Qoof de Deu^d.
Juffertje Ongeduld.
Naar liet Eugelsch van F. S. HOLLINGS.
Vrij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK II.
Ben dagje buiten.
Enkele dagen na de komst van Tante Hilda
de hecle familie behalve Tante Eliot
ën het kleintje naar de bosschen om de
ftrilde narcissen in bloei te zien. Er was een
blek, waar zii in overvloed groeiden. Tante
Ëlda wilde er graag weer eens heen gaan speet hem eehter dat haar hand bezeerd was
to Patienee verlangde - we zullen maar niet <=n h'J .'«aaUte z.ch een beetje ongerust hoe-
iertellen h o e ongeduldig er naar, ze Tante j wc' j met meiken. Tante Hilda
te laten zien. Eerst had het een paar dagen spoorde het gezelschap tot spoed aan om
'geregend, toen had kolonel Eliot het te druk ^tty's hand te kunnen verzorgen.
oogenblik, dal Tante Hilda met Luclc cn
Arthur terugkwam.
„Mooi 200, Conniel Tante Hilda, we hebben
hier een heel treurspel beleefd, dat echter nog
gelukkig is afgeloopen voor iedereen behalve
voor Patty het arme dier heeft in zijn
angst haar hand leelijk toegetakeld. Het is
weer de oude geschiedenis, nietwaar Patty?
Kom May, begin nu maar niet te huilen. Is er
ook iets, waarmee we haar hand kunnen ver
binden? Prachtig, Hilda; gelukkig'dat je een
extra zakdoek hebt meegebracht."
Arthur wilde, dat hij bij de anderen gebleven
was om poes te bevrijden, en Patty was voor
haar doen buitengewoon stil, toen zij huis
waarts keerden, ofschoon haar oom even
vriendelijk als altijd tegen haar was. Het
gehad om met hen mee te gaan en op een
anderen dag moest Tante Hilda een bezoek
afleggen in tegenovergestelde richting.
Doch eindelijk brak er een geschikte dag
aan. Het weer was mooi en het gezelschap
ging op pad. Tante Hilda liep met Patty aan
haar arm vooruit; dan volgden Lucie en Con
nie, daarna kleine May en Arthur met den
kolonel, die evenveel lust in den tocht had
als de overige leden van het gezelschap.
De jongens waren nog niet thuis uit de
naburige stadsschool, zoodat zij niet mee kon
den gaan en kleine Lily, de baby, was niet
heelemaal in orde en de wandeling was ook
Dc kinderen zagen hun moeder in den tuin
en vlogen op haar af om hun avontuur te ver
tellen.
„En werd onze arme Patty gewond, toen
zij den gevangene bevrijdde?" vroeg mevrouw
Eliot, toen zij het verbonden handje zag.
„Nee Tante, ik deed niets, alleen was het
mijn schuld, dat het anne dier nog meer pijn
had. Maar Connie deed het goed; zij maakte
hem met behulp van Oom vrij."
Het was wel heel vernederend voor Patty,
dat Connie, die vier jaar jongen was dan zij,
meer tegenwoordigheid van geest had getoond
dan zij zelf. Maar eerlijk als zij was
to groot voor haar, zoodat mevrouw Eliot hij I kwam zij er rond voor uit.
haar thuis bleef.
„Patty's hand is vreeselijk gekrabd, Moe-
Het smalle boschpaadje was beelderig en ^er> ze* Eucie. „Het moet haar erg veel pijn
aan weerskanten begroeid met braamranken
en wilde rozen. Plotseling kwamen zij aan een
open plek, waar eenige jonge eiken hun teer
groen vertoonden en op den grond was een
wondermooi gouden tapijt van schitterende,
wiegelende narcissen gespreid. De kinderen
slaakten een kreet van bewondering, waarbij
dc ouderen niet achterbleven.
„O Oom wat prachtig!" riep Patience
uit, buiten adem van vreugde.
„En dan die heldere, blauwe lucht boven
onze hoofden! Wat een prachtige tegenstel-
lingr zei Tante Hilda. „O kinderen, laten we
eerst nog eenige oogenblikken genieten van
dit heerlijk natuurschoon, zonder de bloemen
aan te raken."
