Qoop de dJeügd. Het VluchteiEand. naar het Engelsch van MAIBEL -MACKNESS. .Vertaald door C. H. HOOFDSTUK II. Verstoppertje. Vóór het einde der week voelde Nan zich lieelemaal thuis op Pitairlie en waren de beide meisjes de beste kameraadjes. Tante iBelsy kwam al heel gauw tot de ontdekking, dat het kleine logéetje even jongensachtig was als haar eigen nichtje en dat zij een wa kend oog moest houden over die twee, wil den zij geen ondeugende streken uithalen. Waar Nan was de oprechtheid en eerlijkheid lelve en haar open karakter gaf haar een warm plaatsje in de harten van hen, in wier midden zij leefde. Effie nam haar nieuw vriendinnetje mee door den geheelen tuin en het park, liet haar Sally zien, de mooie Shetland pony, die voor Effie's eigen gebruik was, het hondenhok vol trouwhartig kijkende jachthonden en den «tal, waar de vette varkens tevreden boven hun trog knorden en de goedige koeien droo- merig hooi stonden te eten. !Daar do lessen om twaalf uur afgeloopen Waren, mochten de kinderen daarna buiten rondloopen, totdat Jeannet's fluitje vanaf de borstwering weerklonk en hen voor het eten binnen riep. Zoodra dit voorbij was, moch ten zij tot vier uur weer doen wat zij wilden. <>m vier uur kwamen zij binnen cn leerden hun lessen voor juffrouw Sharp. Zij dronken met Jeannet thee in de aardige torcnspeel- kamer; daarna verkleedden zij zich en gin gen zij naar beneden. Zoo gingen de dagen snel cn gelukkig voor bij, totdat Nan reeds meer dan twee weken op Pitairlie was cn de voorjaarsdagen heerlijk lang en licht werden, terwijl er op de zon nigste plekjes in het park al een groen waas zichtbaar werd. Op zekeren morgen, juist toen de lessen geëindigd waren, klonk Jean net's fluitje plotseling schel vanaf de borst wering. „Daar heb je het!" riep Effie boos. „Ik weet, wat het beleekent. Dora Mackenzie. "Wat afschuwelijk!" De kinderen waren juist bezig van een hoop stroo in den stal naar beneden te glij den en keken elkaar in vertwijfeling aanzij maakten echter geen van beiden aanstalten om de roepstem te volgen. „Wat vervelend!" zei Nan, terwijl het fluit je steeds harder klonk. Een herder, die door een collie op de hie len gevolgd werd, kwam uit een met riet be dekt hutje naar hen toe. „Jongejuffrouw Ef- lie, jongejuffrouw Effie, hoort u niet, dat Jeannet u fluit?" Effie antwoordde boos: „Zeker, Sandy, we gaan al?" „Maar wat ziet u er allebei uit!" ze! de herder vriendelijk. „Komt <u binnen, dan zal mijn vrouw het stroo van uw jurken afha len?" „Nee, nee, dank je wel Sandy," antwoord de Effie. „Onze jurken komen er niet op aan. we hebben geen tijd om te wachten", en al mopperende liepen de beide meisjes naar het kasteel terug. Tante Betsy kwam hen reeds in de hall te gemoet; zij had een keurig aangekleed meis je van ongeveer Effie's leeftijd aan de hand- Bit meisje had gladde, blonde krullen en droeg een rood-fluweelen jurk en een daar- bij passenden grootcn Rembrandt-hoed. Zij zag er uit als een mooie Fransche pop, ge schikt om als verjaarsgeschenk aan een heel gehoorzaam en voorzichtig meisje te geven. J- Naast dit nette, fijne poppetje zagen Nan en Effie er met hun vuile handen en gezichten en hun weerbarstig haar slordig genoeg uit om den blik vol verbazing te verdienen, waarmee Tante Betsy hen begroette. „Kinderen, waar zijn jullie geweest, dat je er zóó slordig uit ziet? Ga onmiddellijk naar boven on trek je beste jurken aan! Dora zal Jullie een paar