Qooi3 <k <fleu§d.
Een kleine held.
Naar het Engelsch -van
Mrs. MUSGRAVE.
yertaald door C. H.
HOOFDSTUK VI.
Jeff was mi tien jaar oud, want er waren
bijna twee jaar verloopen sinds hij in En
geland was -gekomen. Hij was flink gegroeid
en een stevig-gespierde jongen geworden met
een opgewekt, •vriendelijk gezicht. Doch als
hij alleen was of dacht, dat niemand hem
zag, was hij soms in zich zelf gekeerd en
kwam er een peinzende, verlangende blik in
zijn groote, bruine oogen, een bewijs, dat hij
niet in alle opzichten gelukkig -was.
„Heb je vandaag nieuws uit Indië, Geof-
fry?" vroeg Oom Hugo op zekeren morgen
vrij stijf, terwijl hij den jongen met een brief
in de hand op de trap tegenkwam. „Tante
Annie heeft ook een brief van je moeder."
Jeff zag cr uit, alsof hij gehuild had cn zijn
stem beefde, toen hij mijnheer Colquhoun
antwoordde
„Ja, ik heb een brief gekregen. Moeder
komt eindelijk. Maar o, zij is ziek!"
Jeff had moeite zich goed te houden. „Oom
llugo, mag ik de volgende week naar Lon
den gaan om haar te halen?"
Smeekend keeik Jeff zijn oom aan.
Hij was gewend weigeringen in Loch Los-
sic te krijgen, maar nu gold het iets heel bij
zonders.
„Ik geloof, beste jongen, dat het beter is
van niet. Tante en ik hebben de zaak reeds
besproken. Zij begrijpt, dat de ontmoeting
met haar zuster pijnlijk zal zijnzij scheidde
niet op vriendschappelijken voet van je moe
der. Een verzoening zal aangenamer zijn Id
Loch Lossie.
Jeff kreeg een hooge kleur. Hij kende de
befeokenis van deze woorden. Oom Hugo's
bedekte woorden waren hem volkomen dui
delijk.
„Ja, dat weet ik Sandy heeft het mij ver
teld. U en Tante Annie yonden niet goed, dat
zij met vader trouwde, omdat hij arm was en
een officier. U waart er allemaal boos om en
maakte haar heel ongelukkig, maar zij gaf
niet om geld en een groot huis en en
zij hield van Vader. Zij is heel gelukkig
we waren zoo gelukkig samen, lotdat ik hier
heen kwam. Denk eens aan. Oom Hugo, in
twee volle jaren heb ik haar niet gezien. U
hield toch ook van uw moeder? En nu niaar
één dag of één uur te moeten missen, na zoo'n
langen tijd. O. laat mij booh alsjeblieft gaan
Maggie zal wel met me meegaan, als u niet
kunt!"
Mijnheer Colquhoun stond een oogenhlik
zwijgend uit hef raam te kijken. Hij had me
delijden met den jongen, want hij was veel
van Jeff gaan houden.
..Misschien kunnen wij er wat op vinden,"
zei hij. „Ga er zelf maar eens met Tante An
nie over spreken."
.Tcff zag er nog bedrukt uit, toen hij lang
zaam de kamer uitging en weer naar boven
liep. Tante Annie was iemand die haar een
maal gemaakte plannen nooit prijsgaf. Zij was
heaï trotseh op haar helder oordeel en door-
richt en zou dit voor geen geld ter wereld
wijzigen. Jeff was ervan overtuigd, dat zijn
smeekbeden daarin geen verandering zouden
brengen.
Geen medelijdgn met het kind en de moe
der, die spoedig hercenigd zouden worden,
kon haar vermurwen.
„Neen Jeff, ik heb aan Oom gezegd, dat ik
vast besloten ben, de verzoening tusscKen je
moeder en haar familie onder mijn dak plaats
te laten hebben. Een kind van jouw leeftijd
kan zoo iets nog niet begrijpen en ik verzoek
jo, er niet op terug te komen. Je moeder en
H; scheidden niet op goeden voet, maar dat
is nu vergeven en vergeten."
