5
over deze aanvrage niet worden ingenomen,
omuat zij niet is bonafide. Dan is hel de plicht
van li. en \V. alle formeele wettelijke mid
delen aan te wenden om zulk eene aanvrage
te kunnen afwijzen. B. en W. zijn van plan
dat te doen op grond van art. 8 van de bouw
verordening, waar is voorgeschreven, dat een
gebouw nie' hooger mag zijn dan de breedte
van de straat. Daar hier de gevel 1 Meter
hooger zal zijn dan de straat breed is, bestaat
bij B. en \V. hel voornemen om op dien
grond de ingediende bouwaanvrage af»le wij
zen en ter voorkoming, dat eene nieuwe door
niets te verdedigen aanvrage van den eige
naar ons weer in eene dergelijke impasse
zou brengen, hebben B. en W. geineend het
formeele recht te hebben en daarvan thans
ook te moeten gebruik maken, hunne beslis
sing op de nu aanhangige aanvrage uit te
stellen lot na hel besluit van den raad om
trent de vaststelling van de nieuwe rooilijn.
De heer vanDuinen. Mijnheer de voor
zitter, ik wil gaarne een enkel woord zeggen
naar aanleiding v$n deze voordracht. De wet
houder heeft gezegd, dat de billijkheid tegen
over den heer de Haas is betracht. Den vo-
rigen keer heb ik reeds aangetoond, dat dit
niet het geval is. Ik zal daarop dan ook niet
ingaan, ik acht die zaak hier afgedaan, na
het desbetreffende besluit van den Raad in
zijn jongste vergadering.
Ilc zal mij uitsluitend bepalen tot de rooi
lijn, in verband met de aanvrage van den
heer Dekker.
De wethouder heeft gesproken alsof het fei
telijk vaststaat, dat de billijkheid hier door
de gemeente in het oog is gehouden. Voor
mij heeft hij dat niet aangetoondhet is zelfs
mij heeft h ijdat niet aangetoond; het is zelfs
niet het geval, volgens mijn gevoelen. Nu
liooren wij, dat hier geen groot gemeentebe
lang in het spel is. "Waarom blaast het ge
meentebestuur dat dan zoo op? Dat begrijp
ik niet. Als er eene aanvrage om te bouwen
wordt gedaan, dan moet daarop binnen veer
tien dagen beslist zijn. Die termijn is ver
streken en nadat de aanvrage is gedaan, krij
gen wij een voorstel van B. en W. om de
rooilijn vast te stellen, wat dat perceel be
treft
De wethouder beroept zich op art 3 van de
bouwverordening. Maar ik beroep mij ook
juist op dat artikel, dat zegt: „De rooilijn
wordt door den raad vastgesteld. Wanneer
zulks door den raad niet is geschied, geldt
al<? rooilijn de richtingslijn der belendende
gebouwen." Dus de rooilijn is volgens de
verordening de richtingslijn der belendende
gebouwen. En er is eene aanvrage om in
die richtingslijn te bouwen, vóór het voorstel
tot vaststellen van de rooilijn werd gedaan,
liet wil mij daarom voorkomen, dat B. en W.
de vergunning niet kunnnen afwijzen.
Nu is er nog eene andere zaak. Het wordt
voorgesteld alsof de zaak van weinig belang
is. Maar als men het meest oostelijke per
ceel bekijkt, dan ziet men, dat als de lijn
wordt doorgetrokken, zooals op de teekening
is aangegeven, zij aan het einde 1.20 Meter
afneemt van den oostelijken zijmuur van
het perceel. Als men weet hoe ondiep het
perceel is, dan ziet men, dat er slechts een
hoekje overblijft. Men zal zeggen: „Ja, de
eigenaar blijft eigenaar". Ja, maar wat heeft
hij aan zijn grond, als hij hem niet kan ge
bruiken om te bouwen. En als later het ge
meentebestuur komt en zegt: „Wij zullen de
stoepen verwijderen", dan is hij zijn grond
heelemaal kwijt. Ik vind dus wel degelijk, dat
de billijkheid niet in acht is genomen ten
opzichte van de eigenaars. Er komt nog eene
zaak bij. Ik weet niet of de perceelen be
zwaard zijn of niet. Maar als zij bezwaard
zijn, dan zal er wel in de hypotheckakte
staan, dat de eigenaar gehouden is zorg te
dragen, dat zijn perceel niet in waarde ver
mindert. Nu wordt een servituut gelegd op
het perceel/ waardoor de waarde vermindert.
