VV;.V
(joop de Ueü^d.
/'V-v
Vrienden voor hot Leven.
HOOFDSTUK IX.
schooldagen loopen c
een eind.
Het eene Jaar verliep na het andere en
'Cola Monlti groeide tot een flinken jongeling
Op. Langzamerhand was de school veran
derd en naanen nfieuwe gezichten» de plaats
der oude in. Mtorris Wöodhouse was student
geworden en Archibald M T£aye had de
Schoolkamer van mijnheer Birch verlaten
-voor de nog grootere eentonigheid1 van een
handelskaai to or in Londen. Maar, zooate hij
itegen Cola bij het afscheid zei, „een man
moet toch zijn heele leven door hard wcr-
Iten; hoe eerder hij dus begint, hoe beter.'"
Cola dacht dikwijls vol asvgt aam zijn toe-
jkomst. Hij beoefende nog steeds zijn kunst
jen soms droomde hij in de lange vacanttos,
ydie hij nu alleeni op school doorbracht, dat
Jbij eens een schilder zou worden en die ge
dachte stemde hem hoopvol voor de toe
komst
Toen Cola zeventien jaar was. stierf zijn
moeder. Vanaf dait oo gen blik weigerde haar
man de opvoeding van zijn stiefzoon te be<
kosJtigen en stond Cola dus gehc-el verlaten
Op de wereld. Mijnheer Birch evenwel stelde
Cola voor, als kweekeling op zijn school te
blijven; hij zou dan Italiaansch en teekenles
Êwen. Dit leven Strookte niet met Cola's aanr
g, maar hij stelde de vriendelijkheid van
!den directeur zeer op prijs en deed zip
gitersle best.
Dit gelukte hem echter niet altijd, daar hij
Jtet niet met hart en ziel kon', doen. Toch
trield. hij vol, want hij herinnerde zich Ar-
«iiy's gezegde, „dat iedereen hard moest
fverken", ook al was het werk niet prettig,
'liaan vriendschap was onveranderd gebleven
ta als Archy in zijn brieven) vertelde van een
(biedompt kamtoor in Londen en een kamer
p een zolderverdieping in een rumoerige
Jtraat, ademde Cola de frissche buitenlucht
tn em vonid hij zijn lot toch nog niet zoo
fcerd als dat van Archy.
Seppi verkocht nog altijd Cola's teelcenin-
jeai. Sedert geruimen tijd had mijnbear Birch
toegestaan, dat hij in een behoorlijk bed in
l>en) afgeschoten hoekje van den zolder sHiep.
Op zekeren diagkwam hij met goed nieuws
i thuis. Hij had alle teek entingen verkocht en
bracht een handvol zilvetr mee. „Maar ik heb
po'g iets voor u, Signor carissimo. Ik ont
moette een heer, die zal te teek enen net als
m, 't was alleen long zoo mooi niet. Hij
Iprtak Italiaansch tegen me, hoewel hij een
En'gelschman was. Ik liet hem uw teekeninr
jen zoen en hij vond die heel mooi."
„Werkelijk?" riep Cola met stralende oogen
lit.
„Ja zeker; en hij vroeg.mij, wie ze gote<e-
fcetnd had, wanlt dat de vervaardiger ervan
'een artiest In den dop was. Ik vertelde hem
ten u en hoe goed u voor mij geweest zijt.
eni toen scheurde hij een blad uit zijn schets
boek en schreef er iets op, hetgeen ik u ge-
ten moest."
Col-a nam bet briefje aan eni las:
„Ik weet niets van u dan hetgeen Gulseppe
Forlana me verteld heeft; doch zoo gij de
vervaardiger zijt van de waterverfschetsen,
"die ök gezien heb, zou ik n ïndien dit
mogelijk is raden naar Londen te gaan
cm u daar aan de edele kunst te wijden.
Zoo gij u mijner bescherming waardig toont,
ual ik u voorthelpen. Mijn naam en adres zijn
Wet was de naam van, een eersten schilder,
jvier.ts roem zelfs tot in het afgelegen dorp
vas doorgedrongen. Cola's hart klopte van
Vreugde.