Doch de mandjes waren gereed om gevuld
te worden en de kinderen verlangden de bloe
men te plukken.
„Mijn mandje moet eerst leeg gemaakt wor
den," zei Tante Hilda vroolijk. „Moeder heeft
er koffie, suiker en nog andere zaken in ge
pakt voor een oud vrouwtje in de buurt
Lucie, jij wilt zeker wel graag meegaan om
doen, al wil ze het niet zeggen. Mag ik uw
pleister even halen?"
„En Patty wou even graag de arme kat hel
pen," zei Connie, terwijl Patty door Tante
Hilda werd meegenomen.
„Tante," zei Palty, terwijl zij dien avond
met haar gewonde hand door Tante Hilda's
arm gestoken, in den tuin wandelde. „Ik zou
toch zoo graag geduldiger willen zijn. Ik be
gin te begrijpen, dat zooals Tante Kate
zegt mijn ongeduld alles bederft. Ik ver
langde er zoo naar het arme dier te helpen,
dat ik heelemaal niets kon doen."
„Ja, lieveling. We hebben meer noodig dan
alleen medelijden. Wij moeten met onze daad
helpen en leeren niet overijld te handelen.
Het hindert ons allen zoo, dat je door je onge
duld zooveel bederft. Tante Kate weet bij
ondervinding, tot welke vreeselijke dingen
ongeduld leiden kan. Zij heeft mij gevraagd,
je daar eens van te vertellen, nu je oud en
wijs genoeg bent om het te begrijpen.
Toen zij een jong meisje en ik nog een kind
was, werd Vader heel ernstig en langdurig
haar de polsmofjes te geven, die je gebreidz'°k, we* niet levensgevaarlijk, maar toch
hebt. Wie wil er een plaatsje aan mijn ande-eischte zijn toestand veel zorg. Tante Kato
ren arm? Nee, jij nu eens niet, Patty. Je hebt heeft hem alleen verpleegd en hij kon haar
al zoo dikwijls een beurt gehad. En vindt u Sec" oogenblik missen, totdat hij wat beter
ook niet. Oom Arthur, dat we eigenlijk een
man moeten hebben om ons te verdedigen
voor het geval er honden of wilde katten op
ons af mochten komen?"
„Maar ik wil liever narcissen plukken," ant
woordde kolonel Eliot
Alien lachten, want zij wisten, wat er nu
zou volgen. De kleine Arthur liet de hand van
werd. Dit voortdurend verblijf in de zieken
kamer was een ware beproeving voor haar,
want zij deed niets liever dan wandelen en
paardrijden, vooral met Oom Eduard, van
wien zij heel veel hield.
Toen Vader wel eens alleen gelaten kon
worden, verlangde zij vurig weer te gaan
rijden. Vader had echter één van zijn paarden
zijn vader los, liep kordaat naar voren en zei:'verkocht en van de twee anderen was er één,
„Ik zal meegaan, Tante. Ik heb mijn degen
meegenomen; als er dus iets Is, waarvoor u of
Lucie bang zijn, zal ik hem gebruiken."
Arthur was heel trotsch op zijn kleinen,
houten degen, dien hij een dag of veertien
geleden van Juf op zijn verjaardag gekregen
had.
liet kleine gezelschap ging nu op pad en
wel in de richting van een hutje, uit welks
schoorsteen zij rook zagen komen.
Dc andere kinderen gingen aan het werk.
verrukt over de prachtige narcissen. Kolonel
dat wat wild was. Oom Eduard smeekte
haar nog wat geduld te hebben, totdat het
paard beter gedresseerd was. Zij verlangde
zóó naar frissche lucht en de oude, heerlijke
ontspanning, dat zij haar ongeduld niet be
dwingen kon en zei, dat zij wel op het onge-
dresseerde paard zou rijden, als haar broer
bang was.
