U
door de |Jea$d.
Hei VlucUteiland.
Naar het Engelsch van
MABEL MACKNES4
Vertaald door C. H.
hoofdstuk: l
Een Uitnoodiging.
Dominé Selby, zijn vrouw ca hun zeven
jongens en meisjes zatem om de eenvoudig
Voorziene ontbijttafel in de pastorie. Aan het
hoofd zat mevrouw Selby achter een grooten
'trekpot en een blad met keurige, witte be
iers, op elk waarvan in gouden letters de
paam van den eigenaar of de eigenares prijk
te. Nadat zij alle bekers gevuld en rondge-
geven had, nam mevrouw Selby een brief in
dc hand, die naast haar bord lag en met de
morgenbeslclling gekomen was. Zij begon
hem voor den tweeden keer door te
lezen. Dc brief kwam uit een groote stad
nit het midden van Engeland, waar een
oude vriendin van mevrouw Selby, juffrouw
Turner, woonde. Deze schreef, dat een verre
aeef van haar, die heer was van een groot
landgoed in het noorden van Schotland, een
klein meisje zocht, dat een langen tijd op
Pitairlie Kasteel wilde komen logeeren om
een kameraadje voor zijn moederloos doch
tertje te zijn.
fiVls je een van je kudde kunt missen",
pchreef juffrouw Turner aan mevrouw Selby,
„zou het een heerlijk iets voor één der kin
deren zijn en ik weet zeker, dat mijn neef
Gordon je heel dankbaar zal zijn. Ik denk.
dat Nan het meest in leeftijd overeenkomt
met Effie. die precies negen en een half is en
evenals Nan zelf, één van mijn lieve pete
kinderen."
meisje. Misschien is Effie wel aan het station
om ons tte verwelkomen."
Doch cr was niemand aan het station, be
halve een livreiknecht, die eerbiedig zijn hoed
afnam en hen naar een hooge, gele dog-cart
braoht, die buiten het station stond te wach
ten. Mijnheer Gordon liet Nan naast zich op
het voorbankje plaats nemen; haar koffer
werd achterop gezet en voort reden zij door
de dorpsstraat.
Nan genoot onder het rijden, waarbij de
zachte voorjaarslucht over de hei en de ber
gen woei en stelde belang in alles, waar zij
voorbij kwamen. Zij reden langs de eigenaar
dige, grijze kerk met de kleine pastorie er
naast en het ééne winkeltje, waar men van
alles kon koopen. Toen zij den top van den
heuvel bereikt hadden en langs den anderen
kant weer daalden, zag Nan aan weerszijden
prachtige dennebosschen met heuvels er ach
ter. Mijnheer Gordon wees met zijn zweep
en zei vroolijk:
,J>at zijn de bosschen van Pitairlie. "We
zullen dadelijk de torens van het kasteel zien.'1
Op eens bekroop Nan een verlegen gevoel.
en ben toen in 't water gevallen. Toen is de
Woestijnwind over me heen gewaaid, en
's nachts heb ik onder den sterrenhemel ge
legen en geluisterd naar een bruisenden wa
terval, die zich in een afgrond stortte. Ja,
dames, als men verre reizen doet, dan kan
men veel verhalen." En Jan Klaassen vertel
de zóó smakelijk, dat alle poppen verrukt
over hem waren. Jan Klaassen, hierdoor aan
gemoedigd, vertelde nog heel wat van zijn
denkbeeldige avonturen.
's Middags kwamen Mien en Betsy in het
tuinhuisje. Wat moesten ze lachen, toen ze
Jan Klaassen tusschen de poppen zagen zit
ten. „Kijk hij eens!" zei Mien; „o foei, wat
ziet hij er uit! de verf is heelemaal doorge-
loopen; we kunnen hem niet meer gebruiken;
we moeten een nieuwen Jan Klaassen heb
ben."