„Naar Londen gaan en kunstenaar wor-
lenl" riep hij opgetogen- uit Doch onmiddel-
betrok zijn; gezicht, want hij herinnerde
dch, da<t hij geen geld had. Zonder dat kon
bij toch onmogelijk naar Londen giaan. De
brief gleed uit zijn hand en hij ging terneer-
gesflaigen. zitten.
„Wil de Signor den armen Seppi niet ver
tel] en, wat hem eerst zoo verheugd en daar
na zoo bedroefd maakte?"
Cola vertelde het hem.
„Waarom zoudt u niet naar Londen gaan?"
vroeg hij.
„Och Seppi, ik heb immers geen geldl" Cola
bedekte zijn gezicht met belde handen,
Seppi ging naar den houtem spaarpot, dien
Archy nog vervaardigd had en die nu een
aardig sommetje bevatte. Daar Seppi het
geld niet noodig had gehad, werd het door
Cola voor hem bewaard. De jongen scheen
mi echter besloten zijn eigendom aan te spre
ken. want hij nam zijn zakmes en sneed de
doos open. Met stralende mogen bracht Sep
pi het geld aan Cola met de woorden: „Kijk,
de Signor heeft geld genoeg; nu kan hij naar
Londen gaan."
Cola- kon zijn oogen niét gelooven. Meer
'dan honderd gulden telde Seppi hem voor.
Eerst wilde Cola niet toegeven aan de
mieekbeden van zijn vriendje, doah toen hij
bemerkte, dat hij Seppi door zijn weigering
kwetste, bezweek hij. Hij nam de ruwe hand
van den jongen i-n de zijne en zei:
„Seppi, best.c Seppi, omdat je het zoo vrien
delijk aanbiedt, zal ik het geld aannemen en
«nllen we samen naar Londen gaan."
Toen mijnheer Birch den brief van den ar
tiest gelezen had, kon hij ndet andere dan
jsijn kweekeling aanraden te gaan. Hij vroeg
Cola's overgebleven schetsen en gaf hem er
honderd gulden voor.
Zoo gingen dus de bedde Italianen vol hoop
Up reis. Wel verwachtte Cola niet, dat hij
fn Londen onmiddellijk fortuin zou maken,
'doch hij was verstandig genoeg om te begrij
pen, dat hij daar even goed, ja beter, zou
Bunnen, werken dan hij tot nu toe gedaan
had en zijn talenten er vedl beter zou kunnen
Ontwikkelen. Wat Seppi betrof, hij dacht fn
lijn eenvoud, dat mocht het hun eens be-
'genloopen, hij weer orgeldraaier kon wor
den. om den kost voor zich zelf en zijn Signor
te verdienen,
HOOFDSTUK X.
De wereld in.
Heft was vijf jaar geleden, dat Cola fn een
jpoote stad geweest was en Londen kende
ajj heelemaal nfcet. Vol illusie ging hij erheen
i kwamen de w*je hnfimte
ringen uit zijn jeugd weer boven, herinne
ringen, die hij nog mn Rome had, de eenigt»
groote stad, welke hij kende; Rome met
haar statige paleizen en prachtig.- keiken,
de koningin der steden van het Zuiden eu
gelegen op de zeven heuvelen.
Dergelijke gedachten gingen door Cola's
hoofd, toen hij door het Engclsche kindschap
stoomde. Seppi zat bij hem in den coupé en
de aii-me orgeldraaier behandelde zijn mees
ter met grooten eerbied; hij sprak nooit, als
deze niet het woord tot hem richtte.
In het begin spraken ze Italiaansch, liet
geen de achterdocht vam een nijdige, oude
dame opwekte, die zich afvroeg, hoe zij luch
aan düc vreemde medereizigers kwam on
waarom de jonge man zoo vriendelijk was
tegien den armen Italiaaaischen jongen. Zij
bleef Seppi boos aankijken, hetgeen d-cze met
gelijke munt betaalde. Er hcerschte dus ge
wapende vrede, toen plotseling de dame,
die op een beschut plaatsje achteruit reed
het raampje open wilde hebben. Hot was een
koude, regenachtige dag, zoodat de dun-ge-
klcede orgeldraaier zat te bibberen.