O Patty, hoe bitter bedroefd was Tante Kate
later over deze driftige woorden. Oom Eduard
zei niets meer, doch ging met haar rijden en
natuurlijk nam hij het wilde paard. Het
Eliot lachte Patty uit, die in haar ongeduld schrikte van iets, sloeg op hol en wierp Oom
sommige bloemen van hun stelen afbrak. Hij Eduard op den grond. Tante Kate zat In ver
hielp haar wat zacht mos zoeken, waarin twijfeling naast hem aan den kant van den
zooals hij zei Patty's slachtoffers nog weg, totdat er een rijtuig langs kwam, dat hen
een soepbord konden versieren.
Hij had juist de kinderen bij elkaar geroe
pen om een prachtigen witten vlinder te be
wonderen, toen allen niet weinig schrikten
beiden opnam. Het duurde eenigen tijd vóór
hij tot bewustzijn kwam en het leven van
onzen broer was gedurende verscheiden dagen
in gevaar. Hij bleef echter voor ons gespaard.
van een haastig geschuifel aan hun voeten,*k behoef je zeker niet te vertellen, dat Tante
dat gevolgd werd door een woedend gesis. De Kate hem met al haar toewijding en krachten
kinderen traden achteruit en May en Connie verpleegde. Vóór hij echter geheel hersteld
hielden elkaar angstig vast, terwijl Patty haar j was, gingen er tijden voorbij, zijn hoofd had
mandje liet vallen en riep: veel geleden en hij kon nu niet de loopbaan
„O Oom, het is een zwarte kat, die zoo sist. I volgen, welke hij gekozen had. Hij zocht een
Denkt u, dat een adder haar gebeten heeft?" anderen werkkring, doch zelfs nu nog kan
„Nee het is een val, die zc zoo wreed zijn zijn hoofd niet veel inspanning verdragen. Hij
geweest bier neer te zetten. Ik wist niet, dat j was de trots van onze familie, die vóór het
dit tegenwoordig nog gebeurde." Zooals dit ongeluk schitterende examens had afgelegd
altijd bij dappere krijgslieden het geval is,cn het Is een groot verdriet voor Tante Ivate,
had kolonel Eliot een afschuw van wreed- dat hij door haar ongeduld niet datgene ge
worden is, wat hij eens beloofde.
Hoe gelukkig zij ook is met Oom Arthur cn
de kinderen, het gevoel van schuld en de ge
volgen daarvan komt telkens weer bij haar
boven. En dat is de reden, waarom zij zich
heid.
..Maar Oom, kunnen wij het arme dier er
niet uithalen? We kunnen het toch niet zóó
achterlatenI" riep Patience bevende uit.
Temidden van het heerlijke natuurschoon,
waarin alles scheen te jubelen, werd het kind 200 bezorgd maakt over je.'
plotseling geplaatst tegenover bitter lijden. „Tantetje, ik wil mijn best doen, mijn naam
„We zullen het natuurlijk probeeren; maarmeer eer aan te doen, zooals u zegt. Die arme
Ik ben bang, dat het niet gemakkelijk zal i Tante Kate! Ik zag haar haar oosen afvegen,
gaau. Probeer maar eens deze veer met mijn toen er verleden week een brief van Tante
stok naar beneden te drukken, dan zal ik Alice kwam, waarin stond, dat Oom Eduards
'trachten de val open te maken* "Wat zijn hoofdpijnen In den laatsten tijd toenamen,
deze vallen toch wrecde dingen! Harder druk- j Werkelijk, ik wil mijn best doen geduldiger
ken, Patty! Nog harder! Nee, zoo krijg je de te worden."
poolen van het dier niet los, je zult hemPatty's hand bleef nog eenige dagen stijf en
zelfs nog meer pijn doen!" daar het haar rechterhand was, moest zij
Want Patty, die te zenuwachtig en ongedul- haar geliefkoosde bezigheid teekenen
dig was om de bevelen van haar oom
legen een Boterbloem, die 't nog niet durfde
wagen.
„Hij maakt je niks meer'voegde het Speen
kruid cr aan toe.
Speenkruid was altijd een echt haantje-de
voorste en nergens bang voor.
De bloemen bedoelden den Wintervorst. De
wintervorst was een strenge baas. Hij hield
maar van twee kleuren, spierwit of grauw.
