0oop de !Jeü$d. Broer en Zus. (Slot). Zoo kwam zus op school. Doch leeren kon te dien morgen niet, haar hand beefde zoo met letters zetten en het hoofd ging steeds meer gloeien, neen, zus was niets lekker. En de juffrouw zag het, moest het zien iwant zus was anders altijd zoo vlijtig, had eoo'n opgewekt gezichtje, nu niets daarvan, allemaal rimpels in het voorhoofd en een ver trokken mond, 't was of zus ieder oogenblik «chreien wou. „Scheelt je iets, kindje?" vroeg de juffrouw. De lip van zus begon verraderlijk te trillen; wel trachtte ze zich goed te houden, maar het ging toch niet en opeens snikte ze het uit, heel hard want zus had nog nooit alleen gestaan in cenig verdriet ,,och juffrouw, ik ben vanmorgen zoo gevallenen nu doet mijn hoofd zoo zeerhierhier doet 1 zoo'n pijnen zus streek met haar hand onder haar lokken. De juffrouw streek de krullen weg. „Maar kind, wat heb je daar?zoo'n groote buil? Nu, dat ziet er leelijk uit! Dan heb je zeker een flinken val gedaan." „Ja juffrouwen mijn hoofd sloeg tegen de steenenheel erg.... en nu doet 't zoo'n pijnen ik kan niet meer leerenen enik wou zoo graag naar moeder toe De juffrouw zag wel, dat de pijn en de tra nen van zus echt waren, dus ging ze naar het hoofd, der school en vertelde dien het ge- yal. Of de kleine meid naar huis mocht gaan? De bovenmeester kwam; een groote meneer, voor wien zus verschrikkelijk veel respect had, maar 't was toch ook een vriendelijke meneer en toen hij zus zoo in elkaar zag zitten en haar gloeiend gezichtje zag, streek hij haar over de haren en zei: „Is ze niet goed? En wou ze graag naar moeder? Nu, dan moet ze voor dit keer maar gaan." En na een fluistergesprek met de juffrouw ging de bovenmeester heen en liep naar de vierde klas, waar Frans zat. „Frans van Vlietl" riep hij. Frans keek zeer verschrikt op; hij had ook vreeselijk veel ontzag voor den bovenmeester en het flitste al door zijn hoofd, wat hij ge daan kon hebben, dat de bovenmeester hem op zoo'n vreemden tijd riep. Maar toen hij buiten 't lokaal stond, hoorde hij, dat hij zijn zusje even naar huis moest brengen en dan gauw terugkceren; zus was niet goed in orde, had hoofdpijn en nog meer, zij „moest dan vandaag maar thuisblijven, maar of hij gauw terugkwam? „Ja mijnheer," stamelde Frans. Toen werd hem zus aan de hand gegeven en de bovenmeester liet hen uit, keek hen nog na en sloot de schooldeur. En Frans keek naar zus met bang gelaat; ze had zoo'n vreemd, bedroefd gezichtje en zoo'n rare blauwe plek bij het voorhoofd. „Wat scheelt je toch zus?" vroeg hij, „van morgen was je toch nog goed!" En zus vertelde hortend en stootend, hoe alles gebeurd was en ze wees Frans de groote buil onder haar krullen. Hij schrok nog hevi ger, wat zou moeder daarvan zeggen?.... In-eens schoot het hem te binnen, dat het fei telijk zijn schuld was; iederen dag had hij zus alleen laten loopen, ofschoon moeder hem na drukkelijk had gezegd voor haar te zorgen. Vele keeren was het goed geegaan, maar nu was het misgeloopen en dat door zijn schuld, hij had de beschermer moeten zijn van zus; als ze bij hem was geweest, zou 't niet ge beurd zijn. hij zou de fiets stellig en-zeker gezien hebben, maar zuszoo klein pas even zesdie zag geen gevaar; dus moe der had toch gelijk gehad, dat de weg naar school te gevaarlijk was voor een klein kind alleen „Wat zal moeder nu wel zeggen?.... En wat zal ik een straf krijgen...." zuchtte Frans. „Jij straf?" vroeg zus. „Ja, want nu moet moeder toch weten, dat we nooit samen gingen! Ik weet wel