(jooi3 de Deügd. Het Vluchte:!and. Naar het Engelsch van MABEL MACKNESS. Vertaald door C. H. HOOFDSTUK Hl. Een Ontdekking. Mijnheer Gordon was mijlen In het rond eigenaar van de landen om het kasteel en een groot gedeelte van het landgoed was hcele- jnaal woest en eenzaam. Het kasteel lag let terlijk midden in een onafzienbare vlakte, die hier en daar door dichte denncbosschen af gewisseld werd. De kinderen mochten zoo veel ronddolen, als zij wilden, zoolang zij maar in het gedeelte van het goed bleven, dat afgezet was met een heel hooge schut ting met scherpe punten om stroopers of an dere indringers te beletten er over te klim men of toegang tot het terrein te verkrijgen. Daar er dikwijls vagebonden en stroopers in de buurt rondzwierven, die met een strik eenige der fazanten van mijnheer Gordon trachtten te bemachtigen, werden de kinde ren gewaarschuwd, zich nooit buiten de om heining te wagen. Eenige dagen na Dora Mackenzie's laatste bezoek, waren Effie en Nan ijverig aan het I zoeken naar een verborgen plekje, waarheen i lij konden vluchten, zoodra de onwelkome gast terug zou komen. J „Wat is er aan den anderen kant van de omheining?" vroeg Nan op een middag, toen zij door het park liep, haar neus tegen de hooge schutting drukte en door de planken trachtte te gluren. I „Ik weet het niet", zei Effie onverschillig; „waarschijnlijk hei." „Heb je dat dan nooit onderzocht?" riep Kan uit, die zich niet kon voorstellen, dat je eigen vader een landgoed bezat en je dat niet door en door kende. „Er is geen doorgang om aan den anderen kant te komen", zei Effie. „Ik heb nog nooit een poortje in de schutting ontdekt en zij is hoog en met scherpe punten bezet om de stroopers te beletten er over heen te klim men. Dat heeft vader mij verteld." „Laten we eens gaan kijken, of we Prikkels kunnen vinden!" zei Nan plotseling, terwijl zij naar een verloren hoekje bij den stal liepen. Prikkels was een geliefkoosd stekelvarken, dat in een oud kippenhok verblijf hield en nis hij zich wilde vertoonen uit de hand van de kinderen at. Zij bereikten het hok en Ef- iie ging er in. Zij bukte zich en tastte in de donkere hoeken, waar Prikkels zich gewoon-1 lijk verstopte. Zij lag met haar gezicht om laag op wat afval en trachtte het stekelvar ken uit zijn schuilplaats te lokken, toen zij Nnn plotseling hoorde roepen: „Effie, Effie, kom eens gauw kijken, wat ik gevonden heb!" Effie sprong op en rende naar de schuur om bij Nan te komen, die eveneens op haar knieën lag en met bevende handen de wilde rozen- en braamtakken wegtrok, die tegen de schutting langs den stal opkropen. „Het is een deur, Effie!" riep Nan trillend Van opwinding uit. „Kijk, zie je dat kleino scharnier? Gauw, help me die akelige bra men wegtrekkenO, is dat niet leuk!" Effie knielde nu naast Nan en gedurende eenige minuten trokken de beide meisjes met Ingehouden adem aan de doornachtige tak ken. zonder op krabben en wonden te letten. „Nan, het is, hel is een deur, een klein deurtje!" riep Effie, terwijl zij met bloeden de vingers een tak wegtrok. Het was werkelijk een deur van ruim een halven meter hoog en de opening was juist groot genoeg om op handen en voelen door te kruipen. Het duurde niet lang, of de greti ge kinderhanden konden er den grendel af schuiven, waarop de kleine deur naar buiten openging. Achter elkaar kropen zij er door en kwamen aan den onderen kant van de ge heimzinnige schutting. „Doe de deur achter ons dicht, Nan", riep Effie, „Sandy of een ander mocht er eens langs komen en haar open zien staan. Ik ge loof