(ÜJooi3 de dJeü^d. Het paard van den ouden soSdaat. (Slot). Dc had het kM&e Arabiertje werkelijk lief gekregen en toen het mij bleek, dat hij zoo aan mij gehecht was, vormde ik het plan om, als ik uit den dienst ontslagen zou worden, hem met mij mie te nemen en hem als mijn ftoon op te voeden. Ik zou hem dan omtrent ai onze zeden en gewoonten inlichten, want als hij, met een stuk grijs linnen half om zijn lichaam gewikkeld, in 't zand lag te rollen, had hij heel veel van een wilde. Soms trok hij onze kleercn aan. Daar verdronk hij natuur lijk in en lachend zei hij d'an, dat hij er in fijn lompen veel béter uitzag. Op een stoel kon hij niet zitten en evenmin anders eten dan met zijn vingers. Een boek had hij nog nooit ta zijn leven gezien. De soldaten hoorden den kleinen Moussa gaarne zijn lotgevallen vertellen en uitwei den over de wijze, waarop men hem en zijn paard Messaoud te midden van zijn stam had gevangen genomen. De arme jongen huil de altijd, als hij van zijn vader sprak, die, om hem te verdedigen, naast hem ter aarde was gestort, en van zijn moeder, die in het gevecht onder de paarden vertrapt was geworden. Later vroeg men nooit meer naar bijzonder heden daarvan, omdat hij steeds nog lang daarna treurig voor zich uit bleef kijken. Ons kleine Arabiertje werd zoo'n bedorven en onafhankelijk gevangene, als men maar ooit gezien heeft Hij had gemakkelijk kun nen ontvluchten, maar daaraan dacht hij niet. Hij was bovendien veel te bang om weer in de handen zijner vorige meesters te vallen. Intussclien was de stam, dien wij bevoch ten hadden, nog niet onderdrukt. In dien tijd voerden de Arabieren een hardnekkigen strijd tegen ons en hun wijze van oorlogen kenden we nog niet. ïn plaats van zich te verdedigen of ons ruiterlijk aan te vallen, man tegenover man. overvielen ze ons onverwachts, in fer- men galop, losten eenige geweerschoten, dood den of grepen eendgen van ons, en ,vóór we lijd hadden hun aanval te beantwoorden of hen te bereiken, waren zij al lang uit het ge licht verdwenen. Dat was een rooveroorlog. Nu waren wij er de mensclien niet naar om voor een ge weerschot te beven, en als krijgslieden zouden we die grappen graag beantwoord hebben. Maar het was niet alles om als gevangene in hun handen te vallen. Niemand onzer kwam ooit terug en we wisten, dat onze kameraden o«p wreede wijze om het leven werden ge bracht. Jullie weet misschien, dat vóór de inneming van Algiers door het Fransche leger, deze stad een zeerooversnest was: 't waren lieden, die op zee op schandelijke wijze rooiden. Zij plunderden de schepen, die ze ontmoetten en brachten de bemanning en de passagiers ais slaven aan land. Men kon letterlijk de Mid- dellandsche zee niet veilig bevaren. Doch in 1830 moest de bey van Algiers, die zoowel over de Mooren in de steden als over de Arabieren der stammen het hevel voerde, voor de zegevierende Franschen wijken. Se dert dit tijdstip zijn er daar geen zeeroovers meer, doch te land waren er nog altijd plun derende Arabieren. Bij voorkeur kozen rij den nacht voor hun lochten, daar het hun doel was, ons te over vallen en als het kostbare, dat we mochten hebben, te ontnemen. Dat noemen ze: eeu razzia houden. "Wij waren dus verplicht met onzichtbare vijanden te worstelenw Naarmate wij verder het land indrongen, schenen rij als 't ware uit den grond te verrijzen. «Moussa lichtte ons omtrent eenige hunrer lievelingslisten in. Hij ried ons aan in de na- hijheid van het riet nooit hardop te praten en slechts met groote omzichtigheid in de rivieren te baden. Toen wij eens een snellen stroom door waadden, wees hij ons een ondiepe plek en vóór hij in het water stapte, scheidde hij de lange