Qooi3 de fleügd.
St. Sylvester's petekind.
(Een Oudejaarsavond-sprookje).
„Dat zal mijn petekind zijn", sprak op ee>n
tar-kouden Oudejaarsavond St. Sylvester tot
en zijiner e®gele®, die hij naar de aarde zond,
jin hij legde een klein, lief knaapje in zijn ar-
nen. „Ga, mij® lieve bode, en breng dein jon-
jesn bij ee® vrouw, die geen kindje beeft, en
luister haar in, dat zij hem Sylvester moet
loemcn."
„Dat zal ik doen, vadertje Sylvester", sprak
de engel en hij daalde, met het kindje in zijm
armen, naar de aarde. De kleine engel was
eerst wed wat verlegen met <Le taak, die hem
was opgedragen, 't Was pas voor den eersten
keer, sinds hij in den hemel was opgenomen,
dat hij met de engelen van St. Sylvester de
menschen ging bezoeken. En er zouden op de
aarde zooveel eenzame moeders zijn, die
graag een kindje wilden hebben! Aan wie zou
hij nu Sylvester's petekind geven? Zoo den
kende was hij gekomen oo de aarde, en 't eor-
ate. dat hij daar zag, was een vervallen hutje
in een nauw steegje, waar een bleeke, jonge
▼rouw op een stroozak lag.
„Haar zal ik het kindje geven", dacht de
engel; ze zal er blij mee zijn. F~i haar cogen
zullen niet meer zoo droef voor zich uilstaren,
als het kleine wezentje in haar airmen ligt
Heel slacht sloop nu de engel de hut bin
nen, legde den knaap in de armen der droe
ve. bleeke vrouw, en fluisterde haar toe:
„Noem hem Sylvester! 't Is St. Sylvester, die
hem u zendt!" Toen verliet hij het hutje en
vloog terug naar dien hemel met de andere
engelen, die hij op zijn weg ontmoette.
„Waar hebt ge mijn petekind gebracht?"
vroeg Sylvester, toen de engel weer voor
"hem stond
„Tn een hut vadert ie Sylvester, waar een
arme wouw eenzaam op een stroozak lag. Ze
tal wri heel blij zim met uw geschenk!"
Hoop dat mim Tv-t^kind er welkom zal
zim", sprak St. Sylvester.
Maar 't kleine kindje was er allesbehalve
welkom. Wel drukte de moeder het tegen 7i~h
aan maar ze zuchtte, want ze dacht aan de
toekomst van haar kind. Ze voelde, dat ze
spoedig zou moeten heengaan, cn dat er nie
mand zou zi'n. die het knaapje zou bescher
men en liefhebben.
Terwijl die kleine Sylvester in de armen
van zijn moeder li«rt wordt plotseling de deur
der hut geopend. Een oude vrouw met ruwe
trekken komt binnen hwipt zirii over d°n
stroozak. en vraagt op het kind wijzend: „Hoe
ral hü Vloten
Svlve«^er. moeder" zert de bleeke vrouw
met zwakke «tv*m. „F<*n der engeleai van St.
Sylvester heeft hem gebracht..."
„Die engel had den jongen hier niet moe
ten brengen", zegt de vrouw op ruwen toon
..Hij had heter gedaan Svïvester's petekind
bii riüke lieden neen- te leggen .Te man zal er
ook zoo heel blij nipt mee zijn M
Weer zucht dp bleeke vrouw, en t is haar
laatste zucht. Want als haar man na ©enige
uren thuis komt. vindt hii zün vrouw ge
storven en Sylvester's petekind op den schoot
der ruwe vrouw.
..Wat moote® we m^t hem beginnen, moe
der?" vraagt hik als de wouw hem het kiind
toont. ..We hebben zelf biima m'eit te eten..."
Dp oude wotiw. de moeder van den man.
haalt de schouders on 't Was beter geweest
aks 't kind met de moeder was heengegaan"
reet re ruw, en zie legt den knaap op den
stroozak.
Zoo werd Sylvester's petekind op de aarde
ontvangen.