echte zigeunerkinderen vin den." Het meisje glimlachte stijfjes en stak haar met glacé geschoeid handje uit. „Hoe maak je het?" vroeg zij als een volwassen dame. Effie en Nan mompelden een begroeting en liepen haastig weg. ,Js ze geen vreeselijke nuf?" zei Effie boos. ^Verbeeld je, om ergens te komen spelen et een fluweelen jurk en glacé handschoe- en aan! Ik zou haar wel eens in de paar- enruif willen duwen om te zien, wat ze dan ou «eggen. Je zult zien, dat we na het eten roquet moeten spelen en dat ze daarna zal oorstellen een poppen-theepartij te geven en meer zulken onzin." Effie stormde op Jeannet af, die een hee- n tijd noodig had om haar krullen weer in rde te brengen. De oude meid zei zacht: Jeve kind, ik weet zeker, dat jongejuffrouw ackenzie een heel welopgevoed meisje is i ik ben wel eens bang, dat jij een beetje te wild voor andere meisjes bent." „Ik ben heelemaal niet te wild voor jou, Nan, is het wel?" zei Effie met een kleur, en Xich haastig omdraaiend, om het gezicht van haar vriendinnetje te zien. Nan wendde vergeefsche pogingen aan om haar krullen van de kleine strootjes, die er ln zaten, te ontdoen. Niettegenstaande haar heftig borstelen en kammen mocht haar dit echter niet gelukken. wHeelemaal niet", antwoordde Nan. „Ik zou wat graag een jongen willen zijn en vind het vreeselijk om even netjes en nuffig als andere meisjes te zijn." „Maar Nan!" riep de oude Jaannet veront waardigd uit; doch Effie viel in: „Ik ook! Ik weet zeker, dat jongens veel meer plezier hebben dan meisjes." De middag verliep precies zooals Effie het .voorspeld had. De kinderen hielden zich he ftig met kalme spelletjes, die bij den dames- "chtigen smaak van jongejuffrouw Dora ckenzle pasten. Met een zucht van verlichting zagen Effie >n Nan de dog-cart met hun onwelkome Jast spoedig na de thee wegrijden. ^Gelukkig!" riep Effie uit, terwjil zij ©en sprong in de lucht deed, om haar vreugde te kennen te geven, hetgeen haar een beris ping van Tante Betsy op den hals haalde. „Effie, foei, schaam je wat! Hoe kun je toch zoo ongemanierd zijn? Je moest het prettig vinden om je kleine gast te verwel komen en alles doen, wat je kon om haar haar bezoek aangenaam te maken." Effie trok een boos gezicht. „Dan zou ze al heel gauw weer terug komen. Nee, dank u wel, Tante Betsy!" Tante Betsy keek haar nichtje over den rand van haar bril streng aan. „Ik zou wel willen, dat je leerde even rustig en bedaard te zijn als Dora, Effie. Je wordt met den dag wilder en eigenzinniger. Nan zal je heel on beleefd vinden." „O, dat geeft niet", riep Effie onverschil lig, terwijl zij Nan bij de hand nam en haar de trap mee optrok om naar de speelkamer te gaan. „In elk geval is Dora voor vandaag weg en zullen we een paar weken vacantic hebben Doch hierin had Effie zich toch vergist, want een week na Dora Mackenzie's laatste bezoek kwam het rijtuigje van Glenludie weer de oprijlaan inrijden en zat Dora's op geprikt figuurtje er weer in, ditmaal echter naast den generaal. Effie cn Nan waren juist op weg naar de hondenhokken, om een fa milie jonge, hondjes te zien. welke dien mor gen geboren waren in het kleine hok vod bun lieveling Juno. Effie ontdekte het eerst de keurige dog cart, die juist om de hellende kromming van de laan verscheen. „Het rijtuig van Glenlu die!" riep zij bijna buiten zich zelf van boos heid uit. ,.en Dora Mackenzie, zoo zeker als Ik Effie Gordon heet!" Plotseling had Nan een