Bloemen kon hij niet uitstaan en hij joeg zc
overal weg. Het gras onderdrukte hij zooveel
mogelijk. Van warmte werd hij ziek en daar
om voerde hij voortdurend strijd met de zon.
En als hij kwaad werd, begon hij te blazen als
een storm.
Geertje, Ivoba en Herman liepen maar steeds
door, tot ze aan een kruispunt kwamen, en
daar wilden ze even uitrusten.
„Wat ligt daar?" zei Geertje plotseling.
Midden op het kruispunt lag iets, wat wel
wat op een hoop oude klceren geleek.
Herman liep er lieen, want de meisjes wer
den bang. Ilij kwam spoedig terug en zei:
„Weet je, wat daar ligt? Het is een oude
man cn hij ligt rustig te slapen.'
Geertje en Koba kwamen toen naderbij en
ze zagen, dat Herman de waarheid gespro
ken had. Het was een oude man met een lan
gen, witten baard, die vol ijskegels hing. Hij
lag met zijn gezicht naar het noorden,
„Zullen we hem wakker maken?" vroeg
Koba.
„Volstrekt niet", antwoordde Geertje met
een heel ernstig gezicht. „Zie je dan niet, wie
het is?'
Koba en Herman keken en keken, maai' ze
herkenden den ouden man niet,
„Wie is het?" vroegen ze.
,,'t Is de Wintervorst! Als hij wakker wordt,
jaagt hij al de bloemen en het gras weer
weg", antwoordde Geertje.
De oude heer lag met zijn arm onder het
hoofd cn sliep rustig door.
„Weet je, wat wc moesten doen?" zei Koba,
„we moesten hem toedekken met graszoden!"
„Dat is goed", zeiden Geertje en Herman.
De kinderen begonnen nu graszoden aan te
dragen en bedekten cr den ouden Wintervorst
heelemaal mee, zoodat er geen puntje meer
van hem te zien bleef. En toen strooiden ze
ook nog de geplukte bloemen over het gi as.
Het was alsof van dat oogenblik af de zon
warmer begon te schijnen en of veel meer
bloemen het waagden s»aar buiten te komen.
Eenige dagen later dachten Geertje, Koba
en Herman er heel niet meer aan, wien zc
daar op het kruispunt van den weg hadden
begraven en ze speelden en dansten op den
grasheuvel, dat het een lust was.
En het gras groeide flink en de heuvel was
wit en geel van de bloemen.
De Wintervorst had het eens moeten weten,
wat er boven zijn hoofd gebeurde, maar hij
wist het niet.
Heel lang naderhand, het was diep in het
najaar, zei Geertje tegen Koba en Herman:
„Wie gaat mee spelen op den heuvel?"
„Ik, ik", riepen ze allebei.
Ze gingen den weg langs naar het kruis
punt. Toen ze dicht bij waren, ze! Herman;
„Kijk eens naar den heuvel!"
Geertje en Koba keken en zagen toen, dat
dc heuvel openbarstte en dat de Wintervorst
er uit kwam en rondkeek. Toen hij de kinde
ren en de bloemen zag. begon hij te blazen,
zoo hard. dat ze op de vlucht gingen. Den vol
genden dag waren alle bloemen dood cn de
kinderen kwamen voorloopig niet meer bij
den heuvel.
De oude lamp.
„Moeder, wanneer doet u nu toch 'die lee-
lijke lamp weg? Die is zoo oud en leelijk, dat
ik me eigenlijk schaam, als Frits van Doorn
of Jan Kievit bij me komt. Die hebben veel
mooier lampen thuis. Ik geloof, dat die spik
splinternieuw zijn, zoo zien zij er tenminste
uit'
„Och Hein, die lampen zullen ook wel eens
oud worden.
,.Ta, Moeder, maar dan zullen ze ook wel
weggedaan worden."
,En zou je dan maar alles willen wegdoen,
wat oud is? Als ik je nu eens vertelde, dat dit
de eerste lamp is, die ik in mijn huis heb ge
bruikt cn dat ik er al onder zat den aller-
eersten tijd, toen ik met Vader was getrouwd,
lang vóór dat jij of Locs of Bep er nog
waren?
,Ja, Moeder, dat is al heel lang geleden!
