Zaterdag 4 Januari 1913. BINNENLAND. FEUILLETON. Jonge Liefde. lld" Jaargang. Hoofdredacteur: Mr. D.J. VAN SCHAARDENBURG. „DE EEMLAN DE R". ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden voor Amersfoortf l.OO. Idem franco per po9t- 1.50. Per week (met gratis verzekering tegen ongelukken) - 0.10. Afzonderlijke nummers - 0.05. Deze Courant vorsohijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Advertentiën gelieve men liefst vóór 11 uur, familie- advertenties en berichten vóór 2 uur in te zenden. Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 1. Intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1—5 rogolaf o.SO. Elko rogol moor- 0.10. Dienstaanbiedingen 25 cents bij vooruitbetaling. Grooto lettors naar plaatsruimte. Voor handel en bodrijt bestaan zoor voordooligo bopnlingon tot het herhaald advortooron in dit Blad, bij abonnomont. Eene circulaire, bovattendo do voorwaarden, wordt op aanvraag toogozonden. Brieven uit Berlijn. Berlijnsclie calls. Over Berlijnsche café's te schrijven is een dankbaar onderwerp en gemakkelijk zou men er een boekdeel mee kunnen vullen want het eindeloos aantal café's dat Berlijn bezit biedt even zoovele interieurs. De bezoekers,, die men b.v. in Bauer onder de Linden treft, zijn weer een geheel ander slag als die welke men in Josty aan de Pots- damerplatz vindt. in Josty komt de vrij deftige Berlijnsche wereld, de Pruisische beambtenwereld, jonge Doktoren en wat hooge Halbwelt. In café Bauer, ik geloof niet dat er een Hollander be- -laat, die Berlijn bezocht heeft en niet in Bauer? geweest is, komt een meer gemengd pu- lick waaronder vele vreemdelingen. i)e Berlijnsche café's munten over het alge meen uit door groote. ruimten, kolossale spie gels, zware zuilen en veel goud. In Berlijn is Jgenlijk alles groot en grof en sterk, de men schen, de huizen, de café's. Iedere stad heeft •en ziel; de ziel van Berlijn is een burger lijke, een koude sterke ziel. De Berlijner mist alle verfijndheid. Waar hij Wiener café's sticht met Weensche bediening, daar vergeet hij dat door protsige opgesmuktheid het ver fijnde van een echt Wiener café verloren gaat. Naast de geïmporteerde Wiener café's bloeien in Berlijn de eenvoudige café's die tegelijk conditorei zijn. De liefde van den Berlijner voor zoetigheden stamt reeds uit Heines tijd. Deze schrijft ten minste in een van zijn Ber lijnsche brieven over de toenmalige condito rei Josty de volgende regelen: „Gij Goden van den Olympus, hoe zou ik u een afkeer ge ven van uwe ambrozijn, wanneer ik de zoe tigheden beschrijf, die claar opgestapeld staan. O, kendet gij den inhoud van deze bai- sers. O, Aphrodite, indien gij aan zulk schuim ontstegen waart, zoudt gij nog veel zoeter zijn. Het lokaal is wel eng cn dompig en als een „Bierstube" versierd, doch hel goede zal al tijd de overwinning over het schoone hand haven." Aldus Hein rich Heine. De gezonde Berlijner die een nog gezonderen eetlust heeft houdt er ook nu nog van bij zijne koffie een „Stück Kuchen" le eten en om de voedzaam heid hiervan te verhoogen, geniet hij deze taart met een tamelijk groote hoeveelheid „Schlagsahn" d.i. geklopte room. Deze heer lijkheden bieden nu de kleine conditoreien die tegelijk café zijn. De eerste zaal is in den regel taartjeswinkel, de tweede is zit- en leeszaal, terwijl de derde afdeeling vaak rook kamer en cal'é is. Zoo tusschen het publiek van oude