104
j^ERLEIDING VAN M.UNTEN.
Een gulden, Nederlandsche munt, staat gelijk aan 2 francs 12
centimes in Frankrijk en Belgie; aan 2 francs en .12 rappen in
Zwitserland; aan 2 lire 12 centissime in Italie; aan 17 silber-
grosehen of 1 mark 70 pfennige markstelsel in Duitschland, en
aan 1 shilling 8 pence in Engeland.
Een franc, Fransche munt, ter waarde van 47'/j cents Neder-
landsch, heeft 100 centimes.
Men heeft in kopergeld ook muntstukken van 2, 5 en 10 centi
mes, in zilver van 20 en 50 centimes en van 1, 2 en 5 francs;
in goud van 5, 10, 20, 40 en 100 francs. De goudstukkea zijn
in Belgie iets lager in koers.
Een shilling, Engelsche munt, ter waarde van 60 cents Neder-
landsch, heeft 12 pence.
In koper heeft men muntstukken van 1li penny (farthing ge-
naamd) van 1/3 en van 1 penny; in zilver van '/5, 1/4, '/s,
1, 21/1 en 5 shillings; het muntstuk van 5 shillings heet een
crown en dat van 21/1 shilling heet een halve crown. In goud
heeft men de halve sovereign-van 10 shillings, de soveregn van
20 shillings, de dubbele sovereign van 40 shillings en stukken
van 5 sovereign of honderd shillings.
Een pond-sterling heeft 20 shillings.
In Duitschland zijn nog enkele thalers in omloop, tc waarde
van f 1.75 Nederlandsch. Een thaler had 30 silbergr.
In 1875 werd in geheel Duitschland het markstelsel iigevoerd:
Een mark is gelijk aan 10 silbergroschen of 58'/2 certs Neder
landsch. De mark wordt in 100 pfenninge verdeeld.
In Oostenrijk heeft men den gulden, ter waarde vai 20 silber
groschen of circa 1.17 Nederlandsch. De Oostenrijkshe gulden
heeft 100 kreuzer.
In koper worden stukken geslagen van 1 en 2 pfinninge; in
nickel van 5 en 10 pfennige; in zilver van 20 en JO pfennige,
1, 2 en 5 mark; in goud van 5, 10 en 20 mark.