de Koningsstraat (vacature-A. A. Ver burg). De voordracht luidt lo. J. B. Kakken, ite Woudenberg. 2o. G. ten Broeke, te Oosterhuizen 3o. G. G. C. Weijl, te Epe'. Benoemd wordt de heer J. B. N akken te Woudenberg met algemeene stemmen. 7. Behandeling van de motie van den heer A. H. van Kalken, inzake het geven van ontslag aan onderwijzeressen bij het aangaan van een huwelijk en het daarop betrekking hebbend rapport en voorstel van B. en W. B. en W. stellen voor deze motie niet in behandeling te nemen, doch deze *er zijde te leggen. De Voorzitter. Wenscht de verga dering deze motie te behandelen? De heer van Kalken. Ik moet u zeggen, mijnheer de voorzitter, dat ik hoo- gehjk verwonderd ben over de vraag, of mijn motie aldan niet zal worden behan deld. Artikel 30 der wet op het L. O. kent de bevoegdheid tot het geven van ontslag aan het onderwijzend personeel toe aan B. en W. en aan den schoolopziener. Nu is het de persoonlijke raeening van B. en W. dat deze motie niet in behandeling kan komen zonder toestemming van den Baad, maar het is mijn opinie, dat de Raad het recht heeft om uit te spreken hoe hij de gemeente bestuurd wil zien. En ik begrijp dan ook niet hoe B. en W. kunnen advi seer en de motie niet te behandelen op grond van meergenoemd artikel der onder wijswet. Gestéld' jbijVooijbeeld, dat ik de weten schap had dat een onderwijzer zich had schuldig gemaakt aan onzedelijke hande lingen, zou men mij dan het recht willen ontzeggen tot liet indienen van een motie om dien onderwijzer te ontslaan? De bur gemeester is het hoofd der politie, maar heeft daai'om de Raad het recht niet, de een of andere wenschelij kheid uit te spre ken? Met mijn motie wordt niets te kort gedaan aan de bevoegdheid van B. en W., mijn motie bedoelt geenszins een ingrijpen in dat gezag door den Raad, mijn motie kent geen andere strekking, mijnheer de voorzitter, dan om een wenschelij kheid uit te spreken, een verlangen van den Raad, als 't ware een uitnoodiging om zulks te doen. Te meer verhaast mij de conclusie waartoe B. en W. komen, omdat zij dien den te gevoelen dat er in de wet een leemte bestaat, een leemte, waai-in, ben ik goed ingelicht, te gelegenertijd wel van hooger- hand zal worden voorzien. Gaarne zou ik zien dat aan de rechten van den Raad niet werd tekort gedaanik hoop dat de verga dering zal inzien dat het haar volle recht is de motie te behandelen. De heer Oosterveen. Ik kan het niet heelemaal eens zijn met de beschouwin gen van den heer van Kalken, mijnheer de voorzit tea-. M.i. beziet hij dé zaak van der verkeerden kant. Indien de heer van Kal ken er zich toe had bepaald om te zeggen, dat hij met z'n motie een wenschelijkheid beoogde, zonder méér, dan zou ik mijn stem aan die motie hebben kunnen geven. Maar er staat, als xk 't wel heb, in die mo tie nadrukkelijk vermeld wenscht dat eer vol ontslag worde gegevenen dat is dan ook de bedoeling van de mo tie. Ik schaar mij dan aan de zijde van B. en W., waar zij opmerken, dat de wet den Raad niet de bevoegdheid daartoe ver leent; alleen de wet regelt het geven van ongevraagd ontslag, niet de Raad. Daar om acht ik het volkomen juist dat B. en W. zeggenuw motie is in strijd met de rechten van den Raad. De heer R ij k e n s. 