„Laten we van plaats ruilen, Seppi; lk ben
ouder en sterker dam jij", zei zijn meester.
Seppi wilde hiervan echter niiets wieten.
Liever zou hij zelf bevriezen dan dat zijn
Siignor slechts koude handen zou hebben,
Cola deed nog moeite om een reisdeken, die
niet gehinnikt werd, voor den kleinen Italiaan
te vragen. Hij kreeg echter nail op het rekest
Aan een station gaf Cola zijn vriendje een
kop warme kloffie, die hem veel goed deed,
Weinig opgewekt door het sombere weer
en vermoeid door de reis, kwajn het een
oogenlblik in Cola op, of hij nfiet boter gedaan
zou hebben door bij mijnheer Birch te blij
ven en zijn klas het eentonig io sono, tu
sei, egli ik ben-, gij zijt, hij is te hoe
ren opdreunen. Spoedig echter verwierp hij
deze gedachte. Hij was toch jong en sterk
en zou zijn weg wel vinden. Bovendien had
hij den kleinen Italiaan hij zich, meer dan
tweehonderd gulden en den brief van den
schilder.
En dan nog iets: iedere mijl, die zij spoor
den, bracht hem dichter bij Archy. Ilij had
zijn vriend niéts van zijn komst geschreven
en wilde hem verrassen. Eigenlijk vreesde
hij, dat de practische Schot zijn plan wat
ondoordacht zou vinden, doch a.Ls zij elkaar
eenmaal zagen, zou hij toch wel blij zijn!
Eindelijk naderden de twee reizigers Lon
den. Hel was mistig en alles zag er grauw
en grijs uit.
„Is dat Londen?" riep Cola. teleurgesteld
uit.
,Si Signor", antwoordde de kleine Itali
aan, „o, het is een nare, leelijke stad, vol mist
en rook; het is ïieelemaal niet ons bella Ro-
ma." Doch haastig voegde hij er aan toe:
„Maar ik zal er geen kwaad van spreken, om
dat ii Signorino nio er fortuin zal maken.
Alls hij later een groot artiest geworden is.
neemt hij den armen Seppi misschien wel
mee om het bella» Roma terug te zien."
,Wij blijven altijd hij elkaar", riep Cola
vol liefde uit.
Nu stond de trein stil en -bevonden de bel
de vreemd'eQingen zich weldra op het per
ron.
Co-la's valies nlamen zij tusschen zich in.
Doch waarheen moesten zij gaan? Overal
heerechte een groote bedrijvigheid. Alles en
iedereen sipoedde zich aan hen voorbij. Had
Cola maar aan Archy gesohrevenl Doch deze
kon hem nu niet helpen.
Daar sprak een dikke boe-r hen aan. „Geen
geld op za'k?" vroeg hij goedig.
Cola kreeg een kleur. „Jawel", antwoordde
hij, „maar we weten rtiet, waar we zullen
overnachten; ik ben nog nooit in Londen ge
weest."
„Zool" hiidde het antwoord. „Maar waar
om liet je vader je dian. alleen naar Londen
gaan? Dat zou ik mijn Dick nooit toestaan."
De tranen sprongen Cola in de oogen. „Dat
zou mijn vader ook niet, als hij nog leefde/'
mompejde hij.
„Wat! Is hij dood? Arme jongen. Kom, ga
dan maar met mij mee en die kleine jongen
ook."
Na een paar minuten zaten de beide rei
zigers boven op een omnibus naast hun nieu
wen kennis, die hen naar een goed doch
goedkoop logement bracht. Nadat zij een bo
terham gegeten hadden gingen zij naar de
zolderverdieping. Cola kroop in het kleine
bed. maar Seppi ging in een deken gewik
keld vóór zijn meester liggen. Spoedig wa
ren beiden in diepen slaap.
Zoo was Cola Monti's aankomst in Londen.
(Wordt vervolgd.)
Vriendinnetje.
.Tinigellngeiling", weergalmde de bel door
't groote huis.
Mevrouw, daar zijnj ze om een hoed", kon
digde 't nette dienstmeisje aan.
