5
De heer Rij kens. Dat ie te kinder
achtig om los te loopen.
De 'heer Sanders. Ik houd mij aan. 't
geen ik heb gezegd. Ik verlang daarvan
niets terug te nemen.
De heer R ij kens. Ik handhaaf ook
wat ik heb gezegd.
De heer Sanders. Dan staan wij te
genover elkaar. De heer Rij kens wil zijne
vrijheid 'behouden om als journalist te doen
wat hij wil. Dat is natuurlijk juist; het is
zijn recht. Maar daartegenover staat, dat als
ik meen, dat er conflict is tusschen 't geen
de heer Rijkens doet als journalist en zijn
plicht als raadslid, ik mij het recht voor
behoud dat openlijk te zeggen.
De heer R ij k e u s. Ja openlijk en niet
in eene geheime vergadering.
De heer Sanders. Dab is eene onheb
belijkheid, omdat ik er niet tegen geweest
ben o-m te publiceeren wat in die geheime
veigadering is gezegd. Wanneer ik iets ge
zegd heb in eene geheime vergadering, dan
zou ik het recht gehad hebben miji te ver
zetten tegen de publicatie daarvan omdat,
als de eene of andere vertrouwelijke mede-
deelïng gedaan wordlL, degene die haar doet,
moet uitmaken of hij publicatie daarvan ge-
wenscht acht. Ik heb mij tegen, de publi
catie niet verzet. Dan is liet onbehoorlijk te
zeggen, dat ik in eene geheime vergadering
iemand héb, aangevallen, en. daardoor den
schijn op .mij te laden alsof ik dat in heb
openbaar niet zou durven. Dat kan niet de
bedoeling van den heer: Rijkens zijn. Ik ver
zoek hem dat woord terug te nemen.
De Voorzitter. Wenselrt de 'heer Rij
kens hierop iets te zeggen
De heer Rij keus. Ik heb hierop niets
te zeggen noch terug ite nemen, mijnheer de
voorzitter.
De heer Sanders. Dan verklaar i'k,
dat het mij tegenvalt, dat de he or Rijkens
dit woord niet wil terugnemen.
De heer Gerritsen. Mijnheer de
voorzitter, de heer Sanders wil, dat de heer
Rijkens zijne woorden zal terugnemen. Maar
het verbaast mij, dat de heer Sanders niet
terugneemt wat hij van den heer Rijkens
heeft gezegd. Ieder van ons heeft gevoeld,
dat hij op den verkeerden weg was, toen hij
hier den heer Rij kous een grief maakit© van
't geen deze had gedaan, in eene andere be
trekking. Hét is volkomen juist wat is ge
zegd: de heer Rijkens zit hier niet als
redacteur, maar als lid van den raad. Hij
heeft de zaak waarom 't hier gaat, gepubli
ceerd als redacteur. De lieer Sanders mag
bier den heer Rijkens niet aanvallen in die
kwaliteit. Ik ben 't niet met hem eene, dat
de beide zaken niet uit> elkaar ie houden
zijn. Integendeel. Voor wat de heer Rijkens
als redacteur doet, mag hij als raadslid niet
aangevallen worden. 'De heer Sanders had;
voor zijn aanval tegen dén heer Rijkens
hoegenaamd geen reden.
De heer Sanders. Mijn-heer de voor
zitter, de heer Gerritsen zegt liet tegen
overgestelde van 't geen ik heb gezegd. Hij
beweert, dat ik den heer Rijkens heb aan
gevallen als journalist. Dat is niet juist. Ik
heb de,n. heer Rijkens aangevallen nieb om
'b .geen hij zeide als journalist, maar als
raadslid. Daarin heeft de raad te beslis-
eon, niet de heer Rijkens.
De heer Rij kens. De raad, dus niet
de heer Sanders.
De Voorzitter. Mag ik de heeren
verzoeken niet te zamen te spreken.
De heer R ij k e n s. Mijnheer de voor
zitter, het blijkt uit deze discussie te meer,
dat de heer Sanders mij heeft aangevallen
als journalist. Ik wist.'als raadisldd! absoluut
niets van de zaak. Ik liéb de zaak daar ter
sprake gebracht, waar ik meende dat dit
het -meeste effect kon sortéeren. Daarin wil
ik vrij blij,ven.
