Zaterdag 13 December 1913.
„DE EEMLANDER". Uitgevers: VALKHOFF Co.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
DOKTER JOOST
IT. 144 Tweede Blad. I2d* Jaargang.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden voor Amersfoort f l.OO.
Idem franco per postl.SO*
Per week (met gratis verzekering tegen ongelukken) - O. I O.
Afzonderlijke nummers 0.05.
Deze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en
Feestdagen.
Advertentiën gelieve men liefst vóór 11 uur, familie-
advertenties en beriohten vóór 2 uur in te zenden.
Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 1.
Intercomm. Telefoonnummer 66.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 15 regels.. f 0.Ï50.
Elke regel meer0.10,
Dienstaanbiedingen 25 cents by vooruitbetaling.
Grooto letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijt bestaan zeer voordeeligo bepalingen
tot hot herhaald advertooren in dit Blad, bij abonnemeut.
Eeno circulaire, bevattende de voorwaarden, wjrdt op
aanvraag toegezonden.
Hoofdredacteur: Mr. D.J. VAN SCHAARDENBURG.
Kroniek
van
F. SMIT KLEINE.
Carmen Sylva.
In de laatste dagen dezer wintermaand zal
een buitenlandsclie dichteres haar 70sten
jaardag vieren en zullen hare talenten door
Nederlanders van allerlei politieke en litte
raire richting worden gehuldigd.
"Wie Elisabeth von Wied, in 1813 te Nieu-
wied geboren, op zes-en-twintig-jarigen leef
tijd met den Vorst van Rumenië gehuwd,
later ais Koningin van dat rijk werkzaam
wie haar wil huldigen als schrijfster in het
Duitsoh, het Rumeensch, het Fransch en het
Engelsch of als kunstenares van talrijke
geesteswerken, waarvan er vele in onze taal
zijn overgebracht en in de meeste boe-
kenrijen aanwezig zijn, vindt daartoe
gelegenheid bij den secretaris-penning
meester der Nederlandsche Commissie, den
welbekenden journalist-letterkundige Ilenri
van der Mandere te 's Gravenhage. Hij
heeft een paar jaar geleden in M a n-
nen en Vrouwen van Beteek e-
nis, welk tijdschrift hij rédigeerde, een
litterair portret van de Koningin van Rume
nië geleekend, in denzelfden trant van de po
litieke beeltenis van Koning Carol I, ontwor
pen door Christ. Nuys, redacteur van het Al
gemeen Handelsblad in diezelfde M. e n V r
van Beteek enis.
L
Zit is uit een klock-wetcnschappelijk en
kloek-artistiek Duitsoh geslacht-de Wieds ge
tarnd. Zij is niet slechts gevoed door hare
verstandige ouders, maar ook opgevoed.
De taak van een massa ouders bepaalt zich
of moet zich bepalen tot voeding hunner
spruiten, daar het terrein van opvoe
ding, zelfs na herhaalde pogingen, braak
begint te liggen. Allerlei pacdagogen van al
lerlei beteekenis slaan bij zulke r.sultaten
niet verwonderd. Waar niet is verliest de
keizer zijn recht en de hoogslgeroemde op
voedkundige werpt zijn gereedschap in
dien hij niet tot het clericalisme behoort
overboord, omdat het onnut materiaal is.
Eilsaibeth von Wied, ten deele door haren
geleerden vader, ten deele door i._re uitne
mende moeder eene prinses van Nassau
ontwikkeld en grootendeels door een
reeks leermeesteressen en leermeesters ge
vormd, bleek al spoedig de beloften die haar
iongemeisjes-verstand gaf, in haar jonkvrou
welijke jaren te zullen overtreffen. Latijn en
Grieksch. Fransch en Engelsch, Italiaansch
en Spaansch, Zweedsch en Russisch trokken
haar tot studie evenals later het Rumeensch,
dat zij spoedig beheerschte. Borduur-, mu
ziek- en teekenkunst werden beoefend en nog
vóór zij den 20-jarigen leeftijd had bereikt,
had zfu behalve kunst- taal- en wetenschap-
klassen de leerschool van het lijden doorloo-
pen. Welke klassen een fijnbesnaard men-
schenkind in dat instituut ook bezoekt, het
blijkt steeds een onderwijs te zijn, waarvan
het degelijke gehalte mei dat eener universi
teit gebjk staat
Daarom heeft minister Bengesco, een hoog
geplaatst Rumeensch diplomaat gelijk, wan
neer hij in de „Bibliographic des Oeuvres de
Carmen Sylva" over zijn Souvereine schrijft:
„Zij heeft in haar herhaaldelijk-smartelijk be
proefd bestaan, tot aan den rand den bitte
ren lijdensbeker geledigd; toch mag zij op
deze lijdensepisoden niet wrokkend neerzien,
want zij hebben vroegtijdig haar geest doen
rijpen, haar hart verbreed en haar talent ge
vormd."
