m.
Qooi3 de |)ea§d.
Een kleine held.
Naar het Engelsch van
Mrs. MUSGRAVE.
Vertaald door C. H.
HOOFDSTUK I.
De jongen, van wien ik jullie vertellen ga,
svas acht jaar en heette Geoffry, maar werd
'altijd Jeif genoemd. Broertjes of zusjes had
hij niet, zoodat hij de eenige lieveling van
Zijn ouders was.
Jeff had groote, helder-bruine oógen, die
er uitzagen, alsof ze nooit slaperig konden
zijn. Hij had blond haar, dat echter heel kort
geknipt was, zoodat er geen krul in zat. Dit
Was een heel verstandige maatregel, want
hij woonde in het warmste gedeelte van
Indië.
Hij had geen baboe, zooals de meeste kin
deren in Indië hebben. Een oude Scho-tsche
vrouw, die Maggie heette en haar vaderland
verlaten had om met Jeff's moeder mee te
gaan, toen deze trouwde, deed alles wat voor
den jongen noodig was. Zij had heel wat te
verstellen, want Jeff was een levendige jon
gen, die dikwijls zijn kleercn scheurde of
gaten in zijn kousen kreeg. En Maggie was
niet altijd even vriendelijk en beknorde hem
wïi de minste kleinigheid. Maar loch hield zij
Zielsveel van den jongen en Jeff wast dit heel
goed en ook, dat haar booze woorden niet
Zoo gemeend waren.
Iedereen in huis hield van den jongen. Hij
tvas zoo vroolijk en flink, zoo eerlijk en vrij
moedig, dat hij aller Harten won.
Zijn leventje was tot nu toe heel gelukkig
geweest, maar plotseling kwam aan dat geluk
een einde en Jeff dacht, dat hij nooit meer
zoo vroolijk kon worden als vroeger.
„Moeder, waarom maakt u toch zooveel
nieuwe kleeren voor mij?'' vroeg hij op een
morgen, terwijl hij met zijn elleboog op den
schoot van ziin moeder leunde en met de
zachte, blauwe linten van haar japon speelde.
Op de tafel lag een stacel nieuwe hemden
en een groote voorraad kousen, die allen
klaar lagen om gemerkt te worden.
„Ik weet zeker, dat ik al die dingen hier
niet dragen zal, omdat zc veel tc warm en
te dik zijn, en ik weet ook, dat wij dezen
zomer niet naar de bergen gaan, want ik
heb Vader hooren zeggen, dat hij het niet
Betalen kon!"
Op dit oogenblik kwam Maggie binnen
met een stapel boorden en zakdoeken. Jeff's
moeder legde haar werk neer en trok het
hoofd van haar jongen naar zich toe. Hij kon
nu haar horloge hooren tikken, maar hij
hoorde en voelde ook. dat haar hart snel
klopte. Glimlachend keek hij in de lieve, ern
stige oogen.
„Maar u hebt toch niet hard geloopen, Moe
der!" en hij legde zijn klein, bruin handje
legen haar hart. Arm hart, dat zóó leed in
Mille en nu eindelijk tot een uiting zou ko
to en.
„O, mijn lieve jongen, hoe kan ik je weg
laten gaan?" zei zij zacht, terwijl zij het kind
Blijf tegen zich aan drukte. Jeff maakte zich
echter haastig uit haar omarming los en
keek vragend naar Maggie en den stapel klee-
ren.
„Waarheen? Waarheen ga ik dan?"
vroeg hij met kinderlijke nieuwsgierigheid.
„Maar toch niet zonder u, Moeder?*'
De anno moeder keerde zich met een
«nik om en zei
„Maggie, vertel jij het hem. Ik kan hef
niet."
En toen Jeff van zijn verbazing bekomen
was, zag hij, dat zijn moeder de kamer ver-
laten had.
„Jeffie, wij gaan samen over de zee jij
en ik naar Engeland naar je groot
moeder."
De neus van oude Maggie was rood en het
scheen Jeff, die geen teergevoeligheid van
haar gewoon was, dat haar stem vreemd
klonk en beefde. Wat beteekende dit alles
loch?
