(joot3 de dJeügd.
De kranige boschwachter.
Sprookje door
J. P. ZOOMERS—VERMEER.
(Slot).
Den volgenden morgen vroeg de koning
veer eens„Niets vernomen, looze Reinaard?"
„Neen, Hoogheid!"
„Uw dagen schieten op", sprak de koning
no. „Ge weet wel, dat uw hoofd er af gaat!'*
„Ach Majesteit! ik zal de stroopers bij dag
en nachit zoeken!"
„Zoeken helpt niet, gij moet ze vinden, wilt
ge uw leven behouden."
Maar de arme Reinaard vond ze niet. al
eocht hij ook bij dag en nacht. Met angst zag
hij het einde der maand tegemoet.
En toen de laatste nacht was aangebroken
en hij, huiverend voor den anderen dag. door
het woud liep. viel hij op eens op °en grooten
steen neer en begon te schreien. Wie zou dat
Dok niet doen. als men in zoo'n toestand was
ris Reinaard Vos!
Toen hij uitgeschreid had. bleef hij stil zit
ten. hij wilde niet meer door het bosch loo-
pen, want het hielp hem toch niet. En mor
gen ging zijn hoofd er afO, wat was hij
benauwd
Doch stil! hoort hij daar niet iets? Er
schijnt geritsel in het kreupelhout te ziin.
Reinard blijft stil zitten, krrkt sch'*rp toe
en waarlijk, daar komt een stevige beer aan
achter dien nog een en nog een ja, een
heele rij. Van den andeTen kant komt een
wolf. nog een en nog een ja, een tiental.
Reinaard Vos blijft van schrik stil zitten,
daardoor zien ze hem niet. En h»j denkt:
„Waarom heb ik dat gezelschap nooit eerder
gezien?"
Hij zou hooren hoe dat kwam.
De stToopers staan op den weg 4e beraad
slagen en de een vraagt: „Aan weP-en kant
Is de slimme Reinaard?" En de ander
zegt: „Wij hooren hem niet stappen, hij is
zeker vanavond thuis gebleven.''
„O, des te beter, we kunnen nu wel eens
een rondedansje doen!''
.Ja. dat is nu wel vertrouwd, hij zal ons
niet komen storen."
Ze pakken pltr^ar vast en dansen een galon
In den maneschijn Rrinaard maakt van de ge-
leg'mheid gebruik en sluipt weg. Fïij kan
toch geen twintig stroopers tegelijk aanpak
ken! Maar nu hii weet. dat ze er zijn. moet
hii een list verzinnen om ze allrtn te pakkan
dan zal de koning hem weer prijzen en blüft
rijn hoofd ffpsnaard. Hoe zal hij dat zaakje
nu klaarspelen?
De laarzen moesten er bij uit. dat was ze
ker. die hadden hem reeds lang genoeg den
buit ontnomen. Vossen behooren ook geen
laarzen te dragen, dit begreep hij thans ten
volle. Als een vos hovhwa^Ver is. behoort
hij te sluipen, maar niet te stappeD, dat men
het overal hoort.
Ziezoo, de laarzen verdwijnen in een kuil
en Reinaard staat op zijn gewone vossebee-
nen.
Een poosje staat hij na te denken doch dan
opeens begint hij had te loopen, hij gaat den
kant van het paleis op. Het is nog nacht, doch
hij smeekt den koning hem gehoor te geven.
Deze roept hem aan zijn legerstede en zegt:
„Waarom stoort ge mii in den nacht?"
„Ach. Majesteit!, vergun mij nog één dag
en één nacht te leven. Ik zal u daarvoor zeer
dankbaar zijn.''
„Neen", zegt de koning, „om zeven uur
Wordt het vonnis voltrokken."
Nu neemt Reinaard zijn geweer, zet den
loop er van op zijn borst en zegt„Nu, dan
schiet ik zelf Wilt u mii éé-n dag geven of u
riet mij hier neervallen!"