Er zijn tijdperken in haar leven als jonk
vrouw, jonge vrouw, vorstin en koningin ge
weest. dat het niet alleen in hare ziel heeft
gewinterd, maar dat een Sirocco zelfs de
snaren van haar harp verschroeide. Dan
knersten de tonen, die het instrument waren
ontwrongen; dan klonken de verzen, die zij
dichtte, het proza dat zij schreef, de gedach
ten, die zij openbaarde, schril en schel en gaf
zij eenmaal te meer blijk lot dal ras van men-
sohen te behooren: kunstenaars genoemd en
die, onder welke hemelstreek ook hun leven
aflevend, nu eens himmelhoch jauchzend, dan
weer z/un Tode belrübt zijn.
Toen zij als vrouw van even middelbare ja
ren. na de biltere smart van het verlies van
haar cenig knd een koningskind op
een nieuw verworven troon in een nieuw
verworven land! haar omvangrijksten
verzenbundel „Meine Ruh" (zoo getiteld
naar het ouderlijk lustslot te Neuwied
Mon Repos) uitgaf, schreef zij daarin twee
haar zielsleven kenmerkende verzen. Het eer
ste gaf verklaring van haar schuilnaam Car
men Sylva; het tweede van haar karakter.
Carmen is lied en Sylva is bosch;
Het boschlied schalt ongedwongen los.
Was ik niet in het bosch geboren.
Ik had reeds lang mijn zanglust verloren*
De vogeltjes heb ik hun lied afgehoord,
Ruischcnd gaf het bosch mij akkoord aan
akkoord.
Van harte sloeg ik de maat er bij,
In rust zingen bosschen en lied'ren mij.
En haar karakterisliek luidt:
Ik kan niet kouder zijn"k Ben van den Rhijn
't Vulkdingebied gelijk 't basalt ontdragen.
En schoon ik kantig, muurvast schijn',
Het leven trilde in mij bij felle mokerslagen.
Slechts als bij 't klimmen berglucht mij
omzweeft.
Of schemertinten van het woud mij kusten,
De stilte een sluier hoorbaar om mij weeft,
Slechts dan kan ik bij mosgeur rusten.
Hoe kiescli Elisabeth von Wied heeft geof
ferd aan depoësie du foyer een voor
sommige platte rijmelaars, volslagen verbo
den terrein en hoe zij daar hel genre tot
kunst kan verhellen, wordt door talrijke
Yerzen vóór, tijdens en na haar moederschap
bewezen.
Ada's blijde toekomst.
Innig werd toen een bekoorlijk
Openbaar geheim gekoesterd.
Niemand mocht het raden waartoe
Zóóveel kleine kleêrtjes dienden
En een schuilgehouden wiegje.
Ada sloop er zachtjes henen.
Tastend streek zij met heur handen
Op de kussens, voelde ook of het
.Dekje zacht was en op 't bedje
IJlings toen een kus nog drukkend.
Kwam zij aanstonds, vreugde stralend,
Weer te voorschijn, zoodat niemand
Konde gissen wat haar riep.
Ja, 't geluk toeft bij hen beiden,
Die een derde nog verwachten.
In de heimlijk-zoete stilte,
En met overgrooie zoigen
Allerkleinste dingen koestren.
II.
Er is één bundel in biet Fransch LesPen-
séesd'um Reine getiteld, die de auteur
het recht geelt zich tot de denkers te reke
nen. Wat als aphorisme of kernspreuk daarin
voorkomt, is werkelijk kernig en pret zich
door kortheid van zegging in 't geheugen.
