Qoop de dJeügd.
Het VluchteiEand.
naar het Engelsch van
MAIBEL -MACKNESS.
.Vertaald door C. H.
HOOFDSTUK II.
Verstoppertje.
Vóór het einde der week voelde Nan zich
lieelemaal thuis op Pitairlie en waren de
beide meisjes de beste kameraadjes. Tante
iBelsy kwam al heel gauw tot de ontdekking,
dat het kleine logéetje even jongensachtig
was als haar eigen nichtje en dat zij een wa
kend oog moest houden over die twee, wil
den zij geen ondeugende streken uithalen.
Waar Nan was de oprechtheid en eerlijkheid
lelve en haar open karakter gaf haar een
warm plaatsje in de harten van hen, in wier
midden zij leefde.
Effie nam haar nieuw vriendinnetje mee
door den geheelen tuin en het park, liet haar
Sally zien, de mooie Shetland pony, die voor
Effie's eigen gebruik was, het hondenhok vol
trouwhartig kijkende jachthonden en den
«tal, waar de vette varkens tevreden boven
hun trog knorden en de goedige koeien droo-
merig hooi stonden te eten.
!Daar do lessen om twaalf uur afgeloopen
Waren, mochten de kinderen daarna buiten
rondloopen, totdat Jeannet's fluitje vanaf de
borstwering weerklonk en hen voor het eten
binnen riep. Zoodra dit voorbij was, moch
ten zij tot vier uur weer doen wat zij wilden.
<>m vier uur kwamen zij binnen cn leerden
hun lessen voor juffrouw Sharp. Zij dronken
met Jeannet thee in de aardige torcnspeel-
kamer; daarna verkleedden zij zich en gin
gen zij naar beneden.
Zoo gingen de dagen snel cn gelukkig voor
bij, totdat Nan reeds meer dan twee weken op
Pitairlie was cn de voorjaarsdagen heerlijk
lang en licht werden, terwijl er op de zon
nigste plekjes in het park al een groen waas
zichtbaar werd. Op zekeren morgen, juist
toen de lessen geëindigd waren, klonk Jean
net's fluitje plotseling schel vanaf de borst
wering.
„Daar heb je het!" riep Effie boos. „Ik
weet, wat het beleekent. Dora Mackenzie.
"Wat afschuwelijk!"
De kinderen waren juist bezig van een
hoop stroo in den stal naar beneden te glij
den en keken elkaar in vertwijfeling aanzij
maakten echter geen van beiden aanstalten
om de roepstem te volgen.
„Wat vervelend!" zei Nan, terwijl het fluit
je steeds harder klonk.
Een herder, die door een collie op de hie
len gevolgd werd, kwam uit een met riet be
dekt hutje naar hen toe. „Jongejuffrouw Ef-
lie, jongejuffrouw Effie, hoort u niet, dat
Jeannet u fluit?"
Effie antwoordde boos: „Zeker, Sandy, we
gaan al?"
„Maar wat ziet u er allebei uit!" ze! de
herder vriendelijk. „Komt <u binnen, dan zal
mijn vrouw het stroo van uw jurken afha
len?"
„Nee, nee, dank je wel Sandy," antwoord
de Effie. „Onze jurken komen er niet op aan.
we hebben geen tijd om te wachten", en al
mopperende liepen de beide meisjes naar
het kasteel terug.
Tante Betsy kwam hen reeds in de hall te
gemoet; zij had een keurig aangekleed meis
je van ongeveer Effie's leeftijd aan de hand-
Bit meisje had gladde, blonde krullen en
droeg een rood-fluweelen jurk en een daar-
bij passenden grootcn Rembrandt-hoed. Zij
zag er uit als een mooie Fransche pop, ge
schikt om als verjaarsgeschenk aan een heel
gehoorzaam en voorzichtig meisje te geven.
J- Naast dit nette, fijne poppetje zagen Nan en
Effie er met hun vuile handen en gezichten
en hun weerbarstig haar slordig genoeg uit
om den blik vol verbazing te verdienen,
waarmee Tante Betsy hen begroette.
„Kinderen, waar zijn jullie geweest, dat je
er zóó slordig uit ziet? Ga onmiddellijk naar
boven on trek je beste jurken aan! Dora zal
Jullie een paar echte zigeunerkinderen vin
den."