De koning schrikt, hij wil geen bloed zien.
„Nu, één dag dan," zegt hij. „maar ik be
loof u. dat ik dan streng zal zijn. Ik geef u nog
aparte straf voor deze euveldaad
„Mijn euveldaad zal komen." zegt Reinaard
en gaat dan heen. Met het krieken van den
dag is hij weer in 't bosch; hij draagt thans
geen geweer en patroontasch. maar een
zwaar houweel en een schop. Op de plaats,
waar de heerooms en de wolven gisteren
dansten, staat hij stil en begint terzijde van
den weg zijn werk. Natuurlek is er nu geen
slrooper te bekennenzij slapen in hun eigen
land en droomen wellicht van hun dieverij
op het vossengebied, ze zijn voornemens van-
oacht terug te komen en het enkele konijntje
dat nog rondloopt, te vangen en op te eten
Dan als er geen een meer is blüven ze
weg en de koning van het „Vosschenwoud"
en al zijn onderdanen zullen van honger ster
ven.
„Maar deze nacht zal de laatste van jullie
zijn," spreekt Reinaard Vos beslist terwijl hij
zijn houweel diep in den grond «laat. „Mijn
hoofd liep gevaar door jullie schuld, maar nu
gaan jullie er aan door mij
„Graven maar een kuil, zóó diep, dat er
wel een boom in kan en ook even lang. Ha
ha dal kost moeite, maar dat is niets. Zie,
wat ik doe! Ik hak den grond los. graaf ze
nit en breng ze een eind weg; als ik een gat
heb, zoo groot als ik hebben wil gaat er....
Maar neen, ik vertel het niet hardop. Spitten
maar jongen, je hebt je hoofd nog maar één
dag!"
Reinaard werkte als een paard voor den
ploeghij at of dronk dien dag niet hij had
geen tijd. Tegen den middag was de kuil
zoo diep als hij hem hebben wildehij kruide
het zand weg en haalde toen wel durend pn
oog eens duizend emmers water, die hij alle
in den kuil leer wicrr» Die werd vol'
Nu lange stokken halen, 1 liefst rijsjes, heel
dun. die over den kuil heen leggen mi mos
er op en dan....
O, wat een prachtige hinderlaag, mooier
kan hel zak er niet. Hoera voor de looze stroo
pers."
Reinaard danste, omdat hij dit zoo mooi
bedacht had. Hij kon zelf niet eens meer zien,
waar hij den kuil gegraven had, zoo netjes
had hij dien toegedekt.
Maar iets ontbrak er nog.
Hij ging naar de boerderij en haalde daar
twee konijnen dood natuurlijk, die hij een
ririk om den hals tegde en toen voorzichtig
aan den overkant van den kuil neerzette.
Toen rustte hij even uit, wamt hij was van
wcoe# -wpek vreeaelifk moe.
Gezeten op een verborgen plaatsje wachtte
hij in den nacht de komst der stroopers af.
Evenals den vorigen avond, was er ook nu
geritsel tusschen hel kreupelhout te veme
men.... één voor één kwamen toen de beren en
wolven opdagen, zij vergaderden op den
boschweg.
„Hebt ge den slimmen boschwachter ook
gezien?" vroeg een dikke beeroom smalend
„Och. hoe wijs is hij, door vanavond weer
thuis te blijven en te slapen!" riep een an
dere.
„Misschien heeft hij zijn staplaarsjcs uitge
daan en komt hij ons zoo overvallen." zei er
weer een.
„Laat hem maar komen, wij staan thans
met twintig man tegen één!"
Reinaard hoorde al deze woorden, hoe ze
hem bespotten en uitlachten. Natuurlijk kwam
hij niet voor den dag, hij had geduld en
hoopte daardoor beier in zijn wraak te sla
gen, dan wanneer hij op hen invloog. Ver
scholen achter een boom, hield hij nu zijn
adem in. Een paar gingen tusschen de hoo
rnen loopen en keken, of er ook eeu spoor
van een dikken haas te zien was.