Mirza Schaffy (Friednch Bodensledt) heeft
onder zijne Ooslersche wijsheids-spreuken
ook deze opgenomen: „Ik hoor wel het
draaien van een molen doch zie geen meel.
In Les Pensées d'une Reine heeftde
molen der overdenking zijn arbeid verricht
en ziet men het verstandsgraan in meel om-
getooverd.
Ziehier een paar voorbeelden:
Men moet bijzondere merschcn-
kennis bezitten alvorens men
den moed heeft eenvoudi g-w e g
zichzelf te zijn.
Een staamleud wicht brengt
twrintig verstandige menschen
lot z w ij g e n.
De spreuk luidt in het Fransch:
Un enfant qui bégaye fait taire
vingt personnes spirituelles.
Juist de toevoeging van het bijvoegelijk
naamwoord spirituelles verheft hier de
spreuken-schrijfster tot denkster. Immers zij
geeft daardoor bewijs het nare spook
der reusaohtigc wauwelgcmeente onder de
oogen te zien, die niets merkt, niets voelt,
niets begrijpt, altijd maar door leutert en bij
gemis aan slof door anderen opgeworpen,
innig-teêr over zichzelve praat.
Over de geestelijke betrekking lusschen
een man en een vrouw, heeft zij een kern
spreuk gemaakt, waaruit nu niet zoo bijzon
der veel dunk spreekt over dc zoo vaak hoog
geroemde kennis van de vrouw door den
man.
Hoe groot is niet het aantal „heeren der
Schepping" dat zich volmaakt vrouwenkenner
gelooft? I
Carmen Sylva steekt met het volgend apho
risme een spaak in hun onfeilbaarheids-wiel.
Het luidt:
Mannen bestudeeren de vrouw,
izooals zij den barometer bestu
deeren. maar vóór het vallen van
de bui komen zij toch niets te wc-
t e n.
Ook over vorsten en vorstenhoven heeft zij
een paar rake dingen gezegd en als een apho
risme niet raak is, dan kan het gerust e n
portefeuille blijven. Zij zelve duidt het
aan als: „een honigbij, die zoelheid bij zich
draagt maar scherp van angel is."
La contradiction anirae la con
versation. Voili pourquoi les
Cours sont si ennuyeuses.
Vorsten worden opgevoed om
met iedereen te kunnen omgaan.
Men moest iedereen opvoeden
zooals de Vorsten.
En ovei* Vorsten-'vriendschap denkt zij niet
malsch. Laat men zich vooral wachten hier
bij in den gewonen en dus misbruikten
zin van pessimistisch te spreken. Pes
simisme in den waren zin is een g eestestoe
stand. die niets te maken heeft met zwart
galligheid en alles met helder, door waar
neming gerijpt inzicht in mensehen en din
gen.
Zij zegt dan:
Om vriend te zijn van een Vorst
moet men hartstocht, eerzucht,
zelfzucht uitschudden; men moet
helderziend en vooruitziend
zijn; kortom geen menscli wezen.
Aangezien Carmen Sylva anderen hel recht
gunt van tegenspraak, kunnen wij. hierbij op
merken: Nu in den regel een wijs Vorst even
ver te zoeken is als een wijs vriend, zal de
bovenmenschlijkheid van den een als van den
ander eerst ten tijde van Nietzsche's invloed
aan de Hoven haar beslag krijgen. Après
nous le dé luge, zullen de meeste Souverei-
nen van hun Koninklijke Zuster gedacht heb
ben.
HL
Zij heeft behoudens e(nkele jaren van
uitlandigheid toen de kunstenares de taak
van Vorstin te zwaar viel en haar kloeke
echtgenoot Koning Carol I inderdaad naast
hare hoogstaande moeder, haar schutspa
troon bleek Elisabeth von Wied heeft zich
ook als koningin verdienstelijk gemaakt.
