(gooi* de Deugd.
Vrienden «oor hei Leven.
HOOFDSTUK XV.
fcen wandeling en een nieuw
gezichtspunt.
Jloe nu, Coda, lig je nog in bed op dezen
heerlijk zonnijgen Kerstmorgen?riep Arohy
uil, loen hij bij zijn vriend op de kamer
kwam. it
„Ik zie niet in, waarom ik zou opslaan'
luidde het anit woord. „Het museum is ge
slote», daar kan ük dus niet heengaan. liet
is zoo heerlijk ruistig iu bed. -dal ik de we
reld en haar zorgen vergeet."
De sombere toon, waarop deze wooideu
gesproken werden, .bevestigde Arcdiy s ver
moedens.
„Seppi, waarom heb je de kachel niet aan
gemaakt?" vroeg Cola. „O, dat is waai' ook;
hij haalt brood voor het ontbijt, als hij dat
fccru minste krijgen kan. Je weet, Arohy, dat
een kunstenaar geen Croesus is," voegde hij
er met een bitteren lach aan toe.
„Kom, Cola", zei Archy o.pgesvekt, „ik zou
maar opstaan. Laten we een flinke wande
ling gaan maiken. 't ls zulk prachtig weer.
„I-Iet is hoed vriendelijk van je, Archy, doch
ik zou je maar vervelen. Laat mij liever thuis
blijven."
„Nu, dat is ook wat moois, nadat ik mij
nicer dan een weck op dit uitstapje verheugd
•ieb! 1 Zou zoo heerlijk zijn en ons terug
voeren naar de dagen, die wij samen bij
nijnheer Birch doorbrachten. Maar als je
mijn genoegen bederven wilt, moet je je
ganig nioar gaan. Alleen ga ik echter niet
zei Archy, terwijl hij o-p een stoel ging zit
ten .„Ga. dus maar slapen, tegen etenstijd
zal ik je wel roepen."
Iloe ellendig Cola zich ook voelde, nu
moest hij toch lachen. „Houd mij nu niet
voor den gek, Archy; maar werkelijk, ik ge
voel mij zoo ellendig." Zijn lach eindigde in
een diepen zucht en hij bedekte het gelaat
met beide handen.
Archy stond op en trok Cola's handen
\oorzicktiiig weg. „Waarom heb je je vriend
Archy dal niet eerder gezegd? Ilij is toch al-
lijd een broer voor je geweest? Kom, wees
nu flink en sta op, dan zullen we alles eens
bepraten. We zullen samen wel een uitweg
vinden", zei Archy hartelijk.
Cola gehoorzaamde hem als een kind. Na
eenig ontbijt genuttigd be hebben, gingen zij
samen op weg.
Het was heerlijk winterweer en de beide
vrienden genoten vara de mooie wandeling.
Cola's stemming werd spoedig beter. Hij
ademde de frissohe morgenlucht in en zijn
I komstenaarsoog genoot van de prachtige na
tuur. Arohy zag tot zijn groobe vreugde, welk
een verandering het gezicht van zijn vriend
I onderging.
„O, wat is 't hier heerlijkl" riep Cola uit.
„11c begip de wereld .niu minder ellendig te
vinden. Als je eens wist, welk een treurige ge-
dachten mij dikwijls vervullen...."
„Iloe komt dat?"
„Omdat i-k in alles teleurgesteld word. Het
i's hard, d<aig aan dag te moeten wachten en
geen andere kans te hebben dan van gebrek
om te komen. Werkelijk, Seppi en ik zijn
al menig keer daar niet ver van al geweesll"
„Arme Colat En dat ik daar niets van wist!"
„Natuurlijk nie-t, en je zou het ook n-u nog
niet geweten hebben, als ik mij niet zoo el
lendig voelde en jij niet zoo vriendelijk was
geweest"
„Kom, Cola, laten we nu eens rustig pra
ten. Ik geloof niet dat je den rechten weg
inslaat. Je moet niet te veel een afwachtende
houding aannemen, doch zelf je weg ba
nen. Je hebt zooveel talent en moet ten slot
te zegevieren."