Toen zal de lamp misschien wel mooi geweest
zijn, maar nu is ze leelijk en oud en kijk eens,
daar is een stukje af en daar ook.'
Zoo praatte Hein Stop met zijn moeder, ter
wijl hij even wachtte, tot het blaadje droog
was, waarop hij zijn algebra-sommen in het
net schreef, want Hein was druk met algebra
bezig: over een jaar zou hij examen voor
Alkmaar doen. Terwijl hij voortpraatte over
de oude lamp, die Moeder maar weg moest
doen, kwam Vader binnen om naar ge
woonte zijn tweede kopje thee in de huis
kamer te drinken, cn toen hij bij de kachel
stond en Hein zich ook tol hem wendde met
de woorden: „Niet waar, Vader, u houdt ook
niet van zoo'n oude lamp?" antwoordde mijn
heer Stop
„Heb jc wel eens gehoord van Boucher, den
Franschen soldaat, Hein?"
„Nee, Vader."
„Nu, dat was een jongen, die, toen hij op
zijn best loopen kon, al soldaatje speelde net
als jij, en die in niets anders lust had dan om
bij het leger te komen."
Hein keek met gespannen aandacht zijn
vader aan. Als er van soldaten gesproken
nauw-eenigen tijd opgeven. Doch toen de jongenswerd, was hij één en al gehoor. Maar wat die
keurig op te volgen, had den stok neergegooid zeiden, dat de kat verdiend had, dat zij aan
en probeerde op haar kniecn de pooten haar lot werd overgelaten en Juf beweerde,
■Van het arme dier te bevrijden. dat zij „nooit een zwarte kat had kunnen uit-
Het ongelukkige slachtoffer kermde van staan," nam Patty toch de partij op van hel
pijn en krabde met zijn poot over Patty's ongelukkige dier.
hand, terwijl zijn groene oogen fonkelden.
„Sla onmiddellijk op, Patty. De beet
het woedende dier kan heel gevaarlijk zijn.
Connie, kom jij eens hier; jij weet tenminste
te gehoorzamen. Doe precies wat ik zeg. Druk
met je heele gewicht op den stok op deze
plaats en doe anders niets."
De kleine Connie werd doodsbleek. Zij was
Jang niet zoo sterk als Patty, maar zij deed
haar best en drukte stevig op den stok, terwijl
(Wordt vervolgd.)
De winter begraven.
Een sprookje
door
F. J. HOFFMAN.
Geertje, Koba en Herman liepen langs den
weg en plukten bloemetjes aan dc slootkanten.
't Was voorjaar en heerlijk weer, want het
- - -j- zonnetje scheen helder. De zonnestralen rie-
tiaar vader pogingen aanwendde om de veer pen de bloemen wakker en deze kwamen hier
op te lichten, totdat dit na enkele minuten. I en daar voorzichtig uit het gras te voorschijn,
die hun allen een eeuwigheid schenen, geluk-om te zien, of hel al gaan zou.
b ea de arme kat weffrende. juist op het* -ilij is wee. buurvrouw", riep een. Madeliefje1 niet had geplaagd
Boucher met de oude lamp te maken had, be
greep hij niet.
„Toen Boucher zestien jaar was," vervolg
de mijnheer Stop, „was hij niet meer thuis te
houden. Hij rustte niet vóór hij het soldaten-
pakje aanhad en toen hij den dienst geleerd
had cn een snor had gekregen..."
„Kreeg hij die al gauw, Vader?" vroeg
Hein, want een snor was de grooste wensch
van Hein Stop.
Ja, jongen, vrij gauw. Hij voelde al zoo
iets onder zijn neus, toen hij dertien jaar
was."
Hein voelde ook eens met zijn vingers over
zijn glad gezicht: er was nog niets te ontdek
ken. Alleen als hij tegen het licht stond, zeiden
Loes en Bep wel, dat er toch wat te zien was.
Maar dat zeiden ze alleen maar, als hij haar
„Op zijn achttiende jaar," vervolgde Vader,
„waas Boucher een knap, flink soldaat. Men
zou er een dubbeltje voor gegeven hebben om
hem in zijn uniform, met zijn steek op en zijn
ransel op den rug op post te zien staan,
leunende op zijn geweer, waarmee hij zoo
knap schieten kon, als geen ander het hem
nadeed. Hij was een flink soldaat, niet alleen
in zijn voorkomen, maar ook in zijn hart.