riethalmen vaneen, die den doorgang belemmerden; toen zagen we twee fonkelen de oogen op ons gericht en schoof er een man als een schuifelende slang door het gras. Moussa was altijd blij, als het hem gelukte ons voor een of ander gevaar te behoeden. Hij zelf was nergens bang voor. Als hij kruid rook of kogels hoorde fluiten, was hij in zijn element. Overdag was hij altijd in mijn nabijheid en Steeds bereid mij van dienst te zijn; 's nachts iüep hij in mijn tent en was bij 't minste ge naas als een trouwe hond op de been. Op zekeren avond, toen het tijd was om ons ter ruste te begeven, zocht ik hem overal en maakte mij over zijn ongewone afwezigheid ongerust. Sedert een uur had ik hem niet ge zien. Plotseling hoorde ik den snellen galop van een paard, en was Moussa aan mijn zijde. „Gered P riep hij, terwijl hij van het paard •prong. „Waar kom je vandaan?" vroeg ik hem op een toon, die door de gewoonte van het com mando ruw en bevelend klonk. „Ik heb het struikgewas zien loopen", ant woordde hij heel zacht, alsof hij vreesde, dat men hem hooren zou. Dit antwoord kwam me al heel zonderling voor. Doch ik wist, dat Moussa geen noode- looze woorden sprak. Ik keek hem eens aan en zag, dat zijn gericht heel ernstig was. „Het struikgewas heeft nog nooit geloo- pen", fluisterde ik terug. „Soms, als er menschen in zitten", ant woordde hij. Nu begreep ik hem. t Gold hier een nieuwe Hst van onze vijanden. Ik nam Moussa dus mee naar de tent van den kapitein, waar hij verdere inlichtingen gaf. In den loop van den dag had de jonge Arabier reeds eenigen argwaan opgevat, want op eenigen afstand van ons kamp had hij struikgewas opgemerkt en het kwam hem voor, dat dit op een andere plek stond dan den vorigen dag, en toen had hij bij zich zeil gedacht, dat die struiken best tot schuilplaats Van gewapende mannen konden dienen. Op deze manier konden Arabieren, die kunstig bedekt waren met struikgewas en doornen, ons naderen en 's nachts ons kamp binnen dringen, door eenvoudig onze schildwachten fo «fiLroxaardeo. die niet gewoon waren «nder dergelijke vermommingen Arabieren te her kennen. Daarom had Moussa, dien men naar harte lust ons kamp uit en in liel gaan, met Mes saoud aan den toom, zijn schreden daarheen gericht, alsof het hem alleen te doen was om het dier wat malsch gras te laten eten, en zoo was hij de plek genaderd, waar hij 't bewe gende struikgewas had opgemerkt. Niet alleen was dit opnieuw van, plaats veranderd, maar nu stonden er eenige kleine boompjes bij, dio er den vorigen dag niet waren. Daar hij er nu genoeg van wist, was Mous sa op zijn paard gesprongen en in allerijl naar het kamp teruggedraaid, want hij wilde den Arabieren den tijd niet laten om uit hun schuilhoek te voorschijn te komen en hem gevangen te nemen, hetgeen ze ongetwijfeld zouden gedaan hebben om hem te beletten weer naar ons terug te keeren. De kapitein luisterde met de grootste aan dacht en zorud bericht aan den koloneL Eenige minuten later werden er door het geheele kamp bevelen overgebracht en wapenden de soldaten zich in alle stilte. Moussa vroeg me een geweer. Ik gaf hem er een, daar ik over tuigd was. dat hij er zich van zou weten te bedienen. Hij was even sterk ais een Euro- peesche jongen van vijftien jaar, wist heel goed een wapen te hanteeren en ik mocht hem het middel niet weigeren om zich tegen lieden te verdedigen, die hij als zijn grootste vijanden beschouwde. In den oorlog, dien we voerden, moest iedereen voor zich zelf vech ten en wist men nooit van welke rijde men aangevallen zou worden. Nauwelijks waren we onder de wapenen, of er werden geweerschoten gelost aan de tegenovergestelde zijde van het kamp, waar wij ons