Qooi3 de iJeagd.
Uit de Jeugd van Groote
Mannen.
Turenne.
Vrij bewerkt naar het Fransch
.van Louise Colet,
door C. II.
Inleiding.
Henri de la Tour d'Auvergne, heer van
Turenne, werd den 16den September 1611 te
Sedan geboren. Hij was de tweede zoon van
Henrl de la lour d'Auvergne, hertog van
Bouillon en Elisabeth van Nassau, dochter van
prins Willem I van Oranje.
Reels als heel kleine jongen hoorde hij niets
liever dan allerlei oorlogsverhalen.
Op zijn dertiende jaar bezweek zijn moe
der voor zijn smeekbeden en werd hij naar
Holland gestuurd om daar, evenals zijn oudste
broer, de wapenen te leeren hantcerfcii onder
zijn oom Maurits. Turenne maakte zijn eer
sten veldtocht mee in 1625 en wel als gewoon
soldaat. Hij diende vijf jaar in Holland en
keerde toen naar Frankrijk terug, waar hij
door kardinaal Richeüeu lot kolonel werd
bevorderd.
Na den dood van Lodewijk XIII werd hij
door de regentes Anne van Oostenrijk tot
maarschalk van Frankrijk benoemd. Ilij be
haalde verscheiden overwinningen en zijn
land heelt veel 'aan hem te danken gehad. Te
Saint-Denis werd hij naast de Fransche ko
ningen begraven.
Op een avond was alles in rep en roer op
het kasteel van Sedan. De hertogin van Bouil
lon had het avondeten gebruikt met haar
jongslen zoon, lienri van Turenne, en den rid
der van,Vassignac, den gouverneur van den
knaap. Zijn vader, lieer van Sedan, was op
de wallen dier stad gebleven om zijn orders
aan liet garnizoen te geven. Aan hel dessert
had de kleine Henri, die nauwelijks negen jaar
telde, zooals gewoonlijk het gesprek op den
oorlog en de heldenfeiten der Grieken en Ro
meinen gebracht. Hij sprak vol vuur en zei
voor den zooveclslen keer, dat hij brandde
van verlangen 0111 hen na te volgen.
Zijn moeder luisterde vol bewondering,
maar toch beangstigde haar de ondernemen
de geest van haar zoon. Oök na tafel werd
het gesprek nog voortgezet en de gouverneur
was niet zoo goed, of.hij moest een denkbeel
dig fort beurtelings verdedigen en aanvallen.
Toen de ridder van Vassignac vermoeid was
van het spel, riep Henri uit: „Wat jammer,
dat Vader er niet ist Hij kan zoo goed vech
ten. Maar waarom komt hij niet thuis?"
„Hij blijft vannacht buiten", antwoordde de
hertogin van Bouillon; „doch nu er zooveel
sneeuw valt, ben ik bang, dat zijn inspectie
op de wallen heel moeilijk zal zijn."
'„Ik wou, dal ik bij hem was," riep Ilenri
uit. „Zoo wordt men opgeleid voor den oorlog
en niet door bjj liet vuur tc zitten, zooals ik
vanavond doe".
„Die tijd zal wel komen", zei zijn moeder.
„Maar ga nu near bed, het is lijd. Neem uw
leerling maar mee, mijnheer van Vassignac;
de nachtrust zal hem goed doen en u ook, na
uw militaire oefeningen."
„Goeden nacht, Moeder", zei Henri naden
kend.
De hertogin kuste haar zoon, die vooraf ge
gaan werd door et .1 knecht, die een toorts
droeg, en gevolgd werd door zijn gouverneur.
Zij liepen de trap op, die naar Henri's kamer
voerde, nadat men eerst nog een lange gang
door moest loopen. Zij waren reeds halver
wege deze gang, toen de jonge Turenne zich
plotseling over den schouder van den knecht
boog, de toorts uitblies, zijn gouverneur een
I been lichtte en er als een haas van door ging,
1 de trap af, de eetzaal door en door een open-
I slaande deur den tuin in.
Over de besneeuwde velden heen, had de
I jeugdige vluchteling" weldra de wallen van
I Sedan bereikt; bij werd door een der solda-
I ten, die op wacht stond, herkend en zei, dat
I Iiij zijn vader spreken moest, zoodat hij de
Islad mocht binnengaan.