dames, Künstler cn burgerheeren, die allen in tijdschriften en kranten verdiept zijn zitten in den regel enkele Backfisschen hun appeltaart te snoepen. In deze kamerach tige conditorei-café's heerscht over het alge meen een gemoedelijkheid en een rust, die den eenvoudigenBerlijner, wanneer hij zich voor een oogenblilc uit het gewoel der wereld stad losmaakt om taart met geklopte room te „sleclien" wel aandoet. Doch niet alle condi torei-café's met bruine mokkataarten en geel zandgebalc voor de winkelraam, hebben dit zelfde publiek van pliilisters en kunstenaars en höhere Töchter". Die van het Berlijnsche Quartier Latin, dat de Karlstrasse, de Elsas- serstrasse en nog enkele andere buurten om vat, vertoonen geheel andere bezoekers. Hier heerscht een geest, vooral des avonds, die eenigszins denken doet aan de Montmartre- cabarets. Hier fuift de jeugd in vroolijken ka- meraadschappelijken toon. We zijn in het land van Otto Erich Hartlebens novellen: Hier heerscht de jeugd met zijn gezonde levens kracht cn voor oude lieercn met gevulde beurzen, die met hunne gele goudstukken koopen, wat naar hunne gading is, is er geen plaats. Het vroolijke volkje van studenten en kunstenaars dat hier komt kent elkander, helpt elkander, heeft crediet, doch in den re gel geen geld. Over alles ligt de poezie der Bohème. Wanneer ik futurist was zou ik een schilde rij maken waarop door elkander geworpen zou voorkomen: Het gloeilicht, hoofden, ta fels, pleureusen, koffiekoppen, lachende ge zichten, beelden in wandspiegels, blauwe ci- garettenrook, bierglazen en lichtende oogen. Dat alles ziet men er, doch geen geschminkte gezichten, geen helle schreeuwende kleuren, geen werkelijke geraffineerdheid, geen ken nersblikken, die langs vrouwengestalten glij den. Slechts jeugd die lacht en wenkt en kust en liefheeft, doch zonder de sentimentaliteit van een Liebclei i\ la Sclinitzler. En tusschen al dit rumoer in is er nog plaats voor kunst. In een hoekje ontdek ik een jongen man met bleek gezicht en lange haren. Hij zit over ecu papier gebogen cn schrijft noten. Mis schien is hij een veelbelovend kunstenaar. Plotseling heeft er een groote invasie plaats, een jong vroolijk gezelschap. De eerste ei van is een blonde rijzige vrouw met kostbaren pelsmantel, die onwillekeurig denken doet aan een milden gever met ruime beurs. „Waar is Wilhelm? Is Wilhelm niet hier?" roept ze in de richting van een groep studenten die bij hun biertje zitten. En Wilhelm, een knappe frissche student met drie groote duelkcrven op de wang, rijst uit een verren hoek op. „Hoerah, daar is Wilhelm. Wilhelm, we wil len dansen. Palais dc danse, jongen." Wilhelm protesteert. Zijn maandelijksche toelage is nog niet aangekomen. Hij kan niet, heeft geen geld. Met een verachtelijken blik kijkt de mooie blondine hem aan: „Wat komt het geld er op aan? Ik heb toch!" Wilhelm weigert, zwicht en als een wervel wind verdwijnt het gezelschap. Dien avond danst Wilhelm in het Palais de danse en de mooie blonde Martha betaalt. Ik houd van café's om de heerlijke leugen der wereldstad, die zich daar afspeelt. Voor eenigen tijd zat ik b. v. in het bekende Kai ser Caffée in de Friederichstrasse. Achter me zitten twee jonge menschen met bleeke on gunstige gezichten en scherpe trekken, die hun absinth drinken verraden. Plotseling fluistert een den anderen in: „Kijk, kijk toch, daar is Paul met zijn