0oof de Heügd.
linnerk-oomke'a kerseboom.
J1® door Ilermanna.
„Zoo'nen ollen doeneit, zoo'nen stao Ln den
>tuk?eeg", zei Hinnerk-oomke, terwijl hij bij den
eetJUden, knoestigen kerseboom op zijn bleek-
aao'eldje stond, „jao, 't is noe veur 't letst da
ber' ien veurjaor beleeft, in den harfst mot ji
eaJr oet 'k hê noe langs genogt gedold had.
il^Altiedcn blaoren, maor nooit karsen
geivaorveur hê 'k dan 'nen karseboom as 'k der
karsen van hooien kan!
Hinnerk-oomke liep nu met korte, afgeme-
deen stappen om den kerseboom heen en
zijn bruine, verweerde vuist tegen
oden doeneit."
Greet en Klaarlje, de kleine meisjes van
ten burgemeester, die bij Trien-meuke op de
.ank voor de keukendeur zaten, keken ver-|
chrikt bij deze bedreiging van Hinnerk-
Mmke tegen zijn kerseboom. Zij kwamen
fraag bij de oude luidjes op visite en dan was
leze boom met zijn lagen stam en breede,
n_LQoeslige takken bun een prettige kameraad.
5e konden er zoo gemakkelijk zonder hulp
nklimmen, deden gymnastische toeren aan
j€ le takken of zaten er schrijlings op bij he»
ïaardje spelen. Met groote oogen keken
r :e nu naar het bleekveld en probeerden 't zich
iroor te stellen hoe dit er wel zou uitzien
tonder den kerseboom.
a pieker erg raar", dachten ze.
„Neen, Hiunerk-oomke moet hem laten
ttaan", zei Greet op beslisten toon als slot'
som van haar overdenking.
„Dat deit he neit", sprak nu Trien-meuke
op droevigen toon zachtjes voor zich heen,
„o" neene. dat deit he neit. Hinnerk-oomke
het 't zich noe ienmaal in zienen bol zet dat
he der oet mot umdat he giene vrochlen
draogt en noe mot he der ok oet och erm,
de hoorn, dien mien Durk nog plant het as
eoo'n kerltjie" en zc wees met haar taan-
kleurig, rimpelig handje een hoogte van een
paar turven aan.
„Dirk, die al zoo lang in Amerika is?" vroeg
Greet.
„Jao"; Trien-meuke zuchtte; „as ik
den karseboom anziên denk ik altieden an
Durk, maor de baos" ze wees op llinnerk-
oomkc „de baos zeit: je magge gien min-
schen en planten vergelieken, dft 's zundig;
de baos is dan ok wol zoo bar gclierd, altie
den is he an 't prakkezieren, maar ik
kan 't toch neit laotcn altieden as k
den karseboom anzien, denk ik an mienen
Durk en noe zal he der oct motten!"
„Als we nu's met ons drieën aan Hinnerk-
oomke vroegen of hij mocht blijven staan",
zoo stelde Klaarlje hoopvol voor.
Trien-meuke schudde 't hoofd.
„Och neene, as de baos zoo wal in zienen
bol het, dan helpt der gien redenaozie teugen.
De baos zeit: lie het langs genogt lankmuidig-
hied betoond en noe is 't oet. Neene, de karse
boom van micn jungske, mienen Durk, het
wol zien lelstc veurjaor beleefd!"
„Maar als er nu van 't jaar toch nog 's ker
sen aankwamen", opperde Klaartje, die het
zoo gauw niet opgaf, „er zit toch bloesem
aan, kijk maar!"
„Zoon iel biömke, dat zeit niks, dat het he
lelie jaor had", zei Trien-meuke mistroostig;
„neene, ft is wol waor zoo as de baos 't oet-
drokl: „'l is 'nen doeneit", maor ik kan
toch zoo slecht kwiet."
Hinnerk-oomke kwam met stijve, afge
meten passen op de bank toegestapl; Hinnerk-
oomke was stijf en afgemeten in al zijn doen.
Houterig ging liij naast zijn vrouw zitten.
„Mag hij niet blijven staan?" vroeg Greet,
terwijl ze naar den boom wees.
„Toe, alsjeblieft!" zei Klaarlje smeekend.