Maar de knaap had met die ongastvrije
ontvangst gespot Want ondanks de klappen,
die hij •van vader en grootmoeder kreeg, en
don horno-r di~o T»ï» ■'•mk was hij op
gegroeid tot een sterken knaap Alleen was
bet jammer dat hii door de omgeving waarin
bij was grootgebracht een echt boefje-in-den-
dop was geworden. Hij was ruw en leugon-
aehlirt diefa^bSrr p.; on j>ina<*de dieren en
me-nsch-euals hij de kans schoon zag.
Nauwelijks was hij zes jaren oud, toen hij
zim altiid dronken vader hem op een somen
winterdag dc straat op zond om te bedelen.
„Zes jaren heb ik je voor niets den kost ge
geven", zei de dronkaard, „ca nu heen. en
bedel zelf En kom ni~t thuis met leege han
den!" Daarna zette hii den knaap vrij hard
handig in <Jo sneeuw en sloot de deur.
Daar stond nu de kleine Svlvester op dien
koudon winterdag, hongerig en slecht ge
kleed. op straat. De stad leek hem zoo groot,
en hij voelde zich zoo angstig. Maar *t duur
de niet lamg, of hii ontmoette bedeljongens
even jong en ongelukkig als hii zelf was. Di*
werden zajn vriendjes, en van ben leerde hij
al heel gauw het bedelen en het stelen.
Bedelend langs den weg. en stelend als hij
er kans toe zag. was hii tien jaren oud ge
worden Hij leidde het leven van een kleinen
vagebond altiid zwervend langs drukke stra
ten of pleinen.
Zoo had hii oo Oudejaarsavond, juist op zirn
tiendeni verjaardag, al slenterend laings de
winkels een koek gestolen, 't Was een prach
tige kocSc, eem echte Oudejaarsavond-koekt
Dit zag een der engelen van St. Svlvester.
die juist op de aarde was neergedaald. En 't
was tot hèm, dat de co^de heilige gezegd had:
„Ga heen. mijn lieve bode, en bezoek mijn
petekind. Zie. of hij het waard is om in den
hemel te worden opgenomen!"
Blij St. Sylvester's petekind te zien, en hem
misschien mee fre kunnen neme® naar den
hemel, was de engel neergedaald. En nu... nu
zag hij op eens een jongen die een koek stal,
een man die den jongen achtervolgde.
en die riep: ..Houdt den dief! Houdt den dief!
Hdj heeft mijn moolsten koek gestolen!"
De engel schrikte, toen hij in den vluchten
den koek-dief Sylvester's petekind herkende.
„Verbeeld je eens", dacht hij, „dat hij werd
gegrepen en in de gevangenis gezet! Neen,
dat kaai, dat mag niet gebeuren. Hij is nog
zoo jong!" Zoo denkende hep hij op den be
stolene toe, en fluisterde heel. heel zacht den
map in t oor: „Ach, laat hem loopenl Bij is
too arm en zoo hongerig, en hij is is nog zoo
langl"
Die woorden misten hun doel niet, want
de ma<n ging naar huis en riep niet meer:
«Houdt den dief!"
Onderwijl was de engel Sylvester gevolgd
naar een plein, waarop een kerk stond. Vóór
die kerk liep eea klein, bleek meisje met blond
haar en grootse blauwe oogen, waarmee ze
droevig naar de sterren keek. Ze droeg een
versleten jurkje, e® haar voetjes staken in
gebarsten klompjes. En toe® nu het kleine
meisje Sylvester zag, die met gulzige happen
van den koek at, sprak ze: „Hè, wat heb jij
daar een lekkeren koek!"
Aandachtig luisterde nu de ongel naar Syl
vester's antwoord. En hij schrikte toen hij
d«-n ruwen, omaangenamen toon hoorde,
waarop de knaap tot het meisje zeide: „Ja,
die koek is erg lekker, maar jij krij<gt er niets
van!"
,.'t Moeten toch wel goede menschen zijn,
die je zulk een grooten koek gaven", begon
weer het meisje.
Lachend keek Sylvester 't kind aan. „Goede
menschen", grinnikt hij, „er zijn geen goede
menschen. Ze jagen me van hun deur, als ik
bedel. En vader slaat me, en grootmoeder
scheldt, als ik niet genoeg centen thuis breng.