„Wie gaat er naar Engeland?" vroeg hij
haastig. „Vader cn Moeder, en jij en ik ze
ker?"
„Nee", zei Maggie, terwijl ze begon te
snuiven, „je vader gaat niet mee."
„Maar Moeder gaat toch mee en jij ook om
mijn kleeren te verstellen", zei hij met over
tuiging.
„Ja, ja, ik ga mee, mijn jongen, mijn lieve
jongen ik zal je in het vreemde land niet
alleen laten maar je moeder gaat niet
mee."
Jeff wierp een minachtenden blik op de
oude meid en riep boos
„Moeder niet! Dat geloof ik nooit! Je weet
er niets van. Moeder moet meegaan. Jij
weet toch even goed als ik, dat ze mij nog
nooit alleen gelaten heeft."
Toen vloog hij de deur uit, de gang in en
gilde, terwijl zijn gezicht rood was van
kwaadheid en opwinding:
„Moeder, u gaat mee naar Engeland. Zeg
toch, dat u meegaat en dat Magigie er
niets van weet. -
Geen antwoord. Misschien kreeg de kleine
jongen door deze stilte een vaag voorgevoel
Van de vrees el ijlke waarheid, dat hij spoedig
gescheiden zou zijn van degenen, die hij zoo
jdelslief had.
Jeff rammelde aan den deurknop van Moe
ders kamer.
„Moeder, Moeder, doe gauw open!"
Er kwam nog geen antwoord, maar de
deur ging open en Jeff stond in haar kamer.
jZijin moeder was van haar rustbank opge
staan, want hij zag aan het kussen, dat haar
hoofd er op gelegen had. Zij stond nu mid
den in de kamer en sloeg zonder een woord
jte zeggen haar armen om Jeff heen. Hij zag
niet, hoe bleek zijn moeder was en hoe haar
$ppen trilden.
„U zult me toch niet wegsturen, Moeder!
tk zal heel gehoorzaam zijn en nooit meer
'óndeugend of lastig, als u maar met me mee
gaat naar Engeland. Heusch Moeder, dat be
loof ik u. Ik kan niet zonder u gaan; nee,
Jtfoedór, fle kan het met!"
f Jeff snikte nu luid. Het stilzwijgen van zijn
tpoeder benauwde hem. Hij voelde instinct-
batig, dat dit een ernstig oogenblik in zijn
leven' was.
„Breek mij het hart niet, mijn jongen.
Kom eens naast me zitten op de rustbank, dan
zal ik probeeren je te vertellen hetgeen je
weten moet."
En terwijl Jeff heel dicht naast zajn moe
der zat en haar slanke handen tusschen zijn
koortsachtige vingers hield, vertelde zij hem,
waarom hij zonder haar naar Engeland
moest gaan. Jeff wist wel. dat er heel veel
kinderen in Indië waren, die naar Engeland
gestuurd werden cn nooit terugkwamen. Hij
had op die manier verscheiden vriendjes
verloren, niet als ze nog heel klein waren,
maar juist als zij aardig begonnen te worden.
Van zijn eigen leeftijd was er niemand meer
in de buurt.
Toen zijn moeder hem herinnerde aan de
hitte van het vorige jaar, hoe akelig en ziek
hij zich toen gevoeld had, schoot het hem
weer te binnen, hoe loom en moe hij toen
geweest was. Nu zou de hitte weer gauw
aanbreken en de dokter had gezegd, dat als
Jeff niet naar een koeler klimaat gestuurd
werd, hij sterven zou.
„We zijn niet rijk, lieveling, en je vader
kan hier niet weg. Ik kan niet met je naar
de bergen gaan, zooals verleden jaar, toen je
zoo ziek was. Jij bent alles wat ik heh, lieve
ling haar slem begaf haar bijna. „Je
zou stellig weer ziek worden je zou mis
schien sterven als ik je hier hield. Groot
moeder weet dit en ze heeft mij in een brief
gevraagd, of ik je naar haar wilde sturen.
Je zult bij de heele familie wonen in Loch
Lossie, totdat wij ook over kunnen komen
Jeff's moeder zuchtte en streek zich het zach
te, bruine haar van het voorhoofd.