paaschos". Onwillekeu rig kijk ik ook. Binnen treedt een elegant ge kleed jongménsch, met een verrukkelijk glan- zenden hoogen hoed, een onberispelijke pels jas, waaronder een smoking te zien is, met een groote bloem in het knoopsgat. Dc verlakte schoenen die onder he correcte broekspijpen uitkomen glanzen nog sterker dan de hooge hoed, maar het meest opvallende tusschen ai die glans blijft het vaal-blèeke gezicht met spleetoogjes van het met den naam Paul be titelde jongemenscli. De paaschos, die cr uit ziet als een Zuid-Duitschcr, is zwaar, dik, groot en volbloedig en voor zoover ik beoor- deelen kan draagt hij zijn bijnaam met eer. Ze zetten zich aan een tafeltje dicht bij een der ramen. Mijn aandacht wordt onderlusschen weer in beslag genomen door de twee individuen achter me. Ze praten nog steeds over Paul cn weldra hoor ik dat Paul gisteren den Paasch os door valsch spel 800 Mark ontnomen heeft. Het slachtoffer heeft natuurlijk niets gesnapt. Hoogst gelukkig gevoelt hij zich een „gentle man" gevonden te hebben, die hem al de heer lijkheden van Berlijn vertoont, die alle café's kent en de goede gerechten in dc restaurants en bovendien alle Bars waar het vroolijk cn fideel toegaat. En daarbij is Paul zoo voor komend en beleefd alsof hij den Keizer in hoogst eigen persoon rondleidde: Onderlus schen wordt achter mij Pauls doopceel ge licht: „O Paul, die kan wat. Laten ze hem al eens te pakken krijgen.. Ilij kan licht voor een paar jaren de doos in gaan. Op een goeien avond wint die zijn drieduizend Mark. Maar spelen dat ie kan. Toen hij twaalf jaren was, was hij al Ribitser." Onder Ribitser verstaat men den helper van den valschen speler, die den niets kwaads vermoedenden burger in de kaarten kijkt en den tegenover hem zittenden valschen speler door teekens waarschuwt. De Paaschos is dus werkelijk in goede han den Paul is charmant cn zijn rijke metgezel heeft geen oogenblik over zijn verlies gemokt. Maar Paul heeft hem ook uitmuntend weten te troosten. Immers wie ongelukkig in het spel is, is gelukkig in de liefde. En wonder lijk, waar de jonge „gentleman" met zijn vriend uit de provincie heenging, daar was deze laatste altijd het middelpunt. Of Pauls vingers legen de schoon gedecolleteerde dames misschien ook het teeken gemaakt hebben dal „der grime" vele „blaue und braune lappen" in zijn portefeuille heeft, zou ik niet durven zeggen. Berlijn is een veilige stad. Parijs heeft zijne Apachen, Berlijn heeft hoogstens gentlemen als Paul. A. v. H. Da Koningin als regeerings- persoon. - Wij vinden, aldus „dc Ncderl.", in eene /brochure van den heer Weslermawn over „de Koninklijke macht", als aanhangsel een bwcf afgedrukt, due de schrijver der brochure ceniige jaren geleden ontving van een oud- in mister, die gelegenheid had te zien, hoe II. M. hare taak opvat, en waarin een geheel eigenaardige kijk wordt gegund op dc per soonlijkheid on zei' Vorstin. Die oud-minister schreef: „In Ilaar jonge jaren is II. M. uitmuntend op de 'hoogte gebracht van Haar rechten cn ran de plichten op Haar ruslonide, en met bijzondere intelligentie en toewijding be gaafd, as de Koningin volkomen op dc hoog te van -de regeeringszaken. „H. M. lieeft zelf alles overdacht en geeft zsich bovendien aan Haar werk met een ijver en een toewijding, die in dc hoogste mate be wondering verdienen. „Ik zou daarvan itreffende staaltjes kun nen aanhalen en de