Intusschen was de hertogin op het lachen
Ivan den gouverneur over dit nieuwe schelm-
lstuk van den kleinen bengel, door eenige be-
I dienden gevolgd, komen aanloopen. Men riep
Henri en zocht hem overal, tot in de afgele-
Igenstc hoeken en zolderkamertjes van het
I kasteel. Mijnheer van Vassignac kreeg den in-
1 val, oorlogskreten na te bootsen, in de hoop
I ien vluchteling daardoor uit zijn schuilplaats
lie voorschijn tc doen komen, doch alleen do
|eeho beantwoordde zijn roepen.
„Misschien is hij naar buiten gegaan", riep
Iplotseling de hertogin uit.
Op het oogenblik, dat zij deze woorden uit
sprak, kwam men juist in de eetzaal, waar-
idoor de boosdoener ontsnapt was. „Kijk, de
Ideur staat nog open!" zei de hertogin, „daar
lis hij door ontvlucht."
„Ja, daar zijn de sporen van zijn voetjes",
Izeiden nu de bedienden, terwijl zij de sneeuw
|toet hun toortsen verlichtten.
„Maar waar is hij dan heen?" riep de ont
stelde gouverneur uit. „Wat moeten we doen?
PVaar moeten we hem zoeken?"
„We hebben geen tijd om daarover te be
raadslagen", hernam de hertogin; „we moe
ien handelen. Laten we hem gaan zoeken", en
Itij plaatste zich aan het hoofd harer onder-
|geschiklen.
„Neen, neen, Mevrouw," riepen zij allen. „In
Ideze vreeselijke koude moet u niet naar bul
■ten gaan. Wij zweren u,. dat wij onzen jongen
ester thuis zullen brengen."
„Ja", zei nu de gouverneur, „ik zal mij
pan het hoofd stellen."
I Slechts met moeite liet de hertogin zich
jVerhalen niet mee te gaan, doch zij wilde het
Iferras niet verlaten, waar zij de toortsen kon
Jakijken, die haar haar kind zouden terug
brengen. Zij trokken in de richting van Sedan.
Pe sneeuw, die opnieuw begon te vallen,
Priemde hun in het gezicht en wischte de spo-
l'tn van den vluchteling uit.
J De gouverneur werd door de schildwacli-
Pa herkend en mocht de stad binnengaan,
Poch de poort, waardoor hij ging, was niet
Jfezelfde als die, welke Henri genomen had,
i Jood at hij op zijn vraag of men den zoon van
pfcn hertog ook gezien had, een ontkennend
_PUwoord kreeg.
„Laten we naar het gebouw van de inten
dance gaan, waar de hertog slaapt", zei Vas
signac legen de bedienden. „Daar zullen we
hem misschien vinden en als hij daar niet is,
zal zijn vader ons helpen zoeken."
Toen zij het gebouw naderden, ontstelde
men daar niet weinig. Men dacht aan ecu
nachtelijken aanval en de hertog van Bouil
lon kwam gewapend naar buiten. Toen hij
den gouverneur van zijn zoon ontwaarde, riep
hij uit: „Wat is er gebeurd? Verkeert de her
togin of mijn zoon in gevaar?"
Vassignac vertelde het gebeurde.
„Ik wed, dat de bengel op de wallen is, in
een of ander bivak en zich daar krijgsavontu
ren laat verhalen," zei de hertog, die zijn zoon
Wel kende. „Laten we hem daar maar eerst
gaan zoeken".
Hij ging met den gouverneur voorop. Bij het
eerste bivakvuur, waaromheen de soldalen
van de wacht zaten, zei de dienstdoende offi
cier tegen den hertog: „We hebben hem ge
zien, maar we dachten, dat liïj naar u toe
girig;Tiïj heeft ons eenige vr&gcn lgcd«an over
de versterkte plaatsen en de kanonnen enl
vervolgde toen zijn weg, terwijl hij zei: „Zoo
wil ik over de wallen gaan."
Hetgezelschap ging nu ook verder. Bij hol
volgondc bivak zei men: „Uw zoon is drie
kwartier geleden voorbij gekomen; hij heeft
zich aan ons vuur gewarmd en uit onze Yeld-
flèsschen gedronken."