Neen, ze hebben mij dien koek niet gegeven,
'k Heb hem weggen-omen! En de man, die 't
zag. liep me na. maar krijgen ko® hij mij
niet..."
t Kleine, bleeke meisje keek hem met haar
groote blauwe oogen verschrikt aan.
..O, maar dan heb je den koek gestolen!"
riep ze ..Ach, wat zal de lieve God dit akelig
vinden 1"
„Wie is de lieve God?" vroeg Svlvester.
„Weet >e dat niet eens"? vroeg het meis
je. en ze keek nog meer verschrikt. ,."*"eet je
niet. dat de lieve God in den hemel woont,
en toch alles ziet wat op de aarde gebeurt?
En weet je ook niet. dat er in den hemel en
gelen zijn? En dat ook wij eens in den hemel
kunnen komen, als wc op aarde braaf geleefd
hebben
Svlvester kiikt nu even verbaasd als straks
bet kleine meisje.
..Nee®, dat wist ik niet", zegt hij. „En krij
gen we als wij in den hemel zij®, nooit slaag
en altiid genoeg te eten?"
„Moeder zegt", begint weer hot meisje, „da!
bet alles mooi en goed in den hemel is. En
dat we hef daar veel beter hebben, dan hier
op aarde
..Nou, dan zou ik ook wel naar den hemel
will°n" ze'-1 Svlvester.
..En ik zou Loei graag een kleine en art wil
len worden", zegt weer het meisie. Fn als
jii g^on koek meer steelt, dan wordt je mis
schien ook wel een engel..."
Even dacht Sv]venster pn Maar op eeps be
gon hh hard 1** lachen. „*k Zou een mooie en
gel riin". r-rocstte bil „Je moet miin vader
maar eens hnoren. Hii noemt me een Oude
iaarsavned-oneHuk! En grootmoeder scheldt
nog allüd op St Svlvester. Ze zegt. dat die
oude vent verbandleer had gedaan met me in
een riikelm's huis near te leggen
0" riep h<*t kleine meisie. „hen ni ep S+
Svlvreter upbore®! Ach wat z-.J die goede
hrilme bedroefd 'zim nu ie on je naamdag
gesfolon hebt En do cn^rt die je in dieri
na-riit on narde heeft gebracht, zal om je
schreien\rh ctcel toch niet meer, Svlvester.
*t .is 7on slfpVd"
Toen hri kleine meisio zoo tot hem sprak
begon Svlvester nog harden* te lachen. TTii
drooid/» "Vb r-Ti do r>jr» ti «mrak STOt-
te-nd: ..Jü be«t eon zemrikoois. die me wat wijs
maakt *k Geloof toch «lort? van
waf je mii verteld he**!'" Toep begon hij
een straatdeuntje te fluiten, hapte daarna
vap dpn Vrv4r on rn—fr
Met haar groote. treurige oogen keek het
hMive mrisie hem na. sehuddo treurig haar
blond kopje en mompelde: „Hij gelooft mij
piot. en wat ik hom vertelde is toch werke-
liik waar!" Toen bües ze in haar verkleum
de handjes en ging verder. Maar ze was
ho-gerig en koud en zoo moe. „Misschien is
b m de kerk warmer", derkt ze Maar als
z voor de kerkdeur staat, vindt ze die ge-
ten. Nu gnat ze op den drempel zitten,
*nt met haar hoof* ie tegen de gesloten
eur, vouwt haar verkleumde hardies en bid
met gesloten oojpes: „Ach, onze lieve Heer,
maak toch. dat ik gauw in den hemel kom.
Tc Ben zoo koud en zoo moe, en *k heb zoo'n
honger. En Tc zou zoo graag een kleine engel
wordenNu wordt haar stemmetje steeds
zachter, 't is biina fluisteren. Maar nog allüd
bidt ze. Nu weer tot St. Svlvester. „Lieve St.
