Zaterdag 13 December 1913. „DE EEMLANDER". Uitgevers: VALKHOFF Co. BINNENLAND. FEUILLETON. DOKTER JOOST IT. 144 Tweede Blad. I2d* Jaargang. ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden voor Amersfoort f l.OO. Idem franco per postl.SO* Per week (met gratis verzekering tegen ongelukken) - O. I O. Afzonderlijke nummers 0.05. Deze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Advertentiën gelieve men liefst vóór 11 uur, familie- advertenties en beriohten vóór 2 uur in te zenden. Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 1. Intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 15 regels.. f 0.Ï50. Elke regel meer0.10, Dienstaanbiedingen 25 cents by vooruitbetaling. Grooto letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijt bestaan zeer voordeeligo bepalingen tot hot herhaald advertooren in dit Blad, bij abonnemeut. Eeno circulaire, bevattende de voorwaarden, wjrdt op aanvraag toegezonden. Hoofdredacteur: Mr. D.J. VAN SCHAARDENBURG. Kroniek van F. SMIT KLEINE. Carmen Sylva. In de laatste dagen dezer wintermaand zal een buitenlandsclie dichteres haar 70sten jaardag vieren en zullen hare talenten door Nederlanders van allerlei politieke en litte raire richting worden gehuldigd. "Wie Elisabeth von Wied, in 1813 te Nieu- wied geboren, op zes-en-twintig-jarigen leef tijd met den Vorst van Rumenië gehuwd, later ais Koningin van dat rijk werkzaam wie haar wil huldigen als schrijfster in het Duitsoh, het Rumeensch, het Fransch en het Engelsch of als kunstenares van talrijke geesteswerken, waarvan er vele in onze taal zijn overgebracht en in de meeste boe- kenrijen aanwezig zijn, vindt daartoe gelegenheid bij den secretaris-penning meester der Nederlandsche Commissie, den welbekenden journalist-letterkundige Ilenri van der Mandere te 's Gravenhage. Hij heeft een paar jaar geleden in M a n- nen en Vrouwen van Beteek e- nis, welk tijdschrift hij rédigeerde, een litterair portret van de Koningin van Rume nië geleekend, in denzelfden trant van de po litieke beeltenis van Koning Carol I, ontwor pen door Christ. Nuys, redacteur van het Al gemeen Handelsblad in diezelfde M. e n V r van Beteek enis. L Zit is uit een klock-wetcnschappelijk en kloek-artistiek Duitsoh geslacht-de Wieds ge tarnd. Zij is niet slechts gevoed door hare verstandige ouders, maar ook opgevoed. De taak van een massa ouders bepaalt zich of moet zich bepalen tot voeding hunner spruiten, daar het terrein van opvoe ding, zelfs na herhaalde pogingen, braak begint te liggen. Allerlei pacdagogen van al lerlei beteekenis slaan bij zulke r.sultaten niet verwonderd. Waar niet is verliest de keizer zijn recht en de hoogslgeroemde op voedkundige werpt zijn gereedschap in dien hij niet tot het clericalisme behoort overboord, omdat het onnut materiaal is. Eilsaibeth von Wied, ten deele door haren geleerden vader, ten deele door i._re uitne mende moeder eene prinses van Nassau ontwikkeld en grootendeels door een reeks leermeesteressen en leermeesters ge vormd, bleek al spoedig de beloften die haar iongemeisjes-verstand gaf, in haar jonkvrou welijke jaren te zullen overtreffen. Latijn en Grieksch. Fransch en Engelsch, Italiaansch en Spaansch, Zweedsch en Russisch trokken haar tot studie evenals later het Rumeensch, dat zij spoedig beheerschte. Borduur-, mu ziek- en teekenkunst werden beoefend en nog vóór zij den 20-jarigen leeftijd had bereikt, had zfu behalve kunst- taal- en wetenschap- klassen de leerschool van het lijden doorloo- pen. Welke klassen een fijnbesnaard men- schenkind