beschuldigingen een eerste vereischte, doch
zal tevens voor die te benoemen commissie
een aanleiding zijn om op verschillende in
dat materiaal vervatte bijzonderheden in te
gaan, waardoor b.v. omtrent de vragen of
de gedecoreerde en zijne bemiddelaarster
reeds eene maand voor de verleening der
decoratie kennis hebben gedragen en hoe zij
tot die kennte zijn gekomen, eene oplossing
kan worden verkregen.
Aan het voorschrift van art. 120 van het
Reglement van Orde meent de voorsteller
te voldioen door te verwijzen naar de na
men, voorkomende in de bijlagen tot zijne
Memorie. Hij acht het niet mogelijk de
namen van de te hooren getuigen in zijn
voortstel op te nemen, omdait daarmede an
dere getuigen die zich tijdens liet onderzoek
zouden kunnen voordoen, zouden zijn bui
tengesloten. Het ligt toch voor de hand, dat
het onderzoek wel aanleiding zal gewen,
ook nog andere getuigen te hooren, en dat
het gewenscJit zal zijn dat de ccammissde ge
bruik zal ma'ken van de haar bij de art. 8
en volgende der enquête-wet toegekende be
voegdheid.
De bijlagen bevatten interview mr. Ty-
dieman („Het Volk" 27 Juni 1909), ant
woord van dr. Kuyper (,.De Standaard" 29
Juni 1909), interview dir. Kuyper (,,H©t
Vaderland" 28 Juni 1909), brieven van dr.
Kuyper („Het Volk" 30 Juni, 1 Juli, 6
Juli 1909) tn persoonlijk aan mr. Tydeman
6 Mei 1909 (waarin dr. Kuyper dezen be
richt, dat hij 3 maanden geleden aan juffr.
van Vel zen en haar raadsman, mr. Schwane
op f 500 na f 10.000, hem van onderschei
dene kanten verschaft, kon ter hand stellen
ond-r beding dat zij van alle verdere actie
wat een schuld van f 15.000 betreft, tegen
juffr. Westmeijer zoude afzien, alleen met
heb voorbehoud om kwam juffr. W. later in
beter doen, het resteer©nde op lraar te ver
balen) benevens nadere gegevens van mr.
Tvdeiman (Handelblad" 7 Juli 1909) en in
zake de decoratie E. A. Lehmann („Het
Volk' 23 November 1909).
De uitslag der gisteren gehouden her
stemming in het district Amsterdam II (va-
eaturc-Skef) was, dat werd gekozen de heer
J. ter Haar Jr. (christ.-hist.), oud-lid van
den gemeenteraad, met 1190 stemmen.
Do heer J. van den Tempel (90c.-dem.) ver
kreeg 1142 stemmen.
De gep. majoor der art. J. L. Swart
heeft aan liet Haags ©he gemeentebestuur
een adres gericht, waarin hij zegt, dat hem
gebleken is door een lezing van dr. L.
Knappert en een tijdschrift artikel van dr.
Van der Moulen, dat de bijnaam van „den
Zwijger" aan prins Willem van Oranje door
zijn staatkundige vijanden als een scheld
naam is gegeven en dat die bijnaam geheel
in strijd is met de werkelijkheid.
Adressant verzoekt derhalve den naar^
van de Willem de Zwijgerlaan te verande
ren in Willem van Oranjelaan of Wilhel-
mus-van-Nassauwelaan.
Het 25-jarig bestaan der Haagsehe
Vereeniging Art.i et I n duStniae is fees
telijk 'herdacht. De voorzitter, de heer J. H.
Muller Jr., hield de feestrede.
Ingekomen was een schrijven van de zus-
tervoreeniging, de Nederlandsche Vereeni-
ging voor Ambadhts- en Nijverheidsflrunst te
Amsterdam, met de beste wensohen voor de
feestvierende vereen iging.