Tn liet derde bivak vernam hij: „hij is nog
geen kwartier geleden hier geweest; onze oude
sergeant hing allerlei krijgstafereelen op en
uw zoon riep uit: „Ik wou, dat ik daar bij ge
weest was." Toen hij wegging, zei hij: „Ik ga
naar het volgende bivak."
Weer trok het gezelschap verder. De kanon
nen op den wal kwamen donker uit tegen de
sneeuw. „Nu slapen zij", zei de hertog, „maar
als de vijand verschijnt, zullen zij ontwaken."
Plotseling scheen er zich iets in de scha
duw le bewegen. „Zou een soldaat tegen een
der kanonnen slapen?" riep de hertog uit.
De toortsen werden dichter bij gehouden en
hij herkende zijn zoon, die tegen liet kanon
lag, alsof hij rustig in zijn bed sliep.
Er kwam een Irotsclic glimlach op liet ge
laat van den hertog, toen hij zijn zoon her
kende.
„Heila, de vijand!" riep hij, terwijl hij de
toortsen liet uitdooven en den kleinen Henri
aan een been trok.
„De vijand!" herhaalde Turenne nog half
slapende. „Laat hem maar komen, ik zal mij
wel verdedigen!"
En hij nam een krijgshaftige houding aan.
Zijn vader klemde hem stevig in zijn armen.
„Krijgsgevangen gemaakt!" riep hij uit.
„Zijt gij het, vader!" riep de jongen, terwijl
hij de slem zijns vaders herkende.
„Ja, ik ben het. Je hebt er zeker niet aan
gedacht, hoe ongerust je moeder en wij allen
waren, maar vertel mij nu eerst eens, waar
om je bent weggcloopcn."
„Ik wilde welen, Vader, of ik 't kon uit
houden in dezen kouden nacht buiten te sla
pen en of ik de vermoeienissen van den oor
log kon doorstaan en dus geschikt zou zijn om
uw orders te gehoorzamen."
De vader sloot zijn zoon nog steviger in de
armen.
.Voorwaarts, gevangene", zei hij lachend;
„ik laat je niet los, voordat je moeder je op
haar beurt gevangen heeft genomen."
De bedienden keerden nu in allerijl naar
het kasteel terug. De hertog van Bouillon
volgde met zijn zoon en den gouverneur. Reeds
van verre riepen zij: „Hij is gevonden. Wij
brengen den vluchteling mee!"
De hertogin snelde naar buiten en omhels
de haar zoon met tranen in de oogen. Zij
wilde knorren op het kind, dat haar zooveel
angst bezorgd had, maar kon haar woorden
niet vinden.
„Zijn loopbaan is vastgesteld", zei de her
tog, toen zij alleen waren. „We moeten hem
niet dwarsboomen."
Maar zijn zwakke gezondheid dan!" bracht
zijn moeder in het midden.
tDe buitenlucht zal hem sterker maken en
Ik voorspel, dat hij de roem van onze familie
zal worden!"
In zijn jeugd was Henri van Turenne zwak
en klein van stuk. Hij was bleek en had don
kere, schitterende oogen. Zijn moeder maakte
zich dikwijls bezorgd over zijn gezondheid cn
vreesde, dat het krijgsmansleven hem scha
den zou. Het was juist om te toonen, wat hij
doorstaan kon, dat hij in dien kouden nacht
was uitgegaan.
Het was ongeveer in denzelfden tijd, dat een
officier, een vriend van zijn vader, op het
kasteel dineerde. Henri had dien dag juist
over Alexander den Grooten gelezen cn
praatte over niets anders dan diens helden
feiten. De officier, die aardigheid in den jon
gen had, liet hem eens flink uitpakken door
hem tegen te spreken.
„De schrijver heeft hem erg opgehemeld",
zei hij, „hij beschrijft heelemaal niet het leven
van Alexander, zooals dit werkelijk geweest is.
„Waarom niet?" vroeg het kind.
„Omdat alles in het verhaal naar een won
der zweemt."
„Het grootsche, het heldhaftige is een won
der voor hen, die anders zijn aangelegd", ant
woordde Henry. „Ik voor mij, ik geloof aan het
leven van Alexander." Zijn oogen schoten vuur
en hij nam een uitdagende houding aan.