De poppen hielden zich doodstil en keken
op haar neus; want opeens schaamden zij cr
zich over, dat zij dien leelijken Jan Klaassen
zoo bewonderd hadden. Pas had Micn dit ge
zegd, of ze pakte Jan Klaassen beet en gooide
Even later schokte de dog-cart roo bij het 1,c"! tuinhuisje uit' H« vIoo« door dc lucht
omslaan van een hook, dat zij zich stevig f" kwam f dcn mesthoop terecht tusschen
- 1 bloempotscherven, verdorde bloemen, gebro
ken huisraad, blaren en stroo. Hier was 't
geen voornaam gezelschap, en met weemoed
dacht Jan Klaassen aan zijn vroeger geluk, 't
Naarst vond hij het, dat dc kinderen hem
niet meer gebruiken konden, omdat hij zijn
kleur verloren had. En gisterenmiddag had
den ze toch nog zoo'n pret met hem gehad!
Een ruiker verdorde rozen lag vlak bij
hem.
moest vasthouden om er niet uit te vallen.
„Hou je goed vast, meisje!" lachte haar
gastheer, en nu zag Nan dat zij den grooten
weg verlaten hadden en onder dc hooge
poort door reden. Een oude vrouw met een
heldere muts op kwam uit een aardig huisje
te voorschijn en boog, waarop mijnheer Gor
don „goeden middag, Mary!" riep en de dog-
cart voorbij ratelde.
(Wordt vervolgd).
De avonturen
van Jan K0aas9en.
(Een sprookje).
„Jij hebt ook je kleur verloren", zein Jan
Klaassen.
„Ach ja", zuchtten de rozen, „en we zijn
toch zoo bewonderd, toen we in een kristal
len vaas stonden."
„Ja, zoo gaat hel in de wereld", kraakte
een oude laars, „als je nieuw bent, wordt je
geprezen, en als je oud bent, wordt je weg
gegooid."
„Daarom niet getreurd, 't hoofd omhoog ge
beurd", antwoordde Jan Klaassen op luchti-
gen toon, want hij merkte dat hij niet in
Uit een oude kist, wat latten en lappen
Mevrouw Selby las een gedeelte van den hadden Hein, Mien, Betsy en Dirk een soort
brief hardop, legde het nel beschreven vel-|Van poppenkast geknutseld. Gelukkig hadden
letje op de tafel cn liet haar blik gaan langs zjj een echten Jan Klaassen met een groo
ve l ij gretige kindergezichtjes. Zou je graag ten neus (die pop had kleine Dirk op zijn vroolijk gezelschap was. En al was hij nu zelf
naar Schotland gaan, Nannie?' vroeg zij, -verjaardag gekregen) en van twee oude pop- 00}* n^et recht vroolijk gestemd, de vroolijk-
lerwijl zij een meisje van negen jaar vriende-pcn van üjcn maakten ze een Katrijn en een held moest hij er toch zien in te houden, daar-
lijk aankeek. Nan had een paar heldére, j rechter. Prachtig! Nu konden zij er mee in voor was b'J >mmers Jan Klaassen de grap-
bruine oogen en donker haar, dat als van een den tuin gaan spelen, want 't was mooi weer. Pcnm^ker en hij maakte zóó'n kluchtige
jongen kort geknipt was en om haar hoofdje p0njc> hun hondje, moest ook mee doen. dat buitclin8 over de rozen, de laars en al den
krulde. hoorde immers bij een poppenkast. Maar Pol-mommel heen, dat de laars er van kraakte, de
„O ja. Moeder, dolgraag!" antwoordde Nan, jje bedankte er'voor, om met Hein, die de dorre bladeren ritselden en het stof in de
terwijl zij haastig opkeek en haar oogen van haas van 't spel was, in de nauwe poppenkast^ucbt vloog.
opwinding .schitterden„tenminste als Effie kruipen. Alleen keffen, dat wilde hij wel, I Dat trok de aandacht van den tuinman.