Het meisje glimlachte stijfjes en stak haar
met glacé geschoeid handje uit. „Hoe maak
je het?" vroeg zij als een volwassen dame.
Effie en Nan mompelden een begroeting en
liepen haastig weg.
,Js ze geen vreeselijke nuf?" zei Effie boos.
^Verbeeld je, om ergens te komen spelen
et een fluweelen jurk en glacé handschoe-
en aan! Ik zou haar wel eens in de paar-
enruif willen duwen om te zien, wat ze dan
ou «eggen. Je zult zien, dat we na het eten
roquet moeten spelen en dat ze daarna zal
oorstellen een poppen-theepartij te geven
en meer zulken onzin."
Effie stormde op Jeannet af, die een hee-
n tijd noodig had om haar krullen weer in
rde te brengen. De oude meid zei zacht:
Jeve kind, ik weet zeker, dat jongejuffrouw
ackenzie een heel welopgevoed meisje is
i ik ben wel eens bang, dat jij een beetje
te wild voor andere meisjes bent."
„Ik ben heelemaal niet te wild voor jou,
Nan, is het wel?" zei Effie met een kleur, en
Xich haastig omdraaiend, om het gezicht van
haar vriendinnetje te zien.
Nan wendde vergeefsche pogingen aan om
haar krullen van de kleine strootjes, die er
ln zaten, te ontdoen. Niettegenstaande haar
heftig borstelen en kammen mocht haar dit
echter niet gelukken.
wHeelemaal niet", antwoordde Nan. „Ik
zou wat graag een jongen willen zijn en vind
het vreeselijk om even netjes en nuffig als
andere meisjes te zijn."
„Maar Nan!" riep de oude Jaannet veront
waardigd uit; doch Effie viel in:
„Ik ook! Ik weet zeker, dat jongens veel
meer plezier hebben dan meisjes."
De middag verliep precies zooals Effie het
.voorspeld had. De kinderen hielden zich he
ftig met kalme spelletjes, die bij den dames-
"chtigen smaak van jongejuffrouw Dora
ckenzle pasten.
Met een zucht van verlichting zagen Effie
>n Nan de dog-cart met hun onwelkome
Jast spoedig na de thee wegrijden.
^Gelukkig!" riep Effie uit, terwjil zij ©en
sprong in de lucht deed, om haar vreugde
te kennen te geven, hetgeen haar een beris
ping van Tante Betsy op den hals haalde.
„Effie, foei, schaam je wat! Hoe kun je
toch zoo ongemanierd zijn? Je moest het
prettig vinden om je kleine gast te verwel
komen en alles doen, wat je kon om haar
haar bezoek aangenaam te maken."
Effie trok een boos gezicht. „Dan zou ze al
heel gauw weer terug komen. Nee, dank u
wel, Tante Betsy!"
Tante Betsy keek haar nichtje over den
rand van haar bril streng aan. „Ik zou wel
willen, dat je leerde even rustig en bedaard
te zijn als Dora, Effie. Je wordt met den dag
wilder en eigenzinniger. Nan zal je heel on
beleefd vinden."
„O, dat geeft niet", riep Effie onverschil
lig, terwijl zij Nan bij de hand nam en haar
de trap mee optrok om naar de speelkamer
te gaan. „In elk geval is Dora voor vandaag
weg en zullen we een paar weken vacantic
hebben
Doch hierin had Effie zich toch vergist,
want een week na Dora Mackenzie's laatste
bezoek kwam het rijtuigje van Glenludie
weer de oprijlaan inrijden en zat Dora's op
geprikt figuurtje er weer in, ditmaal echter
naast den generaal. Effie cn Nan waren juist
op weg naar de hondenhokken, om een fa
milie jonge, hondjes te zien. welke dien mor
gen geboren waren in het kleine hok vod
bun lieveling Juno.
Effie ontdekte het eerst de keurige dog
cart, die juist om de hellende kromming van
de laan verscheen. „Het rijtuig van Glenlu
die!" riep zij bijna buiten zich zelf van boos
heid uit. ,.en Dora Mackenzie, zoo zeker
als Ik Effie Gordon heet!"
Plotseling had Nan een inval. Eaten we
ons versloppen", zei ze zacht; „dan zijn we
tenminste tot theetijd van haar bevrijd."