bevonden. „Nu opgepast", zei Moussa, „als de vijand ginds begint te vuren, vallen ze ons van deze zijde aan, want ze hebben de gewoon te de aandacht af te leiden en al de strijd krachten op één punt te lokken, om langs een ander binnen te dringen." Het kind had gelijk. Op hetzelfde oogenblik werden wij krachtig aangevallen en ditmaal niet door enkele mannen, maar door een ben de goed gewapende, vastberaden Arabieren. Zij dachten er blijkbaar Diet over zich na en kele geloste schoten terug te trekken en te vluchten, integendeel, ze wierpen zich op ons, worstelden man tegen man, slopen over al in hun donkere burnou s van kameelhaar als schimmen in den nacht rond en troffen ons bijna altijd door 't schitteren van onze uniform, dat in de duisternis zichtbaar bleef. Daarbij zijn de Arabieren net als katten; voor hun geoefend oog bestaat er geen volkomen duisternis. In 't gevecht hoorde ik den kleinen Moussa een doordringenden gil slaken en zag ik hem spartelen in de handen van een Arabier, die hem meepakte. Dadelijk legde ik aan, doch ik vreesde het kind te zullen treffen; mijn hand beefde. Ik hield te veel van den jongen om zeker van mijn schot te kunnen zijn en mijn soldatenhart, dat aan zooveel treffends Te- wend was geraakt, werd diep geschokt, toen hij mij wanhopend toeriep: „Vriend! Vriend!" De roover had zijn paard gehaald en ver dween reeds met zijn prooi Het was mij on mogelijk het kind, dat mijn vriendschap in riep, aan zich zelf over te laten. Op gevaar af van om te komen en door talrijke vijanden omringd te worden, sprong ik op Messaoud, waarvan de Arabieren zich gelukkig nog geen meester hadden gemaakt, en vloog ik den kinderdief achterna. Moussa zag me wei want hij hield on met schreeuwen, zeker uit vrees van zijn vijand nutteloos boos te maken; en deze jacht van den eenen mensch op den anderen ring ge paard van eem snelheid, waarvan jullie ]>-• geen denkbeeld kunt vormen. De Arabische paarden hebben vleugels aan de beenen, zoo als de inboorlingen zeggen. Niettemin had ik beter paard dan de Arabier en haalde ik hem langzamerhand in. Mijn moedige Mes saoud scheen te begrijpen, waar het om ging Niets hield hem tegen. Hij sprong over beken en struiken, meed alle hindemissen en was vlugger dan ooit. 't "Was me, alsof ik door een bovenaardsch wezen werd meegevoerd. De begeerte om den kleinen Moussa te red den gaf mij kracht dien vreeselijken rit vol te houden. Reeds was ik hem vlak op de hielen, toen de Arabier, tot mijn groote verbazing, Mous sa op den grond liet zakken. Nu verwachtte ik, dat hij pijlsnel naar mij toe zou loopen, doch het arme ventje verroerde zich niet. Ik liet Messaoud stilstaan en stapte af om Mous sa de hand te reiken; de arme jongen slaakte een zucht. „Neem mij mee", mompelde hij; „ik wil niet op den bodem mijner vijanden sterven." De arme jongen was door een dolksteek ge troffen. Toen de Arabier bemerkte, dat hij 't tegen een ruiter, die zoo'n goed paard had als ik, ïiiet kon volhouden, had hij mij het kind niet levend willen laten. De Arabier was natuurlijk verdwenen. Somher gestemd en diep bedroef bracht ik Moussa naar t kamp terug. Ik had zijn wrond zoo goed mogelijk verbonden om 't bloeden tegen te houden: ik hield hm te paard in mijn armen en bij eiken sprong zag ik hem al meer en meer verbleeken. Toch kon ik dit niet beletten, want we liepen groot ge vaar door talrijke vijanden ontmoet te wor den; doch wij zagen slechts vluchtelingen, die te veeü om hun eigen veiligheid bekommerd waren, om aan ons te denken. Want toen we in het kamp terugkwamen, was de overwinning onzerzijds volkomen. Men dacht, dat Moussa en ik verloren waren. Wij werden dus luid toegejuicht, doch