„Dan'k ie voor je goede opinie, Archy. doch
hoe kan ik mijn talent in geld omzetten? Ik
schilder nog niet mooi genoeg en ik kan er
niet goed toe komen mijn knoeiwerk te ver-
koopen, daar ik onder eenige leiding beter
werk zou kunnen leveren. Wat moet ik dus
doen om mijn brood te verdienen?"
..Daarover wilde ik juist met je spreken.
Ga boeken illustreeren. Met jouw fantasfte
en vaardige hand zou je d-at zeker gelukken.
,3oeken illustreeren?" herhaalde de jeug
dige kunstenaar verbaasd.
„Ja zeker, het zal je helpen, totdat betere
tijden aanbreken. Bovendien zou je onder
de hand met schilderen kunnen voortgaan
„Maar ik ken geen uitgevers; ik heb geep
introducties."
,J)at hoeft ook niet. Sta op je eigen bee
lien en vertrouw op eigen krachten. Ga van
den eenen uitgever naar den anderen, dan
zal je kunsd niet verlagen. Neem je porie
feuille or.der den arm en je eigen talent zal
je beste Introductie zijn. Want je hebt ta
lent, Cola, dat weet en wel ik, al lach ik wel
eens om je. Wees ma-ar niet ba-nig, jij zult wel
werk vinden. Beloof me echter, dat je mijn
raad zult opvolgen."
„Dal beloof ik, mijn hand er op. Ik voel
reeds nieuwen moed. Laat eens zien, mor
gen is het tweede Kerstdag en Zaterdag;
Maandag zal ik dus beginnen. Beste Archy,
je hebt mij een pak van het hart gen-omenI"
Zij zetten hun wandeling voort en spraken
over hun diepste gevoelens: Cola's hoop voor
de toekomst en het huisje bij Aberdeen, waar
de gedachten van den longen Schot zoo dik
wijls vertoefden.
„Je moet te zijner tijd eens bij ons komen,
Cola", zei Archy. „Ik verlang er naar je in
kennis te brengen met mijn ouders en mijn
zuster. Dan zul je een beroemd schilder zijn,
niet van portretten, maar van historische
personen, van groobe figuren k la Michel
Angelo."
Cola's vroolijike lach weerklonk door de
heldere lucht. Hij had den verloren talis
man, zonder welke de jeugd niet kan le
ven, teruggevonden. I-Iij kon weer fier recht
op loopen, want de hoop herleefde in zijn
•>oezem.
HOOFDSTUK XVI.
Hoe Cola zelf zijn weg vond,
In weerwil van zijn goede voornemens,
was Cola toch droefgeestig gestemd, toen hij
Vp een regenaebtigen morgen uitging om
werk te zoeken. Dit zoeken scheen den jon
gen artiest een beleediging voor zijn kunst
Je zijn.
„Ik zou wel eens willen weten, wat mijn
heer Crome zou zoggen, als liij mij zoo zag!"
dacht Cola- „Maar we moeten kunnen leven
on het is toch geen schande» voor een kun
stenaar om illustraties te maken."
Doch Loon de jonge man zich op één. dor
grootste uitgeverskantoren bevofiü, kon hij
eetv gemengd gevoel van trots on verlegen
heid niet onderdrukken. Gedurende het hal
ve uur, dat hij wachten moest, zonk zijn
meed hoe langar hoe meer en hij verbeeld
de zich, dat alle klerken hem onderzoekend
aankeken.
„Wilt u maai' hij mijnheer komen?"
werd Cola plotseling gevraagd en voor hij
het wist, stond hij met zijn portefeuille onder
zijn arm tegenover den uitgever.