Dit was bijna even gauw gedaan als ge
zegd. Als een paar opgejaagde konijnen hol
den de kinderen voort; zij sprongen in hef
kreupelhout, kropen door de heg ln het park
en bleven niet stilstaan om op adem te ko
men, vóór zij zich in de hoogste takken van
een grootcn beuk genesteld hadden
„Nu kunnen we zien, zonder zelf gezien te
worden," gichelde Effie. „Wat leukl"
Zij hadden echter niet gerekend op hun
- voor ditmaal ontrouwen vriend Sandy,
den herder. De dog-cart bereikte nu den
hoofdingang cn jongejuffrouw Dora stapte er
voorzichtig uit cn volgde haar vader in het
huis.
Een paar minuten later zagen dc kinderen
John, den huisknecht blootshoofds over het
grasveld hollen; blijkbaar had Tante Betsy
hem uitgestuurd om dc vluchtelingen op te
sporen. De twee meisjes, die als vogels tus
schen de takken der boomen verscholen za
ten, hadden veel plezier om John's pogingen
om hen te rinden.
„Hij is naar den stal gegaan", zei Effie
gichelend. „Kijk, Sandy vertelt hem. dat wij
daar vandaag niet geweest zijn. O wat valsch,
hij wijst in deze richting hij heeft gezien,
dat wij in den boom zitten! Ja, daar komt
John op ©ns af. We moeten hard loopen,
Nan, loop! Maar o, waar zullen we heen
loopen?"
Effie begon reeds van haar hoogen zetel af
te dalen.
„De schuur!" hijgde Nan, achter haar aan
uit den boom afzakkend. Met een laatsten
sprong stonden de kinderen op den grond
en lachende om het grappige en ongewone
van zoo'n jachtpartij, kropen zij door het
kreupelhout weer in den tuin.
Nu lag er achter de schuur een hoop hoo-
nenstaken, die met matten bedekt waren. Vlug
kropen de kinderen daaronder om zich tc
verstoppen. Eindelijk echter werden zij door
den tuinmansjongen, die hen achter de
schuur had zien vluchten, aan John verra
den en bracht deze Tante Betsy's boodschap
over, dat jongejuffrouw Dora Mackenzie ge
komen was en de jongedames onmiddellijk
naar het kasteel moesten terugkeeren.
Effie balde haar vuist. „Zoo'n spook!" zei
ze boos, „dat is al weer een dag bedorven!"
„Ik weet wat, Nan," zei Effie, toen de kin
deren onwillig hun schreden huiswaarts
richtten, „we moeten een middel 'verzinnen
om hieraan te ontkomen; dit is te veel van
het goede. We zullen er een eind aan ma
ken door iederen keer, dat Dora Mackenzie
komt en Tante Betsy ons laat roepen, weg
te loopen en ons te verstoppen."
„Het helpt toch niet", zei Nan somber, „er
is toch altijd wel iemand, die het ziet en ons
verklapt."
„Dan moeten we een geheime schuilplaats
uitvinden", zei Effie, haar voorhoofd fron
send, „en er niemand iets van vertellen; en
we moeten er alleen heen gaan, als we Dora
ontvluchten willen. Wat zeg je van mijn plan.
Nan?"
Nan knikte en stemde er geheel mee in
en op den terugweg naar het kasteel pro
beerden de kinderen alle mogelijke plaatsen
te bedonken, waar zij zich konden verstop
pen, zonder dat John, de huisknecht, Sandy,
de herder, of de tuinmansjongen hen zien
zou. (Wordt vervolgd).
„Schiet je ze affH
„En ik heb geen geweer! Neen, ik zal ze
voorzichtig open maken en dan haal ik het
kruit er uit.''
„Ja, dat is leuk!", zei Anton.
Arnold peuterde met zijn mesje voorzich
tig de bruine dopjes eraf. Daarbij hield hij
de patronen zoo ver mogelijk van zicli af,
„want", zei hij, „je kunt nooit weten!" Daar
had hij trouwens ook gelijk in en hij zou nog
wèl zoo slim gedaan hebben, als hij zijn va
der, die vroeger soldaat geweest was, ge
waagd had, de patronen open te maken. Hij
stortte het grijze kruit op de bank uit. De
hoeveelheid viel hem mee.
