(jooi* de Deugd.
Juffertje Ongeduld.
Naar het Engelsch van F. S. HOLLINGS.
Vrij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK I.
De komst van Tante Hilda.
„Patty 1 Patty dan toch! Zit nu alsjeblieft
eens één oogenblik stil. Hoe kan ik anders je
haar borstelen? 't Is toch al zoo weerbarstig.
En je houdt je hoofd geen seconde stil. Daar
gaat het weer! Zou er wel ooit een meisje ge
weest zijn, dat haar naam zoo weinig eer aan
deed als jij?"
„Ik kan toch niet helpen, dat ik zoo heet,
Juf! Als ik mijn eigen naam had mogen kie
zen, had ik vast een anderen genomen, want
ik vind hem heelemaal niet mooi!" riep
Patience Thorton uit, een meisje van twaalf
jaar, terwijl zij haar dikke krullen met een
ongeduldig gebaar schudde.
Vóór ik echter verder ga, moet ik jullie
eerst eens iets over dion naam vertellen.
Patience is een Engclsche naam en beteekent
geduld. Nu paste die naam heelemaal niet
bij de heldin van ons verhaal, want al was
Patience zij werd bij afkorting Patty ge-
tot welke vreeselijke dingen ongeduld leiden zul je ten slotte overwinnen.'
kan;" en er gleed een schaduw over haar lief„Tante, u praat er over, alsof geduld een
gezicht. „Ik kan het haar zelf niet goed heldenfeit is ja toch, ik begrijp het een
vertellen, doe jij het echter eens. Hilda. Zij held, die geduldig zijn lijden draagt, of zoo-
bederft er letterlijk alles mee. Zij maakt nooit als u bent geweest, een verpleegster, die zie-
een teekening af hoewel zij toch werkelijkken oppast. Maar dat geldt toch niet voor mij
talent heeft. Het is zoo jammer, want zij heeft in zulke kleinigheden, als waarover Tante en
zooveel liefs en hartelijks. Je hadt haar. Juf het altijd hebben."
eens moeten hooren na de revue, toen een van„Lieve kind, je moet met het kleine begin-
de kennissen Eliot bij David vergeleek. Patty nen. wil je eens het groote bereiken. Als je je
somde dadelijk een heele lijst van groote man- geduld in het kleine geoefend hebt, zal het
nen op, die klein van postuur waren vanaf groote wel volgen. Maar kijk, daar komt
Julius Caeser tot "Wellington, Napoleon en Lucie naar ons toe, laten we haar tegemoet
generaal Gordon toel 't Lieve kind! Ik had gaan."
(Wordt vervolgd.)
niet den moed haar het zwijgen op tc leggen,
want ik wist, dat ze z ij n grootte verde
digde."
„Zij schreef mij, dat Oom Arthur er van top
tot teen als een militair uitzag."
„Ja, ja, ze meent het goed. Het is een lief
kind met een warm hartje en wij verwachten
veel van je invloed op haar," zei kolonel
Eliot, terwijl hij opstond om met de jongens
naar een match tc gaan.
„Ja, ze is een lief kind," herhaalde mevrouw
Da knorrige Uil en het
geroofde E9fjea
(Een sprookje.)
noemd een lief kind met een gevoelig, duld."
Een uil, dien kennen jullie wel, maar weet
je ook wat een Elfje is? Niet? Nu dan. Ellen
j waren naar het volksgeloof der oude Ger-
manen. Kelten en Scandinavièrs een soort
..I vriendelijke geesten, ook wel goedaardige
Eliot. „Maar Hilda, ik wilde nog even mijn Wezentjes, die een menschclijke ge-
brief aan haar moeder afmaken, vóór dat de <jaanie jijden
mail vanavond vertrekt. Je wilt zeker liever j In een grool*bosch stond op een open plek
de volgende week schrijven, als je Patty beter pen prachllge hooge boom. Ver breidde hij
hebt gadegeslagen. Ga nu maar naar het arme zjjn takken ujt, en menig vogeltje bouwde
kind toe. Zij vergaat natuurlijk van onge- daartusschen zijn nest en kweelde er zijn lied.