„Heeft u al veel geïllustreerd en voor wel
ke firma's heelt u gewerkt?" wair-cn heel
natuurlijke vragen, doch zij vervulden Cola
met angst. Zijn ontkennend antwoord ver
oorzaakte een vetelbelcokene 11 d „hml" van
den uitgever.
Monti deed zijn portefeuille open. De an
der bladerde den inhoud door zonder een
goed- of afkeurend wo-ord te uilen. Hij sloot
de portefeuille weer, gaf haar aan Cola te
rug e»n zei:
„Hel spijt mij, mijnheer, doch we hebben
onze bestellingen voor dit seizoen reeds ge
daan; goeden morgenl"
Nu Col-a een doel voor ooigen had, liet hij
za'ch gelukkig niet zoo spoedig uit het veld
slaan. Na twee of drie teleurstellingen be
trad hij het kantoor van den laatslen uilge»-
ver, dien Arohy hem opgenoemd had.
„Zoo, jonigmensch, wat is er van uw
dienst?" vroeg de uitgever dadelijk op deu
man af. Er was echter iels in zijn stem, dat
Cola meer moed gal dan de overgroote be
leefdheid van den eerste.
Cola herhaalde zijn verzoek.
,300, een jong artiest! Zeker nog niet ver
genoeg met schilderen en nu maar illustree
ren, is het niet? Laat mij uw leek-enangen dan
maar eens zien."
Gedurende geruimem tijd bekeek hij den
Inhoud der portefeuille. Cola's hoop begon
weer te herleven, to»en hij een belangstellen
de uitdrukking op het gelaat van den uitge
ver zeg komen. Hij viel "evenwel plotseling
uit de wolken, toen de uitgever hem vroeg:
„Ge denkt zeker een kunstenaar te zijn?"
Cola was nu geheel uit het veld geslagen
en durfde niet te antwoorden.
„Welniu, ik denk er ook zoo over. Geef
mij een hauul."
De jonge kunstenaar greep de uitgestoken
hand, zijn blecke wangen werden plotseling
vuurrood en met bevende lippen bedankte
hij voor deze onverwachte welwillendheid
„Dit vind ik mooi, en dit ook; alleen dit
eene been' is niet heelemaal juist en die hou
ding is oo-k niet 11 orde. Ge ziet, dial ik er
verstand van heb, al ben ik zelf geen schil
der", zei de uitgever, die den bijna wan
hopig geworden Cola deed gevoelen, dat ook
de uitgeverswereld een vrij goede wereld
is.
„Hoe lang hebt ge reeds geïllustreerd?"
„Nog nooit, mijnheer."
„Ik zie, jongmensch, dat ge de wereld nóg
niet kent. In ons vak zooals in de meeste
houdt men zich gewoonlijk alsof men ge
heel op de hoogte is. Doch ik acht u des
te liooger om uw oprechtheid. "Weet. u, hoe
ge te werk moet gaan?"
„Ik denk. gewoon teekenen."
„Tïeelemaai niet; het is een kunst op zich
zelf, die veel oefening vereisohl. Wat u daar
geteekend heeft, is heel aardig, doch het zou
een graveur in vertwijfeling brengen.
Vol geduld legde de uitgever Cola het een
en ander uit, de noodzakelijkheid van scher
pe lijnen en duidelijke schaduwen en andere
technische bijzonderheden.
Cola bedankte hem voor zijn welwillend
heid, doch sloo-t zijn portefeuille met een
diepen zucht.
De goedhartige uitgever hoorde dit. „Hoe
nu! Op uw leeftijd laat ge den moed toch
niet zakken? Ik lieb immers niets ontmoe
digends gezegd 1"
„Neen, mijnheer, u waart in tegendeel heel
■vriendelijk tegen mij. Maar nu ik zoo weinig
op de hoogte ben, zult u mij wel niet bun
nen gebruiken."
„Maai- ge kunt het toch leerenl Bovendien
heb i'k u nog niet weggezonden; blijf nog
even zitten."
Cola gehoorzaamde.
