4 radon ie het, om aan B. en W. op te dra gen hoe de wet moet worden uitgelegd of toegepast. B. en W. wenschen die opdracht niet te krijgen en wnilllen zich allerminst voorgeschreven zoen zóó hebt ge in bepaal de gevallen te bandelen. Het dagelijksch bestuur moet zelfstandig zijn in z'n optre den en niet het oog daarop verklaren B. en W. het niet gewenscht, de motie in behan deling te nemen. Een beroep op wat elders geschiedt, gaat niet opmen kan daar an dere inzichten hebben. En wat anderen doen behoeft volstrekt niet aan B. en W. tot voorbeeld gesteld te worden. De heer van K ,a 1 fc e n. Ik kan de opvatting van don wethouder niet doelen Hij stelt zich daarbij op een tamelijk hoog standpunt), tie opva)l|iendjer, waar mien in Amsterdam en Rotteaidlaim zoo verstandig was om zulk een motie d'ankbaar te aan vaarden, zonder te spreken van een ver korting van de rechten van B. en W. Ik zou zeggen, dat waar in die groote gemeen ten zulk een goed1 voorbeeld werd gegeven, ook hier B. en W. erkentelijk moeeten zijn voor de gelegenheid die 'hun geboden wordt om de -zienswijze van den Raad te leerfeu kennen. lik kan er onmogelijk iets beleed-i- gends voor het daigeflijksdh bestuur in ont dekken, alls deze motie hier in behandeling komt. De heer C e 1 o s s e. Ik heb volstrekt niet gesproken over „beleedigend". Ik heb alleen aangetoond dat B.en W. de behandeling der motie ongewenedliit achten, omdat zij hun college gejheel vrij willen zien in liet- bepalen van een oordeel De Voorzitter. Ik stel den Raad voor de discussies te sluiten en tot stemming over te giaan. De heer van Kalken. Ik acht het een fout, de vraag in stemming te brengen, of de motie al dan niet zal worden behandeld. Ik meen. dat B. en W. daartoe niet bevoegd zijn. Indien mijn motie door een of meer dere raadsleden wordt gesteund-, is dit mijns inziens voldoende om de motie te behande len De Voorzitter. Dat hangt toch van den raad af. De heer C e 1 o s s e. De raad heeft de zaak te beslissen uit een wettelijk oogpunt. De heer van Esveld. Mijnheer de voorzitter, de heer van Kalken verklaarde in den aanvang der discussie, dat hem bekend was, dat er in de wet, ter voorziening in de door hem bedoelde leemte, wel spoedig een wijziging zou worden aangebracht. *De heer van Kalken zal zoo iets niet zeggen, of bij heeft daar de gronden wel voor. Het is dan wel aan te nemen, dat daaromtrent zekerheid bestaat. Maar dan kunnen we ook met pleizier deze motie wel uitstellen, want de oplossing komt immers, we boorden heit van den geachten voorsteller van de motie zelf, van de regeering! Waartoe zullen wij er dan ons nog mede bemoeien? De heer van Kalken voorspelde al dat staat te ge beuren, waarnaar hij verlangt; welnu, dan is de motie ook overbodig. De Voorzitter. Dan kunnen wij nu overgaan tot stemming of de motie in be handeling komt of niet. De heer J o r i s s e nDie vraag kan niet in stemming worden gebracht. De motie moet in behandeling komen. B. en W. hebben niet het recht daarover te doen stemmen. De heer Plomp. Ik begrijp nóch den heer van Kalken, noch het verzet van den heer Jorissen. De raad moet toch beslissen of iets al dan niet in behandeling komt. Maar neemt men aanstoot aan dezen gewonen loop van zaken, dan zal ik een voorstel indienen om de motie niet in behandeling te ne men, op grond dat zij zaken regardeert, waarin de wet voorziet. Dc Voorzitter. Dat is in den grond precies hetzelfde. Dan breng ik nu het voor stel van den heer Plomp in stemming, nl. om do motie