in dat instituut ook bezoekt, het blijkt steeds een onderwijs te zijn, waarvan het degelijke gehalte mei dat eener universi teit gebjk staat Daarom heeft minister Bengesco, een hoog geplaatst Rumeensch diplomaat gelijk, wan neer hij in de „Bibliographic des Oeuvres de Carmen Sylva" over zijn Souvereine schrijft: „Zij heeft in haar herhaaldelijk-smartelijk be proefd bestaan, tot aan den rand den bitte ren lijdensbeker geledigd; toch mag zij op deze lijdensepisoden niet wrokkend neerzien, want zij hebben vroegtijdig haar geest doen rijpen, haar hart verbreed en haar talent ge vormd." Er zijn tijdperken in haar leven als jonk vrouw, jonge vrouw, vorstin en koningin ge weest. dat het niet alleen in hare ziel heeft gewinterd, maar dat een Sirocco zelfs de snaren van haar harp verschroeide. Dan knersten de tonen, die het instrument waren ontwrongen; dan klonken de verzen, die zij dichtte, het proza dat zij schreef, de gedach ten, die zij openbaarde, schril en schel en gaf zij eenmaal te meer blijk lot dal ras van men- sohen te behooren: kunstenaars genoemd en die, onder welke hemelstreek ook hun leven aflevend, nu eens himmelhoch jauchzend, dan weer z/un Tode belrübt zijn. Toen zij als vrouw van even middelbare ja ren. na de biltere smart van het verlies van haar cenig knd een koningskind op een nieuw verworven troon in een nieuw verworven land! haar omvangrijksten verzenbundel „Meine Ruh" (zoo getiteld naar het ouderlijk lustslot te Neuwied Mon Repos) uitgaf, schreef zij daarin twee haar zielsleven kenmerkende verzen. Het eer ste gaf verklaring van haar schuilnaam Car men Sylva; het tweede van haar karakter. Carmen is lied en Sylva is bosch; Het boschlied schalt ongedwongen los. Was ik niet in het bosch geboren. Ik had reeds lang mijn zanglust verloren* De vogeltjes heb ik hun lied afgehoord, Ruischcnd gaf het bosch mij akkoord aan akkoord. Van harte sloeg ik de maat er bij, In rust zingen bosschen en lied'ren mij. En haar karakterisliek luidt: Ik kan niet kouder zijn"k Ben van den Rhijn 't Vulkdingebied gelijk 't basalt ontdragen. En schoon ik kantig, muurvast schijn', Het leven trilde in mij bij felle mokerslagen. Slechts als bij 't klimmen berglucht mij omzweeft. Of schemertinten van het woud mij kusten, De stilte een sluier hoorbaar om mij weeft, Slechts dan kan ik bij mosgeur rusten. Hoe kiescli Elisabeth von Wied heeft geof ferd aan depoësie du foyer een voor sommige platte rijmelaars, volslagen verbo den terrein en hoe zij daar hel genre tot kunst kan verhellen, wordt door talrijke Yerzen vóór, tijdens en na haar moederschap bewezen. Ada's blijde toekomst. Innig werd toen een bekoorlijk Openbaar geheim gekoesterd. Niemand mocht het raden waartoe Zóóveel kleine kleêrtjes dienden En een schuilgehouden wiegje. Ada sloop er zachtjes henen. Tastend streek zij met heur handen Op de kussens, voelde ook of het .Dekje zacht was en op 't bedje IJlings toen een kus nog drukkend. Kwam zij aanstonds, vreugde stralend, Weer te voorschijn, zoodat niemand Konde gissen wat haar riep. Ja, 't geluk toeft bij hen beiden, Die een derde nog verwachten. In de heimlijk-zoete stilte, En met overgrooie zoigen Allerkleinste dingen koestren. II. Er is één bundel in biet Fransch LesPen- séesd'um Reine getiteld, die de auteur het recht geelt zich tot de denkers te reke nen. Wat als aphorisme of kernspreuk daarin voorkomt, is werkelijk kernig en pret zich door kortheid van zegging in 't geheugen. Mirza Schaffy (Friednch Bodensledt) heeft onder zijne Ooslersche wijsheids-spreuken