Jeff maakte een ongeduldige beweging.
..Ik zal over het verleden zwijgen en als
Mary hier eenmaal is, er niet op zinspelen."
Dit klonk allemaal heel mooi. maar het
hielp Jeff voor het oogenblik niet.
„Maar als Moeder toch alleen komt en ziek
i zal zij het veel vriendelijker vinden, als
li haar komt halen," zei hij hevig verontwaar
digd.
Doch het mocht niet baten en mevrouw
Colquhoun bleef bij haar besluit. Misschien
zag zij niet den boozen blik op het gezicht
van den jongen, toen hij zich omkeerde en de
kamer uitging. Hij was aan haar verwant en
iets van haar vastberaden natuur schuilde
ook in het karakter van het kind.
Maar Tante Annie ging rustig voort met het
vertalen van haar Duitschen roman, .zonder
zich in te denken in de diepe kindernntuur,
waarmee zij bijna dagelijks in botsing kwam.
Het volhouden van haar kleinen tegenstan
der had haar een oogenblik verrast, maar
haar nadrukkelijke weigering zou hem stel
lig overtuigd hebben. Wat was de teleurstel
ling van dien kleinen jongen vergeleken bi)
haar eigen waardigheid, die zij toch niet prijs
kon geven!
Maar Jeff ging in zich zelf gekeerd naar
benedent scheen, of hij over iets peinsde en
de wanhopige, donkere blik op zijn gezicht
voorspelde niet veel goeds, dacht mijnheer
Colquhoun.
De week verliep kalm en Jeff kwam niet
weer op zijn verzoek terug; hij was echter
heel stil en dikwijls in gedachten verdiept
Op den dag vóór dien, waarop men de boot
uit Indië verwachtte, werd Jeff 's morgens in
Lock Lossie vermist. Brian kwam haastig bij
zijn vader binnenloopen om hem dit te ver-
lellen.
„Je moet in geen geval mijnheer M'Gregor
laten wachten, Brian- Ga dus naar hem toe
en wacht niet op je neefje," zei mijnheer Col
quhoun.
Brian had dien geheelen dag alleen les en
hoewel er in alle richtingen mannen uitge
stuurd werden, had men 's avonds nog geen
spoor van den vermisten jongen ontdekt. Te
vergeefs had men geïnformeerd in de nabu
rige stad en aan het station van Lossie Brid
ge. Men had geen kleinen reiziger gezien.
Laat in den avond kwam er een witkiel van
het station, dat in zuidelijke richting op Los
sie Bridge volgde, om mijnheer Colquhoun
mee ie deelcn, dat een kleine jongen. die vol-
gens de beschrijving geheel met Jeff over
eenkwam, den morgensneltrein naar Londen
had genomen.
Het was reeds te laat voor mijnheer Colqu
houn om dien avond den vluchteling nog na
te reizen, doch hij maakte zich gereed den
volgenden morgen vroeg te vertrekken.
Intusschen was Jeff in de groote stad aan
gekomen, waar hij een eenzame, kleine
vreemdeling was met slechts drie gulden op
-zak! Maar hij kende geen vrees. Het vooruit
zicht den volgenden dag zijn moeder terug te
zien gaf hem moed en zijn hart klopte bij de
gedachte, dat hij spoedig zijn armen om haar
hals zou kunnen slaan.
Natuurlijk dacht hij er wel over, hoe hij te
werk moest gaan. Naar alle waarschijnlijk
heid zou een groot hotel zijn drie gulden
heelemaal opmaken zonder hem nog wat
over te laten om nnnr de boot te gaan. Hij
ging naar een vriendelijk^uitzienden witkiel,
die hem met verbazing aankeek, toen hij be
merkte, dat de jongen heelemaal geen bagage
bij zich had.
„Wat kost het om een nacht in een hotel
te slapen?" vroeg hij.
De witkiel lachte sarcastisch.
„Meer dan jij kunt betalen", luidde hel ant
woord, terwijl hij doorliep.
Jeff zag dat hij lachte met een anderen witkiel.