zus, dat ik nu in 't vervolg op je passen zal, maar dit, xie je, ditais 't nu maar niet gebeurd wasik zie er zoo tegen op met je naar huis te gaan." Zus dacht na en toen begreep ze, dat Frans gelijk had. Moeder zou boos op hem zijn en hij zou straf krijgen. Dat vond ze naar en nu kwam t uit, hoeveel ze van haar broer hield. „Maar jij kon 't niet helpen, Frans 't was de slagersjongen, die 't deed en i k want ik keek om, steeds om naar tante Koba 200 kwam het, maar jij kon 't niet helpen, Frans." Doch Frans zuchtte nog harder, hij wist, dat hij het wèl helpen kon cn dat moeder er ook zoo over zou denken. De gang naar huis viel hem steeds moeilijker. Ach was het toch maar nooit gebeurd 1 En weer dacht zus na, ze vond het zoo naar dat broer straf zou krijgen, 't was al erg ge noeg, dat zij zoo'n pijn had. „Maar als- moeder nu niets vraagt?" zei zus toen, ,,'t was dicht bij school, dat ik •viel ik zal niet van je klikken Frans als moe het niet vraagt, zal ik het niet zeggen..." Dat was mooi van zus, Frans voelde het en hij had nu een stille hoop, dat het zoo zou gaan en dat moeder niet al te veel vragen zou. Zus zou wel helpen, dat wist hij. Goede zusdie hij zoo vaak de eerste schooldagen afgesnauwd had! Hij schaamde zich diep. Arme zus, die nog zooveel pijn ook had." Ze kwamen thuis, moeder schrok vreese lijk en werd zoo bleek als een doek, maar zus, die dapper wou zijn, zei, dat 't nu ai zoo erg niet meer was en Frans moest maar gauw weer naar school gaan, de meester had da* gezegd. En .Frans ging, liep wat hij loopen kon, blij dat zus thuis was en moeder niets ge vraagd had. Maar om twaalf uur.... zou dan Hijgend kwam hij op school en volgde ver der de les, maar met hem ging 't verder dien morgen ook niet best, hij dwaalde telkens af en dacht aan zus, die nu thuis was en hoe 't met haar zou zijn. Later dan gewoonlijk kwam hij weer thuis, vreezend voor een standje, doch moeder zei niet veel. Zus lag op de ca napé met een doek om haar hoofd en de heet handje. Zus zei, dat 't nogal ging. „Hoe is 't nu, zus?" vroeg hij en vatte haar heet handje. Zus zei, dat t nog al ging „Je moet haar rustig laten liggen," zei moe der, „en Frans, ik hoop, dat je in *t vervolg zus eerst in school brengt hoor je in school dat spelen ervoor geeft maar onge lukken in die drukke straat". Dus moe dacht, dat 't voor de school ge beurd was. O - als ze eens wist!... Doch Frans zei niets, keek alleen even naar zus met een vragenden blik, zij keek met een zwak lachje onder den grooten doek heen. 's Middags ging hij weer naar school, doch onze jongen voelde zich terneergedrukt. Had hij nu tegen moeder gelogen?.Neen toch, moeder had niets gevraagd, zij meen de, dal zus voor school gevallen was, maar het zwijgen van hem was toch geen jokken jokken dat deed hij immers nooit! Maar 't gelaat van zijn goede moeder, die hem steeds eerlijkheid inprentte, stond hem dien middag duidelijk voor oogen, 't was of zij den vinger tegen hem ophief en hem be straffend aankeek. En dan weer zag hij zus met haar gezwollen gezichtje, die hem had geholpen zijn ongehoorzaamheid te verber gen. 