ook deze opgenomen: „Ik hoor wel het draaien van een molen doch zie geen meel. In Les Pensées d'une Reine heeftde molen der overdenking zijn arbeid verricht en ziet men het verstandsgraan in meel om- getooverd. Ziehier een paar voorbeelden: Men moet bijzondere merschcn- kennis bezitten alvorens men den moed heeft eenvoudi g-w e g zichzelf te zijn. Een staamleud wicht brengt twrintig verstandige menschen lot z w ij g e n. De spreuk luidt in het Fransch: Un enfant qui bégaye fait taire vingt personnes spirituelles. Juist de toevoeging van het bijvoegelijk naamwoord spirituelles verheft hier de spreuken-schrijfster tot denkster. Immers zij geeft daardoor bewijs het nare spook der reusaohtigc wauwelgcmeente onder de oogen te zien, die niets merkt, niets voelt, niets begrijpt, altijd maar door leutert en bij gemis aan slof door anderen opgeworpen, innig-teêr over zichzelve praat. Over de geestelijke betrekking lusschen een man en een vrouw, heeft zij een kern spreuk gemaakt, waaruit nu niet zoo bijzon der veel dunk spreekt over dc zoo vaak hoog geroemde kennis van de vrouw door den man. Hoe groot is niet het aantal „heeren der Schepping" dat zich volmaakt vrouwenkenner gelooft? I Carmen Sylva steekt met het volgend apho risme een spaak in hun onfeilbaarheids-wiel. Het luidt: Mannen bestudeeren de vrouw, izooals zij den barometer bestu deeren. maar vóór het vallen van de bui komen zij toch niets te wc- t e n. Ook over vorsten en vorstenhoven heeft zij een paar rake dingen gezegd en als een apho risme niet raak is, dan kan het gerust e n portefeuille blijven. Zij zelve duidt het aan als: „een honigbij, die zoelheid bij zich draagt maar scherp van angel is." La contradiction anirae la con versation. Voili pourquoi les Cours sont si ennuyeuses. Vorsten worden opgevoed om met iedereen te kunnen omgaan. Men moest iedereen opvoeden zooals de Vorsten. En ovei* Vorsten-'vriendschap denkt zij niet malsch. Laat men zich vooral wachten hier bij in den gewonen en dus misbruikten zin van pessimistisch te spreken. Pes simisme in den waren zin is een g eestestoe stand. die niets te maken heeft met zwart galligheid en alles met helder, door waar neming gerijpt inzicht in mensehen en din gen. Zij zegt dan: Om vriend te zijn van een Vorst moet men hartstocht, eerzucht, zelfzucht uitschudden; men moet helderziend en vooruitziend zijn; kortom geen menscli wezen. Aangezien Carmen Sylva anderen hel recht gunt van tegenspraak, kunnen wij. hierbij op merken: Nu in den regel een wijs Vorst even ver te zoeken is als een wijs vriend, zal de bovenmenschlijkheid van den een als van den ander eerst ten tijde van Nietzsche's invloed aan de Hoven haar beslag krijgen. Après nous le dé luge, zullen de meeste Souverei- nen van hun Koninklijke Zuster gedacht heb ben. HL Zij heeft behoudens e(nkele jaren van uitlandigheid toen de kunstenares de taak van Vorstin te zwaar viel en haar kloeke echtgenoot Koning Carol I inderdaad naast hare hoogstaande moeder, haar schutspa troon bleek Elisabeth von Wied heeft zich ook als koningin verdienstelijk gemaakt. Door de nationale industrie te verbinden aan de (kunstkeurige nationale klceder- dracht en de bevalligheid en het karak ter van den vrouwentooi door inhebmsche stiksels en weefsels te verhoogen, werkte de koningin mede aan den bloei der volks welvaart. De nationale kunst vond in haar gestadigen steun en de nationale letterkunde, in verband met de openbare school, een vlij tig beoefenaarster; hare schoolboeken, lees oefeningen met historische en