(ÜJooi3 de dJeü^d.
Het paard van den ouden
soSdaat.
(Slot).
Dc had het kM&e Arabiertje werkelijk lief
gekregen en toen het mij bleek, dat hij zoo
aan mij gehecht was, vormde ik het plan om,
als ik uit den dienst ontslagen zou worden,
hem met mij mie te nemen en hem als mijn
ftoon op te voeden. Ik zou hem dan omtrent
ai onze zeden en gewoonten inlichten, want
als hij, met een stuk grijs linnen half om zijn
lichaam gewikkeld, in 't zand lag te rollen,
had hij heel veel van een wilde. Soms trok hij
onze kleercn aan. Daar verdronk hij natuur
lijk in en lachend zei hij d'an, dat hij er in
fijn lompen veel béter uitzag. Op een stoel kon
hij niet zitten en evenmin anders eten dan
met zijn vingers. Een boek had hij nog nooit
ta zijn leven gezien.
De soldaten hoorden den kleinen Moussa
gaarne zijn lotgevallen vertellen en uitwei
den over de wijze, waarop men hem en zijn
paard Messaoud te midden van zijn stam
had gevangen genomen. De arme jongen huil
de altijd, als hij van zijn vader sprak, die, om
hem te verdedigen, naast hem ter aarde was
gestort, en van zijn moeder, die in het gevecht
onder de paarden vertrapt was geworden.
Later vroeg men nooit meer naar bijzonder
heden daarvan, omdat hij steeds nog lang
daarna treurig voor zich uit bleef kijken.
Ons kleine Arabiertje werd zoo'n bedorven
en onafhankelijk gevangene, als men maar
ooit gezien heeft Hij had gemakkelijk kun
nen ontvluchten, maar daaraan dacht hij niet.
Hij was bovendien veel te bang om weer in
de handen zijner vorige meesters te vallen.
Intussclien was de stam, dien wij bevoch
ten hadden, nog niet onderdrukt. In dien tijd
voerden de Arabieren een hardnekkigen strijd
tegen ons en hun wijze van oorlogen kenden
we nog niet. ïn plaats van zich te verdedigen
of ons ruiterlijk aan te vallen, man tegenover
man. overvielen ze ons onverwachts, in fer-
men galop, losten eenige geweerschoten, dood
den of grepen eendgen van ons, en ,vóór we
lijd hadden hun aanval te beantwoorden of
hen te bereiken, waren zij al lang uit het ge
licht verdwenen.
Dat was een rooveroorlog. Nu waren wij
er de mensclien niet naar om voor een ge
weerschot te beven, en als krijgslieden zouden
we die grappen graag beantwoord hebben.
Maar het was niet alles om als gevangene in
hun handen te vallen. Niemand onzer kwam
ooit terug en we wisten, dat onze kameraden
o«p wreede wijze om het leven werden ge
bracht.
Jullie weet misschien, dat vóór de inneming
van Algiers door het Fransche leger, deze stad
een zeerooversnest was: 't waren lieden, die
op zee op schandelijke wijze rooiden. Zij
plunderden de schepen, die ze ontmoetten en
brachten de bemanning en de passagiers ais
slaven aan land. Men kon letterlijk de Mid-
dellandsche zee niet veilig bevaren. Doch in
1830 moest de bey van Algiers, die zoowel
over de Mooren in de steden als over de
Arabieren der stammen het hevel voerde,
voor de zegevierende Franschen wijken. Se
dert dit tijdstip zijn er daar geen zeeroovers
meer, doch te land waren er nog altijd plun
derende Arabieren.
Bij voorkeur kozen rij den nacht voor hun
lochten, daar het hun doel was, ons te over
vallen en als het kostbare, dat we mochten
hebben, te ontnemen. Dat noemen ze: eeu
razzia houden.
"Wij waren dus verplicht met onzichtbare
vijanden te worstelenw Naarmate wij verder
het land indrongen, schenen rij als 't ware
uit den grond te verrijzen.