„Neene, mien wichtje", sprak Hinnerk-
oomke plechtig; „he is me langs genogt 'ne
argernis weesl; 'k zou der zunde an bedrie-
ven zoo 'nen doeneit nog in zien kwaod te
•tieveu."
„Maar als cr nu van 't jaar nog 's tien pond
lekkere kersen aankwamen", zei Klaartje cn
ze zag hem vol verwachting aan.
„Dan kost he blieven", klonk het op den-
xelfden plechtigen toon.
De kinderen keken op naar de schaarsche
bloesems.
„En als er nu maar 's twee pond aankwa
men
„Df één ofeen half", waagde Greet
le' veronderstellen.
Klaarlje hield haar adem in. Wat zou nu
t antwoord wel wezen?
Maar hoor, daar klonk 't weer even be
daard: „Dan kost he blieven."
Nu waren ze gerustgesteld. Ze vonden, dat
de kansen toch nog niet zoo slecht stonden:
er waren toch bloesems aan; die kon
Hinnerk-oomlce toch maar niet wegredenee-
ren.
Op den terugweg hadden Greet en Klaartje
het druk over den kerseboom van Hinnerk-
oomke en Trien-meuke en thuis kregen vader
en moeder 't verhaal in geuren en kleuren te
hooren.
.Moeder, zou u denken, dat er nog wel een
half pond aan komt?" vroeg Greet.
Kindlief, hoe wil ik dat welen, ik ben
geen tuinman lachte moeder. „Je moet maar
lelkens eens gaan kijken hoe 't met de bloe
sems staat; je weet wel, als je de bloempjes
niet meer ziet, komen er kleine, groene bol
letjes te voorschijn; die worden grooter en
grooler, de zon stooft ze langzamerhand
zacht en rood er
„Dan zijn de kersen er!" riep Klaartje vroo
lijk uit. „Ik ga vast eiken dag uit school kij
ken, hoorl"
„Ik ook", zei Greet.
De kinderen hielden woord. Eiken dag gin
gen ze naar Hinncrk-oomke's bleekveld. De
oude kerseboom had zeker nog nooit zooveel
belangstelling ondervonden, 't Scheen heusch
idat hij 't op prijs stelde en zijn best deed
z'n bloesems zonder mankeeren voor kleine,
groene bolletjes in te ruilen.
Greet en Klaartje gaven thuis getrouw ver-
jlag van zijn vorderingen, zoodat ieder er
goed van op de hoogte bleef,
i Maar op een ochtend na een stormnacht
jtwamen de kinderen terneergeslagen thuis.
Bleekveldje lag bezaaid met groene bol
letjes aan steeltjes: allemaal afgewaaide, nog
Wirijpe kersen.
^Er zitten er nu neg maar een stuk of wat
aan", jammerde Greet, „zou dat wel een half
pond wezen?"
„Hinnerk-oomke zei, dat hij 't wel gedacht
had, want dat deed die kerseboom altijd!"
Maar moeder, 't kwam toch door den storm,
de kerseboom kon liet toch niet helpen!" riep
Klaartje onder tranen.
Moeder had maar werk haar kleine meisjes
tot bedaren le brengen. Er zouden een paar
vroolijkc neven komen vader was al naar
den trein om hen te halen wat zouden die
er wel van zeggen, als Greet en Klaartje er
straks nog zoo beschreid uitzagen?
De neven kwamen. De neven hoorden 't ver
haal over den kerseboom aan en waren vol
belangstelling. Zij hadden verstand van
vruchtboomen, beweerden ze; als Greet en
Klaartje straks weer naar school waren, zou
den ze dien boom wel eens gaan bekijken, -
misschien dat zij er nog raad op wisten.
In een oogwenk verhelderden de gezichtjes
nu. De kinderen hadden veel vertrouwen in
de knapheid der groote neven.
„Als er maar een half pond aan komt", zei
Greet, „dón mag hij blijven staan voor Hin
nerk-oomke."
Toen zij 's middags uit school kwamen hol
len, verlangend 't oordeel der neven te hoo
ren, werden zij verblijd met de tijding dat
„er misschien nog wel een pond van terecht,
zou komon." Maar, dan moesten zij ook pre
cies doen wat de neven zeiden.
Dit beloofden Greet en Klaartje grif.