legendarische Rumeensche gedenkfeiten hebben haren naam bij het lager onderwijs verdienstelijk gemaakt; hare vertalingen van Rumeensche dichters deden het bij middelbaar cn hooger en aan haar initiatief dankt „Asilul Elena Doamna" een opleidingsgesticht voor be hoeftige weezen tot onderwijzeres ook in fraaie en nuttige handwerken zijn vesti ging. Zij is niet alleen de dichteres van het Rumeensche volk en de Rumeensche historie geworden; zij bleek ook arbeidster in de so ciale werkplaats en verhefster van het sociale beschavingspeil: En terwijl zij niet schroomde de nationale ondeugden te hekelen, spon zij de vlasdraad der nationale deugden tot een kleurrijk weef sel. Kameroverzicht Tweede Kamer. Bij de replieken besprak Vrijdag de heer Treelstra opnieuw de portcfeuillekwes- tiie. vVanneer er iomand in den laatsten tijd on billijk is behandeld, dan is hij, spreker het geweest Men heeft schromelijk misbruik ge maakt van zijn eigenaardige positie en die van zijn partij. Nooit heeft hij gedraaid. Hij is steeds van meening geweest, <lat de porte feuilles moesten worden aanvaard, wanneer er geen andere weg open was om tot alge meen stemrecht te komen. Op het congres te Zwolle is hij daaraan trouw gebleven. Toen was of scheen ten minste de andere weg al- gesloten Heftig verwijt hij den vrijzinnigen, dat zij van de weigering zijnor partijgenooten een zoo demagogisch gebruik hebben gemaakt, Men doet, alsof door die weigering, hel para< dijs is verloren gegaan. Toen de heer Ttroelstra sprak van „valsch spel" door de vrijzinnigen gespeeld, riep de Voorzitter hem tot dc orde. Ziooals bet nu is is het veel beter. Socia listen cn vrijzinnigen zouden met elkaar stedds last hebben gehad van bo-tsing der humeuren. Men vertrouwt elkaar immer# niet verder dan men elkaar ziet. De heer Van W ij n bergen (R.-ïC) ontkent o.m. dat het anti-papisme in hetJ laaid zou worden gerechtvaardigd door het separatisme van de zijde der katholieken» Ieder heeft het recht zich te vereenigen, zoo als hij wil. Wat de waarneming van ambten door kar tholieken aangaat, zij zullen aftreden, wan neer dc waarneming van het ambt in strijd komt met hun geweten, zooals b.v. vele ka tholieke ambtenaren van het O. M. hebben gedaan in Frankrijk na de aanneming va1 de wet Waldeck Rousseau. Een persoonlijke zaak acht hij, dat tweey maal op iets gezinspeeld is, dat de heer Lief- linck den moed had ronduit te zeggen, nl. dat hij, sprekor, een groot deel kiezers zou Ihcb- bcn uitgescholden voor „canaille". Hij scheldt' niemand uit, omdat hij daarvoor te goed is op gevoed. Hij heeft een Belgisch staatsman! slechts nagezegd, dat al wat canaille is, links stemt, volstrekt niet dat al wat links stemt, canaille is. Hij beroept zich trouwens op DA Génestet, die ook sclircef, dat Jan Rap „zee»] vrijzinnig is." 'De heer Loliman (c.-h.) repliceert nage-; noeg onverstaanbaar, dat "het noodig was om den coalitie-mannen toe te roepen, dat zij wakker moeten blijven en geen oogenblik den, schoolstrijd uit hel oog mogen verliezen. Het uitstel van de vrijzinnigen zou hen anders' doen inslapen. Hij houdt vol, dat de anti-larief-actic is ge voerd ook om buitcnlandsdhe belangen te die< ncn, immors de penningmeester van het anti-! tarief-comité was importeur van buiten- landsch papier. Hij heeft niet beweerd, dat het buitenland geld zond, maar wel dat het „steunde". Hij hoopt, dat het Nederlandsche volk spoedig zal inzien, dat versterking van Ongetwijfeld is het aangenamer om te gaan met lieden, die zich gemakkelijk bewegen en hartelijk voordoen dan met hen, die stijf en terughoudend zijn; maar de vraag is, wie onze trouwste vrienden zullen blijken. EN ZIJN ZEVEN ZORGEN. 