warm hartje, geduld behoorde niet tot haar
deugden. Ja, zij bezat deze eigenschap heele
maal niet en was zóó ongeduldig, dat haar
Heerlijk gras en zacht mos bedekten den bo-
Patience was hel oudste en eenig overge- dein rondom hem en daartusschen schoten
bleven kind van Lord Ennisley en Lady Con- bonte veldbloemen en sierlijke varens welig
stance, zijn Engclsche vrouw. De Iersche edel- 0p
oudere neefjes haar dikwijls plagend „Juffer- man bezat slechts een klein, verarmd land-1 stil en eenzaam was die plek. Zelden kwam
tje Ongeduld" noemden. fioed en was indertijd genoodzaakt naar de ftr een houthakker of een jager voorbij, maar
„Maak alsjeblieft wat voort. Juf! Ik wou West te gaan. Daar had hij nu een aanzien- tusschen het hooge gras gleden de slanke ha-
mijn goudvisch voeren hij praat Fransch lijke betrekking, doch het klimaat was er heel gedisscn met haar schitterende oogjes; tegen
en dat beteekent, dat hij honger heeft en ik ongezond. de lange halmen klauterdeD bedrijvige ke-
wou ook nog even naar de konijnen gaan I De dood van drie kinderen en de scheiding vers omhoog, bonte vlinders fladderden van
kijken" 'van het eenigc kind, dat hun nog ovcrgeblc-j "oem tot bloem en nijvere bijtjes zelfs had-
„Wat ben je toch een grappig kind, Paltyl yen was. waren een groot verdriet voor de Jcn den WCE yan "!SJe naar d«e Plliats
Wie heeft er nu ooit gehoord van een goud-ouders. De kleine Pattv was naar de oudste wete,n ,le vini; Dlt a^es za£... eenzarne
visch, die spreken kon en dan nog wel zuster van haar moeder gestuurd, want haar ™andclaar. die deze plek voorbij ging, maar
Fransch?" ouders durfden haar leven niet in de waag- daa[ ™S.tOC.h lel*'. J"* mCt zag en dat
„Maar dat doet hij toch werkelijk, Juf. schaal stellen door haar bij zich te houden. ee aai ïg was.
Luister maar!" zei Patty, terwijl er heldere, Het buiten, dat kolonel en mevrouw Eliot be-' a e^aan a e? J?!11 J?as
hooge tonen uit de aangrenzende kamer klon- woonden, was dicht genoeg bij de stad gele-1 w' nin-rv A.: Fl'fon
ken. Aoit-Asie!" Dat is toch, „Auguslus-Azic" ge„ dat er dagelijks een onderwijzeres kwam verboden aan de Elfen zich
in het Fransch. O Juf, ben u n o g niet klaar? 0m de kinderen les te geven. aan dc mensche> ,e vcrt00Qea; zij haddeu er
Mijn haar wlI ,och met glad worden; en wat „O Tante dacht dat u nooit buiten zou ook he( heel lus, in wJanl de men.
komt het er op aan? komen! Kijk, ik heb dit takje brem voor u ge-1 schen kwamen haar hecl gr00l voor en boe.
„Zeker komt het er op aan. Je tanle zei plukt. Wat staat het mooi op uw blauwe <„hrii, in F„n
gisteren nog tegen me, dat je haar aan de japon!" riep Patience uit, terwijl Juffrouw
koffie zoo slordig zat. Je weet wel, dat dat Lacy de brem op haar japon bevestigde,
tn ij n schuld niet was." „Maar ik zou het nooit zoo mooi kunnen op-
Dit beroep op Patty's reclitvaardigheidsge- steken, als u dat doet. Als ik zoo iets doe, prik-
voel had meer uitwerking. Zij bleef nu zoo ken de bloemen altijd of vallen zij. O Tante,
goed als stil zitten, terwijl haar haar verder, wat is het toch heerlijk, dat u er weer bentl"
geborsteld en het lint er om heen gestrikt En Patty sloeg haar arm om Tante heen
werd. Toen nam zij haar hoed en ging naar en keek haar met haar groote, sprekende
huiten. Zij zocht de konijnen op, bracht frisch oogen aan.