't Was mooi van zus, maar achmaar achnu had hij moeder toch bedrogen, het lag op hem als een last,zijn lieve moe der, die zoo goed voor hem was.... Toen Frans om vier uur naar huis ging, stond 't bij hem vast, dat hij 't moeder zeg gen zou, nu dadelijk en hij rende heen die leugen moest van zijn geweten. Moeder schrok terdege, toen hij zoo op eens de poort door en de keuken kwam in- rennen, hij trok haar aan de rokken mee in de kamer en biechtte daar onder tranen zijn nalatigheid op. Moeder keek boos heel erg maar dat deerde hem niet het meest, het voornaamste was, dat het akelige beklemde gevoel van hem afviel „Dus zuske's ongeluk is jouw schuld" zei moeder ten laatste heel kalm en keek hem aan. „Ja moeder," schreide hij, maar bleef haar toch ook aanzien, „en straft u mij er maar voor ik wil wel straf van u hebbenmaar u moet weten, dat ik zus vaak alleen gelaten hebmoeder, moedermaar ik heb er zoo'n verdriet vanzou zus heel erg ziek kunnen worden?" „Ja," zei moeder, „op het hoofd vallen is steeds heel gevaarlijk, doch laten wij hopen, dat het bij zus alleen een buil blijft een buil, die jou geneest van je lust tot spelen, als je je plicht moet doen." ,Ja moeder dat zal ik voortaan Verbeeld je jongen, dat we zus eens niet meer hadden daar in die drukke straat met de tram en al de marktkarren ik moet er niet aan denken ons kleintje daar tusschen door." ,Ach moederspreek daarover nu niet.... ik dacht er ook nooit bij en zus wou 't ook graagl Maar geeft u me nu maar straf en vergeeft u het me dan maar ik zal het nooit weer doen." „Ik zal het je vergeven," zei moeder, „ho pende, dat de les genoeg voor je is geweest!" Frans kreeg geen straf, moeder sprak ner gens meer over, stil zat hij bij zus en las haar wat voor uit een schoolboekje, hij was dub bel lief voor haar. Van zijn bekentenis vertel de hij, toen moeder even de kamer uit was om de deur open te doen, want er was ge beld. Dat was tante Koba, die de beloofde jutteperen kwam brengen. Tante schrok natuurlijk ook, toen ze haar nichtje zoo vond liggen, nadat ze haar van morgen nog zoo vroolijk tegengekomen was. „Maar ik dacht ook al," zei tante, „is het niet wat gewaagd, dat zij zoo alleen loopt och hé en is het toen gauw gebeurd?...." „Ja tante op 't hoekje." Frans was er ook bij, toen tante dat zei, en wat v;as hij nu blij, dat hij 't al gezegd had, anders had moeder 't van een vreemde moe ten hooren en dan o, zoo kon je toch zien, dat jokkens of bedriegerijen altijd uitkwamen. De bekentenis was nu een dubbel pak van zijn hart. Zus kreeg lekkere peren van tante, die ze heerlijk vonfl; den geheelen dag had ze haast nog geen trek in eten gehad. Frans kreeg er ook wat van; moeder bedeelde hem evengoed als anders. Toen tante Koba later weg was en zij naar bed gingen, kuste moeder Frans bijzonder hartelijk goeden nacht. „Wat ben ik blij, dat je me de waarheid verteld hebt," zei ze. „Anders had ik ze van tante Koba moeten hoo ren cn wat zou dat een verdriet voor me zijn geweest. Kinderen mogen hun ouders nooit iets verbergen. Nooit meer doen, hoor jon gen, nooit meer doen altijd bij moeder komen altijd eerlijk!" „Ja moeder," beloofde hij. „En in het vervolg zachter voor zus!" „Ja moeder, ik zeg haar geen hard woord meer, nu voel ik pas, hoeveel ik van haar houd." „Nu, ga dan maar rustig slapen." De ledikantjes stonden elk in een hoek der kamer, doch ieder keer sloeg Frans het gor- De Postzakken. Naar het Engehch van W. PEATTIE. Vertaald door C. H. In den zomer van het jaar 1685 waren de inwoners van Edinburg met zorg en angst vervuld. Koning Karei de Eerste was ge storven en zijn broer, de Hertog van York, had hem opgevolgd, hetgeen door een groot gedeelte van het volk met ontevredenheid gezien werd Deze partij had al haar hoop gevestigd op den jongen Hertog van Moninouth, den eerzuchtige» en onterfden zoon van Karei den Tweeden, die tot groot misnoegen van zijn vader langen tijd aan vreemde hoven verkeerd