inval. Eaten we ons versloppen", zei ze zacht; „dan zijn we tenminste tot theetijd van haar bevrijd." Dit was bijna even gauw gedaan als ge zegd. Als een paar opgejaagde konijnen hol den de kinderen voort; zij sprongen in hef kreupelhout, kropen door de heg ln het park en bleven niet stilstaan om op adem te ko men, vóór zij zich in de hoogste takken van een grootcn beuk genesteld hadden „Nu kunnen we zien, zonder zelf gezien te worden," gichelde Effie. „Wat leukl" Zij hadden echter niet gerekend op hun - voor ditmaal ontrouwen vriend Sandy, den herder. De dog-cart bereikte nu den hoofdingang cn jongejuffrouw Dora stapte er voorzichtig uit cn volgde haar vader in het huis. Een paar minuten later zagen dc kinderen John, den huisknecht blootshoofds over het grasveld hollen; blijkbaar had Tante Betsy hem uitgestuurd om dc vluchtelingen op te sporen. De twee meisjes, die als vogels tus schen de takken der boomen verscholen za ten, hadden veel plezier om John's pogingen om hen te rinden. „Hij is naar den stal gegaan", zei Effie gichelend. „Kijk, Sandy vertelt hem. dat wij daar vandaag niet geweest zijn. O wat valsch, hij wijst in deze richting hij heeft gezien, dat wij in den boom zitten! Ja, daar komt John op ©ns af. We moeten hard loopen, Nan, loop! Maar o, waar zullen we heen loopen?" Effie begon reeds van haar hoogen zetel af te dalen. „De schuur!" hijgde Nan, achter haar aan uit den boom afzakkend. Met een laatsten sprong stonden de kinderen op den grond en lachende om het grappige en ongewone van zoo'n jachtpartij, kropen zij door het kreupelhout weer in den tuin. Nu lag er achter de schuur een hoop hoo- nenstaken, die met matten bedekt waren. Vlug kropen de kinderen daaronder om zich tc verstoppen. Eindelijk echter werden zij door den tuinmansjongen, die hen achter de schuur had zien vluchten, aan John verra den en bracht deze Tante Betsy's boodschap over, dat jongejuffrouw Dora Mackenzie ge komen was en de jongedames onmiddellijk naar het kasteel moesten terugkeeren. Effie balde haar vuist. „Zoo'n spook!" zei ze boos, „dat is al weer een dag bedorven!" „Ik weet wat, Nan," zei Effie, toen de kin deren onwillig hun schreden huiswaarts richtten, „we moeten een middel 'verzinnen om hieraan te ontkomen; dit is te veel van het goede. We zullen er een eind aan ma ken door iederen keer, dat Dora Mackenzie komt en Tante Betsy ons laat roepen, weg te loopen en ons te verstoppen." „Het helpt toch niet", zei Nan somber, „er is toch altijd wel iemand, die het ziet en ons verklapt." „Dan moeten we een geheime schuilplaats uitvinden", zei Effie, haar voorhoofd fron send, „en er niemand iets van vertellen; en we moeten er alleen heen gaan, als we Dora ontvluchten willen. Wat zeg je van mijn plan. Nan?" Nan knikte en stemde er geheel mee in en op den terugweg naar het kasteel pro beerden de kinderen alle mogelijke plaatsen te bedonken, waar zij zich konden verstop pen, zonder dat John, de huisknecht, Sandy, de herder, of de tuinmansjongen hen zien zou. (Wordt vervolgd). „Schiet je ze affH „En ik heb geen geweer! Neen, ik zal ze voorzichtig open maken en dan haal ik het kruit er uit.'' „Ja, dat is leuk!", zei Anton. Arnold peuterde met zijn mesje voorzich tig de bruine dopjes eraf. Daarbij hield hij de patronen zoo ver mogelijk van zicli af, „want", zei hij, „je kunt nooit weten!" Daar had hij trouwens ook gelijk in en hij zou nog wèl zoo slim gedaan hebben, als hij zijn