werkelijk, dat we eindelijk een schuil plaats gevonden hebben!" De beide meisjes stonden op en keken om lich heen. Zij bevonden zich op de hei en wel op een plek, welke zelfs Effie, die op Pitairlie geboren en getogen was, heelemaal vreemd fras. Het was een woest, eenzaam gedeelte. Vóór hen in de verte verhief zich een heuvel- rij en links ging de hei in een groep boomen Dvcr. Voor het overige strekte zich zoo ver het oog reikte, de eenzame hei uit. „Laten we nu op ontdekkingen uitgaan, zei Effie, „eerst zullen we eens kijken, wat dat foor boschje is." Hand in hand renden zij over de hei naar den groep boomen en kwamen in een aller liefst boschje waar sleutelbloemen bloeiden en woudduiven in de takken boven hun hoofden kirden. „O", riep Nan, „is het hier niet precies het Sprookjesland! Kijk, hier zijn sleutelbloemen, Effie en beelderige boschanemonen! O en kijk eens, daar zie ik water glinsteren 1 Laten we fens gaan zien, wat het is!" De kinderen liepen den bemosten oever af. ,Voor hun voeten lag een waterplas, glinste rend in den zonneschijn. „Een meer!" riep Effie opgewonden uit. ^En kijk, Nan, er is een eiland midden in >en boscheiland, waarvan je in de boeken leest. O!" „O, Nan", zei Effie, terwijl zij stil bleef Waan en verlangend naar het meertje keek, „zou je niet dolgraag op dat eiland kunnen komen? Ik zou wel eens willen weten, of het hieertje te diep voor ons is, om er door peen te waden. Zou het niet heerlijk zijn?" Nan leunde tegen een boom en keek in het heldere water. „Hier ziet het er niet diep uit, Effie, maar ik geloof niet, dat het veilig zou lijn er doorheen te waden in het midden Js het misschien dieper en dan zouden we Jerdrinken." „Misschien is er wel ergens een boot," zei Effie nadenkend. „Laten wij eens er om- Wn wandelen om te kijken." kinderen Uepen langs den ooy*r en oö* derzocht nauwkeurig elke kleine bocht, toen Nan plotseling uitriep: „Daar is en boot, Effie, onder dien boom daar!" „Ja, werkelijk!" zei Effie. „Maar het is een heel oude. Kijk maar naar het groote gat op zij!" De kinderen holden naar de plek, waar een oude gehavende boot half in en half uit het water lag. Het vaartuig moest langen tijd ongebruikt hebben gelegen, want de zit plaatsen ontbraken en op zij was een groot gat. De kinderen onderzochten het nauw keurig. „We zouden het gemakkelijk met een stuk bordpapier kunnen verstellen", zei Effie, Sandy zal ons wel spijkers en andere be- noodigdheden willen geven." Zij begon van plezier in het rond te springen. „O, Nan, zal het niet heerlijk zijn? Niemand zal er ooit aan denken ons hier te zoeken! We zouden een klein huisje op het eiland kunnen bouwen en er in wonen. O, wat zou tante Betsy in benauwdheid zitten, als we op een goede dag verdwenen!" „Ik geloof, dat we nu naar huis moeten gaan, Effie", zei Nan, toen zij de boot nauwkeurig opgenomen en besloten hadden morgen aan den dag aan het werk te gaan. „Het zal bijna tijd zijn om thee te drinken." „We moeten het eiland een naam geven", zei Effie, toen de meisjes gearmd terug lie pen en de hei weer overstaken. „Hoe zullen we het noemen, Nan?" Nan hield haar hoofdje schuin en dacht na. „Het Vlucliteiland zou een mooie naam zijn," zei zij dadelijk. Effie klapte in de handen. „Prachtig, riep zij uit, „want het is onze vluchtplaats als Dora komt. Ik wou maar, dat de boot al klaar was en verlang er erg naar om het eiland te verkennen." Toen zij bij de schutting kwamen en Ef fie zich bukte om het deurtje open te stoo- ten, zei Nan: „We moeten de deur ook een naam geven." „Die zullen