„Goed Coba, ik zal hem even krijgen", ant
woordde een zachte damesstem en mevrouw
"Van Dalen stond op en begaf zich naar bo-
Ven, niet zonder eerst met een vriendelijk
knikje 't loopmeisje uit den hoedenwinkel
'begroet te hebben, dat bescheiden op de
deurmat stonld te wachten.
Spoedig was ze terug.
„Kijk eens hier, kleine meid", begon ze,
maar viel zichzelf dadelijk in de rede met
een: „Hoe heet je?"
„Merie, juffrouw"a-nt woord de 't kind grin
nikend. Blijkbaar kende ze 't verschil tus-
'echen een me- en een juf-vrouw nog niest.
,Wel, da's toevallig, zoo heet ik ook", lach
te mevrouw Van Dalen.
Blij verwonderd keken een paar hrudne
schitteroogjes haar aan.
Nee maar, da's leuk hoor", vond Marie
toen.
„En hoe oud ben je wel?" informeerde me
vrouw verder. je al van school al, dat je
zoo maar boodschappen doet?"
„Ja juffrouw* ik ben al veertien", zei ft
"kleine d!rng toen triomfantelijk.
„Al veertien?" herhaalde mevrouw verwon
derd. „Nee maar, kind, wat ben jijklefn! Dan
heb je zeker nAet genoeg klappen van vader
gehadr
„Nee, dat zeït vader ook altijd, astie me
plagen wil". Toen in eens vertrouwelijk, met
'een schalksch knipoogje: ..Za'k je nou ereis
vertellen, hoe ft komt, dat ik zoo kledn ben?"
en op ft toestemmend krak je van mevrouw
Van Dalen kwam ft er leukjes achteraan „va
der ia aoo klein, daarom ben lk 1 ook F
En meteen schaterde* n 1 aftio mevrouw
Van Dalen lachte mee, even smakelijk ais
kleine oing.
„Jou grappenmaakster! Maar klein zijn is
niets erg hoor, in de kleinste potjes zit vaak
'de besto zalf. Maar, kijk nu eens hier, dezo
hoed moet je meenemen, de juffrouw weet er
alles al van."
„O. ik zal 't zoggen* hoor. Dag Juffrouw'
en met een vriendelijk knikje ging 1 klerne
loopmeisje uit den hoedenwinkel met de doos
aan haar arm de deur uit.
Dat aardige kleine lioedenmeisje
Een dikke vriendschap ontstond sinds dien
dag tussclien Marie cn de rijke dame, die
ednts zoo vriendelijk tienen haar was ge
weest.
't Lot was Mario gunstig. Bijna ïedcren dag
kwam ze de mooie mevrouw", zoo noemde
ze haar in gedachten, tegen- "Wanlt in den
hoedenwinkel haddén ze haar gezegd, toen
ze verteld had van „die juffrouw", dal zo
.mevrouw" zeggen moest.
Als zo da<n „haar mevrouw" in de verte zag
aankomen, begon haar gezichtje al te gloeien
en glinsterden de kleine, vriendelijke oogjes
'als sterretjes
Die pittige, kleine straaloogjes van heel die
pittige, kleine Made!
Zoo'n dapper ding was ze; altijd met 't
zelfde blijmoedig© gezicht stapte ze dtoor
straten en lamen, met zonneschijn of regen
of liarden stormwind', zoodnt 't haar moeite
kostte met haar groote hoedendoos, gi'ooter
haast dan zij zelve, tegenin te worstelen.
Toch bleef ze altijd vroolijlk en opgewekt,
een aardig klein ding.
Eens. op 'n ochtend, had ze een heerlijk
bxtraatje. Toen ze den hoek naar de dorps
straat omsloeg, stond ze opeens tegenover
tWee dames. De eene, een juffrouw, bij wie
ze al eenige keeren aan huis was geweest
om 'n hoed te becoTgen, de andere haar
„mooie mevrouw". Zoo'n extraatje! En ze
knikte en straalde van pleizicr, cn haar
schitteroogjes schitterden nog eens zoo blin
kend als anders, en haar vriendelijk sntuitje
was een en al blijde zonnelach.