va der, die vroeger soldaat geweest was, ge waagd had, de patronen open te maken. Hij stortte het grijze kruit op de bank uit. De hoeveelheid viel hem mee. Haal jij nu een doosje lucifers uit de keu ken", zei hij tegen Anton. Of Anton gauw terug was. Hij vond het fijn! „Mag ik het aansteken?" vroeg hij dade lijk. „Voor geen geld van dc wereld!" zei Ar nold. „Moet je een ongeluk krijgen? Verleden week moest ik op school nog in mijn schoon schrift schrijven: „Speel nooit met kruit 1" „En jij dan?" „O! Ik doe het heel voorzichtig. Kijk maar! Ik doe net, alsof er een vesting belegerd wordt. Als ze dan een mijn willen laten springen, maken ze eerst een kruitslreep over den grond. Kijk, zoo!" en hij nam wat kruit in de hand en maakte er een dunne streep mee van het hoopje af tot aan het eind van dc bank. „Zie zoo!" zei hij .„Dc mijn is gelegd. Doe nu even de keukendeur dicht, want als ze binnen schrikken van de 'ontploffing, krijgen we een standje." „Wat eenig!" riep Anton. „Zou het een zwaren knal geven?" „Ik denk het wel Misschien wel zoo hard als van twee geweren. Pas nu op! De vijand weet van niets. Dc mijn is klaar. Ga nog een beetje achteruit! Dc lont wordt aangestoken." Hij stak een lucifer aan; Anton hield den adem in en keek met groote oogen naar het grijze hoopje „Vuur!" riep Arnold en hij bracht het vlammetje bij de kruitstrecp, maarer gebeurde niets. Hij had zeker het vlammetje tc gauw weggehaald; de luci fer lag al op den grond. Dan een anderen aangestoken. „Vuur!" riep hij nog eensmaar er ge beurde weer niets. „Zeker geen echt kruit", zei Anton. Jawel, jongen! óf het echt is, maar het zal een beetje vochtig wezen. Daardoor gaat het niet met zoo'n streepje. Weet je wal? Dan doe ik net als Van Speijk: ik steek den brand in het kruit en vlieg met vriend en vijand in dc lucht!" Meteen gooide hij een brandenden lucifer op het kruithoopje, maar bet vlammetje ging uit. Weer mis! „Ehhh! Je kunt het nog niet eens", riep Anton. „Is het dan zóó vochtig!" zei Arnold en bedaard stak hij een lucifer aan en dien hield hij vlak tegen het kruit aan; er gebeurde niets. Anton stond, met beide handen op het eind van de bank leunend, er naar tc kijken. „Nog eens probeeren!" zei Arnold. Hij roerde nu met een brandenden lucifer in het kruitEen groote vlam! „Sssssssi" zei het kruit Een rookwolk van belang. „Hér zei Arnold en hij sprong verschrikt achteruit „Toch goed gegaan!" zei hij en hij wreef zijn rechterhand, want daar was de vlam leelijk langs gestreken. „Iloera!" riep Anton verrukt. „Ik kan mijn hand terdege voelen", zei Ar nold, die bleek zag van den schrik. „Mijn pink doet ook pijn", zei Anton. „Zeker van de kruitstrcep", zei Arnold. Dat was ook zoo. Anton had met zijn han den op het streepje gelegen en dat was ook opgebrand. Arnold hield zijn hand onder de pomp. Dat is anders geen beste remedie tegen brand wonden, maar het hielp hem wel, omdat het niet erg was. De schrik was eigenlijk grooler dan de pijn. Wel zag de heele hand rood „Hoe komt het, dat het alleen maar siste? Ik dacht, dat het een knal zou geven", zei Anton. Arnold wist het ook niet. Hun vader vertelde later dat dit kwam, doordat het kruit zoo maar open en bloot lag. Het ontwikkelde gas had de ruimte, om naar alle zijden tc ontsnappen. Als het kruit in een geweerloop, of in een pistool besloten is, dan is de uitwerking veel geweldiger. „Maar je hadt moeten bedenken", zei va der, „dat je nooit