De secretaris, dè hoor P. E. van Leeuwen
deelde hierop mede, diat nog was ingekomen
een schrijven, van iemand, aan zijn ziek-
beo gekluisterd, doch gelukkig herstellende,
die gaarne, zij 't dan ook alleen in den
geest, hier aanwezig wildé zijn. Uit dit
schrijven, door hem voorgelezen, bleek dat
het afkomstig was van den vroegeren secre
taris van dé vereeniging, dén heer F. J.
Beltin fan te. Deze bracht hulde aan den per
soon van den tegenwoordigen voorzitter, dén
heer Joh Muttero Jr. De vereen iging toch
heeft aanvankelijk een Sturm-und Drang
periode door -te maken gehad. Onder haar
presidenten ikiergma en van Nderukerken is
groot© volharding aan den dag gelegd. Toch
zou dè toekomst er droef hebben uitgezien,
wanneer dé tegenwoordige president niet
de tenigels in handen bad genomen, waartoe
de heer Belinfante het zich een geluk rekent
te hebben medegewerkt. Ht schrijven ein
digt met de hoop uit te spreken, dot men
er eenmaal in moge slagen een waardig op
volger voor den heer Mutters te vinden, het
geen geen gemakkelijke taak zal zijn; en
met de beste wensohen voor Aria's toekomst.
Neder 1. Paardenstam
boek. In de Maandag te Rotterdam ge
houden vergadering van de vereeniging Het
Nederlandsche Paardenstamboek werd de af
getreden voorzitter de heer J. Bree'baart
tot eerelid benoemd.
Na behandeling van het rapport der com
missie tot reorganisatie van het Paarden
stamboek vereenigde de vergadering zich
met de algemeene strekking van het rap
port en verklaarde zij de commissie diligent.
Broederschap van hoofd-
coumisstrissen, De Broederschap
van hoofdcouum. en commissarissen van po -
tie in Nederland, vergaderde te Rotterdam
onder leiding van een hoofdcommissaris te
Amsterdam
Met betrekking tot de sinds langen tijd
aanfliiangige qu ace tie der pensionneering van
de commissarissen van politie van rijkswe
ge, zijn de vooruitzichten niet gunstig. De
commissarissen zullen nu wel moeten wach
ten totdat zij worden opgenomen in den al-
gemeenen maatregel welke in bewerking ie.
Door de vergadering werd» ernstig gecniti-
s&erd hetgeen in de Nederlandsche Juristen-
vereeniging geconstateerd werd betref
fende het vóór-onderzoek der po-la ue
in strafzaken. De daar uitgesproken
beschuldigingen van oromensclhelijke en
menschonteerende praktijken aan de politie
ten laste gelegd, werden met verontwaardi
ging afgewezen. De heeren die zoo gespro
ken haddenschenen met hunne gedachten
30 a 40 jaren terug t© zijn gegaan. De te
genwoordige politie verdient den haar aan
gedane smaad niet. Eene motie erd aan
genomen, waarbij de vergadering har© ver
ontwaardiging uitspreekt over de beschuldi
gingen der Nederlandbclhe politie naar aan
leiding van baar vóór-onderzoek in straf
zaken ten laste gelegd', en ernstig' protes
teert tegen dergelijke aanranding van eer
en goeden naam.
Na uitvoerig debat te dezer zake en de
.anbij gestelde vraag omtrent de
voorkeur van een der beide stelsels
organisatie van gemeente èn provincie on
der leiding van dén Commissaris der Ko
ningin en den burgemeester, met den Min.
van Binnenl. Zaken aan 't hoofd, of wol
een Centrale Rijks-polatde, met ontheffing
<Kr gemeentepolitie en c. q. hare oplossing
van Rijkspolitie, onder leiding van het
O. M. en met dén Minister van Justitie aan
'b hoofd, werd aan eene commissie opgedra
gen dé voorbereiding van een ontwerp-poli-
tie-organisatie. Deze commissie zal in de
vergadering van 1910 rapport uitbrengen,
met verwijzing van de maatregelen, die tot
verbetering van de Polititie-organisatie in
Nederland kunnen strekken.'