niet in behandeling te ne men. Bij stemming wordt dit voorstel verwor pen met 6 tegen 10 stemmen. Vóór stemmen de heeren Celosse, Sanders, van Esveld, Oosterveen, Plomp en Salomons. De Voorzitter. De motie komt der halve w I in behandeling. Ik open de 'be raadslagingen over de motie van den heer van Kalken. De heer van Kalken. Mijnheer de voorzitter. Een zeer ernstig ingrijpend vraag stuk verneemt men in den 'lande, en wel! over het al of niet geven van eervol ontslag aan onderwijzeressen, die een huwelijk aan gaan. Het voor en tegen heb ik gelezen en herlezen, voor en tegenstanders hierover ge sproken, en steeds 'heb ik geaarzeld tot het indienen van een motie als door mij in een vorige raadszitting ingediend. Het strijdt ge heel tegen mijn natuur om iemand, wie ook, leed te bezorgen, en vooral van iemand fi nancieel te benadeelen, en niettegenstaande acht ik het voor mij als gemeenteraadslid een dure plic'ht, om met alle kracht meê te werken, opdat aan onderwij zei-essen bij het aangaan van een huwelijk eervol ontslag wordt gegeven, en waarom? Omdat dit voor het onderwijs en voor de betrokken perso nen gewenscht is. Voor het onderwijs. Ieder die nadenkt moet begrijpen, dat de gehuwde vrouw, en vooral de moeder, zich moeielijk geheel voor het onderwijs kan geven. Wij moeten de zakeii beschouwen zooals die zich in den regel in het huwelijk voordoen. In den regel bestaat na eenige jaren zoo'n ge zin uit man, vrouw en kinderen. In zoo danig gezin worden uren en dagen afgewis seld door vreugde en verdriet. Zonder van ernstige ziekten te spreken is het een gewone toestand, dat de kinderen be zocht worden door zoogenaamde kinder ziekten, mazelen, roodvonk, enz. Ver beeld u, dat een of meer der kleinen ziek in hun bedje liggen, en als heb ware alleen door de moeder willen geholpen worden, hoe kan dan zoo'n moeder met een opgewekt en helder hoofd aan de kinderen in haar klas 'les geven? En de alledaagsche ge wone toestand is dat de kleine hulpbehoe venden grootendeels aan de zorgen der moe der zijn toevertrouwd. De zorgen voor eigen belangen neemt en niemand kan dit ont kennen de gehuwde vrouw, eu vooral de moeder, meer in beslag dan die voor het onderwijs, en hare gedachten zullen zich beslist meer concentreeren op haar eigen familiekring, dan op de wijd vertakte be langen der maatschappij, en dit zal nood wendig het) onderwijs schaden. Hoe men ook moge pleiten voor de rechten der vrouw, het gaat toch niet aan maar door d'ik en dun meê te loopen en blind te willen zijn voor deze tastbare waarheid, dat het voor het on derwijs ten zeerste gewenscht is aan onder wijzeressen, die een huwelijk aangaan, eer vol ontslag te geven. Ook acht ik het. voor de onderwijzeressen gewenscht, dat bij haar huwelijk eervol ont slag wordt gegeven, en waarom? Het staat eenmaal vast dat men zijn gezin en de school, twee gewichtige zaken, niet bei den volkomen kan waarnemen. De een of andere zaak moet er door lijden. Gesteld nu eens, dat een gehuwde onderwijzeres als moeder haar eigen gezin verwaarloost, uit plichtsbesef voor de school, dan kan men haar prijzen als onderwijzeres, maar zwaar der drukt haar verantwoording door het verwaarloozeu van de opvoeding harer kin deren. Men spreekt en hoort zooveel1 van sociale wetten, maar geen sociale wet i9 denkbaar, die zoo gewenscht is als aan on derwijzeressen bij het aangaan van een hu welijk eervol ontslag te geven. Het is toch vooral aan de moeder, de op voedster der kinderen, die door onafgebro ken