«Moussa lichtte ons omtrent eenige hunrer
lievelingslisten in. Hij ried ons aan in de na-
hijheid van het riet nooit hardop te praten
en slechts met groote omzichtigheid in de
rivieren te baden.
Toen wij eens een snellen stroom door
waadden, wees hij ons een ondiepe plek en
vóór hij in het water stapte, scheidde hij de
lange riethalmen vaneen, die den doorgang
belemmerden; toen zagen we twee fonkelen
de oogen op ons gericht en schoof er een
man als een schuifelende slang door het gras.
Moussa was altijd blij, als het hem gelukte
ons voor een of ander gevaar te behoeden.
Hij zelf was nergens bang voor. Als hij kruid
rook of kogels hoorde fluiten, was hij in zijn
element.
Overdag was hij altijd in mijn nabijheid en
Steeds bereid mij van dienst te zijn; 's nachts
iüep hij in mijn tent en was bij 't minste ge
naas als een trouwe hond op de been.
Op zekeren avond, toen het tijd was om ons
ter ruste te begeven, zocht ik hem overal en
maakte mij over zijn ongewone afwezigheid
ongerust. Sedert een uur had ik hem niet ge
zien. Plotseling hoorde ik den snellen galop
van een paard, en was Moussa aan mijn zijde.
„Gered P riep hij, terwijl hij van het paard
•prong.
„Waar kom je vandaan?" vroeg ik hem op
een toon, die door de gewoonte van het com
mando ruw en bevelend klonk.
„Ik heb het struikgewas zien loopen", ant
woordde hij heel zacht, alsof hij vreesde, dat
men hem hooren zou.
Dit antwoord kwam me al heel zonderling
voor. Doch ik wist, dat Moussa geen noode-
looze woorden sprak. Ik keek hem eens aan
en zag, dat zijn gericht heel ernstig was.
„Het struikgewas heeft nog nooit geloo-
pen", fluisterde ik terug.
„Soms, als er menschen in zitten", ant
woordde hij.
Nu begreep ik hem. t Gold hier een nieuwe
Hst van onze vijanden. Ik nam Moussa dus
mee naar de tent van den kapitein, waar hij
verdere inlichtingen gaf.
In den loop van den dag had de jonge
Arabier reeds eenigen argwaan opgevat, want
op eenigen afstand van ons kamp had hij
struikgewas opgemerkt en het kwam hem
voor, dat dit op een andere plek stond dan
den vorigen dag, en toen had hij bij zich zeil
gedacht, dat die struiken best tot schuilplaats
Van gewapende mannen konden dienen. Op
deze manier konden Arabieren, die kunstig
bedekt waren met struikgewas en doornen,
ons naderen en 's nachts ons kamp binnen
dringen, door eenvoudig onze schildwachten
fo «fiLroxaardeo. die niet gewoon waren «nder
dergelijke vermommingen Arabieren te her
kennen.
Daarom had Moussa, dien men naar harte
lust ons kamp uit en in liel gaan, met Mes
saoud aan den toom, zijn schreden daarheen
gericht, alsof het hem alleen te doen was om
het dier wat malsch gras te laten eten, en zoo
was hij de plek genaderd, waar hij 't bewe
gende struikgewas had opgemerkt. Niet alleen
was dit opnieuw van, plaats veranderd, maar
nu stonden er eenige kleine boompjes bij, dio
er den vorigen dag niet waren.
Daar hij er nu genoeg van wist, was Mous
sa op zijn paard gesprongen en in allerijl naar
het kamp teruggedraaid, want hij wilde den
Arabieren den tijd niet laten om uit hun
schuilhoek te voorschijn te komen en hem
gevangen te nemen, hetgeen ze ongetwijfeld
zouden gedaan hebben om hem te beletten
weer naar ons terug te keeren.