Dapper als een leeuw, vroolijk als een vogel
en rustig en kalm, als hij in gevaar was, bezat
hij de drie goede eigenschappen van een
krijgsman. Hij kende ook zijn plicht en ge
hoorzaamde onvoorwaardelijk en in alles aan
zijn superieuren.
Hein dacht bij zich zelf na, of hij al die
eigenschappen ook bezat. De laatste zeker
't minst, maar dat zou wel komen, dacht hij
als hij generaal was en alleen de Koningin
hem had had te commandeeren.
„Die Boucher," ging mijnheer Stop voort,
„maakte eerst den oorlog tegen de republi
keinen mee uit gehechtheid aan den koning.
Maar toen de koning gestorven was en ande
ren Frankrijk regeerden, begreep hij, dat zijn
plicht medebracht om het nieuwe bestuur te
dienen of liever zijn vaderland, en onder
keizer Napoleon maakte hij al de groote veld
tochten mee In Italië en in Duitschland en
eindelijk in Rusland. Ook bij "Waterloo streed
hij en daar verloor hij een been, nadat hij
vroeger al dikwijls gewond was geweest,
maar altijd zóó, dat hij spoedig herstelde en
weer met zijn lcorps kon mcedoen.Nu echter
zou dat niet meer gaan; soldaten met een hou
ten been kunnen niet meer mee marcheeren."
Mijnheer Stop zweeg, zette zijn kopje thee
neer en ging naar de deur om zich weer naar
zijn kamer te begeven.
„En toen, Vader?" vroeg Hein, die toch nog
wel wat meer van den soldaat wilde weten.
,Toen?" herhaalde mijnheer Stop droogweg
„wel, toen hebben ze hem maar doodge
schoten en weggegooid, omdat hij zoo oud
was."
„Hè, hoe is dat mogelijk!" riep Hein ver
ontwaardigd uit. „En waren ze dan vergeten,
hoe hij altijd meegevochten cn zijn plicht ge
daan had?"
„Dat weet Ik niet," hernam mijnheer Stop;
„maar oude dingen moet men immers weg
gooien niet waar, jongen?"
Vader ging heen en Hein tuurde nog een
poosje naar de gesloten deur, of deze mis
schien liet vervolg van de geschiedenis geven
kon. Maar de deur zweeg evenals Vader. Toen
hij naar bed ging en naar gewoonte zijn Vader
goedennacht ging zeggen, zei hij:
,'t Is toch erg gezellig onder die oude lamp,
Vader, we moeten haar nog maar lang ge
bruiken,en als zij heelemaal op is, zal ik haar
op mijn kamertje bewaren."
.Best, jongen! Dat deden ze met Boucher
eigenlijk ook, weet je, en die ging in het Inva
liden-huis, waar de oude en verminkte solda
ten een rustig leven kunnen leiden tot hun
dood."
„Dat dacht Ik ook wel," zei Ilcln schalks
lachende en hij droomde dien nacht, dat hij
generaal van 't Invaliden-huis was.
Oefeningen in het snelspreken.
Gesp gauw den gesp aan den gordel.
Kleine kinderen kunnen geen kersepltten
kraken.
Meester moolenaar, maal mij een maat meel.
Wij waschters wilden wit goed wasschen,
wanneer wij wisten waar warm water was.
Een kromme kreeft kroop over een krom
me "schroef.
Eea grapje.
Je zegt tegen je vriendjes of vrteftdiiufttjci,
dat je een glas waiter, diat onder een hoed
staat, kunt uitdrinken, zond er dat je den hoed
oplicht. Niemand zal dit natuurlijk gelooven.
„Nu," zeg je djan, „ik zal het jullie toonen.'"