Door de nationale industrie te verbinden
aan de (kunstkeurige nationale klceder-
dracht en de bevalligheid en het karak
ter van den vrouwentooi door inhebmsche
stiksels en weefsels te verhoogen, werkte
de koningin mede aan den bloei der volks
welvaart. De nationale kunst vond in haar
gestadigen steun en de nationale letterkunde,
in verband met de openbare school, een vlij
tig beoefenaarster; hare schoolboeken, lees
oefeningen met historische en legendarische
Rumeensche gedenkfeiten hebben haren
naam bij het lager onderwijs verdienstelijk
gemaakt; hare vertalingen van Rumeensche
dichters deden het bij middelbaar cn hooger
en aan haar initiatief dankt „Asilul Elena
Doamna" een opleidingsgesticht voor be
hoeftige weezen tot onderwijzeres ook in
fraaie en nuttige handwerken zijn vesti
ging. Zij is niet alleen de dichteres van het
Rumeensche volk en de Rumeensche historie
geworden; zij bleek ook arbeidster in de so
ciale werkplaats en verhefster van het sociale
beschavingspeil:
En terwijl zij niet schroomde de nationale
ondeugden te hekelen, spon zij de vlasdraad
der nationale deugden tot een kleurrijk weef
sel.
Kameroverzicht
Tweede Kamer.
Bij de replieken besprak Vrijdag de heer
Treelstra opnieuw de portcfeuillekwes-
tiie.
vVanneer er iomand in den laatsten tijd on
billijk is behandeld, dan is hij, spreker het
geweest Men heeft schromelijk misbruik ge
maakt van zijn eigenaardige positie en die
van zijn partij. Nooit heeft hij gedraaid. Hij
is steeds van meening geweest, <lat de porte
feuilles moesten worden aanvaard, wanneer
er geen andere weg open was om tot alge
meen stemrecht te komen. Op het congres te
Zwolle is hij daaraan trouw gebleven. Toen
was of scheen ten minste de andere weg al-
gesloten
Heftig verwijt hij den vrijzinnigen, dat zij
van de weigering zijnor partijgenooten een
zoo demagogisch gebruik hebben gemaakt,
Men doet, alsof door die weigering, hel para<
dijs is verloren gegaan.
Toen de heer Ttroelstra sprak van „valsch
spel" door de vrijzinnigen gespeeld, riep de
Voorzitter hem tot dc orde.
Ziooals bet nu is is het veel beter. Socia
listen cn vrijzinnigen zouden met elkaar
stedds last hebben gehad van bo-tsing der
humeuren. Men vertrouwt elkaar immer#
niet verder dan men elkaar ziet.
De heer Van W ij n bergen (R.-ïC)
ontkent o.m. dat het anti-papisme in hetJ
laaid zou worden gerechtvaardigd door het
separatisme van de zijde der katholieken»
Ieder heeft het recht zich te vereenigen, zoo
als hij wil.
Wat de waarneming van ambten door kar
tholieken aangaat, zij zullen aftreden, wan
neer dc waarneming van het ambt in strijd
komt met hun geweten, zooals b.v. vele ka
tholieke ambtenaren van het O. M. hebben
gedaan in Frankrijk na de aanneming va1
de wet Waldeck Rousseau.
Een persoonlijke zaak acht hij, dat tweey
maal op iets gezinspeeld is, dat de heer Lief-
linck den moed had ronduit te zeggen, nl. dat
hij, sprekor, een groot deel kiezers zou Ihcb-
bcn uitgescholden voor „canaille". Hij scheldt'
niemand uit, omdat hij daarvoor te goed is op
gevoed. Hij heeft een Belgisch staatsman!
slechts nagezegd, dat al wat canaille is, links
stemt, volstrekt niet dat al wat links stemt,
canaille is. Hij beroept zich trouwens op DA
Génestet, die ook sclircef, dat Jan Rap „zee»]
vrijzinnig is."
'De heer Loliman (c.-h.) repliceert nage-;
noeg onverstaanbaar, dat "het noodig was om
den coalitie-mannen toe te roepen, dat zij
wakker moeten blijven en geen oogenblik den,
schoolstrijd uit hel oog mogen verliezen. Het
uitstel van de vrijzinnigen zou hen anders'
doen inslapen.
Hij houdt vol, dat de anti-larief-actic is ge
voerd ook om buitcnlandsdhe belangen te die<
ncn, immors de penningmeester van het anti-!
tarief-comité was importeur van buiten-
landsch papier. Hij heeft niet beweerd, dat
het buitenland geld zond, maar wel dat het
„steunde". Hij hoopt, dat het Nederlandsche
volk spoedig zal inzien, dat versterking van
Ongetwijfeld is het aangenamer om te gaan
met lieden, die zich gemakkelijk bewegen en
hartelijk voordoen dan met hen, die stijf en
terughoudend zijn; maar de vraag is, wie
onze trouwste vrienden zullen blijken.