„Kijk. kijk, daar heb je mijn vriendinne
tje." zei mevrouw Van Dalen tegen haar ge
zellin. „Dag Marie, lekker weertje, hè. Gaat
goed?"
Eigenlijk een overbodige vraag voor wie
Paar Marie's stralend gezichtje zag. Maar
zij knikte zóó verrukt van ja en riep zoo
uit 't diepst vam baar hartje „en óf!" dat ma
'dit antwoord de vraag niets gek meer leek
't Was immers zoo goed, 't kind iets te vra
gen, al was 't alleen maar om haar een blij
amitwoord te kunnen laten geven.
Toen Marie voorbij was, zei meivrouw
Van Dalen's vrienxlin: „'n aardig ilund, hè,
mijn vriendinnetje, altijd zoo vol opgewekt
heid haar plicht doiende. En humoristisch
is re ook, die kleine drommel."
„Nou, of ze", beaamde mevrouw Van Da
len. „Maar", aarzelend, „noem jij haar je
vriendinnetje"?"
„O ja, al lang, dat is juist zoo'n naampje
voor haar."
„Toevallig! dat vond ik ook, en daarom
heb ik .haar den eereten keer, dat ik haar
zog, al zoo gedoopt. En nu noem ik haar
nooit anders."
Die gelukkige Marie! Maar zonder te we
ten, hoe ziij 't vriendinnetje was van de
Vwiee dames en misschien wed van meer an
deren ook, leesfdc ze verder haar leventje
van loopmeisje, altijd gelukkig en tevreden,
altijd met cern vriéndelijken glans in haar
bruine kijkers.
Tot op een dajg mevrouw Van Dalen niet
haar, maar een ander kind met de tradifi-o»-
heele hoedendoos aan haar airm, uit den
hoedenwinkel zag komen. Verwonderd
blrief ze midden op straat staan en keek 't
meisje na. Waarom zou er een ander kind
rijm in plaats van Marie? Want ze wist ze
ker. dat er slechts één loopmeisje was.
Wanneer had ze Marie voor 't laatst ge
zien? Gisteren was 't niet geweest, eergis
teren ook niet. Ze trachtte 't zich te her
inneren en spande haar hersens iif, hare
'gedachten cenligje dagen, zelfs een hecte
Week terug latende gaan. Tevergeefs. Toen
"nam ze een kort besluit en stapte den hoe
denwinkel in.
De juffPouw achter de toonbank, in de
hoop een duren hoed te verkoopen (de nieu
we voorjaarshoeden waren juist aangeko
men), lceek_ extra vriendelijk.
,Wat is èr van mevrouw's dien9t?" vroeg
ze beleefd.
„Vandaag kom ik nu eens niet om een
hoed, juffrouw", antwoordde mevrouw Van
Dalen, even met 't onbehaaglijk gevoel;
,wat zal ze mij mal vinden!", maar dit dar
délijk wegredeneerende, ..ik wilde eens vra
gen. of die kleitie Mario niet meier bij u
'in dfenst is? Ik zie. dat u een ander meisje
hebt; er is toch Wiets met Marie gebeurd?"
De juffrouw vertrok haar gezicht tot een
zuurzoet gelegenheidslachje. Bespottelijk!
Wat ging dat arme boodschappenkind die
rijke mevrouw aan! Dfe grillen van rijkelui,
daar zou zij staaltjes van kunnen vertel
len!
Toen, schouderophalend: „nee mevrouw,
er is niets gebeurd met Marie, ze is alleen
maar ziek en toen moest ik natuurlijk een
ander kind nemen. Een heele last, zoo'n
vreemde weet natuurlijk de adressen niet
"half zoo goed en heeft veel langer werk."
„En is Marie erg ziek?" informeerde me
vrouw Van Dalen, bezorgd.
„Daar we»et ik ndets van, mevrouw", zei
de juiffrouw onverschillig, ,,'t Zal wel niet
veel te beteekenen hebben, 1 is bij dat soort
menschen meestal veel geschreeuw en wei-
inig wol."