had. Op het vernemen van de troonsbestijging van zijn oom, den Hertog van York, willigde Monmouth het verzoek der Engelsche en Schotsche lords die plan nen voor hem smeedden in, door met een kleine, doch geestdriftige krijgsbende een in val in Engeland te doen, De Hertog van Argyle, een der voornaamste edelen in Schotland, die eveneens uit zijn land verbannen was, zou in het noorden lan den, terwijl Monmouth Engeland in het wes ten zou binnenvallen, de Yeomanry om zich heen verzamelen, een triomfantelijk ver bond met Argyle in Londen sluiten en den ..overweldiger," zooals zij Koning Karei den Tweeden noemden, van den troon stooten. Beiden landden zonder stoornis. De in vloed van zijn naam en geboorte deed Mon mouth een groot aantal aanhangers werven, doch hu i nederlaag bij Sedgemoor deed de kansen voor hem keeren. Bovendien raakte de Hertog van Argyle eenige dagen na zijn landing in Schotland met des Konings troe pen slaags. Zijn soldaten waren genoodzaakt te vluchten, kwamen in een moeras terecht en geraakten verspreid. Een gedeelte van zijn officieren verliet hem uit angst. De dap pere, oude edelman zelf werd gevangen ge nomen en in Edinburg onthoofd, in het ge heim betreurd door het geheele volk. Hij stierf zonder zijn vrienden te verraden, niet tegenstaande de onmeedoogende Engelsche Koning door middel van duimschroeven en andere pijnbankstraffen hem ertoe trachtte te dwingen. Vele zijner officieren en partijgenooten on dergingen hetzelfde lot; en tot de gevange nen, die in afwachting van hun vonnis waren, behoorde ook een zekere edelman, Sir John Cochrane, wiens naam in verschil lende nolitieke verwikkelingen genoemd werd. Zijn vrienden wendden al den invloed aan, dien hun hooge betrekking hun gaf, om gratie voor hem te verkrijgen; zij mochten hierin echter niet slagen en de ongelukkige Sir John, die van nature een somber en voor indrukken vatbaaf man was, begreep, dat er geen ontkomen aan zijn vreeselijk lot was en bereidde zich cr op voor het als een waar dig volgeling van den dapperen ouden her tog te ondergaan. Hij had echter één vriend, op wiens hulp hij niet gerekend had. In een bovenkamer van een onregelmatig gebouwd huis zat Grizel Cochrane, de doch ter van den gevangene, in angst en beven het vonnis van haar vader af te wachten. Er bestond geen twijfel meer, hoe dit luiden zou .De Koning en zijn generaals waren van plan de leiders van den opstand voorbeeldig te straffen. Zelfs het koninklijk bloed, dat door de aderen van Monmouth vloeide, was niet bij machte zijn hoofd te sparen. Toen deze trotse. prins na de nederlaag van Sedgemoor gevlucht was, werd hij in een sloot gevonden, bedekt met varens, die op den bodem groeiden. Grizel weende, als zij dacht aan het vreeselijk lot van den jongen hertog. Zij herinnerde zich nog zoo goed, dat zij hem het laatst gezien had aan het hof in Holland, waar zij haars vaders bal lingschap gedeeld had. Vroolijk, edelmoedig en knap als hij was, scheen hij iemand om te leven en te regceren. Welk een contrast daarmede vormde de ongelukkige, weenen- de en met slijk bedekte vluchteling, die in triomf naar den somberen Tower in Londen gebracht werd om zijn vonnis te ondergaan 1 Het meisje was opgegroeid in het geloof aan de rechten van Monmouth en liep bevend van verontwaardiging en ongeduld op en neer, als zij dacht aan zijn bittere nederlaag. Zij liep naar het balkonraam, opende het en keek naar h grijze gebouw in de verte: de ge vangenis. 