Do 23© algemeen© vergadering zal te
Utrecht word- t gehouden.
Het Nut. Het hoofdbestuur der
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen deelt
mede dat ter vervanging van de heeren mr.
J. B. Roelvink te Amsterdam en jhr. mr.
D. O. Engelen te Zutfen, die op 1 Juli a s.
als hoofdbestuurders moeten aftreden, als
mede van den heer mr. J. L. F. Böihtlingk,
die wegens zijn vertrek van Amstevdam naar
Rotterdam, opgehouden heeft lid van het
hoofdbestuur te zijn, door de commissie zijn
opgemaakt de volgende dubbeltallen
Vacature mr. J. B. RoeLviuk. I. Mr. F.
Kranenburg, advocaat-procureur te Amster
dam, lboofdibesbuurd'eir van de Vereeniging
„Pro Ju'ventute", enz., II. mr. G. J. Salm,
advocaat-procureur te Amsterdam, lid van
de commissie voor de reizende bibliotheken.
Vacature jhr. mr. D. O. Engten, I. Mr
J. L F. Bbhblmgk, substituut-officier van
justitie, te Rotterdam, II. K. Vos, predi
kant te Woudsend.
Vacature mr. J. L. F. BöhtlingkI. J.
IJzerman, directeur van de Openbare Han-
dehsclcod, te Amsterdam; II. mr. Jozua
Biuijn. subsituut-offioier van Justitie, te
Amsterdam.
Handels- en kantoorbe
dienden. De Nat. Bond van Handels-
en Kantoorbedienden Mercurius hield Zon
dag te 's Gravenhage een buitengewone
bondsvergadering, hoofdzakelijk ter behan
deling van voorstellen aan het bondsbeetuur
in zake de invoering eener verzekering van
de leden tegen geldelijke gevolgen van werk
loosheid. Na langdurige besprekingen wer
den deze voorstellen met bijna algemeene
stemmen aangenomen.
Deze voorstellen komen in hoofdzaak hier
op neer
Ingesteld wordt een afzonderlijk fonds
onder beheer van het bestuur. Alle leden zijn
verplicht in het fonds deel te nemen naar
eigen keuze, volgens een der drie klassen,
te weten klasse 1 jaarlijksche bijdrage f 2,
uitkeering in gerval van werkloosheid f 0.50
per dag klasse 2, bijdrage f 4, uitkeering
f 1; klasse3, bedrage f 6, uitkeering f 1.50.
Voorgesteld wordt verder den verzake-
riagsnvaatregel te doen ingiaan op 1 Januari
1910, echter met dien verstande, dat geen
uitkeering zal plaats hebben vóór 1 Jan.
1911terwijl nimmer uitkeering zal ge
schieden aan hen die minder dan één jaar
lid van den bond zijn. Verder heeft geen
uitkeering plaats gedurende de eerste 14
dagen van werkloosheid, noch in geval van
werkloosheid welke het gevolg is van werk
staking, uitsluiting, invaliditeit, ouderdom,
ziekte, ongeval of onwil om te werken of
werk te zoekeneen lid kan hoogsten© ge
durende 90 dagen in één 12 maandelijkseh
tijdvak uitkeering genieten.
Een nieuwe Vondel. Wel
dra ziet bij de Amsterdamsche Vennootschap
„Letteren en Kunst" te Amsterdam en den
„Nederlandsche(n) Boekhandel" te Ant
werpen het licht: „Joost v. d. Vondel's
volledige dichtwerken", bèzorgd en taal
kundig en biografisch, toegelicht door
Heudr. C. Differee, assistent aan de Am
sterdamsche Universiteitsbibliotheek en con
servator van het Vondelmuseum.
Deze Vondel-uitgave, voorzien van uit
slaande reproducties van portretten en zin
neprenten uit de 17e eeuw, zal de eerste
zijn, welke bibliografische lijsten bevat.