De hertogin trok, om haar zoon op de proef
te stellen, partij voor den officier. „Mijnheer
heeft gelijk", zei zij; „heel dat roemrijke leven
is slechts een dichterlijk verzinsel."
„Ik wil u niet tegenspreken, Moeder, maar
ik kan u toch niet gelooven," riep het kind
uit. „Ik voel, dat Alexander bestaan heeft, dat
hij groote dingen heeft gedaan; 't is net alsof
ik me aan hem verwant voel."
„Door een verren voorvader?" vroeg zijn
moeder lachend.
„Wie weet? Noch u, noch mijnheer kun
nen mij overtuigen."
Boos ging Henri de kamer uit.
Men meende, dat de jongen naar zijn eigen
vertrek was gegaan, doch toen de officier,
die dien nacht op het kasteel logeerde-,
's avonds zijn kamer opzocht, vond hij daar
Henri met opgeheven gelaat en een uitdagen
de houding aannemend. De jongen trad hem
tegemoet en zei:
„U heeft mij straks beleedigd, mijnheer, in
«en held, dien ik vereer; ik heb u geantwoord
on een :wlize« iwaaruit u kon befiriiDen. dat
het mij ernst was; ik kom u voldoening vragen.
„Dal wil ik heel gaarne," antwoordde de
officier, die een vaderlijken glimlach niet hun
onderdrukken: „maar wc moeten in alle stil
le duelleciaiUi Ier wille van je moeder, die er
zich zeker tegen, zou verzetten."
„Ja, mijnheer hernam. Henri, „in alle .stil
te. Morden 'bij het aanbreken van den dag in
het park bij. drie groote olmen. Neemt u daar
mee genoegen?
„Zeker, ik zal zorgen er te zijn."
Zij groetten elkaar vormelijk en Henri ging
naar bed, nadat hij aan zijn gouverneur ge
zegd had, deii volgenden morgen vroeg op tc
willen staan. Deze durfde hem niet dwars
boomen, maar waarschuwde de hertogin.
Toen de dag aanbrak, wapende ilenri zich;
doch Jiij verborg zijn wapens onder zijn lder-
ren.
„Goeden morgen, mijnheer," zei hij tegen
mijnheer de Vassrgnae, die zich nog eens
omkeerde in zijn bed. En hij gmg dc kamer uit.
Terwijl hij zich naar de afgesproken plaats
begaf, zag hij den officier cv lahgS^éenando
ren weg heen gaan. Zij groetten -Hkfiar. en
toen zij bij de olmen gekomen ware natrokken
zij hun jassen uit, haalden hun degens uit te
schccde en maakten zich gereed-om elkaar
aan te vallen.
Op dit t>ogenblik glcelf er* een zwarte scha-
dtuv langs de boomen. „Een hert, dat onze
getuige wil zijn," zei de officier glimlachend.
^„KlaaT," riep 'Hém I, '3ie 'verlangde te Be
ginnen.'Maar juist, toen hij zijn tegenstander
wilde aanvallen, vöeldc hij ecu hand, die zijn
arin tegenhield.
|s,U, hier, Moeder," riep hij uit, terwijl hij
rich omkeerde.
„Ja, ik wil je getujgc zijn", zei de hertogin.
„Jij hndt gelijk, mijn jongen: Alexander is
werkelijk een heïd; de schrijver heeft niet
overdreven."
„Dat beleekenl dus, Moeder, dat dit duel
billijk is en ik het moet voortzetten.
En hij stak opnieuw zijn degen uit.
„Tenzij 'mijnheer inziet, dat hij zich vergist
heeft en zijn ongelijk erkent", hernam de her
togin.
„Ik duelleer'liever", zei Henri.
„Waarom?" vroeg zijn -moeder lachend.
„Een vijand tot pvergave dwingen is evi.11
roemrijk als hem dooden."
„Hm I dat weet ik niet,'', mompelde Ilenri.
„Hoe denkt gij hierover mijnheer?" vroeg hij,
terwij lhij zich tot zijn tegenstander wenddt
„Ik denk, dat je een dappere jongen bent",
riep de officier uit, „en dat Alexander best
een van je voorouders zou kunnen zijn. Kom
jongen, laten wc naar je vader gaan cn hem
het voorgevallene vertellen."