De kapitein luisterde met de grootste aan
dacht en zorud bericht aan den koloneL Eenige
minuten later werden er door het geheele
kamp bevelen overgebracht en wapenden de
soldaten zich in alle stilte. Moussa vroeg me
een geweer. Ik gaf hem er een, daar ik over
tuigd was. dat hij er zich van zou weten te
bedienen. Hij was even sterk ais een Euro-
peesche jongen van vijftien jaar, wist heel
goed een wapen te hanteeren en ik mocht
hem het middel niet weigeren om zich tegen
lieden te verdedigen, die hij als zijn grootste
vijanden beschouwde. In den oorlog, dien we
voerden, moest iedereen voor zich zelf vech
ten en wist men nooit van welke rijde men
aangevallen zou worden.
Nauwelijks waren we onder de wapenen,
of er werden geweerschoten gelost aan de
tegenovergestelde zijde van het kamp, waar
wij ons bevonden.
„Nu opgepast", zei Moussa, „als de vijand
ginds begint te vuren, vallen ze ons van
deze zijde aan, want ze hebben de gewoon
te de aandacht af te leiden en al de strijd
krachten op één punt te lokken, om langs
een ander binnen te dringen."
Het kind had gelijk. Op hetzelfde oogenblik
werden wij krachtig aangevallen en ditmaal
niet door enkele mannen, maar door een ben
de goed gewapende, vastberaden Arabieren.
Zij dachten er blijkbaar Diet over zich na en
kele geloste schoten terug te trekken en te
vluchten, integendeel, ze wierpen zich op
ons, worstelden man tegen man, slopen over
al in hun donkere burnou s van kameelhaar
als schimmen in den nacht rond en troffen
ons bijna altijd door 't schitteren van onze
uniform, dat in de duisternis zichtbaar bleef.
Daarbij zijn de Arabieren net als katten; voor
hun geoefend oog bestaat er geen volkomen
duisternis.
In 't gevecht hoorde ik den kleinen Moussa
een doordringenden gil slaken en zag ik hem
spartelen in de handen van een Arabier, die
hem meepakte. Dadelijk legde ik aan, doch ik
vreesde het kind te zullen treffen; mijn hand
beefde. Ik hield te veel van den jongen om
zeker van mijn schot te kunnen zijn en mijn
soldatenhart, dat aan zooveel treffends Te-
wend was geraakt, werd diep geschokt, toen
hij mij wanhopend toeriep:
„Vriend! Vriend!"
De roover had zijn paard gehaald en ver
dween reeds met zijn prooi Het was mij on
mogelijk het kind, dat mijn vriendschap in
riep, aan zich zelf over te laten. Op gevaar
af van om te komen en door talrijke vijanden
omringd te worden, sprong ik op Messaoud,
waarvan de Arabieren zich gelukkig nog geen
meester hadden gemaakt, en vloog ik den
kinderdief achterna.
Moussa zag me wei want hij hield on met
schreeuwen, zeker uit vrees van zijn vijand
nutteloos boos te maken; en deze jacht van
den eenen mensch op den anderen ring ge
paard van eem snelheid, waarvan jullie ]>-•
geen denkbeeld kunt vormen. De Arabische
paarden hebben vleugels aan de beenen, zoo
als de inboorlingen zeggen. Niettemin had
ik beter paard dan de Arabier en haalde ik
hem langzamerhand in. Mijn moedige Mes
saoud scheen te begrijpen, waar het om ging
Niets hield hem tegen. Hij sprong over beken
en struiken, meed alle hindemissen en was
vlugger dan ooit. 't "Was me, alsof ik door
een bovenaardsch wezen werd meegevoerd.
De begeerte om den kleinen Moussa te red
den gaf mij kracht dien vreeselijken rit
vol te houden.