Ze lette er ndel op, dart mevrouw Van
Dalen/s gezicht onder haar Mefdeloozie
woorden zeer strak was gaan staan; daar
had ze heele maal geen erg in.
„Wat its haar adres?" vroeg mevrouw
nog, en na dit verdomen te hebbén, stapte
ze vastberaden, na een kort „danJk u". den
"winkel uit.
Spotedig had ze de Achterstraat bereikt,
waar Matrdte, voilgens de hoedenjuftrouw,
woonde. Na eendg zoeken vond mevrouw
Van Dalen de schamele -woning en trad een
smal gangetje binden.
.Volk", riep De, en toen etr niemand
kwam, nog eene harder en lang uitgehaald
„volluk". Daar werd achter in 't gangetje
V>en de«r geopend en een nog jonge ^ouw
kwam op mevrouw Van Dalen af.
„Is u de moede* van Marie Doetettnane?"
vroeg tfj haar.
„Ja, <kU beu ik", zei de vjtww zacht.
MIk heb gehoord, dat Marie zikk is en
nu kom ik eens ziten, hoe 't er moe gaat?"
De vrouw wischte een traan weg.
„1 Gaat zoo 't gaat", zei ze droevig, „t
lijkt ons niet goed! toe, en de dokter zelt
nfiet veel."
„Mag ik hilar eens gocièndag zoggen?
vroeg mevrouw Van Dalen. „Wat hoeft zc
eigenlijk?"
„Koorts, altijd maar koorts. Maar wie is
u oiigenliijk?" meft een verwonderden blik
op de fijne dame, die ze niet kende en dio
toch zooveel belangstelling toonde.
JrEk he«et me wouw Van Dalen. Uw Marie
komt wed eens bij me mot 'n boodschap, ik
vind haar zoo'n aacxli" kind. Nu hoorde
ik, dat ze ziok was en daarom kom ik eens
kijken."
„Komt u maar moe, mevrouwzed vrouw
Doelemans beleefd, vol bewondering voor
do mooie doane, dio daar warempel haar
eigen Morlot je kwam opzoeken. Toch kwam
't nog niiet bij haar op, dat 't misschien de
„mooie mevrouw" was, over wie Marde al
tijd- zulke verrukte verhalen had. .,Nco
•maar, moe, je hebt or geen ideto van, hoe
mood en lief die weÜ is", had Marie meer
dam eens gezegd. „Als die je maar aankijkt,
krijg je al zoo'n prettig gevoel, on as ze dan
wat teugen je zedt, dan wordt 't zoo heel
warm bilnnenim je, en dan mot je wel vrin-
delijk zijn, don ken Jo na et anders."
Kleine, zieke Marie, wat 'n heerlijkheid
voor Je, dat miu je „mooie mevrouw" je
komt opzoeken!"
Morie kon haar oogen haas* niet geloo-
Ven, toen ze haar moedor met een dame
zag binnenkomen. En toen ze goed en. wel
die damo herkende! Toch was ze to ziek
om veel verrukking te kunnen toornen, maar
mevrouw Van Dalen zag wel, wat er in
haar omging Ziji keerde zich haastig om,
tem eflmde ndet te laten merken, dat haar
oogen vol tranen stonden. Arme, kleine
Marie, wat was ze afgevallen, wat zag zc
er slecht uit! 't Was 't zclfdo gezichtje ndet
meer. Ildcr moest flinke hulp komen, wilde
't kind niet ten ondcT gaan dooa- de ver
nielende kracht der koorts, dde ha<ar ge
stel ondermijnde.
Vóór mevrouw Van Dalen wegging, vroeg
zc, of Marie ook ergens zitn in had- ,Jn wat
limonade of zoo'n lekkeren, sappigeai sinaas
appel?"
„Hè ja, 'n simaasapped, zoo'n lekkere,'
ornmcj-bal", narn Mflrie gretig aan.