wel dra ging de vreugde in groote droefheid over, toen men 1 ventje, de oorzaak onzer zege praal, in zulk een jammerlijken toestand zag. Zonder hem zouden wij zeker door de Ara bieren verrast zijn en waren velen onzer in zijn plaats vermoord geworden. Men beproefde alles om hem in het leven te houden, doch hij gaf in mijn armen den geest en liet me beloven, dat ik nooit van Messaoud zou scheiden. „Gij begrijpt nu wel, kinderen", eindigde Piert barimorud zijn verhaal, dat mijn paard diezelfde Messaoud is, dien mijn kolonel mij toestond mee te nemen en ge beseft, dat ik wel reden heb om aan hem gehecht te zijn." Zeer onder den indruk van het gehoorde, bedankten de kinderen hem voor rijn ver haal De geschiedenis van zijn paard ging de geheele streek door en in plaats van den ouden man of rijn paard te plagen, hadden de kinderen eerbied en ontzag voor hem. De Kerstboom in de wildernis door Hermanna. Hoe lang de Schraders nu al in Amerika woonden, geen Kersfeest was er voorbijge gaan, zonder dat ze hun Kerstboom hadden gehad. Deze oude, uit hun Heimat meege brachte gewoonte waren ze trouw gebleven onder lief en leed, bij zorg, zoowel als bij voorspoed. Dit jaar scheen 't, of het er voor het eerst bij zou blijven. Zij waren dieper het land ingetrokken en hadden zich ver buiten de grenzen der beschaafde wereld, aan den zoom d*er prairieën neergezet. Mooie vooruit zichten waren hun voorgespiegld door de maatschappij, die hier uitgestrekte gronden in exploitatie wilde brengen. Maar eer het zoover was, zouden ze nog een zwaren dob ber hebben en zich veel moeten ontzeggen. De Schralers waren evenwel flinke men schen, vader cn de beide groote jongens sterk en volhardend, juist voor dit pionierswerk geschikt. Veel hadden ze al ondervonden, maar nooit was de moed er uitgegaan. Niet alleen, dat zij den Kerstboom trouw waren ge bleven, ook 't oude, van huis uit meegebrach te geloof, hadden ze onder alle omstandighe den bewaard én er hun kracht in gevonden Kort voor den winter waren ze in deze nog woeste streek aangekomen, 't Eerste werk was geweest een woning te bouwen. Dit hadden ze meer bij de hand gehad. „Je leert hier zoowat alle ambachten", zei vader Sehrader vaak en dat was waar. Ileel eenvoudig werd het huis; vóór alles moest *t hun tot beschutting tegen koude en warmte dienen. Daartoe werd 't geheel door prairiezoden gedekt; die zouden 's winters de strenge koude, maar daarentegen ook 's zo mers de felle hitte buitensluiten. Toen het tegen Kerstmis liep, was het ge zin onder dak en hadden ze het allernoodig- ste klaar. Er moest evenwel nog veel bedacht en bedisseld worden, zou 't huis voor hen een gezellig thuis kunnen zijn. Moeder vooral zag nog allerlei leemten, die aangevuld moes ten worden en daar vader ook nog gereed schappen noodig had, werd er besloten, dat zij samen inkoopen zouden gaan doen in de naburige stad Eigenlijk was „stad" een nog te weidsche naam, beter zou t zijn te zeggen: een grootore nederzetting. Daar hadden on dernemende lui al winkels geopend, huizen hadden er zich om gegroepeerd 't begin, de kern van de stad was er dus reeds meer en meer uitbreiding zou zij krijgen en over niet te langen tijd zou men met alle recht over een stad kunnen spreken. Zoo is het snelle verloop van 't ontstaan der steden in die stre ken. De afstand was te ver om vóór den nacht terug te kunnen zijn; bovendien had Sehrader ook bekenden onder de daar ge vestigde kolonisten, die hij over 't een en an der moest spreken, 't Was dus zeer waar schijnlijk, dat zij zelfs twee nachten zouden uitblijven. Om de kinderen kon dit best, wel, twee van de „kinderen" waren zelfs al sterker dan vader! Heinz en Karl konden