Ilenri ging mee, maar zei nog binnens
mond: „Ik zou toch graag geduelleerd willen
hebben."
Niettegenstaande al Turenne's strijdlustige
gevoelens had hij toch een zeer medelijdend
cn gevoelig hart.
Wc zullen er hier een paar voorbeelden
van geven:
Eens zag hij, dat een zijner soldaten, door
honger en vermoeienis uitgeput, aan den voet
van een boom in elkaar gezakt was. Hij zette
hem op zijn eigen paard en ging zelf te voet,
totdat hij een der wagens bereikt had, waar
hij den ongelukkige in liet plaats nemen.
Bij het beleg van Saint-Venant zag men
hem zijn zilveren vaatwerk in stukken slaan
en het onder zijn soldaten verdeelcn, omdat
zij geen soldij ontvingen.
Nooit wilde hij zich aan afpersing schuldig
maken. Een officier, die hem een middel aan
de band had gedaan om vierhonderd-duizend
francs te verdienen, zonder dat iemand er iels
van bemerken zou, antwoordde hij koel: „ik
ben u zeer verplicht, maar daar ik al meer
op dergelijke wijze in de gelegenheid ben ge
weest, zonder er van te profiteeren, zal ik op
mijn leeftijd niet meer van principe veran
deren."
Een zijner bedienden had hem eens in don
ker een harden klap gegeven. Hij viel op zijr
knieën, smeekte om vergiffenis en zei, dat
hij hem voor George, zijn kameraad, had
aangezien.
„Als het George geweest was", zei de maar
schalk Turenne, terwijl hij zich de pijnlijke
plek -wreef, „hadt je niet zoo hard moeien
slaan."
der stad beklommen. Een Bourgondische
vlag, op den muur geplant, fladderde in den
wind cn diende den vijand tot verecnigings-
punt. Ivarel de Stoute zelf stond mei zijn lans
bij de vlag. Jeanne Ilachette ziet de vlag; zij
ijlt naar den muur, steekt haar lans omhoog,
grijpt de vlag en neemt haar mede. Karei
vluchtte, het leger volgde hem en Beauvais
was gered door een vrouw.
Ter vereeuwiging der daad van Jeanne
Ilachet'le, gaf Lodewijk XI bevel lot een jaar-
lijkschc processie, waarbij de vrouwen voor
op moesten gaan. Jeanne Ilachette behield
de veroverde banier. Met de vlag in de hand
-hield zij, zoo lang zij leefde, den jaarlijk-
schen optocht vol; en toen zij stierf, werd
het zegeteeken in de Dominikaner kerk bo
ven haar graf opgehangen, waar zij den na
komeling nog verkondigt: Beauvais
werd door Jeanne Ilachetto ge
red.
Koelbloedigheid.
Keizer Hendrik V van Duilschland ver
overde in 1109 de provincies tusschcn de Elbe
en den Oder. Deze provincies behoorden des
tijds aan Polen. Koning Boleslas III stuurde
een gezant naar den keizer om hem ter ver
antwoording te roepen. Dc keizer dacht, dat
aanschouwen van zijn onmetelijke schatten
op don gezant, ridder Skarbek, grooten in
druk zen maken en liet een menigte vaten
brengen, die boordevol met goud gevuld wa
ren. Daarop zei hij:
„Nu zult ge zeker wel begrijpen, dat ik
genoeg troepen kan bezoldigen 0111 geheel
Polen tc veroveren?"
Zonder vam zijn stuk tc geraken nam
Skarbek een zeer kostbaren ring van zijn
vinger, wierp dien bij den voorraad goud en
zei slechts:
„Goud bij goud."
De keizer, die eerst zeer verbaasd was, be
toonde zich nu heel vriendelijk tegen den
man, die hem een lesic had gegeven.
De Wonderflesch.