Svlvester," fluistert ze, „als je van nacht je
lieve engelen op de aarde laat komen, stuur
er dan ook een naar Sylvester, \vapt mii ge
looft hijnietenNog fluistert ze
iets. zucht even, en.... 't kleine meisje is bid
dend ingeslapen voor altijd, on dien sner-
pend-kouden Oudejaarsavond. En de engel,
die gekomen was om Sylvester mee raar den
hemel terug te nemen, nam in zijn plaats het
kleine bedelmeisje mee. „Zij is het waard om
in den hemel te komen, maar Sylvester's pete
kind durf ik niet te brengen voor God's
troon", mompelt hij. het kleine meisje in zijn
armen wegvoerend van de aarde. Schreiend
kwam hij in den hemel aan. en Sylvester, die
hem zag weeneu, vroeg: „Waarom zoo be
droefd, mij® lieve bode? Waarom zoo treurig,
nu gij mijn petekind in de® hemel biengt?"
Schreiend toonde nu de engel het kleine
meisje. „Dit is uw petekird niet, vaderlie,
Sylvester", sprak hij met bedroefde stem. „Uw
petekind is niet geschikt om in den hemel te
worden opgenomen. In zijn plaats breng ik
dit kleine meisje mee, dat moe is van 'l zwer
ven op de aarde. Ze is goed en vroom en
braaf, en zij wilde uw petekind, die hrtaas
ruw is en slecht, op den goeden weg terug
brengen, maar 't is haar niet gelukt, hoewel
ze hera vertelde van God's schoonen hemel
En ik schrei, vadertje Sylvester, omdat ik
niet weet, wat er moet worden van uw pete
kind, als hij zóó slecht blijft.-."
St. Sylvester stond versteld, toen de engel dit
vertelde. Hij fronste zijn zware wenkbrau
wen, streek met de hand over zij® witten
baard, en sprak: „Als ik zelf eens tol hem
ging. Als ik hem eens in zijn droom verscheen
en met hem sprak...."
„Ja, doe dat, vadertje Sylvester", riep de
engel, „en als ge gaat, neem dan de® kleinen
engel, 't meisje, dat ik van de aarde mee
bracht, mee. Zij zou misschien Sylvester's be
schermengel kunnen worden
Nog dienzelfden nacht daalde St. Sylvester
met den nieuwen kleinen engel in de hut
van Sylvester neer. Hij kwam heel dicht bij
den stroozak, waarop de slapende knaap lag
uitgestrekt, en 9prak: „Mijn lief petekind,
waarom ben je toch niet zoo goed en vroom
en braaf, als je zijn moet? Waarom heb je de
menschen niet hef, en waarom ben je zoo
ruw en zoo wreed?"
Eerst schrikte Sylvester, toen hij die vreem
de stem hoorde. Maar al heel gauw had hij
zich hersteld en vroeg hij brutaal: „Wat is
vroom, en wat is goed? En wat is braaf, en
wat is de menschen liefhebben? Alleen ruw j
en wreed zijn heeft men mij geleerd, niets I
anders...."
St. Svlvester werd heel bedroefd, toen hij
die woorden hoorde. Hij begreep nu. dat zijn
petekind het niet helpen kon, dat hij zoo ruw
en zoo slecht was. Hij begreep, dat men den
knaap het verschil tusschcn goed en kwaad
niet geleerd had en dat geen lieve moeder
hem leerde wat liefhebben is. „Mijn petekind",
begon hij weer, en wees op den engel, „ziet
ge dezen engel? Gisteren was hij nog een
klein, arm kind, dat moe en hongerig op het
kerkplein stond, 't Was het kleine meisje, dat
tot jc zeide: „Ach, steel toch niet meer, Syl
vester, 't is zoo slecht
„Is zij het kleine bedelmeisje?" vroeg Syl
vester.
St. Svlvester knikte. ,.Ja, e® zij zal je be
schermengel worden. Wil je luislerfn naar
het goede, dat zij je lecren zal? Wil je eens
worden zooals zij?"
„Mag ik dan ook in den hemel komen?"
vroeg Svlvester.
„Als je geleerd hebt goed te doen en de
menschen lief te hebben, dan brengt je be
schermengel je naar den hemel. Sylvester.
Doe daarom je best en tracht braaf en goed
te worden, opdat je op jc naamsdag niet een
zuiver geweien kunt terugzien op je daden,
die je in 't afgeloopen jaar hebt verricht. Je
beschermengel zal dan komen en zien, of je
den hemel hebt verdiend. Doe je best, mijn
petekind, doe je best."