Uit angst, dat men hem ten slotte nog tegen
zou houden, liep hij hard het station uit en
bevond zich weldra in de drukke straten van
Londen.
Eindelijk vond hij een eenvoudig kosthuis.
Voor de ramen stond„Commensalen ge
vraagd.
De vrouw, die de deur open deed keek den
jongen eerst wantrouwend aan, maar toen
Jeff zijn geld te voorschijn haalde en vooruit
wilde betalen, was de moeilijkheid uit den
weg geruimd.
„Ik ga morgen naar de aanlegplaats van
de booten om mijn moeder te halen, die uit
Indië komt", zei hij om zijn plannen uiteen
te zetten. ,.Ik zal heel vroeg moeten opstaan
en vanavond nog betalen."
De vrouw glimlachte om het parmantige
optreden van haar kleinen commensaal en
noodigde hem uit binnen te komen, dan
zou zij een bed voor hem in orde maken.
Zij begon iets van de waarheid te vermoeden.
Toen .Teff in de keuken kwam, zaten daar
een paar werklieden te eten. Een sterke lucht
van uien en gebakken vet kwam hem tege
moet.
Jeff begreep, dat hij niet kieskeurig moest
zijn en ging Bij het vuur zitten om zijn han
den te warmen.
„Hier is een nieuwe commensaal. Ben" zei
de vrou wmet een breeden glimlach.
„*k Wil wedden, dat je van school bent weg-
geloopen, kleine baas", zei een der mannen,
terwijl hij .Teff hij den arm greep. De jongen
keek hem vrijmoedig aan.
„Nee. ik ben nooit op school geweest," ant
woordde hij kalm .Maar zij vonden t niet
goed, dat ik mijn Moeder ging halen, die uit
Tndië komt en daarom nam ïk al het geld uft
mijn spaarpot en reisde hierheen zonder er
Iemand iets van te vertellen.
De man Het hem los.
„Uit Indië? Dat is nok ver weg. En wilden
ze niet eens. dat Je haar ging halen? Dat is
schande. Je bent een flinke jongen, hoor!"
Na eenige oogcnblikken kreeg Jeff thee en
een paar boterhammen en ging daarna naar
bed.
..Tk zal je naast mün zoontje HaTrv leggen",
zei de vrouw, terwijl zij een kaars opstak
.daar lig je heerlijk rustig."
Jeff zuchtte, toen hij op den donkeren zol
der kwam, waar hij den nacht moest door
brengen, en hij aan zijn eigen wit bedje en
zijn gezellige kamer in Loch Lossie dacht.
Bij het aanbreken van den dag stond hij op
en zonder een blik te werpen op zijn slaapka
mer, ging hij naar beneden. Het kostte hem
veel moeite de deur open te maken, maar het
gelukte hem toch.
Hoewel het reeds April was, was het nog
koud op dit vroege morgenuur en de jongen
bibberde erg.
In een melksalon kocht hij een dikke bo
terham en een warmen kop thee. Hierdoor
versterkt begaf hij zich weer op weg cn vroeg
aan den eersten den besten politieagent den
koristen weg naar het station, waar hij even
over zevenen reeds was. Het duurde ander
half uur, voordat de trein vertrok, doch hij
ging vasit op een bank zitten, waar hij onop
gemerkt bleef, totdat de trein klaar stond.
Ongeveer op hetzelfde uur ging mijnheer Col
quhoun op reis om den vluchteling op te spo
ren. (Wordt vervolgd).
Wat een musch van de
zwaluwen dacht.
Op den hoogsten tak van een vlierboom zat
Piet, een vroolijke musch. Waarom zij zulk
een verheven zitplaaïs had uitgekozen, wist
eigenlijk niemand, want zij hield haar plan
nen altijd heel geheim, maar 't leek wel, of
zulk een vrij uitzicht haar dienen moest om
op een of ander acht te geven, dat voor haar
bekje, of liever voor haar maag, geschikt zou
zijn. Op eens riep zij, haar zwart kopje buk
kend: „Hé. wat was dat daar? Ik geloof haast,
dat het een druppel was. Ja, ja, nu voel ik
het heel goed. Waar komt die toch vandaan?"