Men kan zeggen„Daarmee hebben wij niets
te maken", maar ik wijs er op, dat als er
van billijkheid sprake is, dat in het oog mag
worden gehouden. Ik blijt er bij, dat als de
rooilijn volgens het voorstel voor deze per
ceelen wordt aangenomen, aan de eigenaars
groole schade zal worden berokkend bij ver
bouwing.
De heer Sanders. Mijnheer de voorzit
ter ik wil gaarne nog even het woord om den
heer van Duinen te beantwoorden. Hij slaat
ten opzichte der appreciatie van de billijk
heid tegenover dc Haas ongeveer alleen. De
raad heeft zich daarover uitgesproken; ik ue-
hoef dus daarop niet in tc gaan. Verder heeft
het geachte lid beschouwingen geleverd, naar
aanleiding van het gezegde, dat de zaak van
geen groot belang was voor de gemeente.
De heer van Duinen. Dat heb ik niet
gezegd maar u.
De heer Sanders. Hij heeft mij niet
goed verstaan. Ik heb gezegd: „De zaak is
van geen groot zakelijk belang voor de ge
meente, maar zij is wel van groot moreel be
lang geworden door de wijze, waarop zij is
behandeld." De heer van Duinen vindt in het
door mij gezegde aanleiding tot het verwijt,
dat de zaak door ons is opgeblazen. 11c heb
integendeel duidelijk gezegd, dat de zaak is
opgeblazen door de eigenaars, die in verzet
zijn gekomen tegen het besluit van den raad
en zich niet hebben neergelegd bij dat besluit,
dat m.i. en volgens de groote meerderheid
van den raad is een billijk besluit.
De heer van Duinen heeft ook afgekeurd,
dat B. en W. hunne beslissing op de bouw
aanvrage van Dekker langer dan veertien da
gen hebben uitgesteld; liij meent, dat daar
mee eene onrechtmatige daad is gedaan. Ik
moet bier het geachte lid ten sterkste tegen
spreken. B. en W. zijn in deze zaak door geen
enkele bepaling van reglement of verordening
gebonden. Wat is de zaak? Art 5 van de
gemeentelijke bouwverordening zegt, dat door
B. en W. op iedere aanvraag, gedaan
volgens artt. 3 en 4 dier verordening, eene be
slissing moet worden genomen binnen 14 da
gen. Maar bier is geen sprake van eene aan
vraag volgens art. 3 of 4 der gemeentelijke
verordening; veel sterker, deze geheele ver
ordening past niet op deze zaak, die geheel
wordt beheerscht door de verordening door
Ged. Staten gemaakt. Ik kan den heer v.
Duinen dus niet toegeven, dat B. en W. for
meel onjuist hebben gehandeld.
De heer van Duinen heeft verder nog ge
zegd, dat art. 3 van de provinciale bouwver
ordening op het oogenblik niet het recht geelt
dc aanvrage te weigeren. Dat art. 3 wel daar
toe het recht geeft, is door B. en W. niet ge
zegd. Zij hebben hunne weigerende beslissing
op deze aanvrage uitgesteld tot dat de rooi
lijn zal zijn vastgesteld volgens art. 3, om dan
op grond van art. 8 de aanvrage te kunnen
weigeren. Dat is in hei algemeen geen juiste
handeling. Maar in dit geval, bij eene aanvrage
die niet bona fide is, is het zooals ik hiervoor
heb uiteengezet eene zeer juiste handeling
om op dien 'grond de aanvrage tc weigeren
en daardoor te doen wat mogelijk is om de
zaak te kceren.
Ik kom nu tot het laatste argument van
den heer van Duinen, dat het laatste perceel
gevaar loopt veel te verliezen bij het aanne
men van de nieuwe rooilijn. Ik geloof niet,
dat dit geheel juist is; de teekening geelt het
niet aan. Wel is het juist, dat het perceel zeer
ondiep is en dat de eigenaar 60 c.M. aan den
weg verliest, als deze rooilijn wordt aange
nomen. Maar na hetgeen ik gezegd heb over
de billijkheid, die de raad evenals het college
van B. en W. moeten betrachten tegenover
iederen eigenaar, kan de heer van Duinen
aan dat argument niet het recht ontkenen,
om op dien grond ie zeggen, dat de raad
de nieuwe rooilijn niet mag vaststellen.