Toen nam St. Sylvester den engel weer bij
de hand en vloog met hera naar den hemel
terug.
Lachend om den vreemden droom, werd
Sylvester op Nieuwjaarsmorgen wakker. Hij
stond van zijn stroozak op, liep de hut uit,
en wilde een brood stelen. Hij had honger.
Maar het stelen ping dien ochtend hee! moei
lijk. Hongerig slenterde hij nu langs den weg,
tot hij bij het plein kwam, waar hij den vori
ge® avond het kleine meisje had ontmoet.
Toen liep hij naar de kerk. zette zich neer op
den drempel, juist zooals het kleine meisje
had gedaan, en sloot de oogen, want de hon
ger had hem flauw en duizelig gemaakt.
Daar strompelde een oude vrouw op hem
toe. „Ga niet zitten op dien drempel!" riep ze
verschrikt. „Je zoudt doodvriezen. zoonis
kleine Mientje. Ze vonden haar van nacht
dood op dezen drempel. Kom, ga er af!"
Svlvester sprong verschrikt op. „Had dat
meisje blauwe oogen en blond haar?" vroeg
hij. „En was ze klein en bleek en mager?
En droeg ze een blauw schortje?"
„Ja. ja. dat was ze!" riep de vrouw- „Dat
was Mientje, 't dochtertje van bline Teunlje,
een goed, vroom kind. Ze zal het in den
hemel beter hebben dan hier
Svlvester zei niets meer. Hij moest nu nog
meer aan dien zonderlingen droom denken.
„Als het eens geen droom, maar werkelijk
heid was? Als die man, die van nacht tot
hem gesproken had, eens werkelijk St. Svl
vester geweest was? Als het kleine meisje,
dat nu een engel moest zijn, omdat ze op
aarde braaf geleefd had, eens werkelijk zijn
beschermengel werd, die ook hem later naar
den hemel moest brengen? Als.... als... hij rich
eens beterdeeen goede jongen werd
Maar een jongen, als Sylvester, die altijd
meer kwade dan goede voorbeelden had ge
had, die was opgevoed door een slechten
vader en een ruwe, domme grootmoeder,
betert zk*h niet zoo spoedig. Op oogenblik-
I ken, dat hij dacht aan zijn zonderlingen
I droom, liet hij vaak het stelen, kwelde peen
dieren en plaagde geen ongelukkigen. Maar 't
volgende oo gen-blik baalde hij zijn schade
weer dubbel in. Dan kwam de lust om kwaad
te doe® weer met kracht boven. Dan dacht
hij niet aan St. Svlvester, noch aan ziin be
schermengel. Zoo was 't ook gebeurd, dat hij
kort voor Oudejaarsavond, uit puren plaag-
lust, het reeds half-voltooi de werk bedierf
van een arme, vlijtige kantwerkster, die in
't steegje, waar ook Sylvester's hut stond,
woonde.
1 Triene, zoo heette de oude kantwerkster,
was de eenige geweest in heel het buurtje, die
zich het lot van Svlvester aantrok. Zij had
hem. toen bij nog klein was, en van den hon
ger schreide, zoo vaak een boterham toege
stopt. Er toe® nu de jongen grooter w»rd, en
7e met angst zag, dat het eens verkeerd met
hem zou afloopen, toen had ze hem, met de
boterham, ook vaak een vermaning gegeven.
Nu, de boterham was Svlvester altijd wel
kom. maar de vermaningen verveelden hem
op den duur. En toen hij nu op dien nood-
lolligen dag weer voorbij Triene's hut kwam,
zat de oude vrouw aan het venster voor haar
kantkussen en liet met haar bevende vinger*
de klossen zóó vlug door elkaar slingeren, dat
Sylvester onwillekeurig bleef staan en er naar
keek. 't Oudje had hem vriendelijk toegeknikt
en gezegd: „Kom binnen. Sylvester, ik heb
nog een boterham voor je."