„Er komen hier zooveel onbeduidende
artiesten', die zich heel wat verheelden, zoo
dat een eenvoudig jongmensch, die werke
lijk aanleg heeft, een gelukkige afwisseling
is. Uw persoonlijkheid trekt mij aan. Ik zou
u gaarne willen voorthelpen, doch ge moet
eerst u zelf helpen. Wi-lt ge u wat oefenen-?
Mei een weinig geduld zult ge de moeilijk
heden spoedig overwinnen en dan is het
een zeer winstgevend vak.
Verheugd stemde Cola too.
„Eu vertel mij, nu eens, hoe «e heet, of ge
een vreemdeling zijt en of ge bekenden telt
in de Londensche kunstwereld?" vroeg Co
la's nieuwe vriend hem.
Do jon-go man noemde de namen van mijn
heer Crome en een of twee van- diens vrien
den welke genoeg beroemdheid bezaten
om den uitgever versteld te doen staan.
„Waarom hebt ge die niet eerder ge
noemd!" riep hij udt. „Ieder jon-gmensch zou
deze namen voortdurend op de lippen heb
ben en zich zoodoende overal jMroduceeren."
De jonge Italiaan richtte zich op, irotsoh
op zioh zelf en zijn kunst. „Als Ik zelf niet
genoeg presteer, wil ik liever niet slagen^ dan
zulks do'or middel van- de namen van ande
ren te doen."
„Bravo, mijnheer Monti! U heeft groot ge
lijk", was de onwillekeurige uitroep van den
uitgever, terwijl hij opstond om een einde
aan het gesprek te m-aken. „Wees echter
niet al te trotscli, vóórdat ge sterk genoeg
zijt om alleen te staan. Doe uw best en ik
wensah u goed succes! Goeden morgen."
>fNu" dacht Cola, toen hij met een ver
licht hart huiswaarts keerde, „als Archy
dit bedoelt met zijn eigen weg vinden, ge
lóóf ik wel, dat ik een goed begin heb ge
maakt. De wereld ls eigenlijk óén groot veld
brandnetels; als je je voeten er maar flink
opzet, wordt je niet gestoken."
Met deze dichterlijke vergelijking eindig
de Cola's wandeling en eindigt ook dit hoofd
stuk.
(Wordt vervolgd.)
De Arend en het Winter-
koninkje.
Eens hadden de arend en hot winterko
ninkje hooggaanden twist.
Jul'hc zult dat misschien vreemd vinden en j
zeker een heel ongclijken strijd, want men
zou denken, dat deze tusschen zoo'n grooten
voigel als een arend en een klein winterko
ninkje spoedig beslist zou zijn.
De oorzaak van «den twist was het volgende
Zij hadden gewed, wie 't hoogste you vliegen.
Alle vogels moesten bij dezen wedstrijd te
genwoordig zijn en de overwinnaar zou tot
koning uitgeroepen worden.
Je kunt begrijpen hoe dc arend in zich zelf
lachte, als hij dacht aan den wedstrijd met
het winterkoninkje. Maar dit kleine diertje
lachte niet; hot was zelfs heel ernstig.
Men gaf het teeken: één, twee, drie! De
twee mededingers begonnen gelijktijdig te
vliegen, doch op een verschillende manier.
De arend beschreef groote kringen in de
lucht, zooals hij altijd doet, het winterko
ninkje daarentegen steeg regelrecht omhoog.
Toen de arend ter hoogte van zijn mede
dinger was gekomen, ging het kleine diertje
op den rug van den roofvogeL ziften. De vee-
ren van den arend zijn zóó dik en het win
terkoninkje is zóó klein en zóó licht, dat de
arend 'hiervan nielis «bemerkte.
Inüisscken vloog de arend sleod-s hooger;
hij bereikte een verbazende hoogte, totdat hij
eindelijk doodmoe uitriep
„Zoo, waar ben je, kleintje? Zeker eenige
duizend voet onder mij, je moest hel natuur
lijk opgeven."