Haal jij nu een doosje lucifers uit de keu
ken", zei hij tegen Anton.
Of Anton gauw terug was. Hij vond het
fijn!
„Mag ik het aansteken?" vroeg hij dade
lijk.
„Voor geen geld van dc wereld!" zei Ar
nold. „Moet je een ongeluk krijgen? Verleden
week moest ik op school nog in mijn schoon
schrift schrijven: „Speel nooit met kruit 1"
„En jij dan?"
„O! Ik doe het heel voorzichtig. Kijk maar!
Ik doe net, alsof er een vesting belegerd
wordt. Als ze dan een mijn willen laten
springen, maken ze eerst een kruitslreep over
den grond. Kijk, zoo!" en hij nam wat kruit
in de hand en maakte er een dunne streep
mee van het hoopje af tot aan het eind van
dc bank.
„Zie zoo!" zei hij .„Dc mijn is gelegd. Doe
nu even de keukendeur dicht, want als ze
binnen schrikken van de 'ontploffing, krijgen
we een standje."
„Wat eenig!" riep Anton. „Zou het een
zwaren knal geven?"
„Ik denk het wel Misschien wel zoo hard
als van twee geweren. Pas nu op! De vijand
weet van niets. Dc mijn is klaar. Ga nog een
beetje achteruit! Dc lont wordt aangestoken."
Hij stak een lucifer aan; Anton hield den
adem in en keek met groote oogen naar het
grijze hoopje „Vuur!" riep Arnold en hij
bracht het vlammetje bij de kruitstrecp,
maarer gebeurde niets. Hij had zeker
het vlammetje tc gauw weggehaald; de luci
fer lag al op den grond. Dan een anderen
aangestoken.
„Vuur!" riep hij nog eensmaar er ge
beurde weer niets.
„Zeker geen echt kruit", zei Anton.
Jawel, jongen! óf het echt is, maar het
zal een beetje vochtig wezen. Daardoor gaat
het niet met zoo'n streepje. Weet je wal?
Dan doe ik net als Van Speijk: ik steek den
brand in het kruit en vlieg met vriend en
vijand in dc lucht!"
Meteen gooide hij een brandenden lucifer op
het kruithoopje, maar bet vlammetje ging
uit. Weer mis!
„Ehhh! Je kunt het nog niet eens", riep
Anton.
„Is het dan zóó vochtig!" zei Arnold en
bedaard stak hij een lucifer aan en dien hield
hij vlak tegen het kruit aan; er gebeurde
niets.
Anton stond, met beide handen op het
eind van de bank leunend, er naar tc kijken.
„Nog eens probeeren!" zei Arnold. Hij
roerde nu met een brandenden lucifer in het
kruitEen groote vlam! „Sssssssi" zei het
kruit Een rookwolk van belang.
„Hér zei Arnold en hij sprong verschrikt
achteruit „Toch goed gegaan!" zei hij en hij
wreef zijn rechterhand, want daar was de
vlam leelijk langs gestreken.
„Iloera!" riep Anton verrukt.
„Ik kan mijn hand terdege voelen", zei Ar
nold, die bleek zag van den schrik.
„Mijn pink doet ook pijn", zei Anton.
„Zeker van de kruitstrcep", zei Arnold.
Dat was ook zoo. Anton had met zijn han
den op het streepje gelegen en dat was ook
opgebrand.
Arnold hield zijn hand onder de pomp. Dat
is anders geen beste remedie tegen brand
wonden, maar het hielp hem wel, omdat het
niet erg was. De schrik was eigenlijk grooler
dan de pijn. Wel zag de heele hand rood
„Hoe komt het, dat het alleen maar siste?
Ik dacht, dat het een knal zou geven", zei
Anton.
Arnold wist het ook niet.
Hun vader vertelde later dat dit kwam,
doordat het kruit zoo maar open en bloot
lag. Het ontwikkelde gas had de ruimte, om
naar alle zijden tc ontsnappen. Als het kruit
in een geweerloop, of in een pistool besloten
is, dan is de uitwerking veel geweldiger.
„Maar je hadt moeten bedenken", zei va
der, „dat je nooit met kruit moet spelen."
„Dat zei hij nog", zei Anton.