„Dag kindje, hou je nu maar rustig", ver
maande mevrouw Van Dalen bij 't weggaan
nog. „en sinaasappels zal ik je sturen* hoorl"
Iri de gang vroeg ze vrouw Doelemams
nog, volken dokter zc haddeto, toen nam
ze afscheid. Onderweg bestelde ze In een
comestiblcswimikel een flcsoh Hmonade, 'rtrf
sinaasappels en een ons framboacrikoete-
Jets. Op t verwondende gezicht van do Juf*
frouw 't te bezorgen in de Achterstraat WJ'
vrouw Doelemains, helderde zo o<p: ,,'t li I
voor ©cn ziek kind*, juffrouw."
Toen ging zao naar huls on schroef «Xfl
"briefje aan den dokter, die Marie behan
delde, hem zeggende, dat eir geen kosten
van verst orkende middelen eurz. moesteftj
worden gespaard. Wat 't kind noodig had,
kon ze op hare kosten krijgen* «chrctef re.
Zoo deed zo alles, wat i<n haar macht stond
om Mnriie te helpen, 't ,\Y<ai toch immers^
voor haar „vriendinnetje!"
Zoo veri lép en verscheidene weken, gedu
rende wcfiikeni tijd mevrouw Van Dolen aft
cn toe een bezoekje aan 't zlieke kind gintj
brengen^ Gelukkig hadden de goede zorgen
humue uitwerking niet gemist en toen er
iln 't begin van J-umi een paar heerlijk war»
me dagen aanbraken, mocht 't patiëntje in
va dor's leuaistoel builen zitten onder den
ouden vlierboom In 't klein© tuintje voor
liun huis.
O, lioe genoot zo van ndlc6l Eu al was
ze ntog heel, heel zwak, toch begonnen do
bruino oogjes weer iets van hun ouden
glans to krijgen, toch begon 't magere ge
zichtje weer blij en vroolijk te kijken als
vroeger.
Tol op 'n dag, toen mevrouw Van Dalen
'die wear ectas bij haar kwam, nadat zoo
men de dokter was vertrokken, haar in
tranen vond.
„Maar Ma<ri«e, wat is dat nu?" zed ze half
berispend. «gUlos gaat zoo goed en moet
je nu hullen? Wat is er? Kom, vertel 't me
eetas." Eerst zei 't kind niets, Wen, wanhopig
snikkend vertelde ze, diaf dokter haar had
ivetrboden wck*r ais loopmeisjo te gaan die
nen
,,Danr zal Je den eereten tijd lang n4et
sterk genoeg voor zijn", had hij gezegd.
„O, is 't ondc/is ndet!" zcfi mevrouw Van
JJolen opgewekft.
,;Dart witst ilk al lang. dat Is nftets erg.
iWont, zaïl ik je eens wat vertellen, Manier
tMaar doe eerst Je handen cCns weg van Jo
tgeziobl, en kijk me dan aan. Zoo, knappe
meld, hoor!" zei ze gekscheerend
En toen, langzaam cn haar vriendinnetje.
dSep in de oogen ziende, verleide zij: „Als
IdokHctr vindt, da/t jij sterk gmoeg bcnit, Mor
trie, dankom je bij mij als dagmeisje.
Als je dat wflt tenmitnrtc."
O, dtie voJdooniing om plotseling in Ma
rie's oogon de zon te zien doorbreken, een
heerlijke, stralende morgenzon!
Nieuwe hoop verlichtte 't gezichtje van
"t herstellende kind, cn ze stenrkto eens zoo
vlug aam in 't verlangen hoar ndeuwe werk
aoo spoedig mogelijk te kunnen begtnnen.
J. W. v. d. BurgHora Adema.
Hier h-'i ïe onze poesjes a
f
tL ms+z=stmm 11J
Mlnetje, Moor en Nellie.
Van alles wat.
Oefeningen in het snelspreken.
Vajigt Frits van den visscher verscke vis-
schen?
Gesp ga-uw den gesp aan den gordel.
Wij woschters wilden wit goed wasschen,
wanneer wij wisten», waar worm waiter was.
Schudei's met zwarte haren borstelen beter
dan schuiers met witte liaren.
Kleine kinderen kunnen geen kcrsepitteD
kraken.
Een kromme kreeft kroop over een krom
me schroef.
Er zalen twee sissende slangen tusschen
twee puntige steenen.
Op den bodem der zee.