„Nee, vriend", antwoordde het winterko
ninkje. ..Ik ben net even boven je."
Dit was inderdaad het geval. Dc arend
was te vermoeid om nog hooger te vliegen,
troest zich gewonnen geven en voor een ge
heel jaar zijn koningschap aan het winter
koninkje afstaan, dat de kleinste koning was,
dien de vogels ooit gehad hebben.
Antonio en Roger.
Twee matrozen, een Spanjaard en een
Franschman, waren galeislaven in Tunis in
den tijd, toen men daar aiog zeeroovers had.
De -eerste heette Antonio, de tweede Roger.
Dat vriendschap vaak de troost der onge-
lukkigen is, ondervonden deze-twee arme
mannen. Zij werkten aan een weg, die een
berg doorsneed.
Op zekeren dag zoi de Spanjaard zuchtend,
terwijl hij een blik naar de zee wierp
,A1 mijn verlangens strekken zich uit naar
den overkant van dat water; konden wij sa
men -er maar overheen k-oincn. Altijd zie ik
mijn vrouw en kinderen voor mij, die mij
roepen of om mij schreien."
Antonio keck somber naar de zee, die
hem van zijn vaderland scheidde. Op zeke
ren dag zei hij vol vreugde tegen zijn vriend
„Ik zie een schip, kijk, daar in de verte.
Zie je het ook? Binnen enkele uren kunnen
we vrij zijn, want dan zal het schip op on
geveer twee mijlen afstands de kust voorbij
varen en kunnen we ons van de rotsen in
zee storten; we zullen dan het schip berei
ken of in de golven omkomen. De dood is
te verkiezen boven een lot als hel onze
„Als jij gered wordt", antwoordde Roger,
„zal ik mijn ongelukkig lot met meer gela
tenheid dragen. Je wilt immens mijn vader
wel opzoeken en hem zeggen......"
„Neen, Roger, denk niet, dat ik gelukkig
zou kunnen zijn, als ik wist dat jij hier achter
bleef."
„Maar Antonio, ik kan niet zwemmen en
jij wel"
„Ik ben je vriend", hernam de Spanjaard;
„wij zullen ons alle twee in zee werpenonze
vriendschap zal mij kracht geven ons beiden
te redden. Je houdt me maar aan mijn cein
tuur vast."
„Werkelijk, Antonio, het is onmogelijk; ik
zal óf de ceintuur niet vasl kunnen houden
óf je mee naar de diepte trekken; ik zou de
oorzaak van je dood zijn."
„Vrees nietDoch men bespiedt ons,
laten we zwijgen."
En zij gingen weer aan het werk. Een paar
uur later waren zij een oogenblik u.it het
oog van den opzichter. Zij konden hot schip
nu duidelijk zien.
„Kom, laten we van de gelegenheid ge
bruik maken", riep Antonio uit, terwijl hij
Roger meetroonde naar een rots.
Roger bleef echter weigeren.
,J-k zal de oorzaak van je dood zijn", her
haalde hij.
„Voor 't laatst", zei Antonio, „samen of
heelem-aaJ niet."
Toen gaf de jonge Franschman toe; hij
greep de ceintuur van zijn vriend en beiden
wierpen zich in de golven.
Antonio spande zijn uiterste krachten in-
De bemanning van het schip lceek nieuws
gierig en verbaasd naar hel vreemdsoortige
voorwerp, dat op de golven scheen to drij
ven. Er werd een sloep uitgezet, die er heen
ging en Antonio en zijn vriend opnam. De
eerste was geheel uitgeput, maar het was
hem toch gelukt zijn vriend en zich zelf tc
redden
En waarom trekt het lak de zeepbel aan?
Door het wrijven met 't lapje zijde is het lak
een beetje clectrisoh geworden, en daarom
trekt zij de zeepbel (dat lichte niet-electriscihe
voorwerp) aan.