er wezen. hoor jonge reuzen waren het! Lotto en Lise, de beide, groote meisjes, zouden zoowel als klei ne. Hans onder hun bescherming even veilig zijn. Dóór was geen zorg voor! „Vader en moeder hebben nog heel niet over een Kerstboom gepraat", zet Lise, toen ze allen de slee nawuifden, die hun ouders spoedig uit 't gezicht bracht „'t'Is in het laatst ook zoo'n drukke, roezemoezige tijid ge weest; je zou haast vergeten, dat 'l gauw Kerstmis is „Maar wij hebben er wél aan gedacht!" riep Heinz nu glunder uit. „Karl en ik heb ben ons plan al lang In orde. We willen den Kerstboom klaar hebben, als vader en moeder thuiskomen „Hij ligt al geveld in f bosch," zoo liet Karl's diepe stem zich nu hooren; „vanmid dag gaan we hem halen „Dan zullen Lotte en ik de kisten eens gauw nakijken; mogelijk vinden we nog versierse len van verleden iaar", zei Lise opgewekt. „Moeder ruimt de dingen niet gauw op, voor al zoo iets niet; ze is zoo gehecht aan oude herinneringen. Weet je niet, hoe vader haar altijd plaagt met haar voorliefde voor „ver sleten prullen"?" „Dat komt omdat moeder zich in al deze jaren toch nooit recht thuis heeft gevoeld in Amerika. De Heimat heeft haar hart nog en al wat haar aan de Heimat herinnert, bliift haar dierbaar. Lotte kreeg de tranen in de oogen, terwiil ze hierover sprak. Zij kon het zoo goed mef moeder meevoelen hoe 't is, als je ver van je land woont en vooreerst geen uitzicht hebt er weer terug te zullen komen 's Middags gingen ze met spoed aan hef werk; ook de kleintjes. Hans en Rina, hielpen mee. Zoo stond de boom tegen den avond reeds stevig in een kist geplant in de woon kamer. tWas een flinke, niet te hooge boom. die veel van een spar had en heel geschikt scheen om voor Kerstboom te dienen. „Morgen gaan we hem versieren," zei Heinz tegen de meisjes, die allerlei oude fraaiighe den hadden opgediept en nu nakeken wat er nog bruikbaar van was. 't Kapotte werd er uitgezocht, 't overige opgcfrischt, waar het noodig was. Zij waren allebei geoefend en handig „van alle markten thuis", zei Lise. die compleet tooverde met ijzerdraad en naai gerei. De kleintjes stonden er vlak met den neus bij en hadden volop vóórpref. Den volgenden dag hadden ze 't verbazend druk, maar ze sloegen er zich vroolijk door en nog voordat de schemering viel, was de boom kant en klaar. *t Meeste hoofdbreken hadden de kaarsen hun gekost; de jongens hadden ze zelf van hun wasvoorraad moeten maken, maar nu ze eenmaal in de takken waren bevestigd, stond het wèt echt Deze kaarsen behoefden niet onder te doen voor die je in winkels koopt, vonden ze allen. „Een Kerstboom in de wildernis", zei Lotte wat weemoedig. Zij was de oudste en kon zich het vaderland nog zoo goed herinneren. Evenals moeder had zij, vooral tegen Kerst mie. met heimwee te kampen. „Nu, is dat niet mooi?" vroeg Lise opge wekt. „J u i s t in de wildernis de verkondi ging van de blijde Kerstmare: Eere zij God in den Hooge, vrede op aarde, in menschen een welbehagen I 11s of ik hier, ver van dc bewoonde wereld, de beteekenis van het Kerstfeest nog veel beter begrijp en er ook voor mij zelf meer aan heb!" Zoo zaten de meisjes samen te praten, ter wijl ze allerlei eenvoudige Kerstprentjes klaar maakten, waarvoor de lappenkist de ingre diënten had geleverd. Daar kwamen de broers met ongewone haast naar binnen stormen. Hun gezicht druk te de grootste ontsteltenis uit; ze hijgden naar adem. „Indianen, vijandelijke Indianen!" zei Karl. zoo gauw hij kon spreken; „ze komen hier recht op afl Sluit gauw alle vensters; wij zul len de deur barricadeeren. God sta ons allen bij!" Hoewel zelf ook herig geschrikt, behielden de meisjes haar tegenwoordigheid van geest