En Svlvester was toen haar hut binnenge
gaan en ston<d nu in 't kamertie Daast het
kantkussen. Nu legde Triene de klossen neer
en stond op om in *t keukentje de boterham
te gaan holen. Maar 't ongeluk wilde, dat ze,
vóór ze heenging. Svlvester weer een geduch
te vermaning gaf. Dit beviel den knaap beele-
maal niet. en nauwelijk was het vrouv.iie in
haar keuken, of Svlvester nam de klossen,
rukte e® trok de draden in en door elkander,
e® liaspelde daarna de klossen zoo schots en
scheef door elkaar, dat er geen ontwarren
meer mogelijk was. „Zie het nu maar weer
te ontwarren, oude zemelkous", mompelde
hij, en liep, voordat het oudje binnen was ge
komen, de hut uit.
Heel in de verte hoorde hij de kantwerk
ster jammeren. Het fijne werk, waarop ze
1 weken getobt had, was geheel bedorven!
De buren uit het steegje hadden sinds dien
|dag nog meer hekel aan Sylvester dan voor
heen. zoodat de knaap zich eenige dagen niet
I overdag buiten de deur van zijn hut durfde
te vertoonem
Zoo kwam Oudejaarsavond, en toen Svl
vester dien nacht rillende van koude op zijn
stroozak lag, stond op eens zijn bescherm
engel voor hem. „Sylvester", begon hij, „kunt
ge met een gemst geweten op het afgeloo
pen jaar terugzien?"
«Ja", lokte Sylvester. ..En nu mag zeker
mee naar den hemel, nietwaar? Ge zijt immers
gekomen om mij te halen?"
„Ja, Sylvester", sprak de engel met treurige
stem, „wel ben ik gekomen om je te halen.
Maar meenemen kan ik je niet...."
„Waarom niet?" vroeg Sylvester.
„Hoe kan ik een wrecden, leugenachtigen
knaap voor God's troon brengen?" vroeg de
engel. „Neen, Svlvester, wordt eerst een beter
mensch, en maak goed, wat je misdreef in het
afgeloopen jaar....." En zonder iets meer te
zeggen, vloog de engel naar den hemel terug.
„Waar is mijn petekind?" vroeg St. Sylves
ter, toen de engel was gekomen.
De engel sloeg de ooge.i neer en weende
En St. Sylvester, die begreep, dat zijn pete
kind nog niet van zijn. ondeugden genezen
was, zuchtte.
Een moeilijke tijd had Sylvester doorge
maakt. 't Leven was dit jaar zoo zwaar voor
hem geweest. Zijn grootmoeder was gestor
ven. zijn vader zat in de gevangenis, en hém
had men niet alleen uit de hut, maar zelfs uit
't steegje verjaagd. Men had nog altijd een af
keer van den knaap, die, uit puren moedwil
het werk van de oude kantwerkster beder
ve a had. Nu zwierf Svlvester reeds sinds we
ken dakloos rond; niemand wilde hem, deD
zoon van een dief, in huis hebban.
't Was op Oudejaarsavond, dat de knaap
afgetobd en *half ziek van den honger, een
srirtTttplaats in een der mergelgroeven gevon
den had. „Hier zal mijn beschermengel wel
ni t komen," dacht hij Maar zie. toen hij daar
zoo moe en zoo treurig lag, stond de engel
op eens voor hem. „Sylvester", begon hij, „jc
peetvader heeft mij weer naar de aarde ge
zonden
„*k Ben nog wel lang niet zoo braaf als ik
zijn moest," sprak de "knaap, „maar "k ben
ziek en zoo moe van het rondzwerven, zon
de- ouders, zonder vrienden en zonder dak
Overal word ik verjaagd als een wild dier.
„Kunt ge met een gerust geweten op hel
afgeloopen iaar neerzien?" vroeg de enpel.
Neen", sprak Silvester eerlijk, ,/k Was
wel niet wreed, en Tc plaagde geen menschen
cn gpen dieren, en wel gaf ik het brood, ter
wijl ik zelf honger had aan den blinden be
delaar, maar k had dit brood gestolen. En de
klossen van Triene, de oude kantwerkster
heb ik ook nog niet ontward. Maar toch zou
'k zoo graag de aarde willen verlaten. *k Ben
*oo moe, zoo heel erg moe
„Arme Sylvester", sprak weer d<e engel en
hij keek den knaap bemoedigend aan, ,.j'
bent wel een beter niensch geworden, want
je jokt niet meer, en je hebt je brood wegge
geven. Maar toch mag ik je nog niet meene
men. Kijk, Sylvester, je gaf het brood, terwijl
ie zelf honger had, aan den blinden bedelaar
Dat zou werkelijk een goede daad genoemd
kunnen worden, als je het brood met werken
verdiend, en niet gestolen had."