Reeds was ik hem vlak op de hielen, toen
de Arabier, tot mijn groote verbazing, Mous
sa op den grond liet zakken. Nu verwachtte
ik, dat hij pijlsnel naar mij toe zou loopen,
doch het arme ventje verroerde zich niet. Ik
liet Messaoud stilstaan en stapte af om Mous
sa de hand te reiken; de arme jongen slaakte
een zucht.
„Neem mij mee", mompelde hij; „ik wil niet
op den bodem mijner vijanden sterven."
De arme jongen was door een dolksteek ge
troffen. Toen de Arabier bemerkte, dat hij
't tegen een ruiter, die zoo'n goed paard had
als ik, ïiiet kon volhouden, had hij mij het
kind niet levend willen laten. De Arabier was
natuurlijk verdwenen.
Somher gestemd en diep bedroef bracht ik
Moussa naar t kamp terug. Ik had zijn
wrond zoo goed mogelijk verbonden om 't
bloeden tegen te houden: ik hield hm te
paard in mijn armen en bij eiken sprong zag
ik hem al meer en meer verbleeken. Toch kon
ik dit niet beletten, want we liepen groot ge
vaar door talrijke vijanden ontmoet te wor
den; doch wij zagen slechts vluchtelingen, die
te veeü om hun eigen veiligheid bekommerd
waren, om aan ons te denken.
Want toen we in het kamp terugkwamen,
was de overwinning onzerzijds volkomen.
Men dacht, dat Moussa en ik verloren waren.
Wij werden dus luid toegejuicht, doch wel
dra ging de vreugde in groote droefheid over,
toen men 1 ventje, de oorzaak onzer zege
praal, in zulk een jammerlijken toestand zag.
Zonder hem zouden wij zeker door de Ara
bieren verrast zijn en waren velen onzer in
zijn plaats vermoord geworden.
Men beproefde alles om hem in het leven
te houden, doch hij gaf in mijn armen den
geest en liet me beloven, dat ik nooit van
Messaoud zou scheiden.
„Gij begrijpt nu wel, kinderen", eindigde
Piert barimorud zijn verhaal, dat mijn paard
diezelfde Messaoud is, dien mijn kolonel mij
toestond mee te nemen en ge beseft, dat ik
wel reden heb om aan hem gehecht te zijn."
Zeer onder den indruk van het gehoorde,
bedankten de kinderen hem voor rijn ver
haal
De geschiedenis van zijn paard ging de
geheele streek door en in plaats van den
ouden man of rijn paard te plagen, hadden de
kinderen eerbied en ontzag voor hem.
De Kerstboom in de wildernis
door Hermanna.
Hoe lang de Schraders nu al in Amerika
woonden, geen Kersfeest was er voorbijge
gaan, zonder dat ze hun Kerstboom hadden
gehad. Deze oude, uit hun Heimat meege
brachte gewoonte waren ze trouw gebleven
onder lief en leed, bij zorg, zoowel als bij
voorspoed. Dit jaar scheen 't, of het er voor
het eerst bij zou blijven. Zij waren dieper het
land ingetrokken en hadden zich ver buiten
de grenzen der beschaafde wereld, aan den
zoom d*er prairieën neergezet. Mooie vooruit
zichten waren hun voorgespiegld door de
maatschappij, die hier uitgestrekte gronden
in exploitatie wilde brengen. Maar eer het
zoover was, zouden ze nog een zwaren dob
ber hebben en zich veel moeten ontzeggen.
De Schralers waren evenwel flinke men
schen, vader cn de beide groote jongens sterk
en volhardend, juist voor dit pionierswerk
geschikt. Veel hadden ze al ondervonden,
maar nooit was de moed er uitgegaan. Niet
alleen, dat zij den Kerstboom trouw waren ge
bleven, ook 't oude, van huis uit meegebrach
te geloof, hadden ze onder alle omstandighe
den bewaard én er hun kracht in gevonden
Kort voor den winter waren ze in deze nog
woeste streek aangekomen, 't Eerste werk was
geweest een woning te bouwen.