met kruit moet spelen." „Dat zei hij nog", zei Anton. „Ja", zei vader, „maar wat geeft zeggen, als je er niet naar handelt? Zeggen en doen zijn twee!" G. J. VISSCHER. (Slot.) Ontmoedigd ging de sangtapa heen en zette zich neer aan «den oever der rivier, om na te denken over de woorden der desa- lieden. En toen hij daar zoo zat, naderde een b i d a r6-, en deze legde aan juist op de plek waar de sangtapa zat „Waarom" zit je daair, vrome kluizenaar?" vroeg de man, dio het vaartuig bestuurde. ,De des a-lieden willen mij geen rijst meer lccnen", sprak dc kluizenaar;„zij zeg gen, dat ik zelf padi0) moet planten, maar waar kan ik de plek vinden om te planten, en wie zal mij de padi geven?" Nauwelijks had de sangtapa dit ge zegd, of de man nam den halven klapper dop, vulde dien met de schoonste padi, waarvan hij een zak vol in zijn b id a r had, en sprak: „Plant deze padi op een plek in het woud; zij zal Je geluk aanbrengen, als je ijverig bent." Daarna stapte hij weer in zijn b i d a r en roeide verder. En de kluizenaar stapte in zijn sampan, roeide tarug naar het woud, en kapte nog dienzel/dcn dag, dicht bij zijn kluts, een aan tal jonge boomen. De volgende dagen kapte hij cenige groote boomen, Het daarna het hout in de felle zon drogen,, cn toen nu de chaos van takken cn stammen was uitge droogd, stak hij de massa in brand, en juist toen de eerste regens vielen, kon hij met het zaaien dor padi in de losse aardlaag be ginnen. Weliger dan op de echte s a w a h s schoot het gewas op, en in korter tijd dan gewoonlijk wiegelden reeds de volle goud gele aren, tot snijden gereed, op dc slanke stengels. En toen dc s a n g t a p a nu aan het snijden ging, kon hij aan "t snijden blijven, want waar de padi was afgemaald, groei de ze weer aan. Verheugd, dat hij nu zoo spoedig de ge leende rijst aan de d e s a-1 i e d c n zou kun nen teruggeven, stak hij de rivier over cn verzocht den lieden zijn sawah te komen bewonderen en allen een grooten k a- roeng') mee te brengen, die zij dan zou den kunnen vullen met dc wondcc-p a d i. En allen gingen zij met den kluizenaar mee, hoewel ze niet geloofden aan dc padi, die altijd maar weer aangroeide. Doch toen ze ln het woud waTcn aangekomen, en met eigen oogen zagen, hoe zich'na het snijden weer nieuwe halmen met volle, rijpe aren vormden, toen begonnen ook zii met snii- den, en hadden zij weldra hun meegenomen karoengs gevuld. En ook de kluizenaar vulde een grooten k a r o e n g cn hij zette hem neer voor de goede geesten, en daarna vulde hij zijn kluis tot aan den buitenwand. En iederen dag kwamen de des a-lieden met hun karoengs en vulden ze en brach ten ze terug naar hun desa aan de over zijde der rivier Maar toen re nu zoo in over vloed leefden, zonder moeite, lieten ze hun eigen sawahs onbebouwd liggen; ze wil den niet meer werken; ze konden immers zooveel padi van dc womder-s a w a h ha len. als ze zelf maar wilden. En de sangtapa, die trouw lederen dag aan 't snijden was, werd op een keer liet snijden moe, wierp zijn p a r a n g neer en riep in zijn wanhoop uit„Houd toch eens op met groeien, ellendige padi!" En ftot flat woorden nog niet uiige sproken, of scWor^ goud-gele, volle e réfi vardordon cn verzonken met de halmen U> de aarde, waaruit reeds eenigc oogenblikkatt later de alang-along*) welig opschoot eb de eens zoo vruchtbare plek in een woestenij veranderde. Juist toen dit gebeurde kwamen de des a-lieden met hun