Nationale Huis v 1 ij t-fc en-
toonstelling. Naar wij vernemen
heeft het bestuur der nationale tentoonstel
ling voor Huisvlijt, die iu den zomer van
1910 te Scheveuingen zal worden gehouden,
besloten nevens de gewone inzenders van
enkele voorwerpen, ook, maar slechts in zeer
beperkt aantal, stands toe te laten van fir
ma's of ondernemingen, in het bijzonder van
die, welke eenig verband houden, hetzij in
het heden of verleden, met de Huisvlijt. De
aanvragen daartoe deden liet bestuur in
dezen zin besluiten, doch de plaatsruimte
voor zulke stands is uit den aard der zaak
niet groot. Aanvragen voor plaatsruimte kan
men richten tot het secretariaat der ten
toonstelling te 's Gravenhage.
School- en Kerknieuwe.
's-G ra ven ha ge, 23 Dec. Examens
Middelbaar Onderwijs
Geschiedenis (K VIII). Geëx. 2 oand.toe
gelaten mej.. M. C. Edlie, Rotterdam.
Staatsinrichting (K XI). Geex. 4 cand.
toegelaten de heer W. van Doorn, Nijkerk.
Schoonsoh rijven (N). Geëxamineerd 6 cand.
toegelaten de heeren J .H. Loos on M. W. Schee
pers. beiden Tilburg.
Fransch, akte A- Geëx. 3 mann. cand. Ge
slaagd de heer C. J. Franssen. te Rotterdam;
akto Bgeëx. en geslaagd één vrc uwel. cand.,
n.l mej. I. Tigler Wijbrandi, te Gioningen.
Hoogere We kunde, K. V. Opgeroepen en
geslaagd 2 cand., n.l. de heeren K. Pijper, Am
sterdam, en J. van Roon, Rotterdam.
Examens Wiskunde, L. 0., art. 86. Opge
roepen en opgekomen 4 candidaten. Afgewezen 1.
Geslaagd mej. M. E. Bellaar Spruijt. Amster
dam» en de heeren P. J. de Jongh, Helden (L.),
en \V. C. Wijs, Zalt bommel.
Stuurlieden-examens. Geslaagd: groote stoom
vaart derde stuurman: J. Rome, A- J. Smite,
W. F. Spangenberg.
Groningen, 23 Dec. Examens M. O.
Duit*ch. Voor akte B is heden geslaagd mej.
J M. Robbers, te Utrecht.
Ev. Lflth. Kerk. Door den Grooten
Kerkeiaad te Amsterdam is de volgende motie
aangenomen
,,De Groote Kerkeraad dor Evangelisoh-Lu-
thersohe gemeente to Amsterdam, in zijn ver
gadering bijeen op 20 December 1909,
..met teleurstelling en smart kennis genomen
hebbende van de benoeming van dr. H. A. van
Eakel tot hoogleeraar aan het Evangelisch-Lu -
thersch Seminarium door de Evangeiisch-Luther-
sohe Synode, met 11 togen 10 stemmen, waarin
de duidelijke opzet der moderne leden heeft ge
legen .'ran dén billijken wensdi van do Amster
damsche Evangelisch-Luthersobe gemeente en
van die gemeenten, welke het adres hebben ge
steund, niet tegemoet to komen,
..overwegende dat. volgens art. 31 van het
algemeen reglement, de Synode „belast ia met
de zorg voor de aJgonioene belangen der Bvan-
gelisch-Luthersohe Kerk", en betreurende de
wij/.o, waarop de Synode gemeend hoeft aan dezo
haar roeping te moeten voldoen, waar zij niet
gezorgd heeft voor de belangen der orthodoxe
gemeenten van het kerkgenootschap, van hetwelk
meer dan de helft der predikanten tot de behou
dende richting behoort
„diep -gegriefd in zijn heiligst recht,
„toekent mitsdien togen dezo part yd ig© be
noeming ernstig protest aan,
„besluit hiervan kennis te geven aan de Sy
node,
„en gaat over bot de orde van den dag."