De heer Sanders. De heeiü Rijkens
maakt een groot verschil tussclien 't geen hij
doet als journalist en als raadslid. Ik ineen
echter dat het op mijn weg ligt toe 'te zien,
dat lliaj als journalist .geen misbruik maakt
van zijne positie ais raadslid. Al® ik meen
dat te zien, dan is hot mijn plicht dat- te
zeggen. Als het weer mocht gebeuren, dan
zcu ik het weei zeggen.
De Jheer G e r r i t s e n;. Als de heer
Sanders werkelijk collegiaal had willen han
delen,, dan 'zou hij 't anders hebben gedaan
en hier niet den heer Rijkens op zoo on
hebbelijke manier hebben aangevallen. De
heer Sanders heeft gezegd, dat liet iet® on
gehoords w.as, wat de heer Rijkons had ge
daan;' zelfs so ciaal-demiocuaten deden zoo
iets -niet. .Maar tal'tiijd, als iemland! 'zijnje
rancune wil luchten, dan voelt men dat er
iets niet in den haak is. De lieer Sanders
meende met den- heer Rijkens te moeten af
rekenen, maar dial is hem glad' mislukt. Wat
hij gedaan heeft, .is onhebbelijk geweest.
Hij 'had hetzelfde kunnen zeggen,, maar op
eene manier, die vrieiidschappalij'k was.
-Maar hij is met frozen en gekke dingen ge
komen, die wel geschikt waren om te vra
gen Komt dat ite pas De heer Sanders
heeft niet geweten, dat de zaak publiek zou
wordenanders zou Ihiji 't niet op deze wijze
hebben gedaan Maar liij dacht in de ge
heim© zitting wel onbetamelijke dingen te
kunnen zeggen.
De heer R ij. k e n s. Ik kan er dit nog
bijvoegen, dlat alls de -bedoeling van (deai
heer Sanders was geweest collegiaal tégen
over mij te handelen, dé gelegenheid daar
voor 'hem gegeven was. Commissarissen van
de Eemlander hadden hem aangeboden eene
samenkomst met hem te houden, waarin ik
ook -tegenwoordig zou zijndaar zou hij
zijne grieven 'kunnen, luchten. Met die aan
bieding had de lieer Sanders genoegen ge
nomen. M'aar hij heeft mij op verraderlijke
wij-ze een hak willen, zetten. Zijne bedoe
ling is niet .geweest, dat dit publiek zou
worden. Toen besloten was de geheimhou
ding van de -zifting op te heffen, heeft liij
tot een ander lid gezegd: „Dat is mijne
schuld niet."
De heer Sanders. Pardon, toen is
door u gezegd: „Pas op„ nu zal liet geschrijf
beginnen.''
De heer R ij k e n s. Ik geef ini overwe
ging,, mijnheer de voorzatter, dé debat
ten te sluiten. Dit zijn persoonlijke
dingen. Het is beter er niet vertier over te
spreken. Dat doet nadeel aan de waardig
heid van dén raad.
De heer Sanders. Nog één woord,
mijnheer de voorzitter. Als er niet in den
parlementairen toon gesproken is, dan ben
ik het niet, die dat gedaan heeft. Ik heb
geena onbetamelijke dingen gezegd, zooals
de heer, -Gerritsen insinueert. Ik imjoet zeg
gen, dat ik dat zoo onhébb-eflijfc vind, dat
ik den heer Gerritsen verzoek d'at woord te
rug te nemen en -anders den raad verzoek
uitspraak te doen tusschen den heer Gerrit
sen en -mij'.
De Voorzitter. Willen de heeren
i ngaan op het denkbeeld van den heer San
ders?
Stemmen: Neen, neen!