ervaring van mijm ambl- genooien tijideiw mijn ministerschap bracht lien lot de zelfde overtuiging en bewonde ring ah ik heb. „Men kan met II. M. van gevoelen verschil len. Steeds moet men, mei Haar couleree- rende, wel tot de overtuiging komen, dat men in Haar voor zsich heeft een persoon van bij zondere 'ke-nnin, intellect, begrip van zaken, juist gevoel van koninklijke rechten en plich ten, ijver en toewijding. „Nu m het mogelijk, dat bij oen andere persoonlijkheid het koningschap zich weinig of niet doet gelden (dit as ook wel -het geval bij eein president van een republiek), maar vast staat: dat bij een persoon, als II. M is> Haar inwerking op den gang vorn zaken van betcekenis is. „Dc Koningin houdt zich van alles op de hoogte en doet zicli steedis door den betrok ken minister vollledtig inlichten. Geen ont werp-besluit, geen ontwerp van wet of Zij heeft zdeli geheel op do hoogte gesteld van bedoeling, strekking en inhoud. Mot de mi nisters conf ere erende, bespreekt II. M. op dc meest eenvoudige en ongedwongen wijze d.e zaken. Kan Zij zich niet met een ontwerp vereenigen, idtaav geeft II. M. duidelijk en meesterlijk zelf (cr is nooit sprake van een tusschen-voorlichter) aan, hoc Haar gevoe len ter zake is en er ontslaat dan een „be spreking", die voortdurend do aandacht en de belangstelling van II. M. heeft cn waar bij, zonder eenogen dwang Harerzijds, hot vóór en tegen van een maatregel wordt be sproken. Komt dc minister hierbij in de Warmte raai zijn overtuiging wellicht eens tot een minder 'holachtige uiting, II. AL sltoort zich daar niet aan, en uit alles Is mij. geble ken, dat Zij vóór alles waarbelid wil, ook al zou .die minder liefelijk klinken. „Kortom Hare Majesteit is oen „man van zaken" in de hoogste ©n beste opvalling van het woord. „De besprekingen hebben mij wel eens In tegenstand .gebracht met de denkbeelden van H. AL, maar ik kan niet anders zoggen dan: de Koningin is een voorbeeldig regeer in gs- persoon. „Dat ©r van zulk een persoonlijkheid een groote invloed moet uitgaan, ls duidelijk; dat die invloed, 'ik zeg niet: „.ophoudt", maar zich (zij het dam ook tijdelijk) effaceert te gen een welgestelde overtuiging van een mi nisterraad, is evenzeer duidelijk. Immers in ons constitutioneel .geregeerd land heeft de Koningin den s-lrijd met een minister raad niet ten einde uit te strijden, maar ten slotte zich neer te leggen bij een regeerings- bcleid, dat door de meerderheid van het par lement (cn op dii© meerderheid niet steunen de kan hel kabinet nieit langer leven en rc- geeren) gewensebt en goedgekeurd wordt. „De eindbeslissing ligt wel bij name, doch niot fed lelijk bij de Kroon in een constitutio neel koninkrijk. Zal dus de koninklijke wil niet steeds zegevieren en zich lol het uileraio kunnen diocn gelden gij, begrijpt wol dat d'o invloed van de Kroon, werkende zooals hij bij on door II. M. werkt, zeer .groot its in den dagelij kuchen gaaig van zaken. Al ware hel alleen omdat een minister aan Ilaar het goe de of wenschelijkc van een voorgesteld©!! maatregel heeft te moliveeren, wal hem «ls liij hel niet voldoende zou blijken ti^ kunnen doem vanzelf tot .intrekking of wijf ziging van dat voorstel of dn ieder geval lol nadere overweging zou brengen. „Het standpunt van do draagster dor Kroon moge ook «1 meebrengen dat de Konuuugin in regeeringszaken „behoudender" is dan menig ander conservatief in