EN ZIJN ZEVEN ZORGEN.
38 DOOR
MARIE DIERS.
„Ja, ik voel me ontzettend heleedigd. Je
bent immers zoo eenzijdig gegroeid, Matzl
Bd'e-edigt dat het gezicht niet van iemand,
die de oogen recht in het hoold heeft staan?
En ik sta voor het feit en betwijfel het, of
de andere zijde zich ook nog zal ontwikke
len. En wie draagt de schuld daarvan? Ik?
Het leven? Jij? Allicht wij alle drie tezamen.
Och, mijn beste Matz, dat is ook iets, dat mij
gruwelijk hindert, waarom ik, je vader, mij
wel met de vuist voor het hoofd zou willen
slaan! Maar wat zou 't helpen? Ik kan den
ploeg niet wenden en je oogst vernietigen
en weer weeke aarde van je maken. Och,
Ik ik! Ik kan heelemaal niets. Misschien
heb ik nooit iets gekund. Ik kan jullie slechts
au eens een takje in de hand geven en dan
weer een steen voor de voeten werpen. En
met al ons doen en streven is het resultaat
toch 't zelfde, jullie wordt toch, zooais je moet.
En de vader, de dwaas, die zich heeft afge
schilderd hoe hij jullie hebbon wildJe, staat
er bij en trekt een lang gezicht en vergelijkt
zijn ideaal met het ge word ene en begint zich
hoe liüigor hoe meer te verwonderen, en als
hij een beetje sentimenteel is, begint hij te
klagen en te jammeren, en is hij ruw van
aard, dan gaat hij schelden. En geen van
beide heeft eenige waarde. Och ja, Matz, do
krachten, die ons vormden, deze wonder
lijke krachten! Het is toch maar beter, te
vereeren dan t© schelden."
Toen verzonk hij in gepeins, en ook Maria
zei niets meer. Buiten in de nachtelijke stilte
viel de regen kletterend aieer op de st/naat-
steenen. Mate voelde in zioh een teedere
snaar zicht trillen. Dat was zeker het
gevolg van het late, nachtelijke uur cn het
ongewone vacn zulk eon gesprek. Morgen
was dat voorbij..
Wat daar echter trilde, dat was het niet
tot ontwikkeling gekomene, zooals dokter
Joost het genoemd had. De scheefgegroeide
levensboom van Maria had daar een zachte
aanraking gevoeld en had een inwendige
LrUlidiig bespeurd, en wie daar mog vatbaar
voor is, is ook niet dood.
Maria Joost was ook nog pas aan t begin
van de levensreis, stond ook nog maar in
haar voorjaar. En het leven heeft nog groo-
tere krachten, om zelden trillende snaren
aan te raken, dan de onvolmaakte dokter
Joost.
'In den loop der lijden trouwde Regina
haar Emil Runge en Lrok met hem de „Moo-
renapotheek" binnen. Dus dat was nu in
orde. Door dat kind werden bij den dokter
niet veel aangename of onaangename aan
doeningen te weeg gebracht Hij liet ze haar
uitzet koopen en moest daarvoor eenige
schulden maken, doch zag, zooals de gelde
lijke loeslaind was, wel kans, ze vrij spoedig
le betalen. Ragna werd op haar trouwdag
sentimenteel en huilde, omdat haar vader
niet teederder tegen haar deed, en zooals ze
.zich toon herinnerde, nooit tegen haar gedaan
had.
Neen, tceder was hij nooit tegen haar ge
weest. Hij wist niet, hoe de goede God cn
Anmemaxie daarover dachten. Waar niets is,
daar is nu eenmaal niets. Hij deed niet aan
de dwaasheid, tecderheid en zulke dingen
dioor overdenkingen te willen wakken, en
maakte er zich schuldig aan, dat hij een
slecht rader was, in plaats van iemand, die
zich zelf voor den gek houdt. Hij was reeds
lang tot de ontdekking gekomen, dat de
niensck slechts de keuze heeft tusschen twee
kwade zaken. Inwendig eerlijk blijven scheen
hem alles wel beschouwd altijd nog het beste.