groen voor haar goudvisch mee en kwam „Dwaas kindje! Alsof jc hier nog geen
weer binnen, juist toen de koffiebel geluid speelkameraadjes genoeg hadtl En je hebt
werd. nog niet eens gevraagd, of aardbeien even-
Toen zij de eetkamer binnentrad, wachtte goed op mijn arme japon staan als brem."
haar daar een verrassing. Behalve haar tante, „Tante, u bedoelt toch niet, dat ik uw japon
zemden haar schrik in. Een bloemklokje
diende haar lot hoedje, een wilde aardbei of
een braam en een druppel dauw was voldoen
de voor een maaltijd en een paddenstoel dien
de haar tot tent.
De drie Elfjes waren zusjes en heetten Lili,
Rosi en Minni. Zij leidden een prettig leventje
en hielden heel veel van elkaar. Zij deden al
lerlei vroolijke spelletjes en waren bekend en
bevriend met alle dieren, die in het bosch
leefden. Zij mochten haar woonplaats niet
verlaten, omdat zij nog heel jong waren. Zoo
luidde het gebod der Elfenkoningin en alleen
als zij gehoorzaam waren, mochten zij 's win-
ters, als het in het bosch ruw en koud was,
mevrouw Eliot, haar oom, kolonel Eliot, een bedorven heb of dat u er wat om geeft? Nee, in het rijk der Koningin komen slapen en
krijgshaftige figuur met een groot litteeken op dat weet u wel beter. U bent boven zulke din-
de rechterhand, en een rij jongens en meisjes,gen verheven."
was er een gast, een lange, nog jonge dame „Dat is een twijfelachtig compliment,
met donkere oogen. Patty slaakte een kreet Patty, je denkt toch niet, dat lk slordig of on-
van blijdschap en omhelsde haar tante on- verschillig ben?"
Stuiraig. I „Lacht u me maar niet uit, Tantetje. Ja,
„Tante Hilda! "Wat heerlijk, dat u er bent." toch wel, want ik hoor u zoo graag lachen.
„Je laat Tante bijna stikken," zei kolonel 't Is heel anders dan het gichelen van de jon-
Eliot lachend. gens. Misschien zijn het geen speelkameraad-
„Wat wordt je toch groot, lieve Patty," riep jes, die ik noodig heb, maar iemand, die me
Tante Hilda uit I raad geeft," voegde Patty er gewichtig aan
„Ja, zo groeit eigenlijk te hard," merkte toe.
mevrouw Eliot op. „De meeste menschen zien „Kom Patty, je hebt zoo'n heerlijk leventje,
haar voor ouder aan dan zij in werkelijkheid Natuurlijk kan niemand geheel de plaats van
is." I je ouders innemen, maar behalve dat je graag
„En hel verstand komt niet voor de jaren, bij hen zoudt willen zijn, heb je toch wel het miJ kinderen. Heel zelden heb ik een
hè Patty?" zei haar oom. „Maar ik geloof, dat heerlijkste, vroolijkste leven, dat zich denken1 J 03wW?fr°1m ™?et*n alJdercn dan
je er een voorgevoel van hadt, dat Tante laat." pret maken? Wacht ik zal jullie dat dansen en
kwam: je haar zit werkelijk eens netjes." „O ja, ik houd dolveel van Oom en Tante,' Hierop vloog hij eens-
,.Ik heb het Juf gisteren gezegd." hernam maar zij hebben zoo dikwijls wat op mij aan1 »'n^vtn^.me Z'Jn aUNV ■•e
mevrouw Eliot. „Ga maar naast Tante zitten, te merken. De kleintjes zijn schattig. De jon-1 nesl 1 er mee naar 71'n
Patty, en begin maar. Straks kun je wel met gens zijn soms welleuk maar zij noemen mij, Met on|zetu hadden alle E]fen hel fl
_.e" m.^en,T!" in hun midden zien verschijnen. Zij
droomen.
Dikwijls kwamen er in mooie, heldere zo
mernachten een heele schaar vroolijke Elfen
op den rug van groote kevers aangevlogen
Wat ging het er dan lustig toe! De Elfjes
zweefden op en neer, de kleine glimwormpjes
zorgden voor illuminatie en de krekels en hom
mels vormden het orkest voor de dansmuziek.