Ze wisten Hans en Rina, die buiten zich zelf van angst waren, tot bedaren te brengen en verstopten hen In het 't verst naar achter ge legen vertrek. Lotte bleef bij hen, terwijl Lise de jongens hielp met het in staat van beleg brengen van hun woning cn 't nazien der wa pens. Wat daarbij in haar hart omging, laai zich niet beschrijven. Hoe zouden vader en moeder 't hier hij hun terugkomst weer vin den? Zij waagden 't niet, verder op deze ge dachte door te gaan. Ternauwernood was alles in gereedheid ge bracht, of een hevig gebons op de deur en krijgsgeschreeuw loonden aan, dat de India nen gekomen waren en stellig niet mei vrien delijke bedoelingen de kolonisten bezochten Rillend kropen dc kinderen in de achterka mer dicht bij Lotte. Heinz cn Karl vatten post bij dfe voordeur. Lise stond bleek, maar kalm, met een geweer in den arm alleen in de huis kamer. Zouden de Indianen 't buis binnendrin gen, dan moesten zij hierdoor om in 't andere vertrek te komen, waar Lotte met de kleintje^ was. De deur trilde en schudde. Nog een korte poos en zij zou onder 't geweld der wilder moeten bezwijken. Toen nam Lise een kloek besluit. Z ij be gon de lichten van den Kerst boom aan testeken. Zeker zijn er nooi Kerstlichten met vuriger gebed ontstoken dar deze. Toen allen brandden, deed zij de luiken van 't ecne venster open. T>èt was een waagstuk Lise wist het, maar *t was het uiterste mid del en dit mocht ze niet onbeproefd laten. 1 Geschreeuw buiten nam in hevigheid toe Lise trok zich terug. Wilder werden de kreten. Nu hadden dc Indianen stellig den verlichten boom in 't oog gekregen! Hoe zou de uitwerking zijn? Hier van hing alles af. Angstige oo^enblikken waren hef, vooral voor Lise, die zoo ten vole het gewicht var haar waagstuk besefte. Plotseling werd het rustiger bulten. Dc woeste kreten verstomden. De Indianen zon gen, ja, zij zongen een van hun vreemde pleohtig-eentonige zangen. De Kerst bom, die lichtgevende piramide, werkte op t .'n bijgeloovigen geest als een wonder. Mo gelijk waanden zij zidh hier bij de woning van een machtige godheid. Hoe 't ook zij. met 1. Met vrouw en met zoo Ije is Jumbo op reis eerst was hij in Weenen en toen in Parijs; daarna is per boot bij naar Londen ge gaan juist even vóór Kerstmis komt Jumbo daar aan. Zij nemen hun intrek in 't grootste hotel 't is mooi en het lijkt er vriend Jumbo dus wel hij kijkt eens goed rond, vindt 't geheel naar den eisch alleen is er iets dóóruit wordt hij niet wijs. 2. Er hangt aan den muur een klein takje, 't ls groen, met 'n enkel wit besje; wat zou dal daar doen? 1 Is nief om te eten en ook is 't niet mooi het hangt er dus vast niet bij wiize van tooi. Vriend Jumbo, die altijd graag alles goed weet, breekt er nu zijn hoofd mee, hoe 't takje wel heet en waar het voor dient; mamr men zegt het hem niet en lacht maar, terwijl hij bedenkelijk zi-t. 3. Hij kan zelfs niet eten, zoo is hij vervuld van 't vraagstuk, maar Nellie, zoo heet zijn vrouw smult rij is op de hoogte, doch houdt zich nog stil omdat zij haar wijsneus graag eerst fop pen wil Als 's avonds klein-Timmde naar bed wordt gebracht, op reis gaat hij altijd zoo tegen half acht dan fluistert rij 't kleintje gauw wat in het oor bijgeloovigen eerbied trokken zij zich terug. De klanken van hun gezang stierven meer en meer weg. Eindelijk werd het stil xe Schraders waren gered. Lang nog bleven de lichten branden. Heinz en Karl wangden 't niet de wapent neer te leggen; de uitredding was zoo ongo- dacht geweest, zij du. fden 't nog niet te ver» trouwen. Natuurlijk ging er dien nacht niemand naar bed. Zij bleven allen, met van dankbaarheid vervulde harten, waken bij den Kerstboom, die het middel