Hiervoor gebruikt men een flesclijc, b.v.
een medicijnfleschjc, waarvan de opening
heel nauw is en dan nog een ander voorwerp,
b.v. een kom, die omstreeks vijf centimeter
liooger is dan de flescli. Nu vult men de
kom met water, doch het medicijnfleschjc
met rooden wijn. Hel laatste zet men in dc
kom met water, zoodat het water boven den
hals van het flesclije komt. Spoedig zal men
nu den wijn door den hals naar buiten zien
gaan, als een kleine zuil omhoog stijgen en
op het water zwemmen. Tevens zaf men
ook bemerken, dat het water van den wijn
inneemt.
Deze wederzijdsche ruiling heeft plaats,
omdat het water zwaarder is dan de wijn.
De waterdcelen dringen in de flesch en de
zooveel lichtere wijndeeltjes worden van hun
plaats omhoog gedrongen, waardoor zij ge
noodzaakt zijn op de oppervlakte van het wa-
kr te gaan. Ten slotte drijft de wijn boven,
.terwijl het water zinkt.
Nog geboft.
Bij het passeeren van een station valt een
reiziger uit een coupé. Hij komt gelukkig op
een zandhoop terecht, zoodat hij er met den
schrik en wat kleerscheuren afkomt.
Een conducteur snelt toe, en daarop zegt
de verschrikte reiziger:
„Wat moet ik nou beginnen?"
„O, mijnheer," is het antwoord, „u boft er
bij. Uw reisbiljet veroorlooft u onderweg één
keer uit te stappen."
Geestig antwoord.
De Leidschc geleerde Pietcr Burman, dit
van 1608 lot 1711 leefde, kreeg op hoogci
leeftijd een gezwel aan zijn beeu, helwcll
er zoo leelljk uit ging zien, dat men besloo
dit lichaamsdeel af te zetten.
Burman had vele vijanden, die zijn be«
grippen cn denkbeelden niet konden verdra-
gen, maar ook vele vrienden, die, nadat de
operatic nfgeloopcn was, hem kwamen be
zoeken en informeerden, hoe hij zich ge
voelde.
Och, zei Burman, ik lijd natuurlijk nog
veel pijn. Maar één troost heb tk toch.
En die is?
Dat mijn vijanden nu niet meer kunnen
zeggen, dat ik de slechtste man ben, die op
twee boenen rondloopt.
Merkwaardige berekening.
In een sigarenwinkel komL een keurig ge-
kleed heer en vraagt 5ü cents sigaren. De
verkooper pakt ze voor hem in en stelt zo
hem ter hand. De kooper neemt ze Aan, maar
geeft zo onmiddellijk weer terug, met liet
verzoek om ze toch maar - liever -te ruilen
voor 20 sigaretten van 2\ cent, uls het niet
te veel moeite is.
Dc bediende pakt de sigaren du&sweer uit,
legt zc in het kistje terug en geeft, zijn klajil
de gevraagde sigaretten; deze doet-ze in ziin
koker, wenschl goeden morgen en wil weg
gaan.
„Neem me niet kwalijk, mijnheer!' roept
de bediende hem na, „u hebt de sigaretten
nog niet betaald."
„Hoe bedoelt u dat?" vraagt de hcer,~„lk
heb zc toch tegen sigaren geruild."
„Ja, maar 11 hebt de sigaren nog niet be
taald."
„Die heb ik u clan ook teruggegeven."
„Ja, dat is waar, neem mij niet kwalijk,
mijnheer."
De „kooper" gaal don winkel uil cn laat
den bediende verbluft achter.
Kunstje.
Schenk een glas tot op een vierde na vol
mc-t water, giet er vervolgens olie bij, doch
zóó, dat er nog een randje van het glas over
schiet. Bind nu een touwtje of koord om het
glas en aan elke zijde nog een afzonderlijk
eindje touw, doch alles zoo stevig bevestigd,
dat men het in handen kan nemen en
het glas zich dan nog op een voet afstands
van elke hand bevindt. Slinger nu het glas
heen en weer, dan zult gij zien, hoe de olie
gelijk cn kalm blijft, terwijl liet water ei
onder hevig opbruischt.
Raadselrijmpje.
Een vreemd paard.
Ik ken een vreemd reusachtig paard,
Het heeft geen neus cn ook geen staart,
Hot heeft een groote vurige mond,
't Eet kolen o wel honderd pond.
En drinken doet het keer op keer
Wel vijftig liters en nog meer.