„Ja", zei vader, „maar wat geeft zeggen,
als je er niet naar handelt? Zeggen en
doen zijn twee!"
G. J. VISSCHER.
(Slot.)
Ontmoedigd ging de sangtapa heen en
zette zich neer aan «den oever der rivier, om
na te denken over de woorden der desa-
lieden. En toen hij daar zoo zat, naderde een
b i d a r6-, en deze legde aan juist op de plek
waar de sangtapa zat „Waarom" zit je
daair, vrome kluizenaar?" vroeg de man, dio
het vaartuig bestuurde.
,De des a-lieden willen mij geen rijst
meer lccnen", sprak dc kluizenaar;„zij zeg
gen, dat ik zelf padi0) moet planten, maar
waar kan ik de plek vinden om te planten,
en wie zal mij de padi geven?"
Nauwelijks had de sangtapa dit ge
zegd, of de man nam den halven klapper
dop, vulde dien met de schoonste padi,
waarvan hij een zak vol in zijn b id a r had,
en sprak: „Plant deze padi op een plek in
het woud; zij zal Je geluk aanbrengen, als je
ijverig bent." Daarna stapte hij weer in zijn
b i d a r en roeide verder.
En de kluizenaar stapte in zijn sampan,
roeide tarug naar het woud, en kapte nog
dienzel/dcn dag, dicht bij zijn kluts, een aan
tal jonge boomen. De volgende dagen kapte
hij cenige groote boomen, Het daarna het
hout in de felle zon drogen,, cn toen nu de
chaos van takken cn stammen was uitge
droogd, stak hij de massa in brand, en juist
toen de eerste regens vielen, kon hij met het
zaaien dor padi in de losse aardlaag be
ginnen. Weliger dan op de echte s a w a h s
schoot het gewas op, en in korter tijd dan
gewoonlijk wiegelden reeds de volle goud
gele aren, tot snijden gereed, op dc slanke
stengels. En toen dc s a n g t a p a nu aan het
snijden ging, kon hij aan "t snijden blijven,
want waar de padi was afgemaald, groei
de ze weer aan.
Verheugd, dat hij nu zoo spoedig de ge
leende rijst aan de d e s a-1 i e d c n zou kun
nen teruggeven, stak hij de rivier over cn
verzocht den lieden zijn sawah te komen
bewonderen en allen een grooten k a-
roeng') mee te brengen, die zij dan zou
den kunnen vullen met dc wondcc-p a d i.
En allen gingen zij met den kluizenaar
mee, hoewel ze niet geloofden aan dc padi,
die altijd maar weer aangroeide. Doch toen
ze ln het woud waTcn aangekomen, en met
eigen oogen zagen, hoe zich'na het snijden
weer nieuwe halmen met volle, rijpe aren
vormden, toen begonnen ook zii met snii-
den, en hadden zij weldra hun meegenomen
karoengs gevuld. En ook de kluizenaar
vulde een grooten k a r o e n g cn hij zette
hem neer voor de goede geesten, en daarna
vulde hij zijn kluis tot aan den buitenwand.
En iederen dag kwamen de des a-lieden
met hun karoengs en vulden ze en brach
ten ze terug naar hun desa aan de over
zijde der rivier Maar toen re nu zoo in over
vloed leefden, zonder moeite, lieten ze hun
eigen sawahs onbebouwd liggen; ze wil
den niet meer werken; ze konden immers
zooveel padi van dc womder-s a w a h ha
len. als ze zelf maar wilden.
En de sangtapa, die trouw lederen
dag aan 't snijden was, werd op een keer
liet snijden moe, wierp zijn p a r a n g neer
en riep in zijn wanhoop uit„Houd toch
eens op met groeien, ellendige padi!"
En ftot flat woorden nog niet uiige
sproken, of scWor^ goud-gele, volle e réfi
vardordon cn verzonken met de halmen U>
de aarde, waaruit reeds eenigc oogenblikkatt
later de alang-along*) welig opschoot eb
de eens zoo vruchtbare plek in een woestenij
veranderde. Juist toen dit gebeurde kwamen
de des a-lieden met hun loege ka ro enge,
maar zo konden ie belaas niet meer vullen.