Gered door een fonograaf.
1 Een ontdekkingsreiziger iu Afrika was met
«eenigo medereizigers in open booten de Nijlj
opgevaren. Tegen den avond landden zij, en
sloegen hun teuten op aain den oever.
Plotseling kwam een inboorling op de ten
ten af, en beduidde tdoor gebaren dut de rei
zigers op zijn terrein waren en «dat zij er hem;
vergoeding voor geven moesten. Kralen en
andere blinkende -voorwerpen, die wilden
doorgaans gretig aannemen, weigerde hij, en
't was duidelijk dat hij geweren hebben wil
de. Nu waren de reizigers zoo ongelukkig
geweest -om hun geweren op drie na, te ver
liezen, doordat een der booten was omgesla
gen. De drie afstaan, dat was gevaarlijk dan;
hadden zij niets -meer om zich -te verdedigen.
De inboorling toonde zioh heel boos over
die weigering. Hij vertrok, en de reizigers
vermoedden dat hij wraak zou nemen. Daar
om zouden zij om beurten de wacht houden.
't Bleef stil tot mididernoht. Toen speurde
de schildwacht gevaar. Ildj wekte de ande
ren. Zij zagen Iets heel vreemds. Een lange
rij doornsta*uiken kroop op de zandvlakte
langzaam naderbij. Door scherp turen zagen
dc reizigers achter die dloornslruiken speren
flikkeren. Het vreemde verschijnsel was op
gelost. 't Waren gewapende inboorlingen die
nader kropen, en zioh onzichtbaar hadden
gemaakt, do-or een doornstruik in de hand
te houden.
Wat konden de reizigers met drie geweren
uitrtölifen tegen zoo'n 'bende! -Zij besloten te
vluchten en de tenten nobler te lalen. Toen
kreeg de ondekkingsreiziger een goede ge
dachte. Een fonograaf, die hij meegenomen
had tot opvroolijking van het gezelschap,
zette hij buiion zijn tent. Hij bracht de fono
graaf op igang. De fonograaf deed een gezel
schap 11a, dat om. beurten een grap ivertelde,
gevolg door gelach. Dit moest de inboorlin
gen doen denken, dat het gezelschap elkaar
grappen zat le vertellen, onbewust van 't ge
vaar dat hen drcig.de.
En werkelijk gelukte hel de reizigers om
onopgemerkt in hun booten te komen, did
onhoorbaar dc rivier afgleden.
Het stukje van dc Fonograaf was uit. Toen
weerklonk een woest krijgsgeschreeuw, de
inboorlingen hadden dc tenten aangevallen
en ontdekten al gauw dat zc leeg waren. Woe
dend Jie-pen zij naar de rivier, maar de boo
ten waren al huilen het bereik van huu
werpsperen.
Toen de reizigers .dc fonograaf meenamen
tot «opvroolijking, dachten zij niet dat die
hun nog 't leven zou redden.
Van alles wat.
Zeepbel en lak.
Wanneer je aan 'l bellen-blazen bent, kan
je een kunstje doen met een pijp ia-k.
Maar eerst moet je goede zeepbellen kun
nen maken, en .daaihioor is noodi'g: groene
zeep of zonliebteccp (geen fijne toilo^zesp)
en een steen en pijp. Regenwater schuimt 't
best en een beetje glycerine door het zeep
water maakt dat de hellen minder gauw
.uiteenspatten. Ook moet dó rand van de
pijp eerst goed vochtig gemaakt zijn in het
zeepwater.