loege ka ro enge, maar zo konden ie belaas niet meer vullen. En toch wilden ze halen, wat er nog ven de wonder-p a d 1 was overgebleven en se lie pen naar den karoeng, die de sangta pa voor de goede geesten bestemd had en die daar nog onaangeroerd tusschen de alang-alang stond, en toen ze hem wil den meenemen en zagen, dat dc karoeng was veranderd ln een rots, riepen *ij ver baasd: .JCaroeng batoe Karoeng- ba toe!" en gingen naar hun desa terug, en daar'vertelden zij aan hun vrouwen cft aan de oude lieden, die de wond er-s a w a h nooit hadden gezien, hoe het cr mee was afgeloopen, cn van den karoeng, die ln een rots was veranderd. „En 't was juist een karoeng-rn ja!" ,r) zei een der oude lie den, die aan 't vertellen was. „K a r o e n g-r a j al" riep een oude vrouw. „Zoo zullen wy voortaan den versteenden karoeng noemen!" „Neen, k a r o e n g-b a t o e!" riep een an dere vrouw. En nu werd het een gekibbel zonder einde overr den naam, totdat dc sangtapa, die het gekibbel hoorde, tot de oude vrouwtjes zeidc: „De in een rots ver anderde karoeng zal „karoeng-ba- t o e" hceten, en deze desa „karoeng- r a j a, omdat alle kleine karoengs, die ge gevuld hebt met de wonder-p a d i, één grooten maken. En dit is zoo gebleven, tot dat er, jaren daarna, in de desa ka- roeng-raja hongersnood en daarna een vreeseiijkc ziekte uilbrak, toen veranderde een bijgeloovlg Loer ah 1J) de namen in „kroccng-raj a"lJ) en „k r o e n g-b a- toe" en de bovenloop der rivier kreeg ook den naam .Jcroeëng", opdat hongersnood en ziekte met 't water konden wegvloeien.1 Tante Joh. Dorp. Kluizenaar. 3) Inlamlsch vaartuig. 4) Rijstveld. Klein vaartuig met scherpen boeg. Rijst. D Zak van grof linnen. Mes. Lang, scherp gras. 10) ,.De zak is versteendf* n) Reusachtig groote zak. Dorpshoofd. ,a Even als karoeng: zak van grof linnen 14) Naamsverandering komt bij de Javaan- schc bevolking herhaaldelijk voor. B.v. een Javaan heeft een kind. dat telkens ziek wordt „"Wachtdcn'*t hij, „wc zullen de booze geesten, die mijn kind ziek maken, eens beetnemen". Hij verandert dan den naam van zijn kind en denkt, dat daardoor de boozc geesten zijn kind niet terug kunnen vinden. Liever samen. Groote Manoeuvres- Na het eten stonden de beide jongens ln den tuin achter het huis. Anton haalde een leege huls uit den zak. „Heeft daar nu kruit in gezeten?" vroeg hij. „Ja", zei Arnold. „Je kunt het nog wel rui ken. Als ze het geweer afschieten, komt de haan tegen dat ronde plaatje. Die tik doet het slaghoedje binnenin ontbranden. Dat vlammetje steekt het kruit aan en dan gaat het schot af." „Zit er nooit een kogel in?" „Bij 't schijfschieten wel, maar nu niet. Je moet eens zien; ik heb er nog acht." Hij legde ze naast elkaar op een bank. „Hè! Kijk eens!" riep hij op eens. „Wat is het?" zei Anton. „Die twee zijn nog niet afgeschoten. Kijk maar! Er zit een bruin dopje op. Dat moet het kruit tegenhouden. Voel eens, hoe zwaar! Allemaal kruit. Laat ze niet vallen hoor! Die hebben tusschen de leege in gezeten, zonder dat de soldaat het wist. Wat f^jn, wat fijn!