we Grappio noemen," zei Ef fie, „omdat het zoo'n grappig klein deurtje is, \indt je niet? Niemand zal ooit raden wat we bedoelen als we over „Grappio" praten. Als tante Betsy ons vraagt, waar we geweest zijn, als Dora komt en niemand ons vinden kan, zal ik zeggen: „We zijn naar Grappio geweest, tante Betsy. O, wat zal ze groote oogen opzetten!" en Effie lachte vroolijk. „We moeten vooral het deurtje goed slui ten", zei Nan, toen zij erdoor in den stal kro pen, „anders mocht Sandy het eens zien. Het is waarschijnlijk gebruikt om de kippen door te laten en hen op de hei te laten loopen, maar het moet in jaren niet open geweest zijn." „Nee", zei Effie, „wc zullen het geheim dus heelemaal voor ons zelf bewaren, want ik denk niet, dat iemand nog weet, dat het deurtje er is. Daar fluit Jeannet kom, we moeten hard loopen." (Wordt vervolgd). De kleine houtsnijder. Een verhaaltje uit Zwitserland, door HERMANNA. Fani was een droomer, die altijd aan an dere dingen dacht dan aan zijn werk, een treuzel, eneen bangert. Wil je wel ge- loovcn, dat hij 's avonds niet onder de den nen achter hun huisje durfde te loopen, om dat 't dan zoo vreemd ruischte en zuchtte, hoog in de slanke toppen? Dat deed de wind natuurlijk en dat wist Fani ook wel en toch was hij bang. Moeder zei, dat het van de sprookjes kwam. Je moet weten, dat zijn Vader eens een sprookjesboek voor hem uit de stad had meegebracht en sedert hij dat had gelezen droomde Fani meer dan ooit, ook op klaar lichten dag als hij goed wakker was. Hij dacht aan niets anders dan aan dwerg jes, toovonaars en feeën en wat het malste was, hij was er vast van overtuigd, dat hij ze nog eens zou zien ook. in 't bosch of in de bergen. Alles wat in de sprookjes stond was echt waar voor hem. Toen hij dit eens aan Toni, den geitenhoe der, vertelde, lachte die hem hartelijk uit, en zei dat hij van zijn leven nog geen dwergjes had gezien en als ze er waren moesten ze toch zeker daarboven in de rotsen huizen, waar hij zoo vaak met zijn geiten was. Na dien tijd sprak Fani er maar nooit meer met hem over en met Moeder niet en met niemand, want hij wou niet uitgelachen worden, maar 't sprookjesboek stopte hij weg op 't zoldertje, waar hij sliep, in de kist on der zijin Zondagsche kleeren, en 's morgens vroeg, voordat Peter en Franzli, zijn kleine broertjes, wakker waren, las hij er in. Al was Fani de oudste, toch had Moeder weinig aan hem bij haar werk, en ze kon toch zoo best wat hulp gebruiken als ze zoo dagen achtereen met de kinderen alleen was. Fani's Vader was koopman en reisde met zijn marsje op den rug overal in den om trek heen waar kermis was. De menschen kochten wat graag de aardige snuisterijt-es die hij uit hout wist te snijden, vooral zijn dierfiguurtjes waren zoo mooi en natuurlijk alsof ze leefden. Houtsnijden, dat was anders wel iels waarin Fani ook plezier had, maar Vader, die 't Hem zou leeron, was zoo on geduldig geworden, omdat Fani eerst maar niet den slag beet had kunnen krijgen van de koeien, geiten en herten, die hij altijd maakte. Fani had zoo dolgraag eens een dwergje willen probeeren, maar toen de diertjes tel kens mislukt waren en er van al zijn knut selen en knoeien toch ntets was terechtgeko men, was Vader boos geworden en had ge- zegt, dat Fani, als hij geen diertjes kon lee- ren snijden, er dan maar liever heelemaal mee moest uitscheiden; zoo'n droomer zou het toch tot niets brengen! Later moest hij maar houthakker boven in de bosschen wor den, dat was zwaar werk en daarbij zou hij dat droonien en treuzelen wel