Nu het laatste punt, dat de heer van Dui
nen ter sprake heelt gebracht. Dat is van zeer
ondergeschikt belang. Hij zegt, dat er mis
schien eene hypotheek op het huis rust en dat
het belang van den hypotheekhouder kan
worden geschaad. Dat is mogelijk, maar het
ligt niet op onzen weg de belangen van den
hypotheekhouder te behartigen. Ilet is bier
alleen eene vraag van gemeentebelang, en dat
belang wordt genomen in den meest uitgebrei-
den zin, als men let op recht en billijkheid
tegenover iedereen.
De heer van Duinen. Mijnheer de voor
zitter, mag ik nog met een kort woord ant
woorden? De weihouder heeft gezegd, dat hij
niet gesproken heeft van een groot gemeente
belang, dat hierbij voorzit. Ik zou dat ver
keerd verstaan hebben. Ik lieb dat woord di
rect opgetcekend, en het ligt thans voor mij.
Van verkeerd verstaan kan dus geen sprake
zijn. Maar waarvoor strijdt men dan, als men
niet opkomt voor dat zoogenaamde gemeente
belang? Ik vind dat vreemd. Er is gezegd, dat
ik alleen sla in mijn mccning.
De heer Sanders. Bijna alleen.
De heer van Duinen. Dat is gemakke
lijk gezegd, maar de wethouder bewijst het
niet. Wij zullen later zien of ik alleen sta.
Dal de raad zich met het voorstel vereenigt,
is mogelijk; ma&r het is voor mij eene vraag
of de raad hier handelt in den geest van de
burgerij.
De heer Kroes. De raad is het lichaam,
waarmee dc heer van Duinen heelt" te ma
ken.
De heer van Duinen. Wat het laatste
perceel betreft, heeft de wethouder gezegd,
dat er 60 c.M. van wordt afgenofnen, van den
meest oosteEjken gevel, niet 120 c.M. Ik heb
het opgemeten volgens de teekening en daar
door ben ik gekomen op 1.20 M. Ik vraag:
liegt die teekening dan? Er is gesproken over
eigendomsrecht. Ik geloof, dat de eigenaar
zich kan beroepen op de artt. 625 en
B. W., waar gehandeld wordt over het recht
van eigendom. Verder zal ik niet meer over
deze zaak spreken.
De heer Plomp. Mijnheer de voorzitter,
ik had mij niet in deze discussie willen men
gen, maar nu de heer van Duinen zich be
roept op de artikels, die in het Burgerlijk
Wetboek zijn opgenomen over het eigen
domsrecht, moet ik even opmerken, dat voor
het eigendomsrecht behoorlijke beperkingen
zijn gemaakt. De artikelen van het B. W. be
treffen de privaatrechtelijke verhoudingen,
niet de publiekrechtelijken. Het komt mij
voor, dat de heer van Duinen hier te veel
denkt aan de privaatrechtelijke belangen van
de eigenaars en tc weinig aan de publiek
rechtelijke, waarvoor wij bier voornamelijk
zitten.
De heer Kroes. Ik zal het ten minste
wel laten aan de eigendomsrechten van den
heer van Duinen te komen.
De Voorzitter. Wanneer niemand meer
het woord verlangt, zal ik het voorstel van
B. en W. in stemming brengen. Wordt hoof
delijke stemming verlangd?
De heer van Duinen. Ja, mijnheer de
voorzitter.
Het voorstel van B. en W. wordt aangeno
men met 14 stemmen tegen 1, die van den
heer van Duinen.
10. Benoeming van een tijdelijk wethouder
voor het tijdvak van 5 tot 14 September, ter
vervanging van den heer Celosse, die gedu
rende dat tijdvak met de waarneming van
het burgemeesterschap belast is.
Benoemd wordt de heer van Esveld met 21
stemmen. Verder zijn uitgebracht 2 stemmen
op den heer Tromp van Holst en 1 stem op
den heer Plomp. Een briefje was blanco.
Dc Voorzitter. Is de heer van Esveld
bereid de benoeming aan te nemen?
De heer van Esveld. Gaarne, mijnheer
de voorziter.
De Voorzitter dankt de stemopnemers voor
de genomen moeite.
11. Vaststelling van het laatste gedeelte Van
het primitief kohier der inkomstenbelasting»