lot hun redding was geweesU de Kerstboom in de wildernis. Voor de Kleintjes. Het ongehoorzame Muisje. Er was eens een jonge muis. die nog nooit het warme nestje van haar moeder serlatcn had. Toch was zij al tamelijk groot, had een lang staartje en duchtig scherpe tandjes. Wat zou ons muisje graag buiten zijn gaan wandelen, maar Moeder had het verboden. „Je bent nog te dom", had Moeder gezegd, „en weet nog niet de gevaren te vermijden, die ons overal omringen. Als je wat slimmer wordt, neem ik je mee en wijs je, waar j« loopen mag en waar je met je reusje uit moet blijven." Ons muisje was wat eigenwijs en dacht, dat Moeder veel te bang was. Op een avond, toen Moeder nog niet thuis was. kon het kleine, eigenwijze muisje haar nieuwsgierig heid niet langer bedwinuen. Wipt was zij het nest uit, liep door een langen gang en kwam eindelijk aan een klein gat. Zij stak haar kopje er door en stond verbaasd over alles wat zij zag en hoorde. Een fijn wit stof vervulde de geheele ruimte: tegen den muur stonden groote, witte zakken en aan alle kanten snorde en klapnerde het, zootnt zij wel wat verschrikt rondkee' Zij bevond zich namelijk in een molen, die juist in vollen gang was. Spoedig echter was het .aeino. on gehoorzame muisje haar eersten schrik te boven en heelemaal uit het gal geslopen. Nu hoorde zij het geklapoer der raderen nog veel duidelijker en toen z>i goed luisterde, was het naar net of zü boorde roepen: Kleine muis! Klein" muis! Ga niet uit, maar blijf Ihuisl Daar had echter dc Hrioc muis heelemaal geen zin in want zil had ie»s geroken, dat zeker wel heel lelrker meest ziin. Dat was het versrhe. witte mrtel in de zakken Zij snuffelde er aan en zou er wót graag eens van willen proeven. De zakken waren ech ter stijf dicht. ..Maar waarom heb ik dan zulke scherpe tandies?" dacht i. cn zonder zich langer te bedenken ging zij aan het werk. knaagde aan den z^k cn had al heel spoedig een draad doorgebeten. Toen klap perden de radnren nort Tncder en heel dul- deliik klonken de woorden Wil niet stelen, wil niet happen. Anders zal de kat je snappen' Maar weer luiricrde h t muisje niet want hoe verder het gat openging, hoe lekkerder het meel rook Maar wat gebeurde? De groote kat. die op de zakken in den molen passen moest had het knabbelen gehoord. Zachtjes sloop zij na- derhij; toen een sprong een beeten he' ongelukkige muisde was dood! "Wat zal de acme moedermuis bedroefd zii geweesf, toen zij fhuis kwam cn het nest lcc vondl komt Jumbo straks boven, dan Is zij hen voor. 4. Juist onder het takje ontmoeten z'elkaar en Hm grijpt zijn vader al schatrend in 't haar; dan zoent met zijn slurfje hij vaders slurf zacht, waarop Nel om Jumbo's verbaasd gezicht lacht. Want jullie moet weten, een olifant geeft geen kus aan zijn ouders, hoe lang hij ook leeft dat is geen gebruik, ja. ze kennen het niet geen wonder, dat Jumbo verbaasd naar Tim ziet. 5. Nu speelt hem zijn wijsheid een leelijke part en dit 's voor zijn trots en zijn eergevoel hard; gelukkig dat Nellie er meêlij mee heeft en hem van Tim's kusje een uitlegging geeft „In Engeland", zegt zij, ,4s 't heel oud ge bruik „een takje te nemen van zekeren struik „en dit in den Kersttijd dan tegen den wand „te hangen, heel losjes, met vaard hand 6. „En wie er nu onder dit takje gaat staan, „die komt er niet zonder een kusje vandean; „dat 'smenschenmanier, ik vind 't aardig, en jij?" ,4k ook", zegt vriend Jumbo en lacht er nu bij. Hij is zóó verlicht, dat hij eindelijk weet, wat 1 takje beduidt, dat men mistletoe heet of maretak, dit Is het HoDandsche woord; je hebt hef er stellig wel eens voer gchoozxL HERMANNA.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 3