starren ziu is Zij volstrekt niet. „Zij wil echter terdege overtuigd zijn vart het nut cn dc wenscheiijkli/eid van wijziging in hot bestaande. Doch, lol die overtuiging gekomen, heeft de Koningin ook nooit ge aarzeld om mee „voorwaarts" tc gaan. Haai medewerking is echter een waa<rlx>rg dat niot overijld te work wordt gegaan". De Turksclae ambulance. Aan oen brief von dr. Lingbeek, 29 December uit lCoustamtinope 1 aan het hoofde comité van het Ned. Roodc Kruis verzonden, is bel volgende ontleend: Ons work is nu geregeld en gaat zijil gang. Misschien interesseert het u een kijikj* te nemen in ons hospitaal. Al onze bedden, op eon paar na, die wij altijd moeten opon houden voor dringende gevallen, zijn bezet. Al komen cr ge-en ge wonden in uit dc linie, geregeld arrivcercH van daar zieken, waaronder een groot aan« tal niet afgevroren iconen, voelen, ja zelfs onderbeen en. Na dc demarcatie volgt latei amputatie, waarbij lvct onze taak is te bc houden, wat er te behouden is. De ongeluk- kigen, die al elders zijn geamputeerd en met geïnfecteerde wonden liicr komen (o. a. een Pdrogoff, die met gewoon touw was gehecht en waair die pus uilgutste), komen van dc hei in den hemel. Zij zijn inderdaad hel ergste er aan toe, evenals vroeger in Transvaal do gewonden, wiier wonden men op alle moge lijke wijzen had geïnfecteerd vóór wij ztf kregen. Gisteren kwamen ©r eenigo van dit stumperds die 24 uren aaneen nabij Had cm- keny in het ijskoude waiter liajdden moeten, staan. Hot been van den een was afgestorven en ongevoelig tot aan de knie. Kou, slecihto verzorging en voeding en het stijf rijgen del beenwindsels (putties), die alle soldaten hiel dragen, zijn de oorzaken. Wij wachten domdf afgrenzing af en nemen bij elke verband-» verwisseling weg, wal weg kam; wel te ver staan: de patiënt voelt daarvan niets. Zoo dia de wond dan gezond granuleert, volgt dc amputatie. Wij hopen dal men otns in H©1« lamd wil helpen om den menschen kttol- kunstvoeten enz. te bezorgen. Toch kunt ge u niet voorstellen, lioc zon nig diic lichte groote zaal or uit ziet des na-j middags, als allen zijn geholpen. Wij radbra ken een paar Turkschc woorden, doen sterk in gebaren, en dc rest do©n onze noo-il vol prezen cadettenvoorop Fchrid, de sergeant van zijne klasse, die vrij goed Franech spreekt al is hij nog maar 15 jaar, en die door de zusters vrij wat wordt bedorven. De zieken zijn dankbaar cn zien cr strah lend uit als mijn vrouw nadert met de siga retten of chcooladie, waarop ze dol zijn. liet' zijn dank hare objecten, die Turkschc solda ten. De moesten zijn redifs (reservisten), mannen mol hu is gezinnen, ver ran hier, maar inderdaad zijn het nel groote kinde ren, eiken lelijk voor kleine diensten ©n vriendelijkheden, wier groote kinderhand si>oedig is gevuld, zoodat dc verpleegsters Wat giij iemand niet in zijn gezicht durft zeggen, zeg dat ook niet achter zijn rug. ROMAN VAN RUDOLF HERZOG naar hot Hoogduitsch door J. L. VAN DER MOER. Hij voegde zijn rapier aan oen gordijn af en hing het weer op zijn plaats. Tevreden over zijrn heldhaftig optraden, maar nog steeds mot grimmig gelaat, legde hij zich maar weer op de oltomane cn kruiste de armen voor dc borst. Dat had die Barenfeld dam toch maar te pakken! Ilij zou hem doodgeslagen hebbenwanneer de kerel nog bij de deur had gestaan. Het was werkelijk een geluk dat ilij was heengegaan I Terwijl dit