Toch zou hij Regno, ook niet weggegooid
hebben, bijvoorbeeld aan Adolf Motte. Maar
met Emil Runge ging het. Die beiden waren
ongeveer aan elkaar gewaagd. Hoe zijn
kleinkinderen zouden zijn, daarnaar was hij
echter niet nieuwsgierig.
Ammey was niet meer thuis. Het was nu
een jaar geleden, dat haar liefdesdroom
wreed verstoord was geworden. In den eer
sten tijd daarop had dokter Joost haar heel
hard laten werken; buiten de uren op het
bureau van den advocaat onder zijn eigen
oogen. Hij had haar meegenomen naar de
zieken, had haar een blik laten slaan in de
diepste ellende en haar zich bijna laten over
werken in den dienst der armen en bekla
genswaardiger In stilte echter had hij reeds
andere plannen met haar.
Toen Kerstmis voorbij was, vertrouwde hij
haar aan de zorg van Inge toe. Ilij had voor
de beide meisjes een paar kleine kamers ge
huurd en Ammey een plaats op een kantoor
bezorgd. Als hij aan Inge dacht, doorgloeide
een warm gevoel van vreugde zijn hart. Dat
jonge, krachtige cn fijngevoelige meisje
groeide langzaam op tot een prachtig mensch.
Bij het toenemen harcr edele hoedanigheden
steeg ze ook als kunstenares. Haar warm,
eigenaardig persoonlijk, hartstochtelijk voe
len vermooide langzamerhanr den aanleg,
dien ze bezat, tot een grootsch talent. Ze be
oefende nog de kunstnijverheid als beroep.
Doch reeds was in haar werk een trotsche,
jonge geest te bespeuren, die zioh rekte en
strekte, die groeide en groeide...
Dokter Joost las haar brieven en las meer,
■dam er in stond. Ilij voelde zioh gelukkig,
als hij ze las. "Wie kon al zeggen, langs welke
banen deze groeiende jonge geest de teedere
ziel mee zou voeren? Daar, waar menschen
lot persoonlijkheden worden, is het niet lou
ter licht!
De dokter bracht zijn Ammey zelf naar
haar zuster. Hij wist, dat dit weer eens goed
gedaan was, heel goed cn best. Oude Moritz,
sta op en getuig het! Hoe goed is liet, dat
jonge, onvaste karakter toe te vertrouwen
aan het moedige, omhoog strevende. Of zou
de oude Moritz toch weer onveranderlijk
zeggen: „Hij doet ales verkeerd. Zoo is de
blinde al weer de blindenleiderl"
O, jij grijskop, zijn wij dan niet allen blin-
denleiders? En wie voedt het jonge leven
beter op dan het leven zelf?
De zomer, waarin Rcgna trouwde, wal
voorbij gegaan, en het was winter gewor*
den. Op de „Moorenapotheek" stond dc ooie«
vaar te klepperen; in Fitzhagcn werden vol
vlijt en toewijding hemdjes en luiers ge
naaid. De dokter had een moeilijken tijd.
want overal op de dorpen heerschlen rood
vonk en diphtheritiLS. Hij was vaak doodmoe,
als liij thuis kwam en werd bijna iederen
nacht uit zijn bed gehaald.
Hij was niet zoo heel jong moor, de zestig
naderden langzamerhand. Dat hij zich vaak
e enigszins had moeten overwerken, voelde
hij maar al te zeer. Toch zooi hij zich niet
gespaard hebben, en ook nog alles hebben
doorgezet, wat hij zich voorgenomen had,
maar nu bespeurde hij voor den eersten kee»
een zorgende, liefdevolle hand.
Zonder dat hij hem geroepen had, ston<2
„roo-de Hans" naast hem, gereed om voor hein
in te vallen, ook daar, waar men niet „roo-
den Hans", maar dokter Joost verlangde. H#
sprong wild en zonder er zich om te bekom
meren, wicn hij voor had, tegen iederen wil
aan, die zich tegen hem verzette, ja, wierp
zich tegen den dokter zelf aan, zonder dezen
intusschen ten val te brengen. Eindelijk nam
hij zijn toevlucht tot sluwheid. Men kon er
zioh geen denkbeeld van vormen, wat hij
voor listen uitdacht, om zijn ooilege ten*
minste ongestoorde nachten te verschaffen,
Wordt vervolgd*