Dit zeggende wendde zij haar kopje een
weinig naar boven en zei: „O. nu verwondert
het mij volstrekt niet meer! Daar hangt een
wolk, zoo dik en zoo donker, dat men wel
reden heeft er bang voor te worden. Ik zal
maar bijtijds een schuilplaats zoeken; wil de
bui dan losbreken, dan bekommer ik er mij
niet om.
Zoo gezegd, zoo gedaan. In een oogenblik
zat Piet op een pin boven de staldeur, die
gewoonlijk diende om er tuingereedschap aan
op te hangen. Het bleek spoedig, dat zij zich
niet vergist had. Nauwelijks had zij haar zit
plaats ingenomen, of de druppels begonnen al
dichter en dichter te vallen, tot het eindelijk
hard regende. Piet had echt plezier in het
plassen van den regen, maar vooral ook in
het angstige heen-en-weer-fladderen van haar
makkers, die zich te lang hadden opgehou
den, en in het op-en-neer-trippelen van de
kippen, die den benauWd kakelenden haan op
den voet volgden en eindelijk, mismoedig de
veeren schuddend, de vlucht namen onder het
afdakje op de plaats, waar zij pal bleven zit
ten. In korten tiid was er niet* meer te zien
van alles wat nog maar weinig minuten gele
den zich daar had bewogen en voedsel ge
zocht.
En toch was er nog leven midden in den
ergsten regen. Hoog boven in de lucht vlo
gen ze rond, her- en derwaarts, die rechts en
die links, nn naar boven, dan naar beneden,
altijd maar rusteloos voort Dat waren de
zwaluwen, die ondanks het neerstroomende
water, haar bezigheid niet opgaven cn nog
geen lust schenen te hebben in haar nesten
een schuilplaats te zoeken. Lang keek Piel
er naar, zonder een woord te zeggen. Slechts
enkele onverstaanbare klanken stiet zij uit,
men kon er niet goed wijs uit worden. Ein
delijk kon zTfhaar ergernis toch- niet langer
verzwijgen. „Wat een roekeloos volkje toch",
riep zij uit, „die zwaluwen! Ik ben ook niet
voor een kleintje vervaard, maar d&t is toch
wel wat erg. Denken ze dan, dat z ij niet nat
zullen worden? Je zult nog zien, dat er eentje
naar beneden tuimelt en voor de poes is. 't Is
dan ook hun eigen schuld! Wie niet hooren
wil, moet voelen! Ik zie ook volstrekt niet in.
wat ze daar in de hoogte noodig hebben, 't Is
niets dan pocherij en waaghalzerij! Ja, ja,
jullie zijn precies mijn jongen, die, als zij
voor 't eerst uitvliegen, ook van overmoed
niet weten, wat ze doen zullen en zoo lang
rondfladderen tot ze nauwelijks meer voort
kunnen. Ja" riep zij naar boven alsof de
zwaluwen het konden hooren, „jullie stelt je
aan als jonge lafbekken cn moest je schamen!
Jullie zijn nu werkelijk oud genoeg om je ver
standig te gedragen. Maar wat helpt al mijn
praten! Dat gaat zijn gang maar, en ah het
kan hoe langer hoe woester en onbesuisder!
Nu, voor mijn part! Wat heb ik mij er ook
aan te ergeren! Van mijn eigen volkje heb ik
al verdriet genoeg! Ga je gang maar!"
Nu zweeg zij eenige oogenblikken en keek
lusteloos naar den grond. Lang echter kon zij
zich niet stil houden. „Maar ik zou toch wel
eens willen weten", begon ze weer, „hoe zij
zoo onafgebroken hun vleugels in beweging
kunnen houden. Dat begrijp ik niet. Wacht,
daar komt er een aanvliegen! Ili zal 't haar
eens vragen.