indrukwekkend tooneel zich af speelde 'in de Turksche Kamer van den pillen draaier, nam Barenfeld vriendelijk afscheid vpn den nieuwen leerling. „U zult nog wel een en ander willen uit pakken en ook wol vermoeid zijm ran de lan- reds. Ik hoop dat u heerlijk zult slapen. Van weg© de klanten van buiten, beginnen we 's morgens al vroeg. Die menschen doen gewoonlijk "hun bestellingen, wanneer ze maar de markt gaan, om na 'afloop d© .ingepakte waren in ontvangst te nemenEn daar is Dorus warempel óók nog. Die zat u nog wel •n 'beeljc helpen, om uw goed op te bergen, wel, meneer iP fint/dor f." Terwijl hij Dorus toeknikte, die nog steeds bij die bovengebrachte bagage stond, begaf hij zich naar zijn kamer. ,,'t Is heel vriendelijk,dat u me 'n handje wilt helpen," zei Heinrich, wat verlegen. „Ik dacht da«t cle jongen, d'ie mijn boeltje gedra gen heeft, nog wel even gebleven zou zijn." „Die Hannus is een luibuis, zooals alle klap- loopers," bromde Dorus. „Praat u me maar niet Van dien jongen." Zwijgend maakte hij de riemen van de Valiezen los, haalde de kleeron er uit en hing ze netjes in de bast. Het linnengoed bergde hij in een kistje, de bockc-n plaatste hij op de tafel, en voor verschillende kleinigheden zocht hij hier en daar een geschikt plaatsje. Dit alles deed Dorus met een zorgzaamheid, alsof hij een onmondig kind moesl helpen. Heinrich drukte hem dan ook ten slotte dankbaar de hand. Maar daar stond óók nog de vioolkist. Met schitterende oogen bekeek de knecht dit- voorwerp, en zachtjes streek hi' met de hand over het deksel. „Daar is zeker 'n viool in," vroeg hij, zon der den blik er van af te houden. „Ja, 'n beste, ouwe viool," antwoordde Heinrich met -den tro-ts van den eigenaar. „Speelt u?" „Natuurlijk! Waf zou ik cr anders aan heb ben om zoo'n instrument mee te sleepen?" „Hm!" zei Dorus in gedachten, terwijl zijn oogen steeds meer glansden. ,^Mag ik de vi ool niet ereis even zien?" vervolgde hij haastig. En hij zag Heinrich met een verle gen, maar smeekende blik aan. Vel zeker," antwoordde deze vriendelijk. „Hmr is 't sleuteltje; maak maar open." Met bevende vingers nam Dorus het sleu tel 'c aan. Tlij had oen gevoel als zou dit hem toegang tot een Schatkamer geven. Voorzich tig zetLe hij de kist op de tafel en sloeg het deksel op. Daar lag nu hel kostbare instru ment vó.r hem, in zacht, rood fluweel. „Neem dc viool er gerust uit," moedigde Pfalzdorf aan. Heel voorzichtig nam Dorus het instru ment in zijn. ruwe, vereelte handen. IT ij deed het zóó zachtjes cn met zóó veel zorg, ahsof hij een zuigeling uit de wieg nam, en ]v' was stom van bewondering. „Ze ziet er goed uil, niet waar?" sprak Heinrich zachtjes, ,,'t Was 't lievelings-in- trument van mijn vader." „Speelde die ook?" vroeg Dorus met klim mende verbazing. „Of die ook speelde? Zoo buitengewoon mooi heb ik "nooit iemand hooien spelen. Ilij was !;a<pelmeester in de opera." „Wat zegt u? Ka kapelmeester? Aan de opera?" Met den diepsten eerbied zag de knecht den zoon van zulk een vader aan. Het ging zijn versland te boven, dat zoo iemand bij hen in de zaak kwam, om bladeren van Al penkruiden fijn te malen en zoethout te ra's- pen, om zalfje® klaar te maken en fakturen te schrijven. Hoe was het mogelijk dal dc vader van zoo iemand kapelmeester was! En dan nog wel van de opera! Heinrich begreep zijn verbazing. „U vindt 't zeker vreemd, dat ik me ook niet voor die betrekking