In een mooien nacht was er weer bal. Ieder
een was vroolijk; alleen een oude uil, die bo
ven in den boom zat. ergerde zich over de
algeineene vreugde. „Wat een lui en onbe
schaamd gespuis! Dat heeft niets anders te
doen dan te lachen en te dansen, terwijl ik
mij moet afsloven om voedsel te vinden voor
Tante pralen."
Patience had
rr tc?,n eT.eI\a.1SOv ze Tante !°u',cn aUi}d efger' Ik weet dat ik, weenden en klaagden over het ongeluk dat
Ehot moest vertellen dat het haar eigen heel ongeduldig ben. Het- ongeduld van er pebcurd was Het ,e wcend<fa de'Ius.
sciiuid was, als haar haar niet netjes zat en Patience is hier in huis spreekwoordelijk. Hetjes Lili en Minni
niet die van Jut. Doch haar Tante was reeds maakt, dat ik mijn naam niet kan uitstaan." ,.0ch", zei Lili,'terwijl zij met een rozeblad
in druk gesprek met haar zuster en daarna „Maar Patty, ik vind het heel naar om te haar roodgeschreide oogjes droogde wat
begon Tante Hilda met de jongens te praten, hooren. dat je je naam niet kunt uitstaan. 1 moe(en we toch doen om ons zusje te helpen"
Patty verlangde er naar Tante Hilda voor Weet je dan niet hoe lief hij ons allen is? Hoe zullen we te weten komen, waarheen hel
zich alleen te hebben en gezellig met haar te Zelfs mij, die nooit mijn moeder gekend heb? monster haar gesleept heeft?"
kunnen babbelen. Zij beschouwde Tante We hooren hem nog zoo graag in ons mid-1 ..Ik zal haar gaan zoeken", zei het glim-
Hilda eigenlijk als h a a r tante, omdat zij bij den." wormpje; ,.ik zal met mijn lantaarntje heen en
hen in huis was geweest, toen liaar ouders in „O Tante, ik wilde u geen verdriet doen. Ik weer vliegen, tot ik haar gevonden heb."
Engeland woonden. En Tante Hilda was zoo- wist niet, dat u om mijn naam gaf, omdat I ..O. doe dat, doe dat!' smeekten de zusjes;
veel jonger dan haar zusters, dat zij meer een u uw moeder niet gekend bebL En het lijkt' „maar misschien heeft het ondier onze lieve
oudere zuster voor Patty was. heel hard, een naam als Patience te moeten Rosi al omgebrachtl" voegden zij er snikkend
Het leek Palty, dat er nooit een eind zou dragen, omdat Grootmoeder zoo heette. De aan toe.
komen aan de koffietafel. Toen zij de schaal menschen vinden het. geloof ik, altijd veel
met aardbeien op haar plaats zette, deed zij erger van me, omdat ik zoo heet. Als ik maar
dit zoo haastig, dat zij er een paar liet vallen een ol anderen mooien naam had als Melanie
op Tante Hilda's lichlblauwen japon. of Hortense t Dan zou ik er niet altijd mee in
„Patty, Patty, wat ben je toch weer onge- botsing komen. Maar Patience! Tante isate 1 Ren 'oe, ..hier breng ik je wal om mee te
duldigl" riep mevrouw Eliot uit. „Je bent maakt mij er een verwijt van en de jongens spelen; maar om te eten is het niet; ik waar-
weer het tegenovergestelde van je naam." lachen mij er om uit. Ik zou veel liever Mela- schuw je, en om te vernielen is het ook niet.