En toch wilden ze halen, wat er nog ven de
wonder-p a d 1 was overgebleven en se lie
pen naar den karoeng, die de sangta
pa voor de goede geesten bestemd had en
die daar nog onaangeroerd tusschen de
alang-alang stond, en toen ze hem wil
den meenemen en zagen, dat dc karoeng
was veranderd ln een rots, riepen *ij ver
baasd: .JCaroeng batoe Karoeng-
ba toe!" en gingen naar hun desa terug,
en daar'vertelden zij aan hun vrouwen cft
aan de oude lieden, die de wond er-s a w a h
nooit hadden gezien, hoe het cr mee was
afgeloopen, cn van den karoeng, die ln
een rots was veranderd. „En 't was juist een
karoeng-rn ja!" ,r) zei een der oude lie
den, die aan 't vertellen was.
„K a r o e n g-r a j al" riep een oude vrouw.
„Zoo zullen wy voortaan den versteenden
karoeng noemen!"
„Neen, k a r o e n g-b a t o e!" riep een an
dere vrouw. En nu werd het een gekibbel
zonder einde overr den naam, totdat dc
sangtapa, die het gekibbel hoorde, tot de
oude vrouwtjes zeidc: „De in een rots ver
anderde karoeng zal „karoeng-ba-
t o e" hceten, en deze desa „karoeng-
r a j a, omdat alle kleine karoengs, die
ge gevuld hebt met de wonder-p a d i, één
grooten maken. En dit is zoo gebleven, tot
dat er, jaren daarna, in de desa ka-
roeng-raja hongersnood en daarna een
vreeseiijkc ziekte uilbrak, toen veranderde
een bijgeloovlg Loer ah 1J) de namen in
„kroccng-raj a"lJ) en „k r o e n g-b a-
toe" en de bovenloop der rivier kreeg ook
den naam .Jcroeëng", opdat hongersnood
en ziekte met 't water konden wegvloeien.1
Tante Joh.
Dorp.
Kluizenaar.
3) Inlamlsch vaartuig.
4) Rijstveld.
Klein vaartuig met scherpen boeg.
Rijst.
D Zak van grof linnen.
Mes.
Lang, scherp gras.
10) ,.De zak is versteendf*
n) Reusachtig groote zak.
Dorpshoofd.
,a Even als karoeng: zak van grof linnen
14) Naamsverandering komt bij de Javaan-
schc bevolking herhaaldelijk voor. B.v. een
Javaan heeft een kind. dat telkens ziek
wordt „"Wachtdcn'*t hij, „wc zullen de
booze geesten, die mijn kind ziek maken,
eens beetnemen". Hij verandert dan den
naam van zijn kind en denkt, dat daardoor
de boozc geesten zijn kind niet terug kunnen
vinden.
Liever samen.
Groote Manoeuvres-
Na het eten stonden de beide jongens ln
den tuin achter het huis. Anton haalde een
leege huls uit den zak.
„Heeft daar nu kruit in gezeten?" vroeg hij.
„Ja", zei Arnold. „Je kunt het nog wel rui
ken. Als ze het geweer afschieten, komt de
haan tegen dat ronde plaatje. Die tik doet
het slaghoedje binnenin ontbranden. Dat
vlammetje steekt het kruit aan en dan gaat
het schot af."
„Zit er nooit een kogel in?"
„Bij 't schijfschieten wel, maar nu niet. Je
moet eens zien; ik heb er nog acht."
Hij legde ze naast elkaar op een bank.
„Hè! Kijk eens!" riep hij op eens.
„Wat is het?" zei Anton.
„Die twee zijn nog niet afgeschoten. Kijk
maar! Er zit een bruin dopje op. Dat moet
het kruit tegenhouden. Voel eens, hoe zwaar!
Allemaal kruit. Laat ze niet vallen hoor! Die
hebben tusschen de leege in gezeten, zonder
dat de soldaat het wist. Wat f^jn, wat fijn!*1
„Geef mij er een!" vroeg Anton.
„Ik zou je danken. Veel te gevaarlijk! Neen,
we zullen er samen pret mee hebben."
Een desa-legende.