Dit hadden ze meer bij de hand gehad.
„Je leert hier zoowat alle ambachten", zei
vader Sehrader vaak en dat was waar.
Ileel eenvoudig werd het huis; vóór alles
moest *t hun tot beschutting tegen koude en
warmte dienen. Daartoe werd 't geheel door
prairiezoden gedekt; die zouden 's winters de
strenge koude, maar daarentegen ook 's zo
mers de felle hitte buitensluiten.
Toen het tegen Kerstmis liep, was het ge
zin onder dak en hadden ze het allernoodig-
ste klaar. Er moest evenwel nog veel bedacht
en bedisseld worden, zou 't huis voor hen een
gezellig thuis kunnen zijn. Moeder vooral
zag nog allerlei leemten, die aangevuld moes
ten worden en daar vader ook nog gereed
schappen noodig had, werd er besloten, dat
zij samen inkoopen zouden gaan doen in de
naburige stad Eigenlijk was „stad" een nog
te weidsche naam, beter zou t zijn te zeggen:
een grootore nederzetting. Daar hadden on
dernemende lui al winkels geopend, huizen
hadden er zich om gegroepeerd 't begin,
de kern van de stad was er dus reeds meer
en meer uitbreiding zou zij krijgen en over
niet te langen tijd zou men met alle recht over
een stad kunnen spreken. Zoo is het snelle
verloop van 't ontstaan der steden in die stre
ken. De afstand was te ver om vóór den
nacht terug te kunnen zijn; bovendien had
Sehrader ook bekenden onder de daar ge
vestigde kolonisten, die hij over 't een en an
der moest spreken, 't Was dus zeer waar
schijnlijk, dat zij zelfs twee nachten zouden
uitblijven.
Om de kinderen kon dit best, wel, twee
van de „kinderen" waren zelfs al sterker dan
vader! Heinz en Karl konden er wezen. hoor
jonge reuzen waren het! Lotto en Lise, de
beide, groote meisjes, zouden zoowel als klei
ne. Hans onder hun bescherming even veilig
zijn. Dóór was geen zorg voor!
„Vader en moeder hebben nog heel niet
over een Kerstboom gepraat", zet Lise, toen
ze allen de slee nawuifden, die hun ouders
spoedig uit 't gezicht bracht „'t'Is in het
laatst ook zoo'n drukke, roezemoezige tijid ge
weest; je zou haast vergeten, dat 'l gauw
Kerstmis is
„Maar wij hebben er wél aan gedacht!"
riep Heinz nu glunder uit. „Karl en ik heb
ben ons plan al lang In orde. We willen den
Kerstboom klaar hebben, als vader en moeder
thuiskomen
„Hij ligt al geveld in f bosch," zoo liet
Karl's diepe stem zich nu hooren; „vanmid
dag gaan we hem halen
„Dan zullen Lotte en ik de kisten eens gauw
nakijken; mogelijk vinden we nog versierse
len van verleden iaar", zei Lise opgewekt.
„Moeder ruimt de dingen niet gauw op, voor
al zoo iets niet; ze is zoo gehecht aan oude
herinneringen. Weet je niet, hoe vader haar
altijd plaagt met haar voorliefde voor „ver
sleten prullen"?"
„Dat komt omdat moeder zich in al deze
jaren toch nooit recht thuis heeft gevoeld in
Amerika. De Heimat heeft haar hart nog en
al wat haar aan de Heimat herinnert, bliift
haar dierbaar. Lotte kreeg de tranen in de
oogen, terwiil ze hierover sprak. Zij kon het
zoo goed mef moeder meevoelen hoe 't is, als
je ver van je land woont en vooreerst geen
uitzicht hebt er weer terug te zullen komen
's Middags gingen ze met spoed aan hef
werk; ook de kleintjes. Hans en Rina, hielpen
mee. Zoo stond de boom tegen den avond
reeds stevig in een kist geplant in de woon
kamer. tWas een flinke, niet te hooge boom.
die veel van een spar had en heel geschikt
scheen om voor Kerstboom te dienen.