De heer van Kalken. Mijnheer dé
voorzitter,, ik geloof., dat wij allen 't er
over eens zijindab dergelijke besprekingen
inden raad zeer onnuttig zijtn. Ik kan -over
het verzoek, dat ons wordt gedaan), niet
spreken namens andere leden. Ik wil alleen
geheel persoonlijk verklaren, dat als ik ge
roepen werd om hier alis scheidsrechter op
to treden en uit te maken wie in deze recht
heeft, ik daarop geef ik mijn woord! van
eer niet mijne stem zou uitbrengen maar
mjj zou verwijderen: Ik wensch, dlat hier
zaken behandeld worden. Dat kan nut heb
ben, want wij kunnen- allen medewerken
tot wat dient in het belang van de gemeen
te. Omgekeerd echter ben ik van meeuing,
dat persoonlijke dingen uit onze debatten
moeten worden, geweerd. Men zou andleu-s
verwijdering krijgen, wtant Idian zou Ihiet
niet gaan om de vraag wat goed is voor de
gemeente, maar om personen, en dat haat
ik. Als er voorstellen worden gedaan in het
belang dei- gemeente, dan zal ik ze gaarne
onderzoeken, en het zal mij verheugen als
ik er voor kan zijin. Maai- ik kan er slechts
nadoel voor de gemeente in zien als met deze
debatten nog wordt voortgegaan. Ik geef
daarom in -overweging omtrent deze zaak
over te gaan tot de orde van den dag.
De heer Rol-andus Hagedoorn verlaat de
vergadiaring.
De heer Sanders. Mijnheer de voor
zitter, nog één woord.
De heer R ij k e n s. Mijnheer de voor
zitter, de heer van Kalken heeft eene mo
tie van orde voor gestéld.
De heer van Kalke n. Wat ik voor
stel', is bedoeld als motie van orde, mijn-
lieer de voorzitter.
De Voorzitter. Ik gééf voor 't laatst
het woord aan den heer Sanders.
De heer Sanders. Ik wiili alleen nog
dit zeggen.Wat ik gezegd heb in de ge
heime zitting, gold niet een persoon, maar
objectief de zaak, -die wel degelijk het ge
meentebelang raakt-. Hierbij wil ik het la
ten
De Voorzitter. Ik stel; voor nu
de discussie te sluiten.
Wordt z b. o. conform het voorstel van
den heer van Kalken besloten
De lieer G e r -ri t s e n. Mijnheer de
voorzitter, bij de behandeling van, de be-
grootang is, door B. en W. toegezegd, dat
zij, spoedig zouden komen met eene- rege
ling van de lootman dér gemeenite-werklie-
den. Wij zijn nu een half jaar verder, maai
er is nog niet® over die zaak bij den Raad
ingekomen. Ik geef in overweging: Laat
ons wat voortmaken, om de Lage loonen van
de arbeiders te regelen. Ik zou gaarne wil
len vragen: Wanneer denkeu B. en W.
met die regeling te komen
De Voorzitter. Ik kan op deze
vraag antwoorden-, dat B. en W. over de
loons/regeling van de werklieden een ge
meenschappelijk -rapport hébben gevraagd!
van de verschillende takken van dienst,
die hierbij -betrokken zijn. Dat rapport
wordlt in de volgende week bij B. en W.
ingewacht. B. en W. stellen zich voor het
te zenden aan de comniissiën van bijstand.
Als de adviezen van die comJmissiën zijn
ingekomen, zullen B. en W. hunne meaning
over de zaak aan den raad mededeel-en. Ik
hoop, dat de raad weldra in de gelegenheid
zal zijn hierover een bes-luit te nemen.
De li-eer Gerritsen. Ik dank u voor
uwe inlichtingen,, mijn-héér de voorzitter.
Ik heb mog een© vraag. Mag ik daarvoor
het woord?
D,e Voorzitter. Het woord is aan
den heer Gerritsen.
De heer Gerritsen. De minister' van
bdnnen-landteche zaken heeft d!.d. 12 Maart
een brief geschreven aan het gemeentebe
stuur in zake de Hoogere Burgerschool en
de handelsschool'. De laatste zinsnede van
dien brief luidt aldus: „Waar het plan
tot oprichting eenier handelsschool aan de
overneming de<r II. B. S. was Vastgekop
peld, zal het mij aangenaam zij ai te verine-
ine», of uw college, nu dé H. B. S. een-e
gemeentelijke inrichting blijft, bedoeld plan
ongewijzigd wenseht te laten." Ik wensoh
aan B. en W te vragen boe zij staan met
deze zaak eu of zij neéds gewonderd' is. Ik dloe
dat met het oog op de aanvrage om sub-