„Het is niet erg; ik geloot niet, dat het een nie ot zoo iets heeten." Wie dat vergeet, krijgt met mij te doen."
vlek is," zei Tante Hilda vriendelijk. De jon- „Ik geloof, dat de jongens je even goed zou-1 'nnae uilcn keken met zulke groote oogen
gens begonnen te giebelen en mompelden iets den uitlachen, als je Hortense of Melanie h(>t F-"ic aan- dat zij er bang van werd. en
als „Juffertje Ongeduld," maar Connie, May heette," zei Tante Hilda, die nu zelf begon te al,e drie wilden het tegelijk in hun klauwen
en Lucie bleven ernstig. lachen. „Misschien zelfs nog meer." nemen. „Wacht, ik zal je!" riep de oude uil
„Ik kan ook niet helpen, dat ik zoo heet," I „Ja maar, Tante, ik zou toch heusch zoo l,oos- .■iulIie behandelt dat kleine ng veel te
zei Patty voor den tweeden keer dien dag, graag anders genoemd willen worden Dot h-Td'handig", en hij pikte er met zijn snavel
terwijl zij een kleur kreeg. gebeurt toch wel meer. Ellen Porker wordttin„k<; cn rechls los-
„Maar je kunt toch wel helpen, dat je je thuis altijd Lily genoemd en Angclique Born1 Schreeuwend sloven de jongen uit elkaar
naam zoo weinig eer aandoet," zei Tante Kate laat zich May noemen i Pn Fosi maa'I,e van de gelegenheid gebruik
Eliot- „Ik houd er heelemaal niet van, namen te do?r in een dirP?, spifel va.n dcn "nw,r tP
„Het is zoo jammer," ging zij -voort, toen veranderen," antwoordde Tante Hilda met1 lPen' waai' de uilen haar met bereiken kon
<ïe kinderen de kamer uit waren. „Patty is haar vriendelijk lachje, dat Patty zoo graag
xoo'n lief, hartelijk kind, doch haar ongeduld zag. „En in allen ernst, lieveling, ik vind het
bederft alles het maakt haar naam tot een veranderen van namen een verkeerde
De uil was intusschen met de I?ine Rosi
naar zijn woning gevlogen. Dat was een koud,
donker cat in een muur en daar zaten drie
jonge uilen in. „Hier", riep de oude den jon-
bespotting. Ik wil niet voortdurend aanmer- woonte. Zij werden ons door onze ouders ge-
Icingen op haar maken en toch hindert het geven en dezen wilden graag, dat we zoo ge-
ttij, dat haar jurken en haar haar altijd zoo noemd werden. Een naam afkorten is natuur-
«lordig zijn. Lucie en Connie spelen toch ook, lijk iets anders. We noemen je graag Patty;
maar zien er veel netter uit. Ze is veel grooter dot klink gezelliger cn herinnert toch aan je
en babbelt meer, zoodat zij natuurlijk meer eigenlijken naam. Weet je, wat ik eigenlijk
opvalt. I vind, Patty? Dat Jc naam je telkens moest
„Ja, dat ls ook zoo. Maar Kate, ongeduld is waarschuwen."
•en fout, die zooveel kinderen hebben." „Ja Tante, dat is alles goed en wel, maar
„En volwassenen ook," mompelde kolonel met zoo'n lastigen naam gaat dat heusch
Eliot. i niet."
„Ja, maar Hilda, bij haar is het toch al heel „Kom, waarom niet? Je kent toch het
iterk. En daarbij moet je niet vergeten, dat zij spreekwoord wel: geduld overwint alles? Ik
een eenig kind en wel wat verwend is. De begrijp, dat het heel moeilijk voor je is, maar
;*rme Constance heeft haar alleen ook maar daarom moet je juist je uiterste best doen.
©vergehoudeiL niemand weet beter dan ik, Tracht lederen dag geduldiger te worden, dan
den.
Daar zat ze, bibberend van kou. den ge-
hcelen nacht door en dacht schreiend aan haar
zusters, aan haar lekker zacht mosbedje en
aan het vroolijke leven onder den groenen
hoorn. Ach! wat was het akeli« in dien kou
den harden muur te zitten! Zij kon van droef
heid den geheelen nacht geen oog dicht doen
Daarbij zongen de uilen huiveringwekkende
liederen van kleine vogels, die zij met hun
snavels wilden doodpikken en van muizen, die
zij met huid en haar hadden opgegeten Maar
aan alles komt een eind en zoo kwam er ook
aan dien vreeselijken nacht een eind. De zon
ging op, de uilen zwegen, een zonnestraal viel
juist in de scheur, waarin het Elfje zat; zij
werd warmer, voelde zich beter, sliep in en
droomde, dat zij weer bij haar zusjes was.