Svlvcsrter boog het hoofd. „Ja, t Is waar."
sprak hij. „En k zal mijn best doen om goed
te worden."
„Dat zult ge worde®, Sylvester," sprak de
engel, e® thij vloog naar den hemel terug.
„Uw petekind is op den goeden weg, va
dertje Sylvester**, vertelde de engel dien
nacht aan St. Sylvester.
St. Sylvester knikte tevreden. Hij was nu
gerust. De engel weende niet meer.
Na dezen laatsten Oudejaarsavond, was dr
lust tot werken bij de® vroeger zoo luien Syl
vester ontwaakt. Hij ging naar het dorp, waar
hij geboren was. ter*ug, en vroeg om werk
Maar men jouwde hem uit, en riep*
„We dulden geen zoon van een dief onder
oas!" En toen hij er van sprak, dat hij alles
wat hij vroeger micdreven had. weer wild
goedmaken, en dat hij zou beginnen met de
klossen van de kantwerkster te ontwarren
toen lachte men ham uit. en riep weer: ,.De
klossen behoeven niet ontward te worden, nu
pr geen booze knaan is. die ze dooreen has-
pell En toen ze dit gezegd hadden, joegen
•/.e de honden op *hem af en vedboden hem
in het dorp lenig te komen.
Moedeloos liep -nu Svlvester naar de groote
stad tenig Daar bleef hij. Soms verdiende hi:
wat met pakjes dragen. Dan weer hielp bi'
de koeien voortdrijven, en op de mirktdager
hield hij de paarden vast voor de boeren, dii
in de herberg zaten Maar meest leed hii hon
ger, want stelen wilde hij niet meer. En hi"
was zóó bl°ck en zóó mager, dat oe straat
kinderen hem uitlachten en lhem met vuil
steenen wierpen. En dit alles verdroeg Syl
vester. „7e hebben er het recht *op", mompel
de hij. .Uk plaagde vroeger zoo vasK nrmc
weerlooze lieden Nu plagen zij mij, dat ic
mijn straf, en ik heb die straf verdiend
tWas kort voor Oudejaarsavond, toen Syl
vester weer mocgcplaagd en hongerig et
droef door de straten zwierf, dat men riept
„Er is brandl Er is brand in een van de k»
zernehuizen op de groote gracht!"
Mug liep Sylvester met de menschcnmass*
mee. hij wilde ook naar den brand kijken.
Wellicht viel er déér iets voor hem to doen.
Heel de bovenverdieping van het 'hooge ge-
bo*uw brandde reeds, toen Sylvester er aan
kwam. Maar de brandweer was nog met ge
komen.
„Zijn alle menschen gered?" vroeg Sylves
ter aan een vrouw, die naast hem stond.
„Nee®", sprak de vrouw bijna schreiend,
„de twee jongens van Manus, den voddenra
per, zijn nog boven; ze z;jn in d.» achterkamer
op de vierde verdieping, en de trap brandt
al; ze kunnen niet gered worden, vóórdat de
brandweer is gekomen
Sylvester schrikt. „De jongens van Manus,"
denkt hij. „de twee boefjes, waarvan hij al
tijd t meeste te lijden had. sinds hij gekomen
was in de groote stad! De jongens, die hem
uitscholden cn met vuil en steenen wierpen 1
Zijn die nog boven!"
Maar Sylvester bedenkt zich niet lang. Met
vaart duwt hij de menigte op zijde, holt ^het
huis binnen cn klimt de brandende trap op.