Veertien dagen lang mochten ze niet meer
naar den boom gaan kijken,zei neef Karei,
want daar kon hij op 't oogenblik niet goed
tegen.
Dc kerseboom schaamde zich, omdat hij
zooveel groene bolletjes had verloren en
zou nu uit verlegenheid, ook wat hij nog
over had, wel eens kunnen loslaten, voegde
neef Bert er bij en hij zette een heel ernstig
gezicht.
Nu, dit was natuurlijk maar een grapje,
dat begreep Greet best Klaartje was eerst
nog in twijfel of 't niet echt waar kon zijn
maar, grapje of niet, dat deed er niet toe
"de neven, die er verstand van hadden, zei
den, dat ze er in veertien dagen niet heen
moesten gaan, en daaraan zouden ze zich nu
ook houden.
„Hé over veertien dagenGreet was
aan het uilrcker.cn „dan ben ik jarig! Wat
leuk!"
„Zijn jullie er dan nog?" vroeg Klaarlje.
„Neen, maar dan komen we weer terug
om Greet te feliciteeren en meteen naar Hin-
nerk-oomke's l-.erseboom le kijken."
Greet keek er neef Bert onderzoekend op
aan of dit nu niet weer een grap was, maar
neen, 't scheen toch wel meenens te zijn,
moeder ging er dadelijk op in. Er werd af
gesproken, dat zij den vorigen dag al zou
den komen, om den keelea jaardag mee
te kunnen vieren.
Leuk hoor! Dat was wat prettigs om op te
kijken!
Zoo triestig als de zusjes 's ochtends waren
geweest toen de neven kwamen, zoo vroo-
lijk waren ze bij 't afscheid. Als je 't niet
beter wist, zou je gedacht hebben, dat ze blij
waren met kun vertrek.
„Tot over veertien dagen", riep Greet en
Klaartje hun ra, toen ze al bij 't hek waren
en: „tot over veertien dagen", riepen de neven
terug, „zorgen jullie er maar voor, dat je een
mand klaar hebt slaan voor de kersenl"
Veertien dagen gaan gewoonlijk gauw voor
bij, maar nu schenen ze te kruipen, 't Was
heel moeielijk, veel moeielijkcr dan ze ge
dacht hadden, de belofte te houden, die ze
den neven hadden gegeven. Greet en -Klaartje
waren er toch zoo benieuwd naar hoe 't wel
met den kerseboom zou wezen en nu mochten
ze er niet heen. Als ze er Hinnerk-oomke of
Trien-meuke nu maar eens naar hadden kun
nen vragen, maar de oudjes kwamen hoogst
zelden in het dorp, ze bleven stilletjes op hun
eigen erf en daar was 't nu immers voor de
meisjes verboden toegang.
Toen ze op zekeren dag, uit school thuis
komend, een schaal vol rijpe kersen op tafel
zagen staan, werd het nog moeielijker 't vol
te houden. Er waren dus al rijpe kersen!
Of de groene boüetjes van Ilinnerk-oomke's
boom ook al ïood en zacht zouden geworden
zijn?
„Nog vier dagen geduld", zei moeder, die
er medelijden mee kreeg, „dan gaan we met
ons allen kijken hoe 't met den kerseboom
staatl"
„Daar beginnen we den jaardag dan mee"
stelde vader voor, „allen in optocht naar
Ilinnerk-oomke's kerseboom
En ja, zoo gebeurde het ook, toen ten laatste
de lang verwachte dag was aangebroken.
Dadelijk na 't ontbijt trokken ze er op uil:
vader, moeder, de jarige Greet, Klaartje en
de neven. Wat Hinnerk-oomke en Trien-
meuke voor oogen opzetten, toen ze 't gezel
schap regelrecht op hun huisje zagen aan
komen l
Trien-meuke deed de deur al open.
„Hê 'k van mien leven, zooveul bezuik",
mummelde ze, 'l hoofd in verbazing schud
dend.
„Trien-meuke, ik hen jarigl" riep Greet
vroolijk uit, „ik ben vandaag jarig!"
„En nu komen we naar den kerseboom kij
ken, of er wat aan zit", juichte Klaartje.