38 DOOR MARIE DIERS. „Ja, ik voel me ontzettend heleedigd. Je bent immers zoo eenzijdig gegroeid, Matzl Bd'e-edigt dat het gezicht niet van iemand, die de oogen recht in het hoold heeft staan? En ik sta voor het feit en betwijfel het, of de andere zijde zich ook nog zal ontwikke len. En wie draagt de schuld daarvan? Ik? Het leven? Jij? Allicht wij alle drie tezamen. Och, mijn beste Matz, dat is ook iets, dat mij gruwelijk hindert, waarom ik, je vader, mij wel met de vuist voor het hoofd zou willen slaan! Maar wat zou 't helpen? Ik kan den ploeg niet wenden en je oogst vernietigen en weer weeke aarde van je maken. Och, Ik ik! Ik kan heelemaal niets. Misschien heb ik nooit iets gekund. Ik kan jullie slechts au eens een takje in de hand geven en dan weer een steen voor de voeten werpen. En met al ons doen en streven is het resultaat toch 't zelfde, jullie wordt toch, zooais je moet. En de vader, de dwaas, die zich heeft afge schilderd hoe hij jullie hebbon wildJe, staat er bij en trekt een lang gezicht en vergelijkt zijn ideaal met het ge word ene en begint zich hoe liüigor hoe meer te verwonderen, en als hij een beetje sentimenteel is, begint hij te klagen en te jammeren, en is hij ruw van aard, dan gaat hij schelden. En geen van beide heeft eenige waarde. Och ja, Matz, do krachten, die ons vormden, deze wonder lijke krachten! Het is toch maar beter, te vereeren dan t© schelden." Toen verzonk hij in gepeins, en ook Maria zei niets meer. Buiten in de nachtelijke stilte viel de regen kletterend aieer op de st/naat- steenen. Mate voelde in zioh een teedere snaar zicht trillen. Dat was zeker het gevolg van het late, nachtelijke uur cn het ongewone vacn zulk eon gesprek. Morgen was dat voorbij.. Wat daar echter trilde, dat was het niet tot ontwikkeling gekomene, zooals dokter Joost het genoemd had. De scheefgegroeide levensboom van Maria had daar een zachte aanraking gevoeld en had een inwendige LrUlidiig bespeurd, en wie daar mog vatbaar voor is, is ook niet dood. Maria Joost was ook nog pas aan t begin van de levensreis, stond ook nog maar in haar voorjaar. En het leven heeft nog groo- tere krachten, om zelden trillende snaren aan te raken, dan de onvolmaakte dokter Joost. 'In den loop der lijden trouwde Regina haar Emil Runge en Lrok met hem de „Moo- renapotheek" binnen. Dus dat was nu in orde. Door dat kind werden bij den dokter niet veel aangename of onaangename aan doeningen te weeg gebracht Hij liet ze haar uitzet koopen en moest daarvoor eenige schulden maken, doch zag, zooals de gelde lijke loeslaind was, wel kans, ze vrij spoedig le betalen. Ragna werd op haar trouwdag sentimenteel en huilde, omdat haar vader niet teederder tegen haar deed, en zooals ze .zich toon herinnerde, nooit tegen haar gedaan had. Neen, tceder was hij nooit tegen haar ge weest. Hij wist niet, hoe de goede God cn Anmemaxie daarover dachten. Waar niets is, daar is nu eenmaal niets. Hij deed niet aan de dwaasheid, tecderheid en zulke dingen dioor overdenkingen te willen wakken, en maakte er zich schuldig aan, dat hij een slecht rader was, in plaats van iemand, die zich zelf voor den gek houdt. Hij was reeds lang tot de ontdekking gekomen, dat de niensck slechts de keuze heeft tusschen twee kwade zaken. Inwendig eerlijk blijven scheen hem alles wel beschouwd altijd nog het beste. Toch zou hij Regno, ook niet weggegooid hebben, bijvoorbeeld