Op de derde verdieping komt een dichte rook
wolk hem tegemoet, maar moedig klimt hij
duor rook en vuur naar dc vierde verdieping,
waar hij de jongens hoort schreeuwen om
hulp. Want ook daar brandt de zolder reeds,
en de vlammen lekken met vurige tongen het
oude behang. Spinnen, m'uizen cn ander ge
dierte zoek reeds een uitweg. Maar Sylvester
staat daar. en weet niet wat hij met de beide
iongens moet aanvangen, want nu brandt de
trap reeds. Daar hoort hij opeens *het geratel
van wagens, 't is de brandweer, die eindelijk
gekomen is. Maar hier op de achterkamer
kunnen ze niet gered worden Hij moet de
voorkamer zien te bereiken, dan eerst zijn
ze gered. Vlug trekt hij nu de jongens met
zich mee de kamer uit, voorhij de brandende
trap, en heeft weldra zonder moeite de voor
kamer bereikt Maar ook dóér brandt reeds
't plafond, en de glasruiten zijn gesprongen
Die ruiten brengen Svlvester tot bezinning;
hij slaat ze sluk en roeot naar benedien: „vangt
de jongens van Manus op!"
Eenige oogenblikken later zijn de jongens
behouden heneden. maar Sylvester ligt roer
loos in de brandende kamer op de® vloer...
Op Oudejaarsavond ligt een met brandwon
den overdekte knaap in ce® der helderwitte
bedde® van het groote ziekenhuis, 't Is Syl
vester. Juist fruigt een pleegzuster zich over
hem hce®, en vraagt: „Heb je nog erge pijn,
mijn arme. dappere jongen?"
„Neen. zustier, niet zoo Hiéél erg", fluistert
de knaap. „Maar zijn de jongens va® Manus
niet gewond? 't Zou zoo jammer zijn, als ze
zich bezeerd hadden
„Neen, die kwamen ongedeerd beneden,
beste vent", zegt de zuster. „Maar kom, ga nu
wat slapen!"
„Tk Kan niet slapen, zuster," zegt weer Syl
vester. „Mijn beschermengel moet vanavond
komen. Maar ik heb dc klossen van oude
Triene nog niet ontward. N® zal hij mij nog
wel niöl meenemen, wel. zuster?"
De zuster kijkt hem medelijdend aan; zo
zegt niets, want ze ziet maar al te goed, dat
Sylvester niet lang meer op de aarde zal blij
ven.
„Als mijn beschermengel komt, zeg hem dan
dat Ik niet gestolen heb. en dat ik de klossen
ook wel zal ontwarren," zegt hij weer tot de
zuster. Dan 6luit hij met moeite zijn pijnlijke
oogleden en slaapt in
„Vadertje, van avond breng ik uw petekind
mee", sprak vroolijk de kleine engel tot St.-
Sylvester, toen hij gereed stond om met de
andere engelen op de aarde neer te dalen.
Vriendelük knikte St -Sylvester hem toe.
,röoe dat lieve bode!" zegt hij.
N*u daalt de kleine engel vroolijk naar de
narde. Hij dringt in het groote ziekenhuis en
zet zich neer naast Sylvester's bed. Bij dit bed
staat ook de pleegzuster, en zij weent. Maar
de kleine engel weent niet. hij streelt met zijn
koele, witte vleugels langs Sylvester's gloeiend
hoofd cn zegt tot hem: „Nu kom ik je halen,
Sylvester! Nu mag je mee naar den hemelI
Kom. je peetvader wacht je!"
„Maar 'k hri) de klossen nog niet ontward,"
stamelde de knaap, „de klossen van
.Toch neem ik je mee" sDrak de engel,en
hij nam Silvester's ziel en vloog er mee naar
den hemel.
En St Svlvester kwam hen tegemoet, en
snrak: .Welkom, miin petekind!" En toen
leidde hij zelf den knaap voor God s troon.
Tante Joh.
Vriend Mops laai zijn por'rat sch Ideren.
jpWilt u vooral voor een goed-gelijkende, vriendelijke uitdrukking zorg dragen?
vraagt h\j aan den schilder.
Een klein geldstukje in een
glas slaan.
Men neemt een servet, draalt dat In een
rol van 30 centimeter lengte stevig ineen,
zet het recht overeind in een wijnglas, zoo
dat ruim da helft boven het glas uitsteekt
en legt boven op de rol een geldstukje.
Nu houdt men met de linkerhand het glas
vast en slaat met de rechterhand ster g met
een stok tegen bet servet. Dit zal eindelijk
uit het glas springen en het geld in gise
vallen.