Gordon aardig is en niet trotsch of ver
waand
Mijnheer Selby keck van de boterham, die
bij bezig was te smeren, op. „Nan, Nan", zei
hij, terwijl hij zijn hoofd schudde, „oordeel
toch niet over andere menschen, vóór je hen
kent."
Nan kleurde en haar heldere oogen richt
ten zich gretig op haar vader. „Ja maar, Va
der, u weet toch. dat zij in een groot kasteel
woont het is heusch heel groot en mooi!
Dat weet ik, omdat juffrouw Turner ons alles
van Pitairlie vertelt heeft en
„Maar daarom behoeft Effie Gordon nog
niet trotsch en verwaand te zijn, lieve kind,"
zei haar moeder vriendelijk. „Zij is waar
schijnlijk een even eenvoudig meisje als je
zelf bent, dat Heel veel van oude jurken en
vuile schoenen houdt, al woont zij dan ook
in een kasteel met evenveel dienstboden als
Ik kuikentjes heb om te verzorgen,"
Nan had niets hiertegen in te brengen en
at dus zwijgend haar boterham op.
Toen zij van de ontbijttafel opstonden, zei
mevrouw Selby tegen haar man: „Ik zal dus
maar schrijven aan juffrouw Turner, dat Nan
zal gaan. Laat eens zienzij zegt, dat zij
Dinsdag over een week ln de stad komt en
dat Nan dan tot Edinburgh met haar reizen
kan. daar zij bij een vriendin in Schotland
gaat logeeren. Mijnheer Gordon zal iemand
sturen om Nan van Edinburgh te halen.
De zaak was dus beklonken en Nan leefde
In een koortsachtige opwinding. Mijnheer
Gordon schreef een vriendelijk briefje vanuit
Pitairle Kasteel, waarin hij mevrouw Selby
bedankte, dat zij Nan wilde laten komen en
waarin hij tevens zei, dat hij in Edinburgh
zou zijn op den dag, volgende op dien, waar
op juffrouw Turner uit Londen zou vertrek
ken en dat hij zelf Nan naar Pitairlie zou
brengen.
In de week, die nu volgde, was er heel
wat te c.oen in de pastorie, want het was een
groote gebeurtenis voor één van de kleine
Selby's om van huis te gaan en allen hielpen
trouw aan de toebereidselen voor Nan's ver
trek. Toen juffrouw Turner dan ook op den
afgesproken dag in de pastorie verscheen,
vond zij. Nan geheel gereed, terwijl haar kof
fer ln de gang stond en reeds gesloten was-
„Dag lieveling, wees een gehoorzaam meis
je", zei haar moeder, toen Nan haar omhels
de en door ie geheele familie gekust werd.
Toen stapte :.i' in hef rijtuig, waarin haar
vader en juffrouw Turner reeds zaten en on
der veel zakdocK-gewuif rolde het rijtuig door
de straat en was Nan weldra uit het oog der
achterblijvend en verdwenen.
De reis naar het noorden was een gewich
tige gebeurtenis voor het meisje, dat nog nooit
ln haar leven een grootere reis had gemaakt
dan van Londen naar één der badplaatsen aan
de zuidkust, waar de familie Selby in den zo
mer een maand heen ging. Zij had zooveel
te kijken, dat zij, toen zij Edinburgh bereik
ten, te moe was om veel in zich op te nemen
en maar blij was, toen zij in het hotel aan-
■Jcwamen en zij in haar bed kon rollen.
Den volgenden morgen zette juffrouw Tur
ner Nan weer in een rijtuig en reden zij naar
Het station, waar zij mijnheer Gordon zou
den ontmoeten.
V Deze was een lange man met vriendelijke
Rauwe oogen en een kort, rood baardje; hij
wandelde op het perron heen en weer om
hen op te wachten. Hij begroette Nan vrien-
ielijk en toen zij afscheid had genomen van
juffrouw Turner, liet hij haar in een bespro-
Hen coupé stappen van den trein naar het
*>orden, ging naar het boekstalletje en kocht
^en mooi boek om haar gedurende het ver-
lere gedeelte van de reis bezig te houden.