Zoo vond haar het glimwormpje, dat einde
lijk het spoor van Rosi gevonden had. Het
sloop op haar schouder en gonsde zacht:
„Wees getroost, er zal hulp komen!"
,,Dat was een heerlijke drooml" zei Rosi,
toer zij ontwaakte. Het glimwormpje was zoo
snel mogelijk naar dc zusters teruggekeerd om
haar de blijde tijding tc brengen, dat Rosi ge
vonden was.
„Dank, duizendmaal dank, lief glimwormp
je!" riepen Lili en Minni; ,,maar hoe bevrijden
wij nu ons zusje uit haar akelige gevangenis?"
,,Ja, dat weet ik werkelijk niet", zei het
glimwormpje; „maar als ik u van dienst kan
zijn, hebt gij maar te spreken," en daarmede
sloop het in hel groene mos bij de woning
der Elfen, want het was heel moe van al dat
heen en weer vliegen.
Diep in gedachlten verzonken cn met be
droefde harten zaten Lili en Minni weer bij
elkaar. Op eens riep Minni: „Daar valt mij
iets inl"
,,Nu. wat dan?" vroeg Lili gretig.
„Herinner je je niet," was het antwoord,
„dat de koningin ons veroorloofd heeft ook
menschen om hulp te vragen, als wij in groo-
ten nood verkeeren?"
,,Ja, maar hoe moeten we dat aanleggen?
Waar is een mensch, dien wij om hulp zou
den kunnen vragen?" vroeg Lili.
„Zie je daar ginds dien jager niet aanko
men?" zei Minni; „zouden we het hem dur
ven vragen?"
,,Den jagei?" vroeg Lili angstig, ,,ik dacht
dat alle groote dieren in het bosch bang voor
hem waren."
De jager ging recht op den hoorn af, ging
er onder zitten, haalde zijn ontbijt uit zijn wei-
tasch en liet het zich goed smaken. Zijn hond
lag naast hem en kreeg van tijd tot tijd eeD
vriendelijk woord of een stukje.
„Die jager is geen kwaad mensch", zei Min
ni; „ik zal hem aanspreken."
Mijnheer de jager!" riep zij met haar fijn
stemmetje, mijnheer de jager 1"
De jager keek verwonderd rond en zei la
chend: „Ilé, wat is dat voor een wonderbaar
stemmetje? Wie spreekt er tegen mij?"
„Een arm Elfje, mijnheer de jager, dat zich
in groote moeilijkheid bevindt; zou ik u iets
mogen vragen?" antwoordde Minni.
..Zoo, aim Elfje, laat maar eens hooren",
zei de jager. „Ik help gaarne iemand als ik
kan en vooral een Elfie, want dat is iets nieuws
voor mij. Ik heb in mijn leven nog nooit een
Elfje gezien."
„Zien moogt ge mij ook niet", zei Minni, ,,ik
mag alleen maar met u spreken."
,,Zoo? Spreek dan maar," zei de jager, ter
wijl hij zijn oor naar den kant keerde, van
waar het stemmetje kwam.
Minni vertelde nu heel bedroefd, hoe haar
zusje door den uil geroofd was en nu zeker
in het akelige uilennest zat en dat zij en Lili
niet wisten, hoe zij hun arm, lief zusje zou
den kunnen bevrijden, als de jager haar daar
bij niet hielp.
„Och, mijnheer de jager, als u zoo vriende
lijk zoudt willen zijn haar te halen, walt zou
den we dan weer gelukkig zijn!" voegde zij
er smeekend aan toe.
,,Nu, dat wil ik wel doen", zei de jager;
..waarom zou ik jullie niet helpen, arme klei
ne Elfjes? Maar hoe zal ik je zusje vinden, als
ik haar niet zien mag en ook niet weet, waar
ze zit?"
,,0, glimwormpje zal u den weg wel wijzen,
als u vanavond hier weer wilt komen", ant
woordde Minni.
,,Goed", zei de jager, „tegen den avond zal
ik weer hier zijn."
Hierop nam hij zijn geweer en weitasch en
liep, door zijn hond gevolgd, het bosch ver
der in.
..Ik wou dat het al avond wasl" zuchtten
Lili en Minni.