'Mijnheer de voor zitter. In hun nota aan den Raad, betref fende de motie van den heer van Kalken raden B. en W. aan die motie niet in be handeling te nemen, aangezien het doen der voordracht tot ontslag van onderwij zeressen wordt opgedragen aan de school opzieners en het college van B. en W. Dit laatste is juist, ten minste voor ieder geval op zichzelf. Maar dit neemt niet weg, dat de Raad toch het recht heeft aan het Dagelijksch bestuur kenbaar te maken, wat volgens zijn gevoelen in het algemeen be lang is. Nu is het natuurlijk mogelijk dat B. en W. om het oordeel van den Raad in deze zaak weinig geven. Maar ik lees ook, dat de meerderheid van het Dagelijksch Bestuur er voor is, ieder geval op zich zelf te overwegen. Als er nxx eens een twijfelachtig geval voorkomt; is het dan niet wenschelijk en gemakkelijk tevens dat men den wensch van den Ra-vd in het .algemeen kent. In verschilende gemeenten is over dit onderwerp wel degelijk van gedachten ge wisseld in den gemeenteraad, zonder dat men er aan gedacht heeft de discussies te smoren. Ik zal er me zeer over verheugen, mijn heer de voorzitter, als het geesteskind van den heer van Kalken kort na de geboorte overlijdt, maar om mee te werken tot abor tus provocatus, zooals B. en W. willen, daar pas ik voor. Ik ben dus voor behan deling. De heer Plomp. Het wil mij voorko men, mijnheer de voorzitter, dat de zaak wel een weinig te hoog wordt opgezet. Wij leven gelukkig in een geordende staat, met wettenen onder die wetten behoort ook de wet op het L. O. Artikel 30 dier wet is zoo duidelijk mogelijk. En ik zou dan ook willen vragen, met welk recht de Raad zich hiermede bemoeit? Het is waar, men kan gerustelijk zeggen: wij wenschen dit of dat, maar wat geeft dat allemaal, als de zaak zelve zonder rechtsgevolg blijft? En dat is met de aanhangige quaestie vol komen het geval. Wat wil nu deze motie? Deze motie wil met het uitspreken eener wenschelij kheid op zich zelf oogenschijn- lijk heel eenvoudig een stemming uit oefenen op B. en W. En dat acht ik juist het verkeerde van die motie, want B. en W. moeten geheel onafhankelijk staan van den Raad en het is niet de plicht noch de taak van den Raad te zeggen hoe B. en W. zich zullen hebben te gedragen. De heer Gerritsen. Ik ben het met die opvatting volmaakt oneens, mijnheer de voorzitter. Het zou heusch de eerste maal niet zijn dat de Raad den een of .anderen wensch uitsprak, dat komt zelfs veelvuldig voor. In politiezaken vraagt de Raad her haaldelijk mededeelingen of inlichtingen en altijd worden die ons door het hoofd der politie welwillend verstrekt. Al is er dan geen directe invloed, er is dan toch wel een i ndirecte invloed. En het is met de motie van den heer van Kalken precies het zelfde. Het doet niet terzake of B. en W. er al dan niet gevolg aan gevende Raad geeft een verlangen te kennen en B. en W. kunnen met dat verlangen desgewenscht rekening houden. De heer van Kalken. Ik ben het óók niet eens met wat de heer Plomp in het midden bracht. De Raad zit hier om aan B. en W. steun te geven, bij de behan deling van ingrijpende zaken. Ik kan mij zeer goed voorstellen, dat B. en W. soms huiverig zijn een besluit te nemen spreekt nu de Raad de wenschelij kheid uit, dan geeft dat eenig motief aan de zaak. Dat is ook gebeurd in Rotterdam, waar naar aanleiding van een motie B. en W. het voorstel indienden tot het ontslag geven aan een drietal onderwijzeressen. De Bond van Onderwijzers heeft toen naar aanlei ding van dat besluit gerequestreerd, maar op dat request is afwijzend beschikt, omdat voldaan was aan artikel 30 der onderwijs wet. Ik kan mij dus onmogelijk voorstel len, dat deze motie in strijd zou zijn met de wet. De heer R u ij s. Het zou de onderwijze ressen sieren ,als ze uit eigen beweging ontslag