„Zeg eens, Buurvrouw! waarom vlieg
begon zij, maar patsch! daar kreeg zij een
vracht druppels in haar gezicht, terwijl de
zwaluw haar voorbij vloog, door het open
venstertje den stal in, waar zich terstond na
haar aankomst een vroolijk gepiep liet hoo
ren. „Kun je niet voorzichtiger zijn? Zie je
dan niet, dat* hier iemand zit?" zoo tjilpte zij
voort en wel zoo luid, dat de zwaluw het hoo
ren moest
Het duurde dan ook niet lang, of deze kwam
weer te voorschijn en ging in het venstertje
vlak tegenover de musch zitten. „Is er iets?"
vroeg zij wel wat uitdagend.
Plet wilde juist een snibbig antwoord ge
ven, maar bedacht nog bijtijds, dat haar
nieuwsgierigheid dan niet bevredigd zou wor
den. Daarom verbeet zij haar ergernis en zei
heel vriendelijk:
„Ja buurvrouw, als je een oogenblikje tijd
hebt en niet meer in dien plasregen naar bui
ten wilt, zou ik wel graag een raadsel door
je opgelost willen zien."
„En dat is?" vroeg de zwaluw In gespannen
verwachting.
„Hoe komt het toch, dat je volstrekt niet
zoo nat wordt als een van ons, als dio zich
eens in zulk een stortbui buiten zou willen
verlustigen?"
„Hihihil" lachte de zwaluw, „dat komt om
dat wij ons veel gladder en netter houder,
dan jij, beste Pietje! Omdat wij ons veel meer
in acht nemen, als we met een muur of zoo
iets in aanraking komen, dan juflie doen en
niet in alle hoeken rondfladderen. Dat is alles,
buurtje-lief! Ieder druppeltje loopt terstond
weer van onze veeren af en daardoor kunnen
we het lieel lang in den dichtstcn regen uit
houden, eer wij genoodzaakt zijn naar binnen
te vluchten."
Piet was niet weinig beschaamd, toen zij
zoo werd afgescheept. Om echter de zwaluw
nog eens een fermen zet te geven, voegde zij
er suibbig aan toe: „'Maar wat voer je dan
toch eigenlijk in zulk weer buiten uit? Wie
maar half bij zijn verstand is, zoekt immers
een droog plekje op." „Zie zoo, die is raak!"
dacht zij bij zich zelf cn keek naar de zwa
luw, die, meende zij, van beschaamdheid wel
een flauwte krijgen moest. Maar hoe verbaasd
was ze, toen deze haar met de grootste ver-
wonderin- aankeek, alsof ze haar vragen
wilde: „Wat vertel je toch? Ik begrijp je niet."
Zij zei echter heel kalm: „Piet, ik krijg
heusch medelijden met je. Kijk eens, mijn
makkers en ik stellen er meer prijs op voor
onze kinderen te zorgen, dan jij dit doet. Het
is trouwens, ook onze plicht, daar onze jon
gen sterk moeten worden voor een lange reis,
terwijl de musschen zich maar in den tuin
hier naast of een paar honderd schreden naar
builen op hel veld zullen bezig houden! Je
schijnt gedacht te hebben, dat wij heel roeke-
looze schepseltjes zijn. Ik vergeef je dat, want
)e was niet wijzer! Kijk echter: hoog, veel
hooger dan jij ooit gekomen bent, leeft en
krioelt het ook van allerlei diertjes, die ons
en onzen kleinen goed smaken. En als het
regent, dan komen die al lager en lager en
wij zitten er achter heen en maken een rij
ken buit, dien wij grootendeels aan onze jon
gen brengen. Heb je niet gehoord, hoe ik daar
even werd verwelkomd? Heb daarom voort
aan betere gedachten omtrent ons, hoor Piet!
Ga je soms mee? Ik vlieg weer naar buiten,
ondanks dat het nog stortregent. Hoezee!"
Weg was 'zij en Piet? Die zweeg en was
wel een beetje uit haar humeur, keek ook niet
meer naar boven, maar naar beneden, waar
zich hier en daar reeds een voorbarige regen
worm zien liet. Prrr! Daar had zij er een
en smulde dien in den regen op? Neen, daar
zag zij tegen op. Zij pikte hem met haar sna
vel od en zat weer op de pin. Daar vergat zij
haar ergernis onder het lekkere maaL
Van alle» wat.