afleeren. Zoo had Vader gesproken en Moeder had met een zucht gezegd, dat Vader wel gelijk had. Toen kreeg Fani dus geen les in 't hout snijden meer, maar voor zichzelf bleef hij rich oefenen, 's winters ieder vrij oogen- blikje na schooltijd op 't zoldertje of in 't schuurtje, zoo lang het licht was, en 's zo mers bulten op een stil plekje bij "t beekje. Hij probeerde niets anders te maken dan de dwergjes en too ven aars cn feeën uit rijn sprookjesboek cn knutselde op zijn eentje zonder dat Iemand er iels van wist of zag, net zoo lang, totdat 't hem al heter en beter gelukte en zijn dwergjes eindelijk net zoo goed uitvielen als de diertjes, die Vader maakte. Maar hij durf do er thuis toch niet over spreken of ze te laten zien, omdat Va der toen zoo boos was geweest, en stopte al wat hij maakte onder in de kist bij 't sprook jesboek. Zoo kwam Juni in 't land. de tijd van de kermissen cn jaarmarkten, en daar Vader al een heele poos ziek was, moest Fani cr met het marsje op uit 't Eerst was het groote dorp, dat verder het dal in lag, aan de beurt. Dat was nu niet zoo ver weg of Fani kon 's avonds weer thuiskomen. Alleen zoo'n eind door T bosch te loopen was niets voor hem, maar geluk kig. 't beekje hield hem gezelschap, 't Kab belde zoo vroolijik alsof Jiet met hem babbel de, en toen Fani dorst kreeg gaf het hem i heerlijk friseh water te drinken. 't Was al middag toen Fani in het dorp kwam. De kermis was er in vollen gang; 't plein stond vol kramen en tenten; muzi kanten toeterden en bliezen, kooplui schreeuwden om 't hardst hun waren uit cn kinderen sloegen de trom of bliezen op goed- koope mondharmonica's uit de speelgoed- kraam tegenover het logement, 't Was een leven van belang. Fani, die uit het stille bosch kwam, werd er beduusd van. Hij stond het met groote oogen aan te kijken uit een verborgen hoek bij de speelgoedkrnam, waar leege kisten waren opgestapeld, en vergat heele maal, dat hij ook wat te koop had. Maar al had Fani er ook aan gedacht, hij zou toch nooit als die andere kooplui hebben durven doen. Nu lette niemand op hem. totdat een paar opgeschoten jongens, die dichtbij zijn hoekje aan 't vechten waren, tegen hem aanbonsden en hem op den grond gooiden. Het marsje kiepte om en de mooie diertjes, die Vader met zooveel zorg had ingepakt, rolden naar alle kanten heen. Toen Fani weer op de been was cn het zng, begon hij hard te schreien. Een vriendelijke vrouw hielp hem zc weer op te rapen en er kwamen nog meer men schen bij, die ook hielpen. Gelukkig waren er slechts een paar stukjes beschadigd cn die kocht een heer uit 't logement aan den over kant hem dadelijk af. 't Kleine meisje, dat hij hem behoorde, had zoo'n medelijden met den schreienden jongen en hield niet op of Fani moest bij Papa en haar onder de waranda komen zitten om een glas melk voor den schrik te drinken. Fani wist niet wat hem overkwam, toen hij daar wat deftig aan een tafeltje zat te kij ken naar het bont gewoel op het plein, waar hij zoo straks nog midden in had gestaan. Margo'tje, zoo heette zijn nieuw vrien dinnetje, beduidde hem, dat hij maar flink moest toetasten van de broodjes met vleesch, die haar Papa ook nog voor hem had laten komen. Beduidde? Ja, want Margo'tje was een Hollandsch meisje, dat wel al met haar Papa alleen op reis was, maar toch nog niets dan Hollandsch sprak, en Fani kon natuurlijk geen Hollandsch verstaan, even min als zij Fani's taal kon verstaan. Mot el kaar praten ging dus niet. Maar gelukkig kon Margo'tjes Papa wel met Fani praten. 