zorgen en tact haar kipderen opvoedt, opdat ze eenmaal in staat zullen zijn zelf- 6tardig te kunnen optreden. Heb zijn de moeders, die als het ware de toekomst van het maatschappelijk leven in handen hebben, naarmate zorg wordt besteed aan de opvoe ding der kinderen, in welken stand ook; in dier mate zullen ook de toekomstige staats burgers zijn. Hoe men de zaak ook beziet, immer wordt men versterkt door de wen- schelijkheid, in mijn motie uitgedrukt, en indien mijn geachte medeleden voor deze metie zullen stemmen, zal men voor de be langen van bet onderwijs en de 'betrokkene onderwijzeressen medewerken, want het aan nemen van mijn motie zal geen ander ge volg kunnen hebben, dan dat de aandacht der Hooge Regeering op de wenschèlijTrheddj van wetswijziging wordt gevestigd. Deze laatste gedachten, overgenomen van den heer L. B. Fikkert, schoolopziener, deel ik vol komen. Wij bereiken dus hiermede indirect ons doel. De heer R ij kens. Mijnheer de voor zitter. Zooals ik reeds zeide, ben ik tegen de motie-van Kalken, en dit om meer dan ééne reden. In de eerste plaats uit een oog punt van recht. Ontslag is een strafwan neer men een straf toepast moet er overtre ding of verzuim geconstateerd zijn. Hier wil men straffen, omdat het zal kunnen ge beuren Verder ik zal kort zijn in het moti- veeren van mijn stem, mijnheer de voor zitter zou het geven van ontslag aan on derwijzeressen om reden van huwelijk min der gewenschte toestanden in de hand kun nen werken; men zal mij begrijpen; ik be hoef hierover dus niet verder uit te weideu. Het veelvuldig verlof is ook genoemd als een schrikbeeld. Maar uit de discussie hierover in den Am- sterdamschen raad gehouden, is gebleken, dat voor algemeene redenen van ziekte, enz. de gehuwde onderwijzeres niet noemens waard méér verzuimt dan de ongehuwde. Ik voor mij zou het voor het onderwijs een groot nadeel achten, als men de gehuw de onderwijzeres uit de school bande, omdat ik meen dat van de moeder-onderwijzeres groote opvoedende kracht uitgaat. Ten slotte wil ik nog even herinneren aan een uitspraak van het Tweede Kamerlid mr. de Savornin Bohman, die van oordeel ie, dat wij over vrouwen, wat haar maatschappelijke positie aangaat, maar niet het volkomen vrije recht van "beschikking hebben, want dat die vrouwen rechten hebben gekregen krachtens afgelegde examens. Om al deze redenen', mijnheer de voor zitter, zal ik stemmen tegen de motie van den heer van Kalken. De heer O o s t e r v ee n. Ik wil begin nen, mijnheer de voorzitter, met te zeggen, dat ik het eens ben met den heer van Kal ken, voor zooveel het betreft het idee, die aan zijn motie- ten grondslag ligt. Inder daad, is dè gehuwde vrouw in de school niet op haar plaats. Maar o n eens 'ben ik het met hem, waar hij met zijn motie het Techt schendt, omschreven in artikel 30 der Lager- onderwijswet. Ik zal o-p dien grond' dan ook tegen de motie stemmen. Een enkel woord wil ik er toch nog even over zeggenIk heb aangeteekend, dat een desbetreffend be sluit van den raad te Hengeloo ie vernie tigd' bij Kon. Besluit; in Schiedam is- men met een gelijk 'besluit net zoo gevaren, Yelp zag een besluit eveneens vernietigd. Yan de regeering is dns niets te verwachten, om dat zij zich gebonden acht door de wet. Toch vind ik het gewenscht de gehuwde vrouw uit de school te weren en ik stel den raad' in het gelijk als hij tracht dit doel te herei ken. Maar ik voeg er onmiddellijk aan toe,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1910 | | pagina 8