„Karsen? Och mien leive tied", zei 't oudje
meewarig, „as ze der an waoren, zou k ze
geerne geven, mien wichtje, maor
„Karsen", zoo liet zich nu ook de plech
tige stem van Hinnerk-oomke uit de achter
hoede hooren, „karsen, die mot ji bi mi
neit zuiken; mien boom is 'nen doeneit, he
mot der oet in den harfst, borgemeister,
borgemeister, maor mien wiefke liet der dan
maor daonig op teugen."
„Jao borgemeister", zei Trien-meuke erg
beverig, „jao, as 'k hum anzien, dan mot ik
altieden an mien jungske, mienen Durk den
ken, die hielkendal an 't andere zied van 't
groote waoter is
Greet en Klaartje waren onderwijl al om
't huisje heengeloopen en hadden de neven
meegetrokken.
„Er zit niks aan", riep Greet teleurgesteld,
toen ze bij de bank was.
„Hè," zei Klaartje, „hoe saai!"
Maar toen kwamen ze dichterbij en ja
daar schemerde wat roods nóg wat
dichter er bijvlak er bij „O, o,
o", juichten de meisjes en sprongen vroolijk
in 't rond, „er zijn wèl kersen aan!
Trien-meuke kom gauw wel een half
pond, neen, stellig wel een pond! Kijk, hier
zitten er nog meer, en dóór en ginds
o, kom toch gauw kijkenP
Nu stonden ze allen om den ouden kerse
boom heen, de kinderen on de groote inen-
schen.
Vader, moeder en dc neven lachten maar
om de verrukking van Greet en Klaartje,
Trien-meuke schudde 't hoofd en was spra
keloos van verwondering, maar Hinnerk-
oomke keek wat wantrouwens naar „zien ol
len doeneit", terwijl hij met korte, stijve be
weginkjes dichterbij kwam.
„Hinnerk-oomke, we mogen ze immers wel
plukken?" vroeg moeder toen gauw, en naar
hemjoegaande gaf ze hem. een knipoogje van
verstandhouding.
,,'t Treft mooi voor de meisjes dat de ker
sen juist aan de onderste takken zitten", zei
vader, „kijk 's wat aardig, telkens bij trosjes
van vier en vijf bij elkaar, zoo heb ik 't
nog nooit gezien 1"
Er werd een trapje gehaald, want Greet
en Klaartje vonden dat dit bij het kersen
plukken behoorde, al konden ze op gewone
tijden wel zóó in den boom klimmen.
Hinnerk-oomke, die na een apartje met moe
der niet meer wantrouwend keek, bracht ook
een weegschaal aan.
„Ik mot 's kieken of 'k mien gewicht wol
kricge", meesmuilde hij.
„Wol hè "k van mien leven", lachte Trien-
meuke, die nu de toedracht begon te begrij
pen, „dei jungeheerkens oet stad weilcn
toch altieden wat neis oei le denken" en
ze lachte zóó, dat moeder haar naar do
bank moest brengen om wat te bekomen.
„Er zitten draden aaai, zwarte draden",
riep Klaartje, die de eerste kersen gegrepen
had, verbaasd uit.
Greet keek naar de neven. „O, nu begrijp
ik 't al, wat uiig bedacht", juichte ze
„jullie hebt ze er aan gehangen o wat
een slimmerds 1 Maar 't geldt tocli, niet
waar Hinnerk-oomke, het geldt tochl De af
spraak was: a 1 s ze er aan hangen, we
hebben niet gezegd: er aan gegroeid
z ij nf'
„Dat weit ik nog neit", begon Hinnerk-
oomke, nu quasi gewichtig doende, „ik mot ze
ierst op schaol hebben, 't kosten wol eris
gien echte karsen wezen en ik mot mien
gewicht ok hebben t e in pond hè wi
zegdl"
„Neen, neen, een half pond was ook al ge
noegriepen de kinderen, „is 't niet waar
Trien-meuke?"
't Oude vrouwtje, nu weer wat bekomen,
knikte.
„Jao, jao, dat hè ji zegd, maar noe begriepe
ik nog neit wannier de jungeheerkens dat
klaor speeld hebben, gusteraovond waoren
ze der nog neit an."
„Vanmurgens in de vrougte liê ze 't gewis
daon", zei Ilinnerk-oomke, „ik docht ok a)
dê 'k zoo wat smuuspellen heurde op 't pad."