„Morgen gaan we hem versieren," zei Heinz
tegen de meisjes, die allerlei oude fraaiighe
den hadden opgediept en nu nakeken wat er
nog bruikbaar van was. 't Kapotte werd er
uitgezocht, 't overige opgcfrischt, waar het
noodig was. Zij waren allebei geoefend en
handig „van alle markten thuis", zei Lise.
die compleet tooverde met ijzerdraad en naai
gerei. De kleintjes stonden er vlak met den
neus bij en hadden volop vóórpref.
Den volgenden dag hadden ze 't verbazend
druk, maar ze sloegen er zich vroolijk door
en nog voordat de schemering viel, was de
boom kant en klaar.
*t Meeste hoofdbreken hadden de kaarsen
hun gekost; de jongens hadden ze zelf van
hun wasvoorraad moeten maken, maar nu ze
eenmaal in de takken waren bevestigd, stond
het wèt echt Deze kaarsen behoefden niet
onder te doen voor die je in winkels koopt,
vonden ze allen.
„Een Kerstboom in de wildernis", zei Lotte
wat weemoedig. Zij was de oudste en kon
zich het vaderland nog zoo goed herinneren.
Evenals moeder had zij, vooral tegen Kerst
mie. met heimwee te kampen.
„Nu, is dat niet mooi?" vroeg Lise opge
wekt. „J u i s t in de wildernis de verkondi
ging van de blijde Kerstmare: Eere zij God
in den Hooge, vrede op aarde, in menschen
een welbehagen I 11s of ik hier, ver van dc
bewoonde wereld, de beteekenis van het
Kerstfeest nog veel beter begrijp en er ook
voor mij zelf meer aan heb!"
Zoo zaten de meisjes samen te praten, ter
wijl ze allerlei eenvoudige Kerstprentjes klaar
maakten, waarvoor de lappenkist de ingre
diënten had geleverd.
Daar kwamen de broers met ongewone
haast naar binnen stormen. Hun gezicht druk
te de grootste ontsteltenis uit; ze hijgden naar
adem.
„Indianen, vijandelijke Indianen!" zei Karl.
zoo gauw hij kon spreken; „ze komen hier
recht op afl Sluit gauw alle vensters; wij zul
len de deur barricadeeren. God sta ons allen
bij!"
Hoewel zelf ook herig geschrikt, behielden
de meisjes haar tegenwoordigheid van geest
Ze wisten Hans en Rina, die buiten zich zelf
van angst waren, tot bedaren te brengen en
verstopten hen In het 't verst naar achter ge
legen vertrek. Lotte bleef bij hen, terwijl Lise
de jongens hielp met het in staat van beleg
brengen van hun woning cn 't nazien der wa
pens. Wat daarbij in haar hart omging, laai
zich niet beschrijven. Hoe zouden vader en
moeder 't hier hij hun terugkomst weer vin
den? Zij waagden 't niet, verder op deze ge
dachte door te gaan.
Ternauwernood was alles in gereedheid ge
bracht, of een hevig gebons op de deur en
krijgsgeschreeuw loonden aan, dat de India
nen gekomen waren en stellig niet mei vrien
delijke bedoelingen de kolonisten bezochten
Rillend kropen dc kinderen in de achterka
mer dicht bij Lotte. Heinz cn Karl vatten post
bij dfe voordeur. Lise stond bleek, maar kalm,
met een geweer in den arm alleen in de huis
kamer. Zouden de Indianen 't buis binnendrin
gen, dan moesten zij hierdoor om in 't andere
vertrek te komen, waar Lotte met de kleintje^
was.
De deur trilde en schudde. Nog een korte
poos en zij zou onder 't geweld der wilder
moeten bezwijken.