Vele eeuwen geleden lag een kleine desa1)
aan een snelstroomende rivier. Aan de over
zijde van deze rivier lag het groote, woeste
woud, en in dit woud woonde een vroom
S a n g t a p a2), wiens kluis, een rotshol, ver
borgen was door het loof der palmen. De
vrome man, die reeds vele jaren zijn kluis
in 't woud bewoonde, voedde zich met de
vruchten, die dit woud opleverde, en leefde
in vrede met de dieren, zelfs met de tijgers.
Maar op een tijd, toen, door de aanhou
dende droogte, de vruchten verschrompeld
en verschroeid aan de boomen hingen, en
de kluizenaar niets vond, waarmee hij zich
kon voeden, maakte lil] zich uit een boom
stam een kleine sampan'), stak daarmee
de rivier over en vroeg aan de desa-lieden
een handjevol rijst. „Later hoop ik het terug
te kunnen geven", sprak hij tot den land
bouwer, die hem een halven klapperdop vol
rijst bracht.
Lachend antwoordde toen de man, dat dit
waarlijk niet noodig was. Maar toen nu
voortaan iederen dag de kluizenaar voor hen
stond en zijn handjevol rijst vroeg, begon
dit den des a-lieden, wier oogst door de aan
houdende droogte ook vrij schraal was ge
weest, te vervelen.
„Neen, we geven geen rijst meer", zeiden
zij op zekeren dag; „zorg maar, dat je zelf
een sawah4) krijgt, en geef ons dan éérst
«arug. wat ie van ons leende/*
„Zeg zus, ben jij nog boos op mij?"
Och, iaat me los, k wil naar de wei;
„je ziet toch dat ik melken ga,
„waarom loop jij me nu weer na?"
„Hé zus, wat doe je nu toch raar:
„waarom gaan wij niet met elkaar?
ik vang do koeien op voor jou,
,dan gaat het stellig eens zoo gauwP
„Och nee, ik kan bet best alleen;
jij dus maar gerust weer heen",
aoo pruttelt zus; bix>er houdt zich stil..,
dèn moot het maar zooals zij 't wiL
De ezel en het varken.
FabeL
Een ezel klaagde zijn nood aan een var
ken, dat hij zoo zwaar belast was. Het var
ken antwoordde: „maar bedenk toch, dat gij
voor dragen geboren zijt. Daarbij heeft ieder
hier zijn last te dragen. Kijk maar eens naar
mij! Ik kan bijna niet voort, zoo veel vet heb
ik mee te dragen."
„Wel, dwaas varken", hernam de ezel,
„ziet gij dan niet, dat ik heefl gelukkig zou
zijn, als men mij van mijn last bevrijdde,
terwijl gij u dood ongelukkig zoudt gevoelen,
als men u uw vracht afnam?"
Twee woorden.
De knecht van een minister diende hij zijn
heer een van diens arme bloedverwanten
aan. De man had verzocht om hem twee
woorden fe mogen zeggen.
Dc zon schijnt mooi, de lucht is blauw,
cm op de weide glinstert dauw
maar zusje kijkt niet vroolijk rond.
ze stoort vcrdrictlig naar don grond.
Broer plaagt wel oens, maar meent 1 nies
kwaad,
hij kwam toch bij haarja, te laat
ziet zus in dat z'onaardig deed
loon broer toch toonde dat 't hem speet -*
6.
Ze keert zich om en op een draf
gaat zij weer op haar bm-rtje af;
„zeg, broer, alleen, daar is niets aan,
„ik wou toch liever samen gaan."
Hermanns.
„Als het maar twee woorden zijn", sprak
de minister, „kunt ge hem binnen laten, maai
volstrekt niet meer dan twee; zeg hem dat."
„Twee woorden en niet meer", zei de neef
cn trad binnen. Hij maakte een buiging
het was in den winter en zei: „koud, hon
ger."
De minister, die een zeer gevat man was,
antwoordde dadelijk: „Vuur, brood" en liet
hem een toelage geven.
Kort en bondig.
Toen Lodewijk XIV in 1G66 door Reims
kwam, werd hij door den burgemeester, die
hem wijn en geconfijte peren aanbood, als
volgt, toegesproken„Sire", zei hij, „wij
brengen Uwe Majesteit onzen wijn, onze pe
ren en onze harten, dat is het beste dat wij
in onze stad hebben."
De Koning klopte hem glimlachend op den
schender en antwoordde: „Dat noem fit nog
eens een goede toesDraakl*- -