Blaas nu een zeepbel ter grootte van een
vuist. Neem dan een stuk lak, dat je van te
voren met een lapje zijde flink gewreven
hebt. Houd dat stuk lak bij de zeepbel, die
nog aan -de pijp hangt, de zeepbel zal zich
van de pijp scheiden en het lak volgen de
kamer -door. Je doet 't o-p dezelfde manier als
je speelvischjes in een kom water met eeni
magneetje voortlokt. Op die manier kan je
de z-eepbel -door het lak laten stijgen en da
len. Het losmaken van de pijp en de zeepbel
Vereisaht eenige oefening, met een korten
flinken ruk zal 't wel gaan. Breekt de zeepbel,
dan maar weer opnieuw geprobeerd-
Probeer eene vlug echt eruit te
ll»n|
Re tram
Netuok
Dnop
Paahcs
Leze
Nednol
Dnalloh
Suer
Lebof
Aduog
Hcsob
Taarg
Spelletjes.
Kef vijf-minufen spel.
Nieuw is dit spel niet, maar er zijn oudö
S-pelletjes die bij tijden vergeten worden. E&
als een oudere zegt: speel dit of dat eens, dan
antwoorden de kinderen: „hè ja, daar had
den we heel niet aan gedacht." Zoo kon
wel eens met dit spel gaan, en daar.om -wordt
't «hier nog eens in herinnering gebracht. Wie
op school oplet en ccn goed geheugen heef%
zal het spel met plezier spelen.
Er wordt een letter gekozen, *t Onparli)*
digst is het om een boek open te doen en do
eerste letter te nemen van de bladzij, bij wel
ke het hoek openviel.
Ieder neemt een stukje papier, en schrijft
daarop zooveel namen van personen uit do
geschiedenis als hij maar bedenken kan; do
namen moeten allen -beginnen met dc geko
zen letter. Men kan «ook aardrijkskundige na
men nemen, van sleden, dorpen, bergen, ri
vieren, zeeën of landen. Men spreekt vooruit
af, of men historische of geographische na
men nemen zal, en ook hoe lang 'i duren,
za l. b. v. vijf of tien'minuten.
Wie de meeste namen heeft, heeft 't ge
wonnen.
Of men kan 't ook zóó doen: de oudste leest
zijn lijst voor, leest hij een naam die een an
der ook heeft,dan moeten beiden dien naam
schrappen. E11 zoo leest ieder om beurt zijn
opgeschreven namen voor. Hij, die 't meeste
namen -heeft overgehouden, die op geen an
dere lijst voorkomen, is overwinnaar. De be-
looning beslaat in de eer, dat men 't meest
onbekende aiamcn wist.
't Is een leerzaam spel, dat toch niet vejV
velend is.
De geplaagde zwaan.
Men gebruikt voor dit grapje een zwaan
v-aii dun blik, welks snavel van j;,zcr is, zoo
als men ze in speelgoedwinkels koopen kan,
Men legt den zwaan in een kom met wate»r,
neemt dan een magneet, aan welker noord
pool men een brandende spons steekt, ter
wijl men aan dc tegenovergestelde zijde, aaa
dc zuidpool dus, brood bevestigt. Houdt men
nu den zwaan- de zuidpool met liet brood
voor, dan zal hij snel komen aanzwemmen,
Keert men echter den magneet om, dan zal
de zwaan even snel als hij gekomen is, weer
wegzwemmen. Natuurlijk moet ee oppassen,
dat gc uw vingers niet brandt aan de bran
dende spons.
Dat viel nog mee.
Toen Bruno sliep,
Kwam buurmaai's Poes,
Heel zachtjes aangeslopen;
Zij snoepte gauw
Zijn bordje leeg
E11 zette 't op een loopen.
Maar nauw'lijks zat
Zij in den boom.
Of onze Bruun werd wakker.
Hij keek bedroefd
Naar 't leege bord;
,)Wi'e is die stoute rakker?''
Zoo dacht de hond,
„Dat is toch laag
Qm mij, zoo'ni poets te bakken!"-
Maar vlugge Poes
Zat hoog en droog,
liet zich doo<r Bruun niet pakken,
Maar Jan en Bep
Haalden nu gauw
iEen extra lekker hapje.
Zoo was de hond
Ten slof nog blij
En vond het zelfs een grapj*