Qoot3 de Deu§d.
Juffertje Ongeduld.
Vaar het Engclsch van F. S. IIOLLINGS.
.Vrij bewerkt door C. H,
HOOFDSTUK IV.
Patly begint te leeren.
„„Sintram en Ycrena." Ja, dat is een prach
tig schilderij. Ik heb het oorspronkelijke
ecnige jaren geleden op een tentoonstelling
gezien. Het is door een beroemde schilderes
\ervaardigd. Je hebt „Sintram" immers gele
zen?"'
„O ja, nu herinner ik het mij," antwoordde
Pally.
De plaat was werkelijk een heel goede
reproductie en Tante Hilda hielp Patly er
volop van genieten, door haar op een en
a k tu -a. ander opmerkzaam te maken.
Den volgenden morgen werd Arthur doorbang> dal
wc nu niet langer kun-
a<m huisdokter buiten levensgevaar verklaard]^ n lieveling...
evenals door dokter Wilson, die zijn patientjejq0 bUj dat ik die p]aa(s gezien
van den vorigen avond nog eens kwam bezoe-1 heb/, ze- p lerwjjl 2ich omdraaide. zij
ken. De twee doctoren hielden een consu en baar hand In die van haar tante glijden,
keken ernstig, toen zij weggingen.
Arthur was een zwak ventje en had een
hevigen schok gekregen. Zijn hoofd was op
verscheiden plaatsen gewond, doch gelukkig
had hij geen inwendige kwetsuren, waarvoor
iedereen natuurlijk heel dankbaar was. Hij
had echter op den avond van het ongeluk
zware kou gevat en bleef langen tijd koortsig
en verkouden.
Patty had ook kou gevat, zoodat haar hoop
Arthur te mogen helpen verplegen niet
verwezenlijkt kon worden. Waarschijnlijk was
dc oorzaak hiervan, dat zij In haar dunne
jurk van de warme zaal plotseling met
Arthur en zijn ouders naar buiten was geloo-
pen. Zij moest eenige dagen haar bed houden
en was zoo dankbaar, dat Tante Kate haar
vergeven had, dat zij niet de minste moeite
veroorzaakte.
terwijl deze zei:
„Ik gun je dit zoo graag, kindje, want je
doet tegenwoordig zoo je best"
„Ja Tante, maar soms verval ik weer in
mijn oude fout, en lijkt alles tevergeefs!"
„Wee lieveling, zoo moet je niet spreken.
Iedereen die den „Berg der Moeilijkheden"
beklimt ondervindt dat hij struikelt dik
wijls. We zien heel goed, dat je al vorderin
gen maakt en niemand weet beter dan Tante
Kate, hoe moeilijk het is."
Patty drukte den arm van haar tante en
zei fluisterend:
„Ik zal nog veel meer mijn best doen. Ik
ben zoo blij, dat u het gemerkt hebt."
Eenige minuten liepen zij zwijgend naast
elkaar voort, toen babbelden zij gezellig, tot
zij aan het station kwamen en onder de
mooie wandeling van het dorpsstation naar
1 1 M UlUUlb VVO uutuut V atv UVl
Z.J was erg bl.J toen n, voor het eerst bi] Rozenhof vr6 Patt
Arthurs bed mocht zitten en hem met vertel- HeM u meer schilderljen ,.an dle schiJ.
len bezighouden. En toen zij hem op een dag dercj ien \ante?..
met zijn schor stemmetje hoorde zeggen:
„Moeder, mag Patty alsjeblieft komen om mij
te vertellen? Ik zou het verhaal van het witte
konijn zoo graag nog eens willen hooren,"
liep zij even weg naar haar eigen kamertje
om haar tranen den vrijen loop te kunnen
laten, tranen van vreugde en berouw. Zij
knielde voor haar wit ledikant en dankte
God, dat Hij haar neefje gespaard had en
haai* van eenig nut voor hem deed zijn.
Al was zij nog maar een kind, zij had in den
nacht na de „Schaduwbeelden" duizend
angsten uitgestaan. Door ondervinding had
zij geleerd, tot welke vreeslijke dingen haar
gebrek leiden kon. Plotseling was het haar
duidelijk geworden, wat éénoogenblik van
ongeduld kan uitrichten en zij voelde, dat zij
nu voortdurend op haar hoede moest zijn,
zelfs in de dagelijksche kleinigheden.
Haar eerste pogingen waren duidelijk
merkbaar in de wijze, waarop zij Arthurs on
gedurigheid verdroeg. Juf zei tegen Tante
Hilda, dat zij hoopte, dat Patty het zich niet
tc veel aantrok, