103
j^ERLEIDING VAN jViuNTEN.
Een gulden, Nederlandsclie munt, staat gelijk aan 2 francs
12 centimes in Erankrijk en Belgie; aan 2 francs en 12rappen
in Zwitserlandaan 2 lire 12 centissime in Italie; aan 17
silbergroschen of 1 mark 7 0 pfennige markstelsel in Duitschland,
en aan 1 shilling 8 pence in Engeland.
Een franc, Fransche munt, ter waarde van 47% cents
Nederlandsch, heeft 100 centimes.
Men heeft in kopergeld ook muntstukken van 2, 5 en 10
centimes, in zilver van 20 en 50 centimes en van 1, 2 en 5
francs; in goud van 5, 10, 20, 40 en 100 francs. D6 goud-
stukken ziju in Belgie iets lager in koers.
Een shilling, Engelsclie munt, ter waarde van 60 cents
Nederlandsch, heeft 12 pence.
In koper heeft men muntstukken van penny (farthing
genaamd), van en van 1 penny; in zilver van 'A, '/4,
1, 2%, en 5 shillings; het muntstuk van 5 shillings heet
een crown en dat van 2% shilling heet een halve crown. In
goud heeft men de halve sovereign van 10 shillings, de sove
reign van 20 shillings, de dubbele sovereign van 40 shillings
en stukken van 5 sovereign of 100 shillings.
Een pond-sterling heeft 20 shillings.
In Dnitscliland zijn nog enkele thalers in omloop, ter
waarde f van 1,75 Nederlandsch. Een thaler had 30 silbergr.
In 1875 werd in geheel Duitschland het markstelsel inge-
voerd. Een mark is gelijk aan 10 silbergroschen of 58% cents
Nederlandsch. De mark wordt in 100 pfenninge verdeeeld.
In Oosteiirijk heeft men den gulden, ter waarde van 20
silbergroschen of circa /1,17 Nederlandsch. De Oostenrijksche
gulden heeft 100 kreuzer.
In koper worden stukken geslagen van 1 en 2 pfennige;
in nickel van 5 en 10 pfennige; in zilver van 20 en 50
pfennige, 1, 2 en 5 mark; in goud van 5, 10 en 20 mark.