„De jongens waren wel erg vroeg op", zei
Greet nadenkend; „Jans vertelde dat ze do
voordeur al uit waren, toen zij beneden
kwam."
Maar de neven zeiden niets, ze lachten
maar en hielpen de laatste kersen, die wat
hoog zaten, plukken.
Toen werden ze in triomf naar de weeg
schaal gebracht. Hinnerk-oomke hield zich
eerst nog alsof het volstrekt tien pond zou
moeten wezen, maar gaf ten slotte toe, dat
hij met één pond ook al tevreden zou zijn.
't Bleek, dat 'i er drie waren. 1
Neen, nu had Hinnerk-oomke volgens
recht en billijkheid toch niets meer te zeg
gen; hadden ze aan zijn boom gehangen of
niet?
„Een man, een man, een woord, een
woord, Hinnerk-oomke", sprak vader bij
't afscheid nemen met krachtige stem, toen
de oude man 't alles maar op een grapje
voor de kinderen wou gooien en warempel
nu weer zijn standpunt tegenover „den olleo
doeniet" zou gaan innemen.
Hinnerk-oomke schrikte er van op; hij
schoof zijn pet heen en weer dat was
een raar geval voor den nauwgezetlen,
ouden baas, ja, hij had zijn woord gegeven,
als je 't zoo wou opvatten; „jao 200
kwam 't er eindelijk langzaam uit, „jao, as
borgemeister dat meint, jao dan mot
't ook maor zoo wezen nog ien jaorke
zal 1c lankmuidighicd betoonen, jao, daor
hê je mien hand, borgemeister!"
Of Trien-meuke blij wasl Nu kon ze weer
een heel jaar lang naar dén kerseboom
kijken en dan meteen aan haar Dirk den
ken die „hielkendal an 't andere zied van
't groote waoter" was.
En als 't nu weer voorjaar is, zal Hinnerk-
oomke dan weer zeggen, dat de kersenboom
er met den herfst uit moet? Wel, wie
weet of de „olie doeniet" tegen dien tijd, zijn
leven niet betert, je kunt het nooit weten
en anders - ik heb er zoo wat van
hooren mompelen, dat Dirk van plan is
over te komen om zijn oudjes nog eens te
bezoeken, misschien weet hij er dan ook
nog wel wat op te bedenken om den boom
nog een jaar te sparen.
Wees er dan maar zeker van, dat Greet
en Klaartje daartoe wel een handje mee zul
len helpen I
trekken. De wakkere gravin liet uil bezorgd
heid voor haar onderdanen de brug, welke
bij die stad over dc rivier lag, zoo spoedig
mogelijk afbreken en een heel eind verder
een nieuwe leggen, want, dacht zij. als die
roofgierige Spanjaarden zoo dicht langs de
stad trekken, kan al licht hun begeerlijkheid
worden opgewekt; ook gaf zij den bewoners
van alle plaatsen, waardoor dc marschroute
van het leger voerde, verlof om hun kost
baarste bezittingen bij haar op het slot te
Rudolsfadt in veiligheid te brengen.
Weldra naderde de Spaansche krijgsbevel
hebber in gezelschap van den hertog van
Brunswijk en diens zonen. Hij zond een bode
vooruit om de gravin te verzoeken of hij en
deze vorsten de eer mochten hebben bij de
gravin te ontbijten. Wie zou zulk een beleefd
verzoek, door iemand gedaan, die eenige
duizenden soldaten achter zich had, kunnen
afslaan? De gravin liet dan ook weten, dat
Zijne Excellentie zou worden verwacht, zoo
hij voor lief wilde nomen wat het huis kon
opleveren; zij zou haar best doen. Van die
gelegenheid maakte zij tevens gebruik om
nog eens aan 's Keizers sauvegarde te her
inneren en aan te dringen op de stipte na
koming daarvan.
Een vriendelijke ontvangst en een wei-voor
ziene tafel wachtten den hertog, llij maakte
de gravin een compliment, dat dc Thüring-
sche dames een goede keuken hun zorg niet
onwaardig achtten en de gastvrijheid in
hooge eere Iiielden.
Pas had men echter plaats genomen, of er
word een koerier voor de gravin aangediend.