■Hierop haal je een glas water, 2et het op
den rand der tafel en zet cr een hoed over
heen. Nu ga je op je knieën er bij liggen ea
doe je net, alsof je waiter drinkt- De anderen
gelooven er nitets van -en er is altijd wel één
onder hen, die den hoed oplicht om te laSen
zien, dat het glas nog vol is. Zoodra hij of
zij dit doet, neem Je vlug het glas en drinkt
dit uit. Zelf heb je den hoed niet opgelicht
maar één der onderen heeft hel .gedaan.
Een koninklijke boodGchapjongen.
Toen Lodewijk Philips, die van 1830 tot 1844
Koning van Frankrijk was, nog Hertog van
Orleans heette, wilde hij den beroemden schil'
der Descamps een bezoek brengen. Deze
woonde in Parijs en wel op de derde verdie
ping van een groot huis. In Parijs heeft men
vele huizen waarin onderscheidene familiën
wonen, en zulke huizen hebben dan, tot ge
mak van al de bewoners, eenen portier.
Zoodra de Hertog het huis bereikt had,
vroeg hij den portier of hij ook wist of dc
Heer Descamps tehuis was. De portier, die
den bezoeker niet kende, zeide: „Ja, hij woont
op de derde verdieping."
„Goed," zeide de Prins en begon te klim
men.
Toen hij evenwel een paar treden gevor
derd was, riep de portier: „Hei, vriendje'
wacht eens even, dan kunt ge meteen zijne
laarzen medenemen. Ik heb ze juist gepoetst."
,Met alle genoegen," antwoordde de Prins,
en na de laarzen aangenomen te hebben, klom
hij verder. Eindelijk kwam hij op de derde
verdieping aan en schelde aan de deur van
Descamps aan.
Descamps, die den Hertog zeer goed ken
de, deed zelf open, doch zoodra zag hij niet.
wie er met een paar laarzen in dc handen
voor hem stond, of hij riep:
„Lieve hemel, Koninklijke Hoogheid, ik hoop
toch niet, dat de portier u die laarzen heelt
.medegegeven, cn dus tot boodschapjongen
heeft aangesteld!"
De Hertog lachte en zeide: „Nu, waarom
zou ik dat niet gedaan hebben? "Wanneer men
zoo hoog woont, als gij, mijn waarde Dcs-
camp, dan zou het al zeer onmenschelijk zijn
om zijnen evenmensch, door het weigeren
van zulk eenen kleinen dienst te noodzaken,
drie trappen hoog te klimmen! Ilier zijn
uwe laarzen, hoor!"
Lachend zette hij ze neer en begon toen
met Descamps te spreken over de zaken, die
hem genoopt hadden, den beroemden schil-,
der een bezoek te brengen.
Deze minzaamheid, die hem zijn hcclc leven
bijbleef, maakte den Vorst bij het volk zeei
geliefd en was zeker wel eene der oorzaken,
dat men hem later den naam van „Burger
koning" gaf. Maar het belette intusschen niet.
dat men in 1848 zijne regeering moede was
en hem noodzaakte met zijne familie Frank
rijk te verlaten. Zijne zonen mochten een tijd
lang niet in Frankrijk komen, docli nu kun
nen ze wonen waar ze willen, hoewel de
Republikeinsche regeering toch gemaakt
heeft, dat ze alle betrekkingen, die ze in bet
leger bekleedden, moesten neerleggen. Men
kwam tot dit besluit, omdat men hen ver
dacht van het plan om de Republiek op te
heffen en Frankrijk weer in een Koninlaijk'
te veranderen.
Klein Haasje-
Klein Ilazekind wordt jarig
als thot weer Maandag is
je zoudt 't niet aan hem zeggen,
dat hij pas twee jaar is.
Kijk mjaar eens naar het plaatje,
dan zie je hem wel staan,
deeg voor den podding roerend,
Moe Haas lafat hem begaan.
Ja, Hazéklnd als Jongste,
wordt wel wat erg verwend,
die groote, groote podding
«vordt zijn verjaarsDresent!
Daarin komt al het lekkers,
waar Hazekind van houdt
vuur is 'er niet bij moodig,
want 't lekkerst smaakt het koud»
Zijn broertje en zijn zusje,
staan er ook vooraan bij;
„misschien," zoo denken beide,
„valt er wpt af voor mgP
Her manna*