Nan genoot zóó van haar boek, dat het
baar bijna speet, toen mijnheer Gordon rijn
courant neerlegde en haar glimlachend aan
keek met- de woorden..We ziin in WoodhiH,
en hoe harder Jan Klaassen zijn vrouw, Ka- j 't Wordt tijd, dat de mesthoop weer eens ge-
trijn, sloeg, hoe harder Pollie kefte. En dan leegd wordt", zei hij, „morgen zal ik 't laten
klapten Mien, Betsy en Dirk, die op het gras doen."
zaten, in hun handjes. Den volgenden morgen stond er een wagen
Zóó verdiept waren ze allen in hun spel, [niet een knol van een paard voor het achter
dat ze niet eens merkten hoe dreigend de poortje van den tuin. Een oude man laadde
lucht er begon uit te zien. met een spa al den rommel op de kar. Als hij
Plas, plas, daar begon het te stortregenen, iets zag, dat hem nog bruikbaar toescheen,
Hu! de wind gierde en de donder rolde. Als.stopte hij 't in een grooten zak.
hazen vluchtten de kinderen in huis. Mien had I ..Foei, wat is 'thier donker", riep Jan
gauw Katrijn en den rechter meegepakt, Klaassen, toen hij ook in den zak terecht
maar Jan Klaassen, de hoofdpersoon, werd kwam. „Au! au!" Jan Klaassen z'n groote
in de gauwigheid vergelen. |neus was beklemd geraakt tusschen een
„Lieve, help! wat gebeurd er nou!" dacht spleet van de oude leeren laars, die ook in
Jan Klaassen, toen een hevige rukwind doorden zak was gegooid. „Laat me los",
de poppenkast blies.... de latten klapperden, schreeuwde Jan Klaassen.
de kist kraakte, en krak! daar vloog de heele ..Niet voordat we uit deze donkerte zijn",
boel uit elkaar 1 j kraakte de laars. En de laars kreeg gelijk.
Jan Klaassen werd tegen het tuinhuisjeRuw werden ze van elkaar getrokken. Jan
aangeslingerd, en daar bleef hij liggen. StofKlaassen z'n neus behield er een paar schram-
en blaren dwarrelden om hem heen, dat hoo-|men van. De laars werd naar den leerlooier
ren en zien hem verging. En de regen stroom-gestuurd, 't leer werd bewerkt en in smalle
de maar al door, zooveel water had JanjreePjes gesneden voor een zweep, en als
Klaassen nog nooit gedronken. De helder zweep heeft ze nog lang geleefd en menigen
roode verf liep van zijn neus en wangen af en
bemorste zijn witten halskraag, en zijn brui
ne jas verloor ook al haar kleur.
klap uitgedeeld.
En Jan Klaassen? O, die had heel wat wer
kelijke avonturen. En avonturen zijn wel
En tot overmaat van ramp begon de dak- prettig om later te vertellen, maar niet altijd
goot over te loopen, en de straal viel net op 200 prettig op 't oogenblik, dat je ze beleeft,
onzen Jan Klaassen. I^at ondervond Jan Klaassen ook.
„Hou toch op!" riep Jan Klaassen veront-1 Eerst werden hem de kleeren van 't lijf ge-
waardigd. „Katrijn wascht m'n hoofd alle da- trokken. Toen werd hij in een bad gestopt cn
gen, dat hoef jij niet te doen!" jhard geboend, zóó hard, dat hij zijn huid
Maar de dakgoot lette niet op zijn geroep, verloor of eigenlijk gezegd het laatste beetje
en haar waterstraal liep steeds harder en ver^> dat cr nog op hem zat. Maar dit was 't
vormde een beekje. En 't beekje nam in haar ergste nog niet. Neen, hij werd naar een
snelle vaart Jan Klaassen een heel eind mee. houtsnijder gestuurd, en die houtsnijder
„Er zullen wel betere tijden komen." Met sneed en kraste met een mes zoo maar over
die gedachte troostte zich Jan Klaassen, ter
wijl hij rilde en klappertandde van de natte
kou. En daar had Jan Klaassen gelijk in,
want ook de hevigste onweersbui houdt een
maal op, en ditmaal werd 't een mooie hel
dere avond.