Anemonen, sponzen, de zee-komkommer
en dergelijken, die op den bodem der zee
groeien; en planten lijken, zijn toch werke
lijk dieren.
De bloembladeren van de zee-anemoon,
die veel lijkt op een chi-ysantemum, werken
als vingers en grijpen het voedsel aan, o'm
het in een holte te leggen, die de maag is
en waar het voedsel verteerd wordt.
De zee-komkommer heeft een plat lijf. Us
een slak kruipt zij over den grond en tast
met haar armen in 't rond om voedsel te
vangen. Hiermee krijgt ze ook heel wat
modder binnen. De zee-komkommer kan
steken en houdt daardoor haar vijanden op
een afstand.
De zee-lelie lijikt sterk op een gewone
lelie, en het is haast ongeloofelijk dat
geen plant, maar een dier is Zij heelt een
langen stengel en op dien stengel ligt een
soort van schijf, die een mond heeft waar
het voedsel ingaat, en rondom dien mood
zijn de grijparmen. De zee-lelle wordt be
schouwd als de oudste vorm van dierlijk
leven, dat op de aarde geweest is, en men
heeft ze In vereteeningen teruggevonden
Sommigen zeggen dat zij oorspronkelijk
planten geweest zijn, en toen tot dier zijn
opgeklommen.
Koelbloedigheid en menschenkennis
De soüdaten van een beroemd Spaansch ge
neraal ontvingen hun soldij niet en begon
nen te mudten. Hij was onuitputtelijk in ge
duld en buitengewoon voorzichtig, opdat de
muiterij niet in een opstand zou overslaan.
Een der soldaten, die zeer driftig was, dreig
de den generaal zelfs met zijn zwaard. Deze
begreep, dat het ernst was, en dat, indien
<ïe soldaat hem mocht kwetsen, zijn getrou
wen zijn partij zouden opnemen en er onge
twijfeld hloed rou vloeien. Hij greep den
soldaat bij den arm, alsof deze slechts schert
ste, en zei lachenid: „Pas op, kameraad; Je
zoudt me bij ongeluk kunnen wonden."
De ander liet onmiddellijk zijn zwaard
sakken.
Koelbloedigheid en menschenkennis had
den den generaal het leven geared.
-
Vroeg voorjaar.
1.
In den nacht, toen jullie sliepen^
droomend nog va-n winterpret,
is de lente stil gekomen
niemand heeft er op gelet
2.
Ja, het scheen wel of de winter
heeT6chte no-g met volle krachtm
toch had lente hem ontnomen
reeds zijn schept er en zijn macht
3.
Brommend moest hij voor haar wijken»
zachtjes dreef zij hem al weg,
deed meteen de sneeuw verdwijnen,
die nog lag op struik en heg.
4.
a Morgens kwamen zonnestralen
haar te hulp en nu meft kracht
gingen zij het werk voltooien,
dat zij aanving In den neucht,
6.
Zwarte aarde kwam weer bover\
*t gras vertoonde zich als jong
't was alsof In 't bosch een vogel
al zijn voorjaarsliedje zong.
6.
Ja, de lente is gekomen,
eerst door niemand opgemeikt,
maar, dra zal zij ons vertoonen
wat z' hi stilte heeft gewerkt!
Hermann a.
Prijsraadsels.
Oplossingen «Ier raadsels voorkomen
de in ons nummer van S3 Febraark
Voor grooteren z
1. Recht, rond, vierkant, krom.
2. Oldenbarneveldt.
8. Bloemenmand doel, moed, man, dame, bloed,
lam, men, blad, bloem, Emma, mand, dom,
Dam. neen, leem, land, boedel, band, meel.
De prft's: F. H. Burnett, De kleine Prinses,
viel ten deel aan Cath. den Hertngh, Puntenh,
laan 8.
Toor kleineren
1. Storm, ramstormram.
2. Melkemmer.
8. Pa; pier; papier.
4. Als het kalf verdronken Is, dempt men den pul
De prijs i C. Joh. Kieviet, Yroolijke Vertel*
lingen, viel ten deel san Jacob van Goqftk
Schimmel 645,