Verbeeldtje nu, dat die twee op de konijnen
in de strikken aanstormden en de andere
achttien bleven staan, dan was hij toch stel
lig verloren. De twee zouden omkomen en de
anderen begriTnend. dot de slimme Rei
naard hun dien kuil gegraven had zouden
gaan zoeken en hem achter den boom vin
den.
O wee! de haren rezen hem ten berge.
„Wie een kuil graaft voor een ander valt
er zelf in", had Reinaard Vos vroeger van den
meester op school gehoord. Zoud?n die wiize
woorden hier thans bewaarheid worden?
Hij rilde als een blad aan een boom en be
reidde zich reeds half op zijn dood voor.
Plotseling begon de maan heel helder te schtj-
j nen en nu kon hij de stroopers nog beter zien.
't Waren allemaal fiksrhe snaken, met vurige
oogen en groote tanden, dikke bor-nen
scherpe nagels. O wat een knapen waren ebt!
Toen zei de dikke heeroom: Wel wat is
het vanavond Kcht in het woud! Zouden we
niet eens een maneschijndansie doen?"
„Ja, dat moet gebeuren. Komt, doet allen
meel" riep weer een ander.
Zoo gebeurde het. Hand aan band dansten
ze rond, eerst op den boschweg" dorii al spoe
dig draaiden ze om de boomen heen. P.einaard
Vos zette groote oogen, want dadelijk
zou er wat gebeuren.
„Ruik ik hier geen overheerliik konijntje?"
riep er een onder het dansen. Allen stonden
stil en keken.
„Warempel, daar ginder zitten twee vet-
ters in de strikken strikken van den Vns-
senkoning; maar dat hindert niet, wij zullen
ze vast en zeker stelen."
Allen vlogen vooruit, ieder voor zich wilde
er een pakken, en toenO, stel je voor-
bons bons ging bet eerst, enkelen voel
den den grond onder zich wegzinken ze
hoorden bet krak<*n van houten plons
plons vielen ze voorover in den diepen
kuil. die gevuld was met water. Bij de eersten
bleef het niet. doordat ze allen veel vaart had
den. buitelde de een over den ander heen. aan
het plonzen scheen geen einde te komen toen
eindeliik viel ook de laatste er in
Toen sprong Reinaard Vos achter den
boom va-ndaan, Hen naar den kuil toe. keek
er in, en ja hij zag, dat lïij zijn doel be
reikt had.
Nu vlug naar dean koning en hem smeeken.
toch mee te gaan en te zien. hoe hij door
list het land van een schare stroopers be-
vriid had, dan zou de koning genade schen
ken en hem priizen voor zon stoute daad.
Fluks rende de slimme Reinaard heen.
Weer was het nacht, weer sliep de koning,
maar hi? smeekte toch toegelaten te worden
De koning was daarover zeer boos en hij
dreigde Reinaard verschikkelijk, toen deze
voor hem trad.
„Waarom stoort ge mii ten tweede male
in den nacht? Tk zal Mii ziin al* morgen uw
hoofd er af is!" bromde de vorst.
.Edele koning, mijn hoofd gaat er niet af,
het büi.ft er aan en wel zoo stevig als een
muur!"
„Gij onbeschaamde man, hoe durft ge
„Sire, ik durf alles, ik durf wel twintig be
ren en wolven te vangen. Kom mee en u zult
het zelf zien
„Wat praat je daar voor rare taal?" riep de
vorst Doch Reinaard kon niet meer vertellen,
hij riep niet anders dan: ICom mee. en zie
het werk van Reinaard Vos, den slimmen
komnkliflcen bosrhwachter!"