„Heb maar geduld", zei weer het moedige
kereltje tot zichzelf, „ze zullen me wel komen
halen, want zonder mij kunnen ze geen pop
penkast spelen; eens kom ik toch weer op 't
droge en niemand zal 't aan mij merken, dat
ik van den regen in den drup ben geraakt."
Maar geduld was hier een moeilijke zaak:
er kwam niemand om Jan Klaassen te halen,
en 't werd nacht Toen kreeg de houten Jan
Klaassen een wee gevoel om zijn hart; hij
zuchtte en dacht aan de droge kast, waarin
hij tot nu toe eiken nacht zoo vredig gesla
pen had. Hij keek eens naar boven. De ster
ren glinsterden. „Allemaal goudstukken",
dacht Jan Klaassen, „als die eens in mijn zak
rammelden!" Met die prettige gedachte dom
melde hij in.
Den volgenden morgen vroeg kwam de
tuinman kijken naar de verwoestingen, die
de wind had aangericht. Hij raapte de latten
op, die in de bloemperken lagen, en zoo ont
dekte hij ook Jan Klaassen. Medelijdend be
keek hij den eena zoo vroolijk uitzienden
snaak, en spottend zei hij: „Nou! 't water is
jou ook niet al te best bekomen."
Hij bracht Jan Klaassen in het tuinhuisje,
waar de kinderen allerlei speelgoed bewaar
den. Er zat een heele poppenfamilie om de
theetafel, en Jan Klaassen werd midden tus
schen de dames gezet.
„Zoö, zoo! dat is hier voornaam gezel
schap", zei Jan Klaassen en knikte beleefd
naar alle kanten. De poppen bleven stijf zit
ten, maar hare mondjes lachten, want ze von
den 't prettig om bezoek te krijgen.
„U komt zeker van heel ver", zei de pop,
die naast Jan Klaassen zat, „men kan aan uw
kleeren zien, dat u een verre reis achter den
rug hebt."
„Dat is ook zoo", antwoordde Jan Klaassen
gewichtig, „ik kom van de oevers van den
Nijlt daar heb ik met een krokodil aevochtep.
Jan Klaassen z'n gezicht.
Je doet me pijn, schreeuwde Jan Klaassen.
„Dat hindert niet", kraste het mes, „zoo
moeten de builen en schrammen van je ge
zicht af."
„Ben ik 't heusch nog?" vroeg Jan Klaas
sen na een poosje en greep naar zijn eigen
neus. Ja, die was er nog; alleen had die een
ander fatsoen gekregen.
„Nou! de vroolijkheid kunnen ze mij toch
niet uit 't lijf snijden, Jan Klaassen blijft Jan
Klaassen", zei het kluchtige kereltje tot zich
zelf, cn stak zijn grooten neus weer even on
beschaamd als vroeger m de lucht.
Zoo kwam hij een schilder in handen.
„Kerel, jij bevalt me", zei de schilder, ter
wijl hij Jan Klaassen om en om draaide, „dT
zit wat ln je; jou zal lk eens heel mooi ma
ken."
En zachtkens streek het penseel van den
schilder over het gezicht van Jan Klaassen,
die dat een prettig gevoel vond. Ten slotte
werd hij met glanzend vernis overtogen en
nu glom Jan Klaassen van plezier. Hij voelde
zich weer nieuw en jong.
Omdat hij er zoo frisch uitzag, zocht de
speelgoedhandelaar de mooiste kleeren voor
hem uit: een vuurrood pakje met geel opge
maakt, een witten kraag en een zwierige muts.