Toen nam Lise een kloek besluit. Z ij be
gon de lichten van den Kerst
boom aan testeken. Zeker zijn er nooi
Kerstlichten met vuriger gebed ontstoken dar
deze.
Toen allen brandden, deed zij de luiken van
't ecne venster open. T>èt was een waagstuk
Lise wist het, maar *t was het uiterste mid
del en dit mocht ze niet onbeproefd laten.
1 Geschreeuw buiten nam in hevigheid toe
Lise trok zich terug.
Wilder werden de kreten. Nu hadden dc
Indianen stellig den verlichten boom in 't oog
gekregen! Hoe zou de uitwerking zijn? Hier
van hing alles af.
Angstige oo^enblikken waren hef, vooral
voor Lise, die zoo ten vole het gewicht var
haar waagstuk besefte.
Plotseling werd het rustiger bulten. Dc
woeste kreten verstomden. De Indianen zon
gen, ja, zij zongen een van hun vreemde
pleohtig-eentonige zangen. De Kerst
bom, die lichtgevende piramide, werkte op
t .'n bijgeloovigen geest als een wonder. Mo
gelijk waanden zij zidh hier bij de woning
van een machtige godheid. Hoe 't ook zij. met
1.
Met vrouw en met zoo Ije is Jumbo op reis
eerst was hij in Weenen en toen in Parijs;
daarna is per boot bij naar Londen ge
gaan
juist even vóór Kerstmis komt Jumbo daar
aan.
Zij nemen hun intrek in 't grootste hotel
't is mooi en het lijkt er vriend Jumbo dus
wel
hij kijkt eens goed rond, vindt 't geheel naar
den eisch
alleen is er iets dóóruit wordt hij niet
wijs.
2.
Er hangt aan den muur een klein takje, 't ls
groen,
met 'n enkel wit besje; wat zou dal daar
doen?
1 Is nief om te eten en ook is 't niet
mooi
het hangt er dus vast niet bij wiize van tooi.
Vriend Jumbo, die altijd graag alles goed
weet,
breekt er nu zijn hoofd mee, hoe 't takje wel
heet
en waar het voor dient; mamr men zegt het
hem niet
en lacht maar, terwijl hij bedenkelijk zi-t.
3.
Hij kan zelfs niet eten, zoo is hij vervuld
van 't vraagstuk, maar Nellie, zoo heet
zijn vrouw smult
rij is op de hoogte, doch houdt zich nog stil
omdat zij haar wijsneus graag eerst fop
pen wil
Als 's avonds klein-Timmde naar bed wordt
gebracht,
op reis gaat hij altijd zoo tegen half acht
dan fluistert rij 't kleintje gauw wat in het
oor
bijgeloovigen eerbied trokken zij zich terug.
De klanken van hun gezang stierven meer
en meer weg. Eindelijk werd het stil
xe Schraders waren gered.
Lang nog bleven de lichten branden.
Heinz en Karl wangden 't niet de wapent
neer te leggen; de uitredding was zoo ongo-
dacht geweest, zij du. fden 't nog niet te ver»
trouwen.
Natuurlijk ging er dien nacht niemand naar
bed. Zij bleven allen, met van dankbaarheid
vervulde harten, waken bij den Kerstboom,
die het middel lot hun redding was geweesU
de Kerstboom in de wildernis.
Voor de Kleintjes.
Het ongehoorzame Muisje.
Er was eens een jonge muis. die nog nooit
het warme nestje van haar moeder serlatcn
had. Toch was zij al tamelijk groot, had een
lang staartje en duchtig scherpe tandjes.
Wat zou ons muisje graag buiten zijn gaan
wandelen, maar Moeder had het verboden.
„Je bent nog te dom", had Moeder gezegd,
„en weet nog niet de gevaren te vermijden,
die ons overal omringen. Als je wat slimmer
wordt, neem ik je mee en wijs je, waar j«
loopen mag en waar je met je reusje uit
moet blijven."