*1 „Geef mij er een!" vroeg Anton. „Ik zou je danken. Veel te gevaarlijk! Neen, we zullen er samen pret mee hebben." Een desa-legende. Vele eeuwen geleden lag een kleine desa1) aan een snelstroomende rivier. Aan de over zijde van deze rivier lag het groote, woeste woud, en in dit woud woonde een vroom S a n g t a p a2), wiens kluis, een rotshol, ver borgen was door het loof der palmen. De vrome man, die reeds vele jaren zijn kluis in 't woud bewoonde, voedde zich met de vruchten, die dit woud opleverde, en leefde in vrede met de dieren, zelfs met de tijgers. Maar op een tijd, toen, door de aanhou dende droogte, de vruchten verschrompeld en verschroeid aan de boomen hingen, en de kluizenaar niets vond, waarmee hij zich kon voeden, maakte lil] zich uit een boom stam een kleine sampan'), stak daarmee de rivier over en vroeg aan de desa-lieden een handjevol rijst. „Later hoop ik het terug te kunnen geven", sprak hij tot den land bouwer, die hem een halven klapperdop vol rijst bracht. Lachend antwoordde toen de man, dat dit waarlijk niet noodig was. Maar toen nu voortaan iederen dag de kluizenaar voor hen stond en zijn handjevol rijst vroeg, begon dit den des a-lieden, wier oogst door de aan houdende droogte ook vrij schraal was ge weest, te vervelen. „Neen, we geven geen rijst meer", zeiden zij op zekeren dag; „zorg maar, dat je zelf een sawah4) krijgt, en geef ons dan éérst «arug. wat ie van ons leende/* „Zeg zus, ben jij nog boos op mij?" Och, iaat me los, k wil naar de wei; „je ziet toch dat ik melken ga, „waarom loop jij me nu weer na?" „Hé zus, wat doe je nu toch raar: „waarom gaan wij niet met elkaar? ik vang do koeien op voor jou, ,dan gaat het stellig eens zoo gauwP „Och nee, ik kan bet best alleen; jij dus maar gerust weer heen", aoo pruttelt zus; bix>er houdt zich stil.., dèn moot het maar zooals zij 't wiL De ezel en het varken. FabeL Een ezel klaagde zijn nood aan een var ken, dat hij zoo zwaar belast was. Het var ken antwoordde: „maar bedenk toch, dat gij voor dragen geboren zijt. Daarbij heeft ieder hier zijn last te dragen. Kijk maar eens naar mij! Ik kan bijna niet voort, zoo veel vet heb ik mee te dragen." „Wel, dwaas varken", hernam de ezel, „ziet gij dan niet, dat ik heefl gelukkig zou zijn, als men mij van mijn last bevrijdde, terwijl gij u dood ongelukkig zoudt gevoelen, als men u uw vracht afnam?" Twee woorden. De knecht van een minister diende hij zijn heer een van diens arme bloedverwanten aan. De man had verzocht om hem twee woorden fe mogen zeggen. Dc zon schijnt mooi, de lucht is blauw, cm op de weide glinstert dauw maar zusje kijkt niet vroolijk rond. ze stoort vcrdrictlig naar don grond. Broer plaagt wel oens, maar meent 1 nies kwaad, hij kwam toch bij haarja, te laat ziet zus in dat z'onaardig deed loon broer toch toonde dat 't hem speet -* 6. Ze keert zich om en op een draf gaat zij weer op haar bm-rtje af; „zeg, broer, alleen, daar is niets aan, „ik wou toch liever samen gaan." Hermanns. „Als het maar twee woorden zijn", sprak de minister, „kunt ge hem binnen laten, maai volstrekt niet meer dan twee; zeg hem dat." „Twee woorden en niet meer", zei de neef cn trad binnen. Hij maakte een buiging het was in den winter en zei: „koud, hon ger." De minister, die een zeer gevat man was, antwoordde dadelijk: „Vuur, brood" en liet hem een toelage geven. Kort en bondig. Toen Lodewijk XIV in 1G66 door Reims kwam, werd hij door den burgemeester, die hem wijn en geconfijte peren aanbood, als volgt, toegesproken„Sire", zei hij, „wij brengen Uwe Majesteit onzen wijn, onze pe ren en onze harten, dat is het beste dat wij in onze stad hebben." De Koning klopte hem glimlachend op den schender en antwoordde: „Dat noem fit nog eens een goede toesDraakl*- -

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7