heb bekwaamd?" vroeg hij lachend. ,/Och, ik zou er ook wel veel lust in gehad hebben. Maar als men wee» hoe veel musici er rondloopen, die nauwelijks te eten hebben, en werkelijk menschen die veel talent bezitten, dan is H wel te begrijpen, dat mijn vader er op stond dat ik 'n beroep zou kiezen met 'betere, meer vaste vooruit zichten. U moet welen, dat ik hcelemaal al leen sta in de wereld»" Dorus 'knikte deelnemend met 't 'hoofd. Het dcod hem goed, dat het jongménsch zoo minzaam met licm sprak, alsof hij zijns ge lijke was. Nog steeds stond hij met dc viool jn de hand. In gedachten bracht hij haar aan de kin en liet den strijkstok over de sna ren glijden. „Wel. voor den duivell Ik verkies stilte! Stilte versta-jc!" klonk plotseling een woedende slem, gepaard met een geweldig gebons op de deur. Heinrich was er van geschrikt en keek heel beteuterd den huisknecht aan, die even wel dood-bedaard de viool in de kist bergde. ,jDat doel die malle provisor," sprak hij. „Sloor u maar niet aan dal heerschap. Die kerel schreeuwt alleen maar zoo hard, om zich zelve 'n beetje aan te moedigen." Inlusschen sloot hij het deksel van de vi oolkist. „Zie zoo, nu zijn we klaar. U zult nu zeker wel naar bed willen gaan, want morgen om zeven uur moeten we al op 'l appèl zijn. Wel terusten, menefcr Pfalzdorf. Ik weet niet of u vroeger ook wel eens op zulk zakken-linnen hebt gelegen. De patroon beweert dat 't goed is voor de spijsvertering. Ik wil 't best gc- looven, maar dan moot men in ieder geval iels te verteren hèbber. Nu, meneer Pfalzdorf, 't was me heel aangenaam." Met de=e woorden ging hij heen. Bij de deur draaide hij zich weder om en kwam verlegen terug, met de hand in zijn borstzak „Misschien mag lk me toch wel even aan u voorstellen» meneer Pfalzdorf?" Hij trok een verlegen, onbeholpen gezicht, terwiil hij een groote, leeren brieventasch uit den zak haalde en Heinrich een naam kaartje met verguld randje cn een kunstig omgevouwen hoekje overhandigde. „Theodor, inter, muzikant" las Pfalzdorf met verwon dering. „Wat, 16 u „Ja zeker'! Dat hadt u vast niet gedacht» is 't wel?" antwoordde dc knecht, slil-ver* heugd. „Wat mijn betrekking aangaat, daar hen ik heel tevreden mee, maar 'n mensch heeft van lijd lol tijd wel ereis behoefte aan iels anders, aan iels hoogers, niet waar? Ik speel klarinet, meneer Pfalzdorf." „Zoo zoo „Natuurlijk wat incn dan zoo blazen noemt- voor iemand, die pas begint. Ik ben nog lang geen meester op mijn instrument, maar ik heb toch al 'n keer of zes meegespeeld voor den dans, als er ergens in de buurt kermis was. We zijn met ons drieén, twee violen en 'n klarinet. Die twee anderen zijn heel nette menschen. Als 't u niet te min is, dan zal ik u gaarne ereis meenemen. We komen 's avonds dikwijls bij elkaar bij Jager, aan do Rijnbrug, 'n bizonder net café. Bij voorkeur evenwel 's Zondags, als cr buiten niets to doen is. U neemt me niet kwalijk, dat ik nu weg ga? Ik wensch u nogmaals goeden- nacht." En Thcodor Winter, muzikant, sloop op de teenen weg, ton einde des heoren provisors toorn niet door onnoodig leven gaande to maken. Hij zocht zijn „particuliere vertrek ken" op en klauterde het laddertje op naar zajD slaapplaats. En in zijn goedig, kinder lijk hart stond de naam Heinrich Pfalzdorf met onvergankelijke, gouden letters gegrift. Wordt vervolgd

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 5