74 wist, dat haar vader achter één der getraliede vensters zat, welke voor staatsmisdadigers bestemd waren. Zij vroeg zich af, of hij in al zijn ellende nog een ge dachte aan zijn dochtertje wijden zou. Het sombere gebouw boezemde haar angst in. Sidderend richtte zij haar blik op de straat beneden en volgde gedachteloos de voorbij gangers. Zij fluisterden, als zij het huis voor bijkwamen en als iemand zoo nu en dan een glimp zag van haar, die voor het met klimop omgeven venster stond, ving zij een blik vol medelijden op. Niemand zei haar opgewekt goeden dag. Zij beschouwen hem allemaal als verlo- haar heen zaten twee dame* en verschillende heeren, die allen op zoo'n zachten toon spra ken, dacht Grizel, als ze zouden aanwenden, Indien haar vader in huls gestorven ware en zijn lijk nog boven aarde stond. Toen zij bin nen kwam, hielden allen met spreken op en staarden haar vol verwondering aan. In die dagen werd het heel onwelvoegelijk en vrij postig gevonden, als een Jong meisje zonder dat haar dit verzocht werd, een ontvang kamer betrad, waar gasten aanwezig wa ren. Grizel sloeg haar oogen neer voor de verbaasde blikken en mankte «en beleefde buiging, waarbij ze haar groen-zijden rok bevallig vasthield, zooals het een meisje van hooge geboorte betaamde Lady Cochrane verontschuldigde zich tegenover haar gasten en keek Grizel aan. „Wel, mijn kind?" zei zo vragend. „Neemt u mij niet kwalijk, Moeder," zei Grizel met een trillende stem en zoo zacht sprekend, dat alleen haar moeder haar ver staan kon; „binnen eenige oogenbliklcein tté Sir Thomas Harford In het geheim onder het balkon komen met een gewichtige mededeo* ling voor ons Bevend stond haar moeder op. „Wordt hij door den gouverneur geroot den?" vroeg zij. „Dat weet ik niet," antwoordde het meisjef doch plotseling begaf haar stem haar cn zon- der acht te slaan op de bezoekers, knielde tij weenend bij haar moeder neer: „ik weet zeker, dat het slecht nieuws omtrent Vader is!" Lady Cochrane sloeg haar arm om Grizel heen en leidde haar met een verontschuldi genden blik uit de kamer. Een half uur later kwam zij ha-astig weer binnen, gevolgd door Grizel, dlc onopgemerkt in een der breede vensterbanken plaats nam en daar achter do zware fluweclen gordijnen zat te beven. (Wordt vervolgd). Het Duet. dijn weg en luisterde of zus al sliep en toen ren," rjep zij uit. „Zij durven niet eens hoop ze even zacht kreunde, stond hij dadelijk voor haar bed. „Wat is er, broer?" vroeg ze. „Ik dacht, dat jij riepl" „Neen, ik riep niet, waarom zou ik roe pen?" „Doet 't nu nog erg zeer zus?En zacht streelde hij haar over 't hoofdje. „Niet heel erg morgen zal 't alweer veel beter zijn en over drie dagen mag ik wel weer naar school. Ga jij nu maar weer slapen, Frans! Je moet niet wakker blijven om mij." te veinzen!" Bittere tranen vulden haar oogen, totdat z;' eindelijk door een waas bemerk te, dat iemand in de straat zijn bevederden hoed voor haar afnam. Het was een deftig heer met een rijke kleedij en een met juwee- len bezet-gevest aan zijn zwaard. „Mejuffrouw Cochrane," zei hij op dien fluisterenden toon, welken we aanwenden, als we iemand iets willen zeggen, dat voor geen andere ooren bestemd is, „ik heb u een zeer gewichtige mededeeling te doen." „Is het een geheim?" vroeg Grizel op den- „Je houdt nog altijd van me....?" vroeg hij 1 zelfden behoedzamen toon. haperend. „Ja zeker 't is toch jouw schuld niet, dat 't gebeurdel Toen boog hij zich over het bedje en gaf zijn zusje een hartelijken kus, sloop dan weg met tranen in zijn oogen. Goede zus nog steeds vol van liefde en