Zoo uitgedost werd Jan Klaassen voor 't raam
gehangen. Daar bengelde hij aan een elastiek
je en bewoog zijn armen en beenen.
^laar lang hing hij er niet. Spoedig werd
hij gekocht en... gezet in een kleine maar ech
te poppenkast, die op St.-Nicolaasavond werd
binnengebracht in een kamer, waar vier kin
deren juichten van pret
„Wel, wel, 't kan toch wonderlijk loopen in
de wereld", peinsde Jan Klaassen, toen hij
door een reetje van 't gordijn gluurde, en
Hem, Mien, Betsy en Dirk herkende.
Het viertal klapte in de handen en riep:
„O! een nieuwe Jan KlaassenEn ze wisten
niet, dat 't de oude Jan Klaassen was. En dc
oude nieuwe Jan Klaassen maakte weer de
oude grappen, waar de kinderen telkens op
nieuw om moesten lachen.
(Uit Prettige Winteravonden).
Zijn dacïiter.
Naar het Fransch van Georges Bardeh.
Vertaald door C. H.
Cardoch was een humeurige, in zich zelf
gekeerde zeeman, die in een klein huisje aan
het eind van het dorp woonde. Hij sprak nooit
met iemand, niet omdat hij zich bovon de Ly:
den van Saint-Meck verheven voelde, doch
omdat hij eenzelvig van aard was. Hij had
de zee zielslief gehad en kon er niet toe
komen met anderen over dat vroeger te
spreken.
Hij was op een leeftijd gekomen, dat hij
gepensionueerd werd en vond het vreeselijk,
niet meer als van ouds op de zee te zwalken.
Hij deed zijn eigen huishouden en kookte
zijn eigen middagmaal. Dat verveelde hem
wel eens, maar hij kon de gedachte niet ver
dragen een vreemde in zijn huisje te zien.
Ook onderhield hij zijn eigen tuintje, dat
twintig meter lang en vijftien meter breed
was.
Hij was getrouwd geweest, doch helaas,
een kwaadaardige koorts, welke in lieL dorp
woedde, had hem eerst zijn vrouw en toen
zijn dochtertje ontnomen. Dit alles was nu
reeds lang geleden, maar toch moest hij zijn
gelaat afwenden, als hij een gelukkigen vader
met zijn vroolijk, lieftallig dochtertje zag wan
delen.
Dan zuchtte de arme, oude zeeman en
strompelde hij zijn huisje binnen om cr zijn
eigen middagmaal te koken.
Hij was nu in de zestig cn had dikwijls
herige rheumatische pijnen. Het ging hem aan
het hart, dat hij zijn huisje niet netjes meer
onderhouden kon.
Maar hij kon er toch niet toe besluiten een
werkvrouw te nemen, al was het maar een
uurtje per dag om het ruwe werk te doen.
Op zekeren avond was Cardoch bezig dc
blinden van zijn huisje te sluiten, want cr
blies een koude wind uil zee. Plotseling hoor
de hij een harden slag, het gesnik van een
kind en een ruwe mannenstem, die boos riep:
„Ik verbied je nog eens, dat je mij achter
na loopt, kwaje meid; je kost me veel te veel
cn brengt niets in. Loop weg of blijf hier
staan; je moet maar gaan bedelen, dat doen
er zooveel. Vort. Bles, loop wat harder door!"
Een kermiswagen reed verder en verdween
weldra in den mist. Cardoch hoorde het snik
ken nog in dc duisternis.
De oude zeeman stak een lantaarn aan en
ging eens kijken, wat er buiten gebeurde.
Daar zag hij op den vochtigen grond een
meisje zitten van ongeveer tien jaar. Zij rilde
van kou.
Het was een aardig kind om te zien, doch
haar kleeren waren dun en gescheurd.
„Wie ben je en wat doe je daar?" vroeg
Cardoch barsch.