Zuchtend stond de komoc op. kleedde zich
aan en zei: .Ik zal meegaan, maar zoo gc
mii fopt. zal ik u eerst nog drie dagen te kijk
stellen voor het geheele volk, ik noem u dan
rustverstoorder. Wel R>°i. dat gij uw koning
niet kunt laten slapen
Reinaard draafde zóó hard, dat de vorst
haast niet kon meekomen; toen ze bij den
kuil kwamen waarin alle stroopers verdron
ken waren. ri°p hij uit:
,JMl deed ik voor u. edele koning' Tk heb
uw land van emnnprc vg«pf mii nu
genade en dan verhooging van trartement!"
De koning was getroffen door de daad van
Reinaard Vos ..Gil ziit 7°er listig" zei hii
..als bewïis van waardeering geef ik u hier
genade en verdobbel meteen uw loon dat
hebt ge verdiend."
Zoo werd Reinaards hoofd dan gespaard, de
koning gaf hem heel veel ®eld en ten «lotte
werd hij nog zeer beroemd Alle hovelingen
en onderdan%ü moesten on last van den ko
ning naar het weric van Remaard gaan Vii'VoTi.
Hoe h'I in één da® roo'n v**n v0a Vronen gra
ven, bleef voor menigeen een raadsel, doch
het was de angst die Reinaard kracht gege
ven had het te doen.
De kuil werd dichtgemaakt en op dezelfde
plaats verscheen een gedenkteeken met het
beeld van den wakkeren hoschwaehferdit
vermeldde zijn groote trouw aan koning en
vaderland.
Hij moest in dienst van den vorst blijven
deze wilde niet, dat hii zou heengaan. Zoo
sliep hij dan weer overdag en lien 's nachts
door het bosch. om voor de vend^re veilig
heid te waken. Veel was er niet meer te doen.
maar als trouwe boschwachter deed hij zijn
plicht. Nu droeg hij geen laarzen meer. zoo
als voorheen, want weet ge, w hij altijd
dacht?" Gedreven door ijdelheid tTok ik ze
eens aan «n gedreven door doodsangst
trok ik ze weer uit"7n dan riep hij heel
hard
..Dan moeten ze ook uitblijven! Ja, dat
moet! En ik denk nog aan mijn arm hoofd.
Ja, het zit er nog stevig aan, maar eerst hing
het aan een zijden draad dit door dc ecliuld
van mijn staplaarsjes."
Een snoeplustige kaffer
jongen.
Er was eens een ka ff er jongen, die op den
farm van een Engclsdhe familie werkte en
het daar heel goed had. Hij was een brutale
levendige, kleine rakker, die vol grappen zat;
werken kón hij als !de beste, mits hij 't wou
maar gewoonlijk had hij er nietis geen lust in
en ontsnapte zoo gauw hij er kans toe zag,
waarbij hij dan van louter plezier een soort
krijgsdans uitvoerde. Inkedama, zoo heette
de kleine kaffer, had een lastige eigpnschap.
hij snoepte graag, kon zijn vingers gewoon
niet thuis houden; vooral de suikerton had
groote aantrekkingskracht voor hem.
Op zekeren dag word hij er op heeterdaad
bij betrapt, maar zelf was hij er zich volko
men onbewust van. Hij dacht, dat zijn me
vrouw ver weg was, bij de kippen, en bleef
dus kalmpjes aan 't snoepen, totdat hij ein
delijk volkomen verzadigd van suiker was
Toen sloop hij stilletjes weg; hij huppeldeen
sprong nu niet zooals anders daarvoor had
hij te veel suiker gegeten, die ondeugende
jongen!
Zijn mevrouw had hem evenwel gadegesla
gen door de deur. die in de zitkamer uit
kwam. In plaats echter van hem te roepen
en hem meteen voor zijn snoepen te straffen,
bleef zij hem rustig bespieden en bedacht on
derwijl con plan. waardoor zij hem tegelijk
zou kunnen straffen en hem zijn ondeugd zou
kunnen afloeren.