vergeving En Ijen Frans eindelijk insliep, was het met de stellige zekerheid, voortaan een betere broer voor haar te zijn en als hij over een paar dagen weer met haar aan de hand naar school zou moeten, zou het hem niet kunnen schelen, of de jongens hem uitlachten, 't Was flauw je aan lachen te storen, laf, je plicht ervoor te vergeten. En flauw en lal neen dat wou Frans niet zijnl Een nobel hart dat was 't voornaamste! „Ja," antwoordde hij, zonder op te kijken en langzaam zijn weg vervolgend, alsof hij alleen een groet had gewisseld. „Dan zal ik het Moeder vertellen," ant woordde Grizel haastig; ,,in schemerdonker zullen we u aan de zijdeur onder het balkon spreken." Zij bleef uit bet raam kijken en de ander slenterde verder met een gezicht, alsof hij niets anders op de wereld te doen had dan de roode hakjes zijner schoenen voor stof te vrijwaren. Na eenige oogenblikken verliet Grizel het venster, verwisselde haar losse japon voor een meer ceremonieel kleed, bond haar bruine vlechten samen en ging de trap af naar de ontvangkamer. Haar moeder zat In het hooge vertrek. Om Uylenspiegel laat zijn paard met gouden hoefijzers beslaan die de Koning van Denemarken betalen moest. Uijlenspiegel wist zich aan de hoven aan genaam te maken, zoodat er roep uitging over zijn flinkheid bij vele vorsten en heeren. Zij mochten hem gaarne lijden en gaven hem kleeren, paarden, geld en eten. Zoo kwam hij dan ook bij den koning van Denemarken, die veel van hem hield en graag wilde dat hij eens iets avontuurlijks deed; de koning wilde hem zijn paard laten beslaan met de aller beste hoefijzers. Uijlenspiegel vroeg of hij op zijn woord kon rekenen; de koning antwoord de „ja", maar dan moest hij ook doen naar zijne woorden. Daarop reed Uijlenspiegel met zijn paard naar den goudsmid, liet het met gouden hoefijzers en zilveren nagels beslaan en ging toen naar den koning en zei of hij de hoefijzers wou betalen. De koning vond het goed en gaf bevel aan den schrijver om hem te betalen. De schrij ver dacht dat het een gewone hoefsmid was, maar Uijlenspiegel bracht hem bij den "goud smid; deze wilde honderd Deensche guldens hebben. De schrijver wilde dit niet betalen, ging heen en zei dit tegen den koning. De koning liet Uijlenspiegel roepén en zei: „Uijlenspiegel wat hebt ge een duur hoefbe slag laten maken"? Als ik al mijne paarden zoo liet beslaan moest ik spoedig mijn land cn mijne bezittingen verkoopen. Dat men het paard met goud beslaan zou was niet mijne bedoeling. Uijlenspiegel zei: „Genadige koning, u zei dat het 't beste hoefbeslag moest zijn en ik zou naar uwe woorden doen." De koning lachte en zei: „gij zijt mijn allerbeste dienaar, gij doet wat ik zeg en betaal die honderd gulden maar. Toen ging Uijlenspiegel heen en liet de gouden hoefijzers afbreken, daarna begaf hij zich naar den smid en liet het paard nu met ijzer beslaan, hij bleef overigens bij den koning In dienst tot zijn einde. Uit 't Duitsch van B. K. Hoe Uylenspiegel zich In Brunswtjk bij een broodbakker verhuurde en uilen en meerkatten bakte. Uit het Duitsch vom H. K. Toon Uylenspiegel te Brinswijk in een ba'k- kersherberg kwam, riep een broodbakker, die in de buurt woonde, hem in zijn huis, en vroeg hem wa«t voor ambacht hij had? Hij antwoordde „ik ben een bakkerslonecht". De broodbakker zei „ik heb op 't oogenblik geen knecht, willt gij bij mij dienen?" Uylenspiegel zei „ja". Toen hij nu twee daigon bij hem ge weest was, zei de bakker op een avond, „ik heb nu geen tijd nu moet gij bakken". Uylen- slpiegel