Het kind was gewoon, dat men haar op
dien toon toesprak, lichtte het hoofd op en
liet twee donkere, met tranen gevulde oogen
zien.
„Ik doe niets, omdat mijn baas mij weg
gestuurd heeft van den troep."
„Wat doet je baas?"
„Hij reist de kermissen af en voert aller
lei goocheltoeren uit; lk hielp hem daarbij,
maar ik groeide te weinig; ik ben dertien
jaar, maar lijk veel jonger en ik was niet
sterk genoeg. Daarom heeft hij mij wegge
stuurd; hij zegt, dat ik hem te veel kost cn
ik kreeg toch maar heel weinig to 6100.''
„Heb je geen ouders meer?"
„Ik ben een vondelyig."
„Waar ga je heen?"
„Dat weet ik niet; ik ken niemand."
Zij keek den zeeman weer met haar groo
te oogen aan. Er ging een rilling door Car
doch.
„Zij lijkt op mijn dochtertje", zei hij bin
nensmonds, „zij had dezelfde oogen. Kom
maar binnen voor vannacht", vervolgde hij
hardop, terwijl hij het kind de deur van zijn
huisje wees. „Het zou onmenschelijk zijn je
vannacht buiten tc laten; maar morgenoch
tend moet je weer weg."
Het kind liet zich dit geen twee keer zeg
gen en trad het huisje binnen.
Cardoch gaf haar brood en visch; gretig
at zij er van.
Uitgeput van vermoeienis viel zij spoedig
in slaap bij het bed, dat Cardoch voor haar
in orde gemaakt had.
De oude man had een slechten nacht en
veel last van rheumatlek. Hij stond later op
dan gewoonlijk en dacht niet meer aan het
meisje. Toen hij uit zijn slaapkamertje
kwam, was hij heel verbaasd haar in het
aangrenzende vertrek te zien. Hoewel in
lompen gehuld, zag zij er frisch en goed ge-
wasschen uit. Zij zong zachtjes en veegde do
kamer aan.
„Ga maar dooi, kleintje," zei Cardoch te
gen het kind, „ik ga naar de markt."
Hij nam een stevig net en een mandje en
ging de deur uit
Toen hij weer thuis kwam, vond hij het
meisje voor het raam zitten; zij was al zin
gende bezig een deken te verstellen, die ge
scheurd was.
Het huisje zag er keurig netjes uit en het
schaarsche keukengerei blonk Cardoch tegen.
„Dat kind is een kleine feel" dacht de
oude zeerob en hardop zei hij:
„Zoo, kleine meld, heeft je baas Je voor
huishoudster opgeleid?"
„Ik deed van alles bij hem, mijnheer", ant
woordde zij; „het moest wel!"
Toen zij met een bedroefd gezichtje haar j
werk opvouwde, zei Cardoch:
Maar wat ga je nu doen? Wil je uitgaan?'
,,U hebt gisteren tegen mij gezegd: „mor
genochtend moet je weg gaan." Ik heb reeds
misbruik gemaakt van uw goedheid.-..."
De oude man hernam nu:
,31ijf maar. Wil je mijn huishoudstertje zijn
en alles netjes in orde houden? Ik ben niet
rijk genoeg om je loon te geven en je zult
het misschien ook niet prettig hij mij vin-
•den, maar je hebt ten minste een dak boven
je hoofd en zult niet van gebrek omkomen."
Als eenig antwoord kuste het kind de hand
van den ouden zeeman.
„Kom, kom", zei hij kortaf om zijn aandoe
ning te verbergen. Achter zijn barsch uiter
lijk stak een warm hart en het zien van de on
gelukkige wees riep zijn sluimerende vader
liefde wakker.
Den volgenden middag, toen Cardoch op
de stoep van ïijn huisje zijn pijp zat te rookon
en het meisje naast hem tal ea bezig was
haar goed te verstellen, zei ze plotseling:
„U hebt zooveel gereisd, dat u zeker waf
veel gezien zult hebben. Wil u mij eens wat
van uw reizen vertellen?"