Zij verliet het vertrek, cn vernam dat de Span
jaarden in sommige dorpen geweld gepleegd
en de arme boeren van hun vee beroofd had
den. Door zulk een trouweloosheid ontsteld,
verloor zij echter haar tegenwoordigheid van
geest niet. Zij beval haar bedienden zich in
alle stilte te wapenen en de slotpoorten goed
te grendelen. Daarna trad zij de zaal weer
binnen, waar de vorsten nog aan den disoh'
zaten. In de krachtigste bewoordingen be
klaagde zij er zich over, dat de belofte, door
den keizer gedaan, zoo slecht werd nageko
men. Lachend werd haar ten antwoord ge
geven, dat men bij het doortrekken van troe
pen zulke kleine onheilen niet kon voorko
men en dat dit nu eenmaal soldatenmanier
was. „Dat zullen wij) dan eens zien", riep de
gravin, vertoornd over dit antwoord. „Mijn
armen onderdanen zal het hunne worden te
ruggegeven ofterwijl haar stem drei
gend werd, „vorstenbloed voor ossenbloed!^
Na deze duidelijke en bondige verklaring ver
liet zij do zaal, welke tn weinigo oogenbiikken
vol gewapenden was, die zich wel heel eer
biedig maar toch met onlbloote zwaarden in
de Band achter de stoelen der vorsten plaats
ten, om verder bij het ontbijt te bedienen. Bij
het binnentreden der krijgshaftige schaar ver
schoot Alva van kleur; niet heel opgewekt
waren de blikken, waarmede de gasten el
kander aanzagen. Ver van het leger, omringd
door een troep gewapenden, zagen zij ln, dat
het hier zaak was de belccdlgdc dame, het
kostte wat het wilde, te verzoenen. Hendrik
van Brunswijk was de eerste, die zich ver
mande, en barstte in een luid gelach uit. Hij
had er een vernuftigen uitweg op bedacht cn
hield zich, alsof hij hot gansche voorval als
ln scherts opnam; hij prees de gravin over
haar zorg voor haar onderdanen en haar
vastberadenheid. Hij verzocht haar zich rus
tig te gedragen en nam op zich den hertog
van Alva tot al wat recht en billijk was to
bewegen. Dc hertog was in deze omstandig
heid ver van onverbiddelijk en zond ©ogen
blikkelijk een bevel naar het leger, dat het
geroofde vee zonder uitstel aan de rechtma
tige eigenaars moest worden teruggegcvoEL
Zoodr* de gravin zekerheid had bekomen,
dat aan Bet bevel van den hertog gevolg was
gegeven, bedankte zij haar gasten vriendelijk,
die zeer beltefd afscheid van haar namen.
Op sandaaltjes.
Een klein verlegen jongetje
bij ons in 't tuintje stond,
hij tilde hoog zijn schortje op
en keek maar naar den grond.
„Broer teentjes heeft", zei *t ventje steeds
en stak zijn voetjes uit
geen schoentjes en geen kousjes aan
had onze kleine guit.
3.
Sandaaltjes droeg hij't stond wót leuk
zijn teentjes bleven vrij,
hij Yond dit zelf heel int'ressant,
vandaar daf hij 't steeds zei.
4.
„Broer teentjes heeft 1" wij stonden stil
om 't kleine ventje heen
en met zijn eigen schoeisel was
met eentje meer tevreên.
Sandaaltjes wilden wij ook aan!
te loopen zooals hij
't was voortaan onze grootste wcnsch
met onze teentjes vrij.
HERMANNA.
Hoe Grrvcn Ca^BaHsia van
Schwartzbui^g aan den Bzijnaavn
van de heldhaftige kwam.
De hertog van Alva 't is wel een naam,
die ons nog doet huiveren, als wij denken
aan al het leed, dat hij eenmaal over ons
vaderland heeft gebracht! En toch heeft die
zelfde onverzettelijke man, die zich door niets
liet afschrikken, eens aan een diner aange
zeten, waar hij niets op zijn gemak was, cn
die hem heeft doen vcrblceken was een
vrouw.