aan Adolf Motte. Maar met Emil Runge ging het. Die beiden waren ongeveer aan elkaar gewaagd. Hoe zijn kleinkinderen zouden zijn, daarnaar was hij echter niet nieuwsgierig. Ammey was niet meer thuis. Het was nu een jaar geleden, dat haar liefdesdroom wreed verstoord was geworden. In den eer sten tijd daarop had dokter Joost haar heel hard laten werken; buiten de uren op het bureau van den advocaat onder zijn eigen oogen. Hij had haar meegenomen naar de zieken, had haar een blik laten slaan in de diepste ellende en haar zich bijna laten over werken in den dienst der armen en bekla genswaardiger In stilte echter had hij reeds andere plannen met haar. Toen Kerstmis voorbij was, vertrouwde hij haar aan de zorg van Inge toe. Ilij had voor de beide meisjes een paar kleine kamers ge huurd en Ammey een plaats op een kantoor bezorgd. Als hij aan Inge dacht, doorgloeide een warm gevoel van vreugde zijn hart. Dat jonge, krachtige cn fijngevoelige meisje groeide langzaam op tot een prachtig mensch. Bij het toenemen harcr edele hoedanigheden steeg ze ook als kunstenares. Haar warm, eigenaardig persoonlijk, hartstochtelijk voe len vermooide langzamerhanr den aanleg, dien ze bezat, tot een grootsch talent. Ze be oefende nog de kunstnijverheid als beroep. Doch reeds was in haar werk een trotsche, jonge geest te bespeuren, die zioh rekte en strekte, die groeide en groeide... Dokter Joost las haar brieven en las meer, ■dam er in stond. Ilij voelde zioh gelukkig, als hij ze las. "Wie kon al zeggen, langs welke banen deze groeiende jonge geest de teedere ziel mee zou voeren? Daar, waar menschen lot persoonlijkheden worden, is het niet lou ter licht! De dokter bracht zijn Ammey zelf naar haar zuster. Hij wist, dat dit weer eens goed gedaan was, heel goed cn best. Oude Moritz, sta op en getuig het! Hoe goed is liet, dat jonge, onvaste karakter toe te vertrouwen aan het moedige, omhoog strevende. Of zou de oude Moritz toch weer onveranderlijk zeggen: „Hij doet ales verkeerd. Zoo is de blinde al weer de blindenleiderl" O, jij grijskop, zijn wij dan niet allen blin- denleiders? En wie voedt het jonge leven beter op dan het leven zelf? De zomer, waarin Rcgna trouwde, wal voorbij gegaan, en het was winter gewor* den. Op de „Moorenapotheek" stond dc ooie« vaar te klepperen; in Fitzhagcn werden vol vlijt en toewijding hemdjes en luiers ge naaid. De dokter had een moeilijken tijd. want overal op de dorpen heerschlen rood vonk en diphtheritiLS. Hij was vaak doodmoe, als liij thuis kwam en werd bijna iederen nacht uit zijn bed gehaald. Hij was niet zoo heel jong moor, de zestig naderden langzamerhand. Dat hij zich vaak e enigszins had moeten overwerken, voelde hij maar al te zeer. Toch zooi hij zich niet gespaard hebben, en ook nog alles hebben doorgezet, wat hij zich voorgenomen had, maar nu bespeurde hij voor den eersten kee» een zorgende, liefdevolle hand. Zonder dat hij hem geroepen had, ston<2 „roo-de Hans" naast hem, gereed om voor hein in te vallen, ook daar, waar men niet „roo- den Hans", maar dokter Joost verlangde. H# sprong wild en zonder er zich om te bekom meren, wicn hij voor had, tegen iederen wil aan, die zich tegen hem verzette, ja, wierp zich tegen den dokter zelf aan, zonder dezen intusschen ten val te brengen. Eindelijk nam hij zijn toevlucht tot sluwheid. Men kon er zioh geen denkbeeld van vormen, wat hij voor listen uitdacht, om zijn ooilege ten* minste ongestoorde nachten te verschaffen, Wordt vervolgd*

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 5