De dag kwam hun verschrikkelijk lang voor
en wei honderdmaal keken zij, of de zon de
sltammen der boomen nog niet rood kleurde.
want dat was het laatste wat de zon in het
bosch deed. Eindelijk begon de schemering in
te vallen, de jager kwam en het glimwormpje
verscheen ook mert zijn lantaarntje om hem
den weg te wijzen. De Elfjes verzochten den
jager, het glimwormpje nu maar te willen
volgen en deze beiden begaven zich dus op
weg.
,,Ha", zei de jager, toen zij pas een klein
eind hadden afgelegd, ,.ik hoor al waar mijn
heer dc uil zit; hij zin^t zijn avondlied reeds."
Zachtjes sloop hij voorwaarts. Hij zag den
ouden uil op een dooden boom zitten, die dicht
bij den vervallen muur stond, legde zijn ge
weer op hem aan, schoot en de uil viel, doo-
delijk getroffen, uit den boom naar beneden.
Glimwormpje vloog nu naar de scheur in den
muur, waar het Elfje zich in had verscholen
en de jager klauterde het achterna.
„Zeg, Elfje, zit je hier ergens in?" riep de
jager met zijn mond voor het ga® in den
muur. Glimwormpje fluisterde Rosi in het oor,
dat de jager gekomen was om haar te redden.
..Ja", riep het Elfje, „maar ik kan er niet
uitkomen, als u die akelige vogels, die daar
zitten, niet wegneemt; ik ben er veel te bang
voor."
,.Nu, daar weet ik wel raad op ik zal hen
wegjagen", zei de jager.
,.En dan verzoek ik u vriendelijk, uw oogen
goed dicht te houden, want ik mag mij niet
aan u laten zien", riep het Elfje weer.
,,Nu, dat zal gebeuren", antwoordde de ja
ger. „Tel maar één, twee, drie! Dan doe ik
mijn oogen dicht en steek mijn hand uit; je
stapt er op en ik zet je in mijn weitasch en i
draag je naar huis
„Prachtig!" riep Rosi uBt, ,.en ik dank er
u duizendmaal voor, dat u mij hier vandaan i
en weer bij mijn zusjes wilt terugbrengen.
Eén, twee, drie!"
De jager deed zijn oogen dicht, legde zijn I
hand in het gat van den muur, hel Elfje sloop
uit dc scheur, klauterde op de hand en werd
voorzichtig door den jager in zijn weitasch
.'gezet. Het was wel is waar erg donker in
die tasch, maar daar gaf hel Elfje nie# om
Zij was veel te gelukkig, dat zij bevrijd eD
weer op weg naar huis was.
Spoedig was die weg afgelegd. De jager)
stond weer onder den grooten bo,om en legde
behoedzaam de weitasch op den grond neer.
„Kom er nu maar uit", zei hij, terwijl hij de
lascli opendeed.
„Eén, twee, drie!" zei het Elfje en wipte
haar woning binnen. De jager hoorde een
vroolijk gefluister en toen riepen alle drie de
Elfjes: „Wees bedankt, duizendmaal bedankt
voor uw hulp, lieve jager! Onze koningin moge
u er voor beloonen."
,Och. dien kleinen dienst hefc ik jullie met
alle plezier bewezen," zei de jager. .,Ik wenscif
je wel te rusten."
En met deze woorden keerde hij naar zijqi
woning terug.
Om f© kleuren.
Mie cn den Hooitijd*
Van alleo wat.
Een geldstukje van de eene hand I.?
de andere goochelen.
Hiertoe zijn twee kleine, volkomen aau
elkaar gelijke geldstukjes noodig. Je doet het
best er dubbeltjes voor te nemen. Van deze
beide geldstukjes laat men er slechts één zien
en werpt bet dan op tafel. Het andere heb je
met een weinig was aan den nagel van den
middelsten vinger der linkerhand vastge
kleefd, zoodat niets daarvan zichtbaar is,
wanneer je bet gezelschap de geopende hand
voorhoudt, terwijl je echter zorgvuldig den
rug der vingers van je toeschouwers afwendt
Dan kleef je ook nog vooruit aan den nage'
van den middelsten vinger der rechterhand
een weinig was.