„Twee of drie jaar, lieveling, zullen spoe
dig voorbij zijn voor jou en mij. Ik hoop, dat
ik bericht krijg, dat je groot en sterk en Moe
ders eigen dappere jongen, een kleine held
wordt, dde geduldig wacht, totdat zij bij je
kan komen. Wees een man en, mijn kleine
vent, maak mijn verdriet niet nog grootcr
door je tranen. Er zijn nog zooveel dingen,
die ik je vóór je vertrek wil zeggen en als je
huilt, kan ik dat niet doen."
liet gezicht van den ldeinen jongen was
heelemaal verborgen in den schoot van zijn
moeder. Eén- of tweemaal snikte hij en toen
was alles stil in de groote kamer, zóó stil, dat
de arme moeder op hel laatst dacht, dat Jeff
in slaap was gevallen. Haar hand rustte op
zijin hoofd, terwijl haar mooie, treurige oogen
door het open raam over het droge tuintje
heen naar de bergen in de verte dwaalden.
O, als zij maar met haar kind naar de bergen
kon gaan om in de heerlijke, groene tuinen de
kleur weer op zijn wangen terug te zien ko
men! Zij schreide niet, hoewel zij bitter be
droefd was. Het scheen haar zoo wreed, het
kirïcl ver weg te sturen naar familie, die hij
niet kende die zij wist, dat niet bijzonder
hartelijk voor kinderen was, geen medelijden
zou hebbem met heimwee. Ze zouden Jeff niet
l>egrijipen. En zou hun koude tucht niet alle
edele gevoelens in het kind dooden?
Zacht streek haar hand over het rustige
hoofdje. Zij kon zijn gezicht niet zien, maar
het tengere lichaam beefde meermalen onder
Maar toen Mongkir vroeg: „Is je kleinzoon, En nauwelijks was Djojo's ziel het lichaam
Djojo, altijd lief en goed voor je geweest, Ta- ontvloden, of de graf-engelen Nakir en Mong-
lim?" toen durfde de oude man, uit liefde voor kir daalden neer, haalden lalims ziel uit de
den boozen knaap, jokken en hij antwoord- het lijgerlichaam cn brachten haar in het pa-
de: „O, ja, Djojo was altijd heel goed voor radijs.
me." „Neen, dat is niet zoo, je jokt, Talim",En sedert dien tijd gelooven de Javanen,
sprak nu Nakir, en omdat je jokt blijft hetdat soms dc ziel van hun gestorven grootvn-
paradijs voorloopig voor je gesloten." „En je der verhuist naar het lichaam van een tijger,
zult er niet inkomen, voordat-jij, als grootva-| Tante JOH.
der, meer macht hebt dan hij. de kleinzoon,
eerbiedige groet. goeden dag, grootva
der. dorp. 4) boomen, die men algemeen op
de Jav. begraafplaatsen aantreft. 5) Als een Ja
vaan gestorven is komen Nakir en Mongkir
de graf-engelen en ondervragen hem, hoe hij
leefde op aarde, enz.
krokodil. 7) waterstraal, die, langs een
bamboe goot, van de bergen naar beneden
valt
Een vrouwelijke booze geest, die woont
be
en van nu af aan zult ge zijn vijand zijn'
gong weer Mongkir.
„Ja, eerst dan mag je het paradijs betre
den", zei Nakir. „En toon nu je macht!" En
toen hij dit gezegd had, namen hij en Mong
kir Talim's ziel, deden haar in het lichaam van
een krokodil cn lieten dit monster neer in dc
rivier, waar Djojo twee keer per dag een bad
nam.
En 't gebeurde op zekeren morgen, toen
Djojo met zijn vriendjes rondplaste in dej in den Zuid-Oceaan, en die gebiedt over heel
brcede rivier, dat opeens een monsterachtige den omtrek van het Zuiderstrand. e) Suiker-
boeaja op hem af kwam en hem zoodanig
toetakelde, dat hij meer dood dan levend thuis
werd gebracht. Maar Djojo, jong en sterk als
hij was, herstelde weer en was weldra weer
de stoute knaap, die, nu hij zijn grootvader
niet meer kon plagen, vooral de dieren plaag
de. Sinds het voorval in de rivier, nam Djo
jo nu uit voorzorg vader's kris mee als hij
ging baden, want zijn vriendjes hadden ge-
zegd: „Als de boeaja je één keer te pakken
heeft gehad, dan kom je cr den tweeden keer
niel zoo goed af."