't Was vreemd, Fani, die altijd zoo verle gen was, durfde nu best zijn woord te doen tegen den vreemden heer; of 't kwam door dat deze hem zoo vriendelijk aankeek en niet ongeduldig werd over zijtn langzame manier van praten? Fani vertelde van Vader, die ziek was, en de beestjes gemaakt had, vertelde ook hoe naar hij, 't op de kermis met al die drukte vond. Onderwijl bekeek Margo'tje de koeien, geiten en herten, en sommige, die ze heel mooi vond, zette zc uit 't marsje op de tafel. Fani had er geen erg in, zoo was hij aan 't vertellen. Op eens gaf Margo een gilletje. „O, Pa, kijk eens wat leuke dwergjes' Kijk toch eens!" Ze hield een van Fani's knutselwerkjes omhoog, die hij met 't sprook jesboek heel onder in 't marsje had gestopt, omdat hij bang was dat Peter of Franzli zc In zijtn kist zouden vinden, terwijl hij weg was. „Kijk toch eens, hoe aardig! En o, hier Is een toovonaar, die kinderen laat dan sen I" Fani werd eerst vuurrood van schrik cn toen wit. „Nee, die hooren er niet bij, die zijn van miji!" riep hij haastig en wou ze haar afnemen, maar Margo'tjes Papa had nu de figuurtjes al in zijn hand. Fani had wel van schaamte in den grond willen kruipen. Wat mocht die vriendelijke mijnheer wel van hem denken, dat hij zulk knoeiwerk tusschen Vaders mooie diertjes In had gestopt! Maar mijnheer zei niets; hij keek er naar en zag toen Fani lang aan, die hoe langer hoe meer verlegen, stotterend uitlegde hoe ze in het marsje waren verzeild. Toen Margo'tjes Papa de figuurtjes weer op 't tafeltje zette wou Fani ze maar gauw ln 't marschje pakken, heel onderin, dan zag niemand die prullen meer, maar neen, dat mocht niet. Mijnheer vroeg licm of hij ze wou verkoopen en verbeeldt je, toen Fani half ongeloovig van „ja" knikte, kreeg hij er evenveel voor als voor Vadcr's mooiste beest jes! 't Gezicht van den jongen straalde van blijdschap. Hij kon 't nog maar niet begrijpen; nu zou hij haast zelf denken, dat hij droomde, of dat die mijnheel' een toovenaar was en mis schien straks 't geld weer zou weglooveren, maar neen, hoor, 't was geen droomgeld, 't was echt en 't bleef stil in zijn hand liggen ook! Laat in den middag ging er een heel an dere Fani de kermis af dan de Fani, die er op was gekomen. Deze deed niet verlegen of schuw, neen, hij hield zijn hoofd flink recht op en hij keek zoo blij, zoo blij! Nu hielp hij Vader en Moeder toch, nu was hij geen droomer meer die niets kon! De vriendelijke vreemde mijnheer had beloofd over een dag of wat bij Vader en Moeder te zullen komen om over Fani te spreken en els 't mocht van thuis, nu, dèt zou wel dan zou die mijnheer er voor zorgen, dat Fani op een school kwam om echt mooi houtsnijden te loeren. Daar zou hij bepaald ook wel dwergjes mo gen maken en alles, alles uit het sprookjes boek. En als hij 't dan heel goed kon, dan, Ja, 1 was nog een geheim, een groot ge heim, maai* Fani kon 't toch niet laten het vast aan 't beekje te vertellen, dAn zou fcQ een extra mooie groep dwergjes maken oO die aan 't kleine Hollandschc meisje «turen, want als zij niet zoo vriendelijk voor licm was geweest, zou 't allemaal bepaald niet zoo zijn ge loopen! Wat is daar te doen? 1. Zie eens, wat een kind'ren staan er in 't plantsoen op de brug te kijken! wat is dóór te doen? 'n pet ligt er to water, 'n man komt met een schuit om hem op te visschen - ha hij is er uit! - steeds meer kind'ren komen, menschen ook er bij turend in het water staan uó zij aan zij. D'een vraagt aan den ander: „wat is er te doen?"