Daarom is 't ook vreeslijk sterk
En doet op één dag heel wat werk,
liet trekt wel vijftien wagens voort
En draaft soms uren ongestoord.
En zelfs in zijn snelste vaart,
Staan er twee mannen op dat paard.
De eene houdt hem bij het stuur.
De ander voedt hem uur op uur.
Zeg vriendje! denk eens bij den haard,
Hoe heet nu toch dat vreemde paard?
Van alles wat.
Jeanne Hachette,
de heldin van Beauvais.
Het was in het jaar 1472, dat Karei de
Stoute, hertog van Bourgondië, de stad
Beauvais met een talrijke krijgsbende bele
gerde, en daar hij den weerstand moede
werd, besloot hij stormenderhand te werk
te gaan. Reeds baanden de Bourgondiërs
met stormladders in de handen, zich een
bloedigen weg over de lijken hunner mak
kers, tot aan de laatste verschansingen; al
les in de stad geraakte in verwarring en
vluchtte. Daar trad een vrouw, Jeanne Ha-
chctte geheeten, de vluchtenden tegemoet.
Toorn sprak uit haar oogen en klonk uit
haar stem.
„Gij vluchtI" riep zij uit. „Hebt ge dan geen
vaderland, geen vrouwen en kinderen meer?
Lafaards, vlucht dan! Ik alleen zal hen ver
dedigen!"
Op het hooren van deze woorden keerde
de moed weder. Zij volgden de dappere
vrouw en gingen opnieuw den vijand tege
moet. Maar tot drie keer toe teruggedreven,
vluchtten zij in verwarring weer naar de
stad terug en tevergeefs trachtte Jeanne Ha-
chetle hen nog eenmaal moed in te spreken.
Rondom haar hoorde men het weeklagen
der verschrikte vrouwen; velen hunner ijl
den naar de kerken, anderen verborgen hun
kinderen onder de altaren.
"Daar verscheen Jeanne Ilachette weder.
„Gij aarzelt en vlucht, waar gij handelen
kunt!" riep zij. „De vrees beheerscht onze
mannen! Grijpt gij dan de wapenen, die zij
wegwerpen; wanneer zij vrouwen zijn, laat
ons dan mannen wezen! Volg mij!"
Die woorden uit den mond ecner vrouw
wekten eensklaps den moed der vrouwen op,
Elk haper zocht naar eon piek, en met .^an-
ne Hachette aan het hoofd, drongen de nieu
we amazonen met onstuimigheid den vijand
achteruit. Het vijandelijk leger verstomde en
wankelde.
Reeds Baddeu dc krijgslieden de muren
Het lekkere drankje.
1.
Frans is de dokter, en Roosje is ziek;
(niet écht, gelukkig, 't is spelen 1)
't regende erg en het hield maar niet op,
't tweetal liep zich te vervelen,
totdat vriend Frans nu dit grapje verzon
en 't spel van „dokter en zieke" begon.
2.
Ernstig kijkt Frans 'n hoogen hoed heeft
hij op
hij speelt meteen voor „ap'theker",
brengt voor de „zieke" een drankje vast
mee;
of het zal helpen? welzeker 1
3.
Roosje, „dc zieke" schiet haast in den lach,
proeft dan maar gauw van het drankje;
,,'t smaakt o zoo lekker!" zoo prijst zij
het luid,
,,'t helpt ook al, dokter, Ik dank jet"
„Ho, ho, niet alles in eens; geef eens hierl
„al te veel zou je licht schaden;
„weet je waarvan je nu ziek bent, juffrouw?
„Je hebt je maag overladen.
„Daarbij wat kou in den regen gevat
„Ja. ja", knikt Roosje, „maar 't drankj*
„helpt juist zoo goed en 't is lekker er bij.*«'f
,,'k Weet het en daarom..... ik dank jet
i
0.
,,'k Wil straks ook wit graag de „zieke*
eens zijnl"
brommend zegt Frans het, en Roosje
springt overeind, nu op eens weer herstel^
„goed broer, dan ruilen w' een poosje.'
7.
Nu eens is Roosje, dan Frans aan de beurt,
totdat het lekkere drankje
op is; wat hielp het de „zieken' to<
bestl
allebei zeggen ze: „dank jeP
HermanDi