Djojo had er om moeten lachen, maar toch
had hij daarna de kris meegenomen.
't Was op een namiddag in den West-moes
son. Dagen aaneen had het geregend, cn de
palm.
Van alles wat.
'Als je de klinkers de vorige week goed in
gevuld hebt, luidt het versje:
Laat and'ren morrend klagen,
Wijl 't lot niet meer hun biedt,
Elk moet zijn pakje dragen,
Deels vreugde, deels verdriet.
Tegenwoordigheid wan geest.
Er leefde in de XVHIc eeuw een abt de
Vo>isenon. Op zekeren dag was hij ultgcnoo-
olgd om bij den prins de Conti het middag
maal te komen gebruiken. Hij vergat dit
echter en ging den volgenden morgen naar
rivier was hoog en troebel. Djojo stond opden prjns om hem zijn verontschuldigingen
en oever met zijn vriendjes, besluiteloos, ofaan j>|eden. Deze was zeer vertoornd en
zij zouden gaan baden of niet. I keerde hem den rug toe. „Men had mij
gezegd, dat Zijne Hoogheid boos op mij was,
„Lalen wij liever onder den pantjoeran
gaan" begon een der jongens. „Je kunt nooit
welen; er kan best een boeaja op het oever
zand zitten, en nu het water zeo troebel is,
heeft hij ons te pakken, vóórdat we het we
ten."
„Ik ga er in!" riep Djojo, en met zijn kris
in de hand sprong hij in dc troebele ri
vier. Hoog spatte bet water op, en Djojo plas
te en lachte en dook en kwam weer boven
doch ik zie tot mijn genoegen, dat dit niet
het geval Is." zei de abt. „Zijine Hoogheid
heeft mij den rug toegekeerd: dat is Iets,
dat zijn vijanden hem nog nooit hebben zien
doen."
0e zonnebloem.
In den vollen zomer verschijnt dc zonne
bloem, een echte zomerplant, niet alleen om-
totc at.... een schreeuw. De boeaja had hem^at zc dan bloeit, maar haar bloem is ook
weer tc pakken. - Maar Djojo, woedend door|200 geheel in overeenstemming met het volle
de pijn, stak het ondier met zijn kris, waar ijvht.
hij het raken kon, totdat het losliet en naarj zij heet zoo, misschien omdat de bloem aan
de diepte zonk. de zonneschijf doet denken én om den vorm èn
,,i li kan^ ik voortaan zonder kris in de ri-dc gr0otte èn om de schittering van haar gele
vier baden sprak Djojo, toen men hem naar randblaadjcs, die helder afsteken bij het don-
r droef?. Wan! weer liarl Tn»t I,j.__ i. v j. i
B-|i
ster hem flink toegetakeld. „Nu is mijn vijand
dood!"
Maar ziet. op 't oogenblik, dat de boeaja
stierf, zweefde weer Talim's ziel rond, en ze
zweefde en zweefde, totdat ze weer kwam
bij de graf-engelen, Nakir en Mongkir.
„Hier ben ik weer", begon Talim's ziel.
„Wat is dat nu!" riep Nakir verbaasd.
„Is de ziel van je kleinzoon niet bij je?"
vroeg Nakir.
„Neen", sprak Talim's ziel, „mijn kleinzoon
haar aanraking en zij begreep, dat hij niet is er bctcr afgekomen dan bij heeft mijn
sliep. Zij sprak niet meer tegen hem zij
kon geen woorden vinden haar hart was
te vol.
Plotseling hdcf Jeff zajn hoofd langzaam
van haar schoot op. Zijn oogen volgden haar
blik. Hiij kon haar niet dadelijk in het go-
zicht zien.