-* grootcr wordt de toeloop daar in het plantsoen; ,,'n kind ligt er te water", klinkt het„neen, een hond" zegt er weer een ander en ldjkt al eens rond hoc men 't dier kan redden j ha, daar is een schuit maar de man zegt kalmpjes: „hij is er al uit 1" 3. „Al gered", zoo klinkt hot 'cn dit blijde woord plant zich langs de rijen der nieuwsgier'gen voort; langzaam aan verloopt het standje in 't plantsoen, maar nog hoor je vragent „wat was cr te doen?" niemand weet hot rechte; was 't kind, hond of pet, die te goeder ure daar juist werd gered. HERMANNA. Wat Frits van de dieren leerde Frits had een luie bui. 't Was Paaschvacantie, cn dus hoefde Frits niet te werken. Maar daarom was 't nog niet goed dat hij zoo luierde. Van de eene kamer slenterde hij in de andere, nam nu eens dit ter hand cn dan weer dat, maar kwam tot niets. Ten slotte ging hij zijn zusje Edith plagen, die van oude lapjes poppegoed zat te naaien. Hij nam haar de mooiste lap jes af, hing zc om zijn ooren, hield zc voor zijn gezicht en stak er zijn neus en zijn tong door. Toen werd 't natuurlijk kibbelen, el kaar achterna zitten en klappen uitdeelcn, zoodat Mama er hij te pas kwam, en Frits vermaande nu eens iets degelijks uit te gaan voeren. Frits nam zijn sprookjesboek, maar na vijf minuten sloeg hij 't weer toe. Toen ging hij papieren poppetjes knippen, en even later kreeg hij zijn soldaten uit de kast Maar dat duurde ook niet lang. Hij bedacht zich dat hij wel eens kon gaan bouwen. Vooruit maar! de soldaten op zij geschoven, cn een bouw doos omgehaald. Toen 't huis half af was, stortte Het in elkaar. Boos gooide Frits de blokken weer in de doos. „Dan kleur ik nog liever", bromde hij, en trok zijn kleurdoos open. Hij, kleurde heusch een heel kwartier. Maar toen vond hij 't ook lang genoeg, leunde ach terover op zijn stoel, en verfde groene krin getjes op zijn handen. Van een stukje pa pier draaide hi] een kogeltje, en mikte op Edith't kogeltje kwam net tegen haar neus. Van schrik prikte zij zich in den vin ger, cn begon te huilen. Bang dat Mama weer binnen zou komen, liep Frits gauw den tuin in. Hij ging op de bank in het priëel zitten, strekte zijn beenen languit en kauwde op een grashalm. Van verveling tuurde bij in het frissche voor jaarsgroen van het priëel, waar de zon op scheen. Een spin had haar webbe tusschen het groen gemaakt. Wat leek 't prachtig fijn legen het zonlicht gezien! Net een heel fijn wiel! En zoo mooi gelijk! geen enkel foutie was er in! Onvermoeid liep het diertje maar in 't rond haar webbe te spinnen, totdat het eindelijk de laatste lange draden aan het groen vastmaakte. Frits stond op en ging verder den tuin in. Toen hij den ouden peereboom voorbij kwam zag hij dat onder den boom honderden mie ren druk heen en weer liepen. Nieuwsgierig ging hij op zijn hurken zitten om beter te kunnen zien. Eerst leek dat heen -en weer geloop hem doelloos, maar toen hij wat nauwkeuriger toekeek, merkte hij dat dc mieren in vaste orde zich voortbewogen, net als marcheerende soldaten. Bij het rozenperk werd halt gehouden. O ja, dat Is waar! gis teren had Papa er over geklaagd dat de ro zen zoo vol bladluizen zaten. Wat zouden "de mieren daar gaan doen? Zachtjes sloop Frits nader om te kijken. Elke mier greep een groen luisje en sleep te het mee naar de mierenhoop. Dc grooterc luizen werden door twee mieren gedragen. Dat was een zware vracht, maar geen enkele mier scheen den moed te verliezen. Al ging t' ook langzaam, ze bereikten toch allemaal de mierenhoop en door verschillende ingan gen werd dc buit naar binnen gesleept. Intfusschen hadden de achtergebleven mie ren ook