namen, en ik kan 't niet anders dan flink noemen als B. en W. willen we ten hoe de Raad over deze of gene zaak denkt. De heer Plomp. Ik hoorde den heer Gerritsen zooeven spreken over het vragen van inlichtingen aan het hoofd der politie, een materie, waarin de Raad geen mede zeggenschap heeft, en waaromtrent hij dan toch wordt te woord gestaan. Maar de heer Gerritsen ziet daarbij over het hoofd, dat dit een geheel andere zaak is. Met deze mjo- tie bedoelen wij volstrekt niet het vragen van inlichtingen, maar willen wij pressie uitoefenen op de houding van B .en W., een vingerwijzing geven, in welke richting wij een beslissing genomen willen zien. Dat is met de quaestie door den heer Ger ritsen aangeroerd, eenvoudig .niet te ver gelijken. Het is mijn overtuiging, dat de Raad alleen dan op zuiver terrein staat, als hij B. en W. volkomen vrijheid van handelen laat en dus de motie niet in behandeling neemt. De heer Jori sse n. Ik zou wel een vraag willlen doen, mijnheer de voorzitter, aan het adres van den heer Plomp. De heer Plomp verklaart zich tegen béhandeling van de motie-wan Kalkenmaar is hij ook te gen den inhoud van die motie? Ik wacht op die vraag nog een antwoord. De 'heer Plomp. Als ik daar dadelijk even op antwoorden mag, mijnheer de voor zitter, dan zou iik willlen opmerken, dat de motie zelve thans nieit aan de orde is. En waar we het dus op het oogenblik niet over den inhoud dier motie hebben, daar aolit ik het niet genaden thans mijn gevoelen over dien inihoud te kennen te geven. Ik zal mijn opinie mededeelen als de motie .als zoodamig aan die orde is gestéld, maar nu zal ik mij dlaaqvan onthouden. De heer H a an e r s. Ik kan mij niet ver- 'eenógten^ mijnheer de voorzjit'ter, met «de meeninig, dat met daze motie pressie be doeld zou worden op de houding van B. en W. Die motie houdt nieit anders in dian een eenvoudig verzoek. Als zij aangenomen mocht worden, dan zijn B. en W. geens zins verplicht zich dienovereenkomstig te gedragen, zij hebben zich niet aan die mo tie te houden. Ik ben daarom vóór behan deling, afgescheiden van de motie zelve. De heer Celoss«. De bleeren hébben nu zoo walt allilen gelegenheid gehad zich ower de zaak uit te 6prékenVerwonderd heeft het anij bepaald, idien iheer van Kalken te hooren zeggen, dat er in de wet een leemte bestond, die wel spoedig zou worden aangevuld. Ik ben daarentegen de meening toegedaan dat de wet aan duidelijkheid niets tie wenschen overlaat en heb er dan ook nimmer over hooren klagenMen kan na tuurlijk te zijner tijd tot een .andler inzicht komen en de wet in verband daarmede ver anderen, maar tot dusver heeft- de regeering nog nimmer iets gedaan om tot wijziging van art. 30 te gei aken. De voorsteller der motie besprak in verband met de wensche- lijkheid van wetswijziging, heb geval dat een ondlertwijzen- ziclh zoiu kunnen schuldig, maken aan onzedelijke handelingen. Maar aan B en W. is het toezicht over het school,personeel opgedragen en het dage lijksch bestuur zal due een door den heer van Kalken verondersteld geval vermoede lijk wel ter oore komenbijaldien nu een lid van den Raad zoo iets eerder mocht vernemen, dan ziall 'hij ongetwijfeld B. en W. dlaaroónltaient willlen inlichten. De mtobie achten B. en W. ongewenseht; het doen eener voordracht tot ontslag behoort tot de bevoegdheid' van B. en W.wordt zulk een voordracht ingediend, dan kan de Raad zich hierover uitspreken. Maar sterk te ont-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1910 | | pagina 7