Leg nu natuurlijk met een grooten om
haal van woorden, dat is het voornaamste
middel van goochelaars om de aandacht van
hun kunstgrepen af te lelden het stukje
geld, dat op tafel lag, in de geopende palm
van dc rechterhand en spreid beide armen
uit, zoodat de toeschouwers kunnen zien, dal
de linkerhand leeg is, maar In de rechter een
stukje geld ligt.
Hierop worden beide handen gesloten en
terwijl je dat doet, druk je den met was be
streken nagel van den middelvinger der rech
terhand op het dubbeltje, dat je er in hebt,
zoodat het er goed aankleeft, en in denzelfdei»
tijd schuif je met den wijsvinger der linker
hand het andere dubbeltje, dat je aan den
middelsten vinger gekleefd houdt, daarvan af.
Als je nu met een weinig overleg beide han
den opent, ziet men een leege rechterhand cn
het dubbeltje in de linkerhand liggen.
Je ziet, dat dit kunstje heel eenvoudig ls, cn
toch, als je het handig doet, is het heel aar
dig. Maar je moet er je eerst eenige malen ln
oefenen, om er den slag goed van beet te krij
gen.
Kleermakers-geluk.
Een arm jong kleermaker, die In zijn
vaderland geen kans zag, het dagelijksch
brood te verdienen, verliet Frankrijk en be
gaf zich naar Londen In de hoop daar wel
in de wereld vooruit te komen. Zoodra hij
in die wereldstad aangekomen was, trachtte
hij te welen te komen waar de Graaf d'O...
woonde. Deze stond bekend als een man, die
de eerste Fransche modes In Londen bracht
en bovendien was hij een landgenoot van
onzen kleermaker. Het geluk diende den
armen snijder; hij vond spoedig het adres
van den Graaf en toen hij hem ging bezoeken
vond hij hem ook thuis.
„"Wel, vriend," dus begon Graaf d'O., toen
de kleermaker voor hem stond, „wat was er
van uw verlangen?"
„Och, Heer Graaf, ik weet dat u hier den
toon geeft aan de mode, en dat ge mij, al was
het maar door het maken van een vest voor
u, klanten kunt bezorgen."
De Graaf lachte en vroeg: „Wat hebt ge
daar in de hand?"
„Dat is een eenvoudig reistaschje van zeil
doek, Heer Graaf!"
„Hebt ge nog meer van die stof waarvan
die reistasch gemaakt is?"
„Meer van die stof, Heer Graaf? Men kan
er zooveel van krijgen, als men hebben wil!
„Goed. maak er mij dan een paar broeken
van. Maar morgen middag precies om vier
uur moet ik ze hebben 1"
„Broeken van zeildoek. Heer Graafl"
„Ja, ja, broeken van zeildoek. Maak maaj
dat ze klaar zijn!"
De kleermaker nam de maat, ging heen^
schafte zich zeildoek aan en den volgenden
dag op het benaalde uur waren ze bezorgd
bij den zonderlingen Graaf, die hem ook zijn
adres gevraagd en bovendien hem goed be
taald had.
Zoodra de kleermaker weg was trok de
Graaf eene der broeken aan en begaf zich
naar eene der meest bezochte wandelplaatsen
waar hij snocdig Lord G. ontmoette.
„Wat is dat?" riep deze, „welk eene broek
hebt gc daar toch aan?"
„Eene zeer doelmatige, lichte broek," ant
woordde de Graaf. „En geschikt om paard
te rijden, er is geen voorbeeld van!"
„Zeker zult gij alleen weten waar men
zulke broeken bekomen kan," zeidc Mylord G.
„Och, dat is volstrekt geen geheim, waardo
vriend! De kleermaker, die ze mij gemaakt
heeft, woont daar en daar!"
Hij noemde het adres van den kleermaker*
De Lord bedankte voor de verkregen inlich
tingen en weldra liep de halve rijke Lon-
densche jongelingschap in broeken van grof
zeildoek door onzen Parijschen gelukzoeker-
vervaardigd. Van dien tijd af beklaagde hi^
zich niet de bescherming ingeroepen te heb
ben van den Graaf d'O.