„Lieve Moeder, ik zal er goed aan denken.
Ik heb het telkens in mij zelf gezegd om het
niet te vergelen. Et wil flink zijn; Vader
heeft altijd gezegd, dat het een deugd is om
dapper te zijn. Als u mij komt halen, zult u
zien, dat dk niet vergeten heb wat u gezegd
hebt, maar maar laat het niet te lang du
ren. Het is zoo moeilijk om een man te
zijn voor een jongen om een man te zijn
om werkelijk dapper te zijn -zoo heel
moeilijk! Ik wou, dat ik huilen mocht, maar
nu u mij gevraagd hebt om het niet te doen
kan ik het niet wil ik het niet."
Jeff's moeder stond haastig op en liep met
samengeknepen handen en neergeslagen
oogen de kamer op en neer. De kleine jon
gen bleef stil op zijn plaatsje zitten.
,Jeff, morgen nog niet, maar overmorgen
moet je gaan. Vader zal je naar Bombay
brengen en de boot zien. We zijn nog maar
kort bij elkaar, lieveling, en ik zal je niet alles
meer kunnen zoggen, waarvan mijn hart zoo
vol is. Je zou het toch niet kunnen onthou
den en het zou je nog bedroefder maken. Ik
zou jouw verdriet nog maar vergroolen door
over het mijne te spreken."
Jeff snikte of huilde niet, toen hij eindelijk
met zijn bruine oogen zijn moeder aankeek.
Maar zijn stem trilde, toen hij langzaam zei:
„Ik zal moedilg van u weggaan, Moeder,
zooals u het graag hebt. Ik zal probeeren er
altijd aan te denken, dat u graag hebt, dat ik
heel dapper ben, een Held, als u komt
Toen, met een hartverscheurend en kreet:
„Moeder, o Moeder, blijf alsjeblieft niet al te
lang we»gl'-t
(Wordt vervolgd).
Talim'a ziel.
Ontmoet de Javaan op zijn weg een tijger,
dan zal hij, wanneer de tijger hem niet dade
lijk aanvalt, zijn sêmba maken en zeggen:
„Tabé kjai!"2) „Want", denkt hij, „het kan
gebeuren, dat in dezen tijger de ziel van mijn
krokodillen-lichaam gedood. Nu kom ik toch
zeker in het paradijs?"
„Dat kan je denken", sprak Mongkir.
„Eerst moeten wij de ziel van je kleinzoon
hebben", zei Nakir, „tot zóó lang blijft het
paradijs voor je gesloten." En weer namen de
graf-engelen Talim's ziel, deden haar in het li
chaam van een grooten koningstijger, zette
den tijger in een der woeste wouden, nabij
het Zuiderstrand, en daarna vlogen ze terug
naar den hemel.
Twee jaren zat Talim's ziel in het tijger-li-
cliaam, twee jaren doolde reeds de tijger door
de dichte wouden van Ratoe Loro Kidoel's
8) rijk, dóór, waar het kajoc-pèlèt groeit, het
fraai-gevlamde hout, waaraan de Javaan ge
heimzinnige krachten toekent en waaruit de
kris-seheeden gesneden worden.
In dien tijd was Djojo, Talim's kleinzoon,
houthakker geworden aan het hof, en dage
lijks trok hij met de andere houthakkers naar
de wouden om hout te kappen. Op zekeren
dag zond men hem met drie zijner makkers
naar het groote, woeste woud, waar de graf-
engelen den tijger hadden neergezet.
Geen Javaan durft dit woud betreden, zon
der zich door bidden en vasten voor te berei
den. En dan nóg nadert hij het angstvallig,
want niet alleen vreest hij de geheimzinnige
gebiedster, Ratoe Loro Kidoel, die boos is
en wreed, maar ook bewaken allerlei onzicht
bare booze geesten het kajoe-pèlèt. Daarom
loopt men, in eerbiedig-gebogen houding en
zonder te spreken, gehuld in een stroozak en
met zolen van arèn°)-vezelcn onder de voeten
dit woud binnen. En zoo liep nu op dien dag
ook Djojo met zijn drie metgezellen door het
woud naar de plek, waar het kajoe-pèlèt
groeit. Met zorg, en angstig een der talrijke
boomgeesten te kwetsen, begonnen ze te hak
ken, en zij kapten door, zonder te durven
spreken, toen ze opeens in hun werk werden
gestoord door een dof gebrul in hun nabij
heid.