Een stuk kaars opeten.
Neem hiertoe een stuk van een rondge-
schilde lange raap, die echter heel schoon
moet worden gehouden, of snijd een stuk van
een grooten appel in den vorm van een kaars,
steek in het midden daarvan de kern van een
droge noot, wat het meest op een pit gelijkt.
Steek deze in brand, laat de zoogenaamde
kaars een poosje branden, blaas haar uit en
eet haar op. Bij avond en op eenlgen afstand
kan dit kunstje werkelijk cTe grootste verba
zing wekken.
Los blad u t de kroniek der hazen»
De hazen hielden eens een algemeene ver
gadering en beklaagden zich heftig over hun
ellendig lot, dat zij niet alleen door wilde
dieren en vogels, ijiaar zelfs door menschen
werden vervolgd gedood en opgegeten. Zij be
sloten daarom met algemeene stemmen, dat
zij - als de menschen hen toch zouden doo-
den het er nog maar eens goed van zouden
nemen cn zoofeel kool eten, als zij maar
lustten.
Terwijl zij daarvoor allerlei plannen maak
ten, steek er plotseling een hevige storm op,
die de boomen in het bosch deed ruischen,
hetgeen den hazen niet weinig schrik aan
joeg. Daar cr niet ver van de plek, waar de
hazen vergaderden, een groot meer was en
zij toevallig in die richting gevlucht waren,
konden zij plotseling niet verder. Toen zij den
oever bereikt hadden, zagen zij de kikvor-
schen, die aan den waterkant in het gras za
ten, uit vrees voor hen bij hoopen in het wa
ter springen. Plotseling draaide de oudsteen
verstandigste haas zich om cn zei: „Staat al
len stil, mede-hazen, en jaag dezen dieren
geen schrik aan. Ge ziet, dat er nog dieren ge
vonden worden, die voor ons bang zijn en er
ongetwijfeld nog slechter aan toe zijn dan wij,
die toch sneller kunnen loopen om ons te red
den. Laten we dus met ons geluk en ons on
geluk tevreden zijn. Niemand is zoo ongeluk
kig, of hij vindt iemand, die nog ongelukki
ger is. 'Dit moet en kan, dunkt mij, ons allen
tot troost zijn."
Hoe het Madaliefje ontstaan is.
Sprookje.
Op zekeren dag smeedden Vorst en Noor-
dewind een complot tegen Moeder Natuur, op
wie zij jaloersch waren, omdat Moeder Na
tuur zooveel schoone kinderen bezat en zij
enkel maar IJs en Sneeuw hadden.
Zij wisten haar te overrompelen en sloten
haar op in den grond.
Langen tijd moest zij daar vertoeven en
was in groote zorgen voor het lot van haar
kinderen. <De vogeltjes misten haar en wer
den onrustig. "Weldra spoedden zij zich weg
en vlogen* naar het Land van de Zon.
De Zon hoorde hen onder elkaar fluiste
ren en ifwam haar vriendin tc hulp zoo spoe
dig zij kon.
Toen Noordewind de uitgezonden boden
der Zon zag, vluchtte hij en liet zijn vriend
Vorst lafhartig in den steek; deze moest zelf
maar zien, hoe hij er zich uit redde.
Arme VorstI Hij had een harden dobber
en moest toch ten slotte wijken; onder tra
nen vluchtte ook hij.
Nu was Moeder Natuur vrij. Wat was zij
blij en dankbaar!
1.
Moeder Eekhoorn heeft vol zorgen,
haar provisie opgeborgen,
want, naar zij heeft vernomen,
zal de winter spoedig komen
en dan blijven eekhoorns thuis,
veilig in bun warme kluis.
2.
Kleine Roodstaart komt eens kijken
en laat zijn verrukking blijken:
vol met noten al die borden,
wat een smulfeest kan dat worden!
en hij draagt er nog meer aan.