Een half uurtje later liet zij hem roepen en
gelastte hem de suiker aiil de provisiekaintu
in eenige bruine steenen polten overste stor
ten
,Er niet van snoepen, Inkedamal" zei ze
waarschuwend.
De kafferjongen beweerde bij hoog en bij
laag, dat hij dit niet zou doen en scheen er
zelfs verontwaardigd over te zijn, dat me
vrouw deze waarschuwing nog noodig
vond. Vlug en met lust kweet hij zich van zijn
taak. Nu zou immers niemand kunnen zien
dat hij aan de suiker in de provisiekamer
was geweest. Hij lachte vroolijk in zich zelf
en toen hij klaar was, veegde hij den vloer
ook nog netjes aan.
„Zoo, heb je *t al gedaan?" vroeg zijn me
vrouw, je bent een brave jongen! Nu zal
je tot belooning wat suiker van mij hebben
Haal maar eens een schaal!"
Inkcdama sprong op van plezier en haalde
gauw een schaal. Geen kleintje was het, da»
kan ik je verzekeren!
Toen werd di'e groote schaal tot aan den
rand met donkerbruine suiker gevuld.
Inkcdama lachte bij. de gedachte, hoe lek
ker hem nu zijn gort zou smaken. Hieraan
zou hij wel voor eenfge dagen genoeg hebben!
Maar toen hij er mee weg wilde gaan, werd
hij teruggeroepen. Zijn mevrouw zed, dat hij
wel OiD den vloer mocht gaan zitten, om de
traktatie dadelijk op te eten. Nu was dit juist
iets. wat hij liever niet wou doen, omdat hij
vooreerst -meer dan genoeg had van suiker.
Hij antwoordde dus. dat hij zijn suiker
graag voor 's avonds wou bewaren.
O, neen, daar wou mevrouw niets van hoo
ren. neen. hij was zoo'n brave jongen ge
weest. hij mocht dit nu allemaal opeten; van
avond zou zij hem wel meer geven.
„Kom. ga hier maar zittetn en begin vlug
anders zal ik nog moeten dteftken, dat je
suiker gesnoept hebt, toen ik niet naar je keek
De arme Inkcdama liet zich op den grond
glijden en begon dapper een paar lepels vol
in le slikken. Toefo kreeg hij een idee; hii
vroeg, of 3iij Makarsh de suiker mocht ge
en, omdat deze zoo goed voor hem was ge
weest en hem vleesch had gegeven.
„Daar komt niets van in." zei zijn mevrouw
op slelligen toon; „je eet dit alleen op; ik zal
Makarsh zelf wel wat geven."
Dus begon hij opnieuw en trachtte lepel nn
lopel door zijn keel te werken. De tranen kwa
men hem er bij in <de oogen, zij rolden
langs zijn wangen en druppelden eindelijkin
de schaaL
,Je eet 't allemaal op, hoor," sprak zijn
mevrouw en zette een paar groote oogen op.
„er mag niets van overblijven, geen enkel
hapje, je gaat niet weg, voordat de schaal
leeg is."
Toen begon Inkcdama te kermen, want hij
voelde wel, dat hij o-p op z'n minst verdacht
werd. Hij tradhtte nog een mondvol door te
slikken, maar 't ging niet De schaal rolde op
den grond en Inkedama vluchtte overhaast
weg.
Toe<n hij eenige uren later hout binnen
bracht voor het vuur, kroop hij langs den
donkersten wand van het vertrek; hij was
vreeselijk beschaamd en durfde zijn oogon
niet op te slaan. Zijn mevrouw wachtte, totdat
hij weer bij de deur was. „Nu, Inkedama'.
zei zo toen lachend, „breng je schaal maar
binnen, dan zal ik je nog wat suiker voor je
avondeten geven."
Geen antwoord, slechts een gesmoorde
kreet van afschuw, en Inkedama rende weg
griezelend bij dc gedachte aan nóg mee?
suiker.