Toen Karei V in 1547 de Protestantsche
vorsten bij Mfihlberg verslagen had en van
daar zegevierend naar Zwaben trok, verleen
de hij op haar verzoek aan de gravin van
Schwartzburg een sauvegarde, dat is een
stuk, waarin aan de doortrekkende keizer
lijke troepen ten strengste verboden werd
haar of haren onderdanen eenigen overlast
aan te doen; daarentegen verbond de gravin
zich tegen billijke schadevergoeding brood en
bier te doen leveren aan de Spaansche troe
pen, die bij Rudolstadt over df Saaie zenden
Van alleg wat.
Kortheid.
Het is een bekende aardigheid, hoe twee
onzer (lichters elkander niets wilden toege
ven in het maken van korte rijmpjes, zoodat,
toen de eene gezegd liad: „Vet smet", de an
der er onmiddellijk op liet volgen, terwijl hij
de daad bij het woord voegde: „Ik tik".
Minder bekend is misschien de volgende
briefwisseling in het Latijn gevoerd tusschen
twee Fransche schrijvers, waarvan de een
schreef „e o r u s" (ik ga naar buiten), en de
ander antwoordde: „I" (ga).
Een antwoord, dat doel trof.
Baas Jansen had veel last van zijjni twist
zieken buurman. Deze Bet zijn geit steeds in
de buurt losloopen, die dan ook meermalen
in het tuintje van baas Jarnsen schade aan
richtte. Op zekeren morgen vond deze de
geit weer in zijn tuin. Hij dreef haar naar
het huis van zijn buurman terug en zei tegen
hem: „Nu heb ik uw geit nog een® terugge
bracht; als zij weer in mijn tui'n kotout..
„Nu", viol de driftkop hem in die rede, „wat
zul je dan doen?" „Wel", antwoordde de
ander heel kalm, „dan zal ik je haar weer
terugbrengen."
Sedorl dien dag kwam de geit niót meer
in baas Jansen's tuintje.
Tweeërlei vloeistoffen In een gla
gieten zonder dat zij zich mengen
Men kan in een glas, dat half met bier ge
vuld is, water gieten, zoodat beide vloeistof
fen onvermengd blijven. Men laat hiertoe het
water langzaam door een schoenen doek loo
pen. Hel bier, dat door zijn zwaarte onder
blijft, kan men met een rietje opzuigen zon
der dat men water in den mond krijgt. Men
moei er echter voor zorgen, dat men het1 lüvcn-
rietje tot op den bodem van het glas steekt.
Die was gevat I
George's vader was notaris op een dorp.
Zijn huis stond nogal eenzaam. Op een don
keren wintermiddag gebeurde liet dat
George vlak bij huis werd aangegrepen
door een ruw uitzienden kerel, die stellig
meende dat de notaris uit was. De man zei
dreigend tot George: „Als je me niet dadelijk
zegt waar je vader z'n geld bergt, dan sla
ik je 't hoofd van den romp."
„Alsjeblieft niet," zei George, die door den
schrik zijn tegenwoordigheid vnn geest niet
verloren had, „ga maar in die kamer, daar
is een oud jasje en daar zit de sleutel van de
brandkast in."
Een paar minuten later werd de indringer
door den notaris en zijn klerk de deur uit
gesmeten. Toch had George de waarheid
gesproken: de sleutel van de brandkast zat
in een oud jasje, maar de slimme jongen
had er niet bij gezegd, dat in het jasje zijn
vader zatl
Een goedkoope telefoon.
Het is geen electrisohe telefoon, maar toch
een instrument dat „in de verte klinkt'', en
daarom een telefoon genoemd mag worde;!»
't Is gemakkelijk te maken.
Van niet te stijf karton worden twee be
kers gemaakt, gelijkend op die welke men
wel gebruikt om cDobbelsteenen in te schud
den. Precies in 't midden van den bodem
maakt men een gaatje, waar een sterk touw
door heen kan. Dat touw maakt men aan een
houtje vast Het touw kan twintig meter lang
zijn, zelfs nog wel langer.
Twee kinderen, die met elkaar telefoneeren
willen, nemen ieder zoo'n beker, en gaan
zoover van elkaar af staan, dat het touw
sterk gespannen is. Spreekt dan de een in;
den beker, terwijl de ander den beker aan 't
oor houdt, zoo worden zelfs zacht gesproken
woorden verstaanbaar. Langs het touw
wordt het geluid voortgeplant, maar het
louw moet dan ook steeds sterk gespannen