Zij had niets beters kunnen bedenken om
het hart van den ouden zeeman te veroveren.
Er speelde zelfs een glimlach om zijn lippenj
Zonder zicli te laten smeeken begon hij een
lang verhaal. Hij had nog meer pleizier in
het vertellen, ln het ophalen van het ver
leden dan de kleine toehoorderès in het luis
teren. Zoo ging het voortaan alle dagen. Car
doch vertelde dikwijls hetzelfde, maar het
kind werd de verhalen nooit moede.
Zoo deed zij het huishouden en werkte en
zong voortdurend.
Na een maand zei Cardoch op een morgen,
terwijl hij haar tien franc in de hand stopte:
„Kijk eens, kleine meid; al het werk. dat Je
hier doet. verdient een belooning. Voortaan
krijg je honderd-twintig franc in het jaar.
Doch met oogen vol tranen en een kleur
van verontwaardiging weigerde zij het geld.
„Loon voor mij?riep zij uit. „Zou lk
dat van mijn wrldoener aannemen? O, waar
voor ziet u mij aan?"
Er kwam een vriendelijke trek op het ge
bruinde gelaat van den zeeman; hij nam het
kind in zijn armen en drukte 't aan zijn hart.
„Van nu af aan ben je mijn dochtertje", zei
hij en ik zal je Marie noemen, zooals mijn
kind heette, dat ik verloor."
En zij noemde hem Vader cn omshelsde hem.
De menschen in Saint-Meck zeiden weldra:
„Men zou den ouden Cardoch niet herken
nen; 't lijkt wel of hij met den dag jonger cu
vriendelijker wordt, sinds het kind bij hein
in huis is gekomen!"
En als Cardoch nu 'sZondags, met zijn
dochter wandelt, wendt hij niet meer het hoofd
af, doch heft het fier omhoog, als hij andere
vaders met hun dochters tegenkomt.
Een flinke jongen.
1.
«Kom maar op, als je durft 1
,jbang ben 'k niet, hoor, wat dacht je?
„al is er mijn pak ook gehavend en vuil,
„al heb 'k aan mijn voeten geen kousen of
schoenen,
„toch houd ik mij niet voor zoo'n jó als jij,
schuil
2.
„Kom maar op, als je durft!
„en ik zal Je eens loonen
„dat ieder, die zus plaagt het mij doet
meteen;
„ik heb ferme knuisten, en stevige spie
ren
„ik neem het wel op tegen zes, heel al
leen!"
8.
De jongen, die plaagde, (in 'n keurig
pak kleeren
met kousen en schoenen aan, zooals 't be
hoort)
kijkt even naar 't ventje, zoo ferm en zoo
dapper
beschermend zijn zusje, en loopt
dan stil voort.
4.
Hij wil nu niet vechten, maar 't is niet uil
lafheid,
hij schaamt zich te veel voor het jongetje
klein;
nu wou lk eens weten: wie kan het mij
zeggen
wie zou er ten slotte de fermste wel zijn?
Hermanna.
Om te kleuren.
Wat men van Klissen kan maken
De zaaddoosjes der klissen met hun krom
me kelkhaakjes zijn maar al te dikwijls een
schrik voor meisjes, als ondeugende jongens
er hun krulkopjes mee willen borobardeeren.
Als zij echter ongestoord onder elkaar zijn
kunnen zij er allerlei moois van maken. In
de eerste plaats vogelnestjes. Hiervoor maken
zij eenige klissen ln den vorm van een mandje
aan elkaar, zooals wij dit een paar weken
geleden gezien hebben; vullen die met vezel
tjes van wilgcnbloesem en witte ronde kic
zeisteentjes, welke laatste de vogeleieren
voorstellen. Als zij de nestjes langwerpig
maken, veranderen deze in wiegjes en lcdiJ
kantjes. Voor beddegoed nemen zij rozw
b)aad£ts.