niet stil gezeten. Stukjes boomschors, die op het nest gevallen waren, moesten ver wijderd, en de witte poppen, waaruit de nieu we mieren-kindertjes geboren zouden wor den, werden in het zonnetje gelegd. Met ver bazing zag Frits hoe ze ieder hun werk had den en dat vol ijver deden. Frits voelde zoo iets van schaamde, en hü wou naar huis gaan, toen zijn vrindje hem over de schut ting toeriep„O Frits, kom 's gauw, de bijen rijn uitgevlogen en Grootvader gaat ze van- gen!" Vlug liep Frits hun tuinpoortje uit en het tulndcurtje van dc buren in. Wat hing daar te schommelen aan dien dikken tak van den appelboom? 't Leek wel een tros druiven, maar 't was een zwerm bijen, die zich aan elkaar vasthielden. Wat was er gebeurd? In de bijenkorf was een nieuwe bijenkoningin uit het ei gekropen, en omdat er in elke bijenkorf maar één ko ningin kan wezen, was de oude koningin op de vlucht gegaan, gevolgd door duizenden trouwe dienaars. Had zij dat niet gedaan, dan zou het een strijd op leven en dood ge worden rijn tusschen haar en dc nieuwe ko ningin. Dat alles vertelde Grootvader, nadat hij voorzichtig de bijentros in een kistje gescho ven en dadelijk het deksel dicht gedaan had. Nu werd dat kistje vlak bij een leogc bijen korf gezet. Onder aan het kistje was een uit- vlieggat, en de bijen, die goed schenen to weten, dat zij zich een nieuw tehuis moesten maken, togen dadelijk aan 't werk. En Grootvader vertelde- „Eerst gaan ze nu cellen bouwen uit was, die ze zelf maken. In die cellen brengen zc later de honing. Wonderlijk nauwkeurig cn gelijkmatig zijn de cellen gebouwd, zoo netjes dat wij men schen er een voorbeeld aan kunnen nemen. Als ze klaar rijn. begint het indragen van de honing. Onvermoeid vliegen de bijen van bloem tot bloem, soms uren ver zoeken zij de bloemen op, en dan keeren rij zwaar bela den huiswaarts. De voorraad die zij uit de bloemen gezogen hebben, bewaren zij ln een soort van zakje in hun zij. Als zij de bijen korf bereikt hebben, storten zij het zo t vocht in de voorraadkamers van de cell 'i en plakken die dan met was toe, opdat het vocht friseh blijvc. Zoo zorgen die ijverige diertjes, dat wij lekkere honing krijgen." Aandachtig had Frats toegeluisterd, 't Was onderwijl etenstijd geworden en Frits werd in huis geroepen. Maar toen hij aan tafel ging zitten, moest hij er even aan denken, dat hij 't eten eigenlijk niet verdiende, want dat hij den heclen dag niets gedaan had als luieren. Nog denkende aan de bijen, ging hij na 't eten naar de kast, en haalde een tecken- schrift voor den dag. Weken geleden was hij begonnen aan een paar teekenlngen voor Pa pa's verjaardag. Daar wilde hij nu eens flink aan gaan werken. Toen Mama hem een poosje later over zijn werk gebogen vond, streek zij hem in 't voorbijgaan over het haar, zeggend: „Daar ben ilc blij om, dat je nu eens iets degelijks uitvoert." Dat moedigde Frits aan. Maar zelfs zon der die aanmoediging zou Frits toch wel zijn blijven teckenen, totdat hij naar bed moest, want het lesje van de spin, de mieren en de bijen Had indruk op hem gemaakt, en hl] had werkelijk iets van de dieren geleerd. (Uit Prettige Winteravonden). Het Muisje. Fritsl Kijk eens door dat gaatje. Daar komt een muisje aan; 'k Ga even naar den zolder, Daar staat de val vooraan. Jij dwaze, dwaze jongenl Denk jij, dat 't muisje wachi, Totdat jö weer terugkomt? Wat is dat dom gedacht! Vóórdat jij van den zolder» De val hebt meegebracht, Is 't muisje lang verdwenen, *t Heeft niet op je gewacht.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7