zei „ja, wat zal ök dan bakken?" De bakker werd boos en sprak spottenderwijs: „Ben jij een bakkersknecht en vraag je eerst wat zal i-k bakken? Wat bakt men gewoonlijk uile.n of meerkatten?" Toen ging hij slapen. Uylenspiegel girng naar de bakkerij en kneedde 't deeg enkel in den vorm van uilen en meerkatten en bakte ze. De baas stond 's morgens op en wilde hem helpen, maar toen 'hij dn de bakkerij kwam, vond hij noch wit noch zwart brood, enkel uilen en meer katten. Toen werd hij boos en zei „ik wou je wel !met 't deeg om je «ooren slaan". Wat hebt je nu uitgevoerd?" Uylenspiegel zei: „wat gij mij gezegd hebt, uilen en meeaikaKen heb ik geV.kken". De «bakker antwoordde „wat za«l ik met dJien onzin doen, aan zulk grood heb ik niets, dat lean ik niet verkoopen." Daarop pakte hij Uylenspiegel bij den kraag en zei: „betaal mij mijn deeg." „Goed" zei Uylenspiegel „maar dan is «het gebekkene van mij". De bakker vond dat hij er toch niets aan had, want uilen en meerkatten pasten niet in rijn winkel Uylenspiegel be taalde rijn deeg, deed de uilen en de meer katten dn een maand, giimg hoctn en kwam in de herberg „Dc Wilde Man." Hij dacht bij rich zelf „hoe dikwijls heb dk gehoord, dht men zelfs het zeldzaamste In Bronswijk te koop kan aanbieden; voor alles krijgt mon hdor geld". En nu was het de diag vóór St. Nlcolaas en Uylenspiegel ging met zijn waar -voor de kerk staan en verkocht ai zijn uilen en meerkat ten en kreeg veel meer «geld dan hij den bak ker voor het deeg gegeven had. Dit kwam -den bakker ter oore, t speet h? dat hij zich ddt mooie zaakje bad latem «oi. gaan; hij liep gaauw naar de St Nicola a kerk en wilde nu ook de loosten voor het hout en het bakken hebben, maar Uylenspie gel-was ree-ds vertrokken etn de bakker kon hem nakijken. Pi-tj »rn n d sol s. Oplosslns-Pii dnr rnndseb voorkomende in ons nummer van 18 Januari. Yoor erooteren. 1. BanketletterVar, teer, kat, bank, bak kerk, kreok, bakker. 2. 8. 4. Alva: Arend. Leiden, do Veoht, Ameland. Boor, haveBoerhavo. Hoen, hen. De prijs: F. H. Burnett. De Kleine Prins* vi«l ten deel aan Helena W. van Dommek-i SohoutenstraAt 1. Voor Kleineren. 1. Lijn, Nijl. 2. Muiter, ruit°r, snu»ter. 8. Leek, keel. 4. Trog, gort. De prijs: Elisabeth, Tweo Vriendinnen, viel ten deel aan Mnrietjo Langeveld, Wester straat 111. Om op te lossen. Voor grooteren. Veeg van deze figuur acht streepjes weg, en wol zóó, dat er tweo volledige vier kanten overblijven. Mijn geheel is een nuttig voorwerp, dat in veel huishoudens voorkomt. 4, 2, 7 vindt men tusschen 't koren. 6, 8, 8, vindt men in bet bosch. 10, 5. 9, 6 is een zuivel. 4, 8, 5, 8 is een jongensnaam. 8, 9, 4 is een kleedingstuk. 1, 8. 6 is een kleverige vloeistof. 8, 9, 6 wordt op school gemaakt. 6, 5, 7 gebruikt men in don wintel!. Wat leest ge uit: jgeeeuuarrkntlb? Voor kleineren. Met, welk woord noemt gij zoowel een hemel lichaam als een deel van een dier? Het eerste d-el is een slibberige rivier; het tweede een edel dier; het geheel Is een afschuwelijk leelijk dier, dat gy in Artia kunt zien. Wat is dat? Ik bon rond, doch word gewoonlijk als zeer puntig voorgesteld. Ik ben groot, doch men spreekt mij meestal als zeef klein aan. Ik ben zeer oud. Als men mij zietben ik moestal in ge zelschap van vele mijnor zusters. Vele diohtere hebben m\j bezongen. In oude tijden gaf ik tot veel bijgeloof aan leiding. Ik bewandel zeer geregeld m\jn weg. Welke vreemdeling wordt met een laitö* ervoor een drank? i

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7