Sedert dien dag was de kleine kaffer totaal
van zijn snoeplust genezen: niet alleen, dal
hij nu de suiker met rust liet, maar ook al
lerlei nadere dingen, die vroeger niet veilig
voor hem waren geweest.
Chatterbox naverteld door Hermanna.
Een Zondar^sje*
door Clara.
Met een knorrigen trek op haar gewoonlijk
zoo zonnig gezichtje, zit Baby in het onge
zellige rommelkamertje en verveelt zich on
beschrijfelijk! Waarom ze dan wel zoo heel
alleen is gelaten? Och, als je maar eens
eventjes naar haar ondeugend snuitje kijkt,
dan begrijp je dat wel! Baby is stout ge
weest, heel erg stout en Moeder hoopt, dat
de eenzaamheid haar klein zorudaresje goed
ral doen. Dat begrijpt onze Baby ook wel,
want ze is voor haar vier jaren al een heel
verstandig persoontje, maar ze heeft zich
voorgenomen om „lekker boos" te blijven!
Wat had ze dan ook eigenlijk voor kwaad
godaan? Was het dan wezenlijk zoo erg om
je witte jurk vuil te maken, als je nog een
hecleboel schoone had? En och. waarom re
gende het dan ook zoo vreeselijk vandaag,
terwijl ze juist zoo verlangde in den tuin te
mogen spelen!
iMoeder b^d gezegd, dat ze heel zoet met
IDoes en de poppen moest spelen, omdat
Moeder eventjes een boodschap ging doen en
haar toen heel alleen in de tuinkamer ach
tergelaten. Maar kom, dacht Baby, ze gaf
immers n-iet om een beetje regen en Does
stellig ook niet! Hij had tenminste ongedul
dig aan de tuindeur gekrabd en geblaft van
plezier, toen zijn ondeugend meesteresje, na
op een stoeltje geklommen te zijn, den deur
knop omdraaide.
Heerlijk hadden ze toen geravot in den
natten tuin, waar van die groote plassen wa
ren, zoo groot, dat Baby, toen ze probeerde
er overheen te springen, er juist middenin
terecht kwam, zoodat haar de druppels om
de ooren spatten! Ze had wel den geheelen
dag in den tuin willen plassen en hield juist
een wedloop door dik en dun met den uit
gelaten Does, toen Moeder met een vreese
lijk boos gezicht in dc open tuindeur ver
scheen.
„Kom dadelijk hier, stoute meid!" riep
Moeder, maar Baby, diep beleedigd, schudde
koppig het hoofdje. Toen had Moeder haar
bij een mouw van haar jurk gepakt, maar
toen zij zag, dat Baby haar voetjes stijf op
den grond plantte en niet loopen wilde, had
Moeder haar opgenomen cn naar de keu
ken gedragen, terwijl Baby als een kleine fu
rie met haar vuile, natte laarsjes tegen Moe-
der's witte japon schopte. Maar toen was de
maat vol! Moeder zei, dat zij haar een Lecl
stout meisje vond en vooreerst niot meer
zien wilde. Mieke had haar toen gewasschen
en dat was heelemaal niets prettig geweest,
want ze deed het zoo veel harder dan Moe
der en belcedigde haar zoo vrecscli|k dooi
tc zeggen, dat zij er uit zag om met oog geen
tang aan te durven pakken. Daarna bracht
ze haar in dit vervelende kamertje en draai
de de deur In 't slot.
In het eerst had Baby, die vast besloten
was geen berouw te toonen, zich vermaakt
door de jaloezieën op en neer te laten lan
sen. Toen haar dat verveelde kwam het
denkbeeld bij haar op om het lint, waarmee
haar weerspannige haren zoo netjes bijeen
gehouden werden, er af te trekken, zoodot
er een wanhopig slordig kopje overbleef. En
ze dacht er juist over, hoe jammer het was,
dat er geen spiegel hing, waarin ze haar
ragebol bekijken kon, toen een welbekend ge
luid, het omdraaien van een sleutel m de
buitendeur, haar met schrik deed bedenken,
dat Vader thuis kwam en hij niet zooals ge
woonlijk zijn klein dochtertje vond, die hem
vol verlangen reeds bij de deur opwachtte.