Moeder zegt: „dat 's knap gedaan,
3.
„Maar ga nu weer buiten spelen,
„1 Is geen tijd nog om te deelen."
„Roodstaart hier is te gevaarlijk*,
denkt zij bij zichzelf en waarlijk
al9 hij meent, dat Moe t niet ziet,
schaamt hij zich het stelen niet
"Weet je, hoe zij haar dankbaarheid au
toonde?
Op zoo'n aardige manier! Zij maakte eeq
bloempje, dat er net uitzag als de Zon; een
geel hartje, rond als de Zon, kreeg het, me\
mooie, witte sfralen er om heen, zooala de
zonnestralen.
Het is nu dc plicht van dit bloempje eiken
morgen en avond de zon te begroeten. Daar
om houdt het z'n gezichtje den heelen dag
naar haar op, terwijl zij haar loop aan den
hemel volbrengt. Is z'n plicht gedaan, dart
slaapt het den heelen nacht om in den mors
gen weer frisch en schoon te zijn.
Maar elk jaar als Hare Majesteit de Zoi
het Land der Zon bezoekt, komen Noord^t
wind en Vorst terug en brengen IJs én Sneeuw
mee.
Moeder Natuur brengt, door ervaring g*(
leerd, dan evenwel eerst al hare kinderen
veilig ter ruste, en behoeft dus geen zoi*g
meer over hen te hebben.
Naverteld door Hermanna.
(Naar het Engelsch van C. Ilëusaer),
Voor do kleine Broertjes en Zusjef
Klomperfje etn zijn wijfje
Die gingen eens vroeg opstaan,
Met boter en met eiertjes.
Om naar de markt te gaan.
Ze waren halverwege.
Halverwege den dijk.
Toen braken alle eiertjes,
En 't boftertje viel in 't slijk.
Het speet haar niet om die eiertjes,
Maar om den mooi en doek,
Dien ze gisteren nog gemaaikt had
Van klompertjes bestebroek!
Daar was eens 'n vrouw.»»
Toe luister nou!
Daar was eens 'n man...
Kom, luister dan!
Daar was eens 'n heer...
Nou weet ik niet meer.
Waarom de Uil „Hoe! Hoe!" roept.
(Een oud zegje.)
Eens op een keer had het winterkoninkje
al zijn veeren verloren, en toen gaven alle
vogels hem elk een paar van de hunne. Allee»
de uil wou geen enkel veertje afstaan.
„Ne-e hoor'„ zei ze, „geen enkele van mijn
veêren kan ik missen, want de winter is in
aantocht, en ik heb ze allemaal noodig voor
de kou!"
„O jij zelfzuchtige uil," zei toen de koning
der vogels, „je zult van dit oogenblik af aan
de ongelukkigste van alle vogels zijn! Altijd
zal je koud zijn, en alleen 's nachts zal je uit
je holletje tc voorschijn durven komen; want
als je je overdag durft vertoonen, dan zullen
alle andere vogels je pikken en vervolgen."
En sinds dien dag hoort men den uil
's nacht altijd „Hoe! Hoe!" roepen, net of
ze t van de kou bijna niet meer kan uit'
houden.
4.
In de haast schiet hem het hapje
in 't verkeerde keelgat, snap je?
hij moet niezen, snuiven, hoesten,
Moeder hoort den schelm wel* proesten,
en zegt: „boon komt om zijn loon
,,'tis je eigen schuld, mijn zoonl
5.
„Als de noten op gaan raken
„van den winter en bij 't kraken
„looze doppen zich vertoonen,
„zal ik jou daarmee beloonenl"
Roodstaart jammert: „nee,, o nee,
„Moederlief, "k nam er maar tweel*
6.
Samen gaan zij nu naar boven
cn daar moet hij haar beloven
nooit meer noten weg te kapen;
hij belooft 't en gaat zoet slapen.
-
- ck
*S nachts komt fluks de winter aan,
't noten zaamlen is gedaan.
Hermann».
Voorraad voor den winter.