Ons muisje was wat eigenwijs en dacht,
dat Moeder veel te bang was. Op een avond,
toen Moeder nog niet thuis was. kon het
kleine, eigenwijze muisje haar nieuwsgierig
heid niet langer bedwinuen. Wipt was zij
het nest uit, liep door een langen gang en
kwam eindelijk aan een klein gat. Zij stak
haar kopje er door en stond verbaasd over
alles wat zij zag en hoorde. Een fijn wit stof
vervulde de geheele ruimte: tegen den muur
stonden groote, witte zakken en aan alle
kanten snorde en klapnerde het, zootnt zij
wel wat verschrikt rondkee' Zij bevond zich
namelijk in een molen, die juist in vollen
gang was. Spoedig echter was het .aeino. on
gehoorzame muisje haar eersten schrik te
boven en heelemaal uit het gal geslopen. Nu
hoorde zij het geklapoer der raderen nog
veel duidelijker en toen z>i goed luisterde,
was het naar net of zü boorde roepen:
Kleine muis! Klein" muis!
Ga niet uit, maar blijf Ihuisl
Daar had echter dc Hrioc muis heelemaal
geen zin in want zil had ie»s geroken, dat
zeker wel heel lelrker meest ziin. Dat was
het versrhe. witte mrtel in de zakken Zij
snuffelde er aan en zou er wót graag eens
van willen proeven. De zakken waren ech
ter stijf dicht. ..Maar waarom heb ik dan
zulke scherpe tandies?" dacht i. cn zonder
zich langer te bedenken ging zij aan het
werk. knaagde aan den z^k cn had al heel
spoedig een draad doorgebeten. Toen klap
perden de radnren nort Tncder en heel dul-
deliik klonken de woorden
Wil niet stelen, wil niet happen.
Anders zal de kat je snappen'
Maar weer luiricrde h t muisje niet want
hoe verder het gat openging, hoe lekkerder
het meel rook
Maar wat gebeurde? De groote kat. die op
de zakken in den molen passen moest had
het knabbelen gehoord. Zachtjes sloop zij na-
derhij; toen een sprong een beeten he'
ongelukkige muisde was dood!
"Wat zal de acme moedermuis bedroefd zii
geweesf, toen zij fhuis kwam cn het nest lcc
vondl
komt Jumbo straks boven, dan Is zij hen
voor.
4.
Juist onder het takje ontmoeten z'elkaar
en Hm grijpt zijn vader al schatrend in 't
haar;
dan zoent met zijn slurfje hij vaders slurf
zacht,
waarop Nel om Jumbo's verbaasd gezicht
lacht.
Want jullie moet weten, een olifant geeft
geen kus aan zijn ouders, hoe lang hij ook
leeft
dat is geen gebruik, ja. ze kennen het niet
geen wonder, dat Jumbo verbaasd naar Tim
ziet.
5.
Nu speelt hem zijn wijsheid een leelijke part
en dit 's voor zijn trots en zijn eergevoel
hard;
gelukkig dat Nellie er meêlij mee heeft
en hem van Tim's kusje een uitlegging geeft
„In Engeland", zegt zij, ,4s 't heel oud ge
bruik
„een takje te nemen van zekeren struik
„en dit in den Kersttijd dan tegen den wand
„te hangen, heel losjes, met vaard hand
6.
„En wie er nu onder dit takje gaat staan,
„die komt er niet zonder een kusje vandean;
„dat 'smenschenmanier, ik vind 't aardig,
en jij?"
,4k ook", zegt vriend Jumbo en lacht er
nu bij.
Hij is zóó verlicht, dat hij eindelijk weet,
wat 1 takje beduidt, dat men mistletoe
heet
of maretak, dit Is het HoDandsche woord;
je hebt hef er stellig wel eens voer gchoozxL
HERMANNA.