Met een heel bedrukt gezichtje luisterde zo
nu naar Vader's stevigen stap, die regelrecht
naar de huiskamer ging. En voor haar le
vendige verheel g rees het teleurgestelde
gezicht van dien goeden, lieven Vader, wan
neer hij in de huiskamer komend geen klei
ne Babv, maar alleen Moeder vond, die al
haar stoute streken zou vertellen.
Baby zuchtte diep en een groote traan rol
de over haar blozend wangetje, maar met
liaar mollig handje veegde ze hem driftig
weg. Nee, ze zou toch niet gaan hullen, want
ze was „weez'lijk boos". De huiskamerdeur
werd geopend en weer gesloten cn nu hoor
de ze een vluggen stappen de trap opkomen,
de sleutel draaide in het slot en Vader trad
binnen. .Wat hij zag was een klein meisje in
haar onderjurk en met een boos gezichtje,
omlijst door eon massa slordige krullen. Baby
gluurde in spannang onder haar wimpers
door cn zag, hoe Vader een stoel naar zich
toetrok en ging zitten. Toen hoorde ze Va
der's stem, die zoo bijzonder ernstig klonk:
..Kom een hier, Baby". Baby aarzelde, maar
durfde toch niet ongehoorzaam zijn, ze kwam
vlug een paar pasjes nader, maar sloeg toch
ha ar oogen niet op.
„Nee, hier", zei Vader op zijn knie wijzend.
Dat was een heel gewone udtnoodiging,
waaraan anders met verbazende vlugheid
voldaan werd. Maar nu? Met neerhangend
hoofdje voldeed ze aarzelend aan Vader's
verzoek. Toen nam Vader haar klein ge
zichtje ia zijn beide groote handen en hief
het naar hem op, zoodat zij wel moest kij
ken naar Vader's oogen, die nu niet vroolijk
lachten, maar erg bedroefd keken. Babay's
oogleden knipten en er kwam een verdacht
trekje om haar stijf gesloten mondje. Toen
zei Vader met een stem, die niet boos, maar
o zoo verdrietig klonk: „Is dat nu m'n lief
medsie. dat zoo stout tegen Moeder Is ge
weest?"
Een stortvloed van tranen, overvloedig
als een regenbui op een zomerdag over
stroomde nu Babv's gezichtje. Heelemaal ver
geten was haar besluit om „weez'lijk boos"
te blijven. Met haar blauwe kijkers, badend
in tranen, naar Vader opgeheven, snikte ze:
„O Vader! Ik heb zoo'n spijt, zoo'n weez'lijk
groote spijt!"
Een prettige glimlach lichtte toen over Va
der's gelaat. „Dat is goed, m'n kindje" zei
hij. „Willen we dat dan maar eens saampjes
aan Moeder gaan vertellen?"
Een diepe snik was Baby's welsprekend
antwoord! En dan, met de armpjes om Va
der's hals geslagen, de tranen nog schitte
rend aan haar wimpers, gaat het kleine zon
dares je om vergeving vragen, die haar o zoo
gaarne geschonken wordt.
Napoleon.
Den 5en Januari 1780 reden te Brienne 5
leerlingen der militaire school op de toen
maals zeer diepe walgracht schaatsen. Toen
bet vijf uur sloeg, riep een hunner: „Vijf uur,
ik nioet gaan eten! „Kom blijf nog wat"
zeiden zijm makkers. „Neen. neen, ik heb
veel te grooten honger", was het antwoord.
Hij bond af, ging heen en de anderen reden
verder. Plotseling brak het ijs en alle vier
verdronken. De vijfde echter, die zijn mak
kers verliet om to gaan etc*. was de jonge
Bonaparte, later keizer Napoleon I.
Winterpret.