„Tijgers", fluisterde Djojo.
Maar de anderen gaven hem teekens, dat
hij moest zwijgen.
Toen zei Djojo niets meer, maar luisterde
sidderend naar het gebrul, dat steeds duide
lijker werd, en weldra zagen allen den ko
ningstijger met gcopenden muil op hen afko
men. De drie houthakkers bedachten zich geen
oogenblik; zij klommen in de hóógste boomen
naam aan de eigenschap, dat ze haar bloe
men steeds naar het zonlicht wendt. Het eer
ste gaf haar in Frankrijk den naam van „so-
leil", het laatste dien van „tournesol".
Lang Is de zonnebloem als een zeer alle-
daagsche plant beschouwd, een boerenplaat,
zouden we haast zeggen; eerst later fs zij door
een ander publick in genade aangenomen en
hebben de tuiniers de plant gekweekt ais sier
plant Tegenwoordig ziet men haar overal en
de afgesneden bloemen prijken in menige hee
renhuizing in een vaas. "Waarom ook niet?
Zij heeft alles voor: de kleur, den vorm en
bovendien de mode heeft zich gewijzigd: men
bepaalt zich niet als vroeger tot fijne bloeme
tjes, ook het forsche trekt aan en men zet
meer en meer een enkele bloem in een vaas.
De zonnebloem Is als vele andere bloemen
van uilheemsche afkomst In de 16e eeuw is
ze uit Mexico naar hier overgebracht.
Niet onmogelijk, dat daarbij ook haar nut
gewicht in de schaal gelegd heeft.
De knoppen worden hier en daar als
groente gebruikt, de harde, bijna houtige
stengels dienen als brandstof, de bladeren alf
veevoeder en de bloem is rijk aan honing.
Vooral dc zaden zijn gezocht. Niet allee^
omdat menigeen, die in den zomer het geno(
van de bloem heeft gehad, er 's winters nog
eens van kan genieten, door een zaadbodem
(natuurlijk met de donkere pitten) in den tuin
op te hangen om er de vogels op te traktec-
ren, maar ook, omdat uit de pitten een
goede olie kan bereid worden, die tot veler
lei doeleinden wordt gebruikt. Al deze eigen
schappen maken, dat dc zonnebloem hoe
langer hoe meer in hel groot wordt gekweekt.
In Amerika vooral legt men zich zeer op
de aanplanting toe. Daar heeft men ook veel
meer verscheidenheden. Ze eischt bovendien,
behalve een goeden grond, weinig verzorging
en het aantal zaden, dat een plant voort
brengt, is zoo groot, dat men er spoedig „in
zit".
Bij ons te lande dient zij vooral als sier
plant en wordt als zoodanig hoe langer hoe
jneer gewaardeerd. Er gaat In den goeden
tijd geen tuinier met snijbloemen naar de
markt, of hij neemt een goed aantal zonne
bloemen mee.
Dg negers der wereld.
Volgens de jongste onderzoeking zijn er op
aarde 256 millioen negers en wel 180 nüllioeu
in Afrika, 50 millioen in Azië, 16 mil
lioen in Noord-Amerika, 9 millioen in Zuid-
Amerika, 2.5 millioen op de eilanden in den
Stillen Oceaan. Over de verschillende landen
van Amerika Is dc vcrdceling als volgt: Ver-
ecnigde Staten 9.6 millioen, Brazilië 8.3 mil
lioen, Wcst-Indië 5.7 millioen, Zuid-Amerika
(behalve Brazilië) 1.2 millioen, Middel-Ame-
rika 0.5 millioen.
Er bestaan vier staten, die door negers be
stuurd worden, n.l. Abessiniö, Liberia, Haïti
en San Domingo.
Abessinië heeft 3.5 millioen inwoners, die
voornamelijk van den landbouw leven, ver
der exporteert het koffie, goud en ivoor.
Liberia, dat sedert 1847 bestaat, wordt 'be
woond door ongeveer 2 millioen negers, waar
onder 40,000 bevrijde Amcrikaansche slaven.
Dc handel beteckent or weinig; koffie, rub
ber, cacao en palmolie zijn de voornaamste
uitvocr-artikclen.
HaXi bezit 2.8 millioen Inwoners, het voor
naamste middel van beslaan is de koffie-cul-
tuur; het land voert jaarlijks niet minder dan
70 millioen pond uit. Bovendien exporteert
Haïti suikerriet, katoen en indigo.
San Domingo, dat tot 1844 ccn deel van
Haïti uitmaakte, heeft een bevolking van bij
na 1 millioen negers, die echter van zeer ge
mengd bloed zijn. Het exporteert suikerriet,
koffie, cacao en bananen. Echter bezit San
Domingo ook goud, koper cn ijzer, wat tot
nog toe weinig geëxploiteerd wordt,
Kunstje.
Neem tusschen duim en vinger van elke
hand een cent en strek je armen rechts en
links zoo ver mogelijk uit, zoodat je daar staat
als een wegwijzer. Nu zeg jc, dat je de twee
centen in één hand kunt brengen, zonder de
armen te buigen en vraag je, wie dit ook kan.
"Wie het kunstje nog niet heeft zien vertoo-
nen, zal het niet gelooven en 't lijkt ook heel
vreemd. Toch is 't heel eenvoudig. Terwijl je
je handen uitgestrekt houdt, draai je je zóó,
dat je met de linkerhand bij de tafel, den
schoorsteen of eenig ander voorwerp ter
hoogte van Je hand komt Daarop leg je den
cent neer. Nu draai je je half om en met de
rechterhand neem je den cent weer op. Zoo
zijn de twee centen dus in één hand, zonder
dat je de armen gebogen hebt.
Verhaaltje zonder woorden.
gestorven grootvader huist." En waarom de
Javaan dit denkt, vertelt de volgende sage:
Eeuwen geleden woonde in een, op midden- en daar waren zij veilig. Maar Djojo liep in
Java gelegen desa5) Djojo, een kleine, boo-zijn angst verder het bosch in, zoodat hij in
ze knaap, die zijn ouden grootvader erg een oogenblik door het roofdier werd gegre-
plaagde. Talim, zoo heette de grootvader, die pen
niet alleen zeer arm, maar ook lam en bijna
blind was, schreide dag en nacht door het
verdriet, dat zijn booze kleinzoon hem gaf, en
ten slotte moegeplaagd, bad de arme, oude
man tot Allah cn vroeg om opgenomen te
worden in het paradijs. En Allah had zijn ge
bed verhoord, want op zekeren nacht, toen
hij weer héél lang gebeden had, stierf Talim.
Maar in den nacht, die volgde op den dag,
dat men Talim onder de kambodjas4) had ge
legd, kwamen de graf-engelen Nakir en Mong
kir8) om hem te ondervragen, hoe hij geleefd
had op de aarde en hieruit zouden zij opma
ken of hij geschikt was om in het paradijs te
worden opgenomen.
„Laat me los, o, laat me losl" riep hij uit.
„Ik ben een brave jongen!"
Maar Talim's ziel, die naar het paradijs 1
verlangde, begon te spreken en zei: „Hoe durf i
jij zeggen, dat je een brave jongen bent, jij j
die je eigen grootvader, die lam was en half
blind, het leven hebt verbitterd. Neen, je zult
sterven
Djojo stond versteld, toen hij den tijger zóó
tot hem hoorde spreken, en hij riep tegen j
zijn vrienden, die, toen ze Djojo in gevaar
zagen met opgeheven kris kwamen toesnellen
om den tijger te dooden: „Neen, neen, dood j
hem niet; de ziel van Talim, mijn grootva-1
der, zit in zijn lichaam, en die is gekomen
En op alle vragen, die de graf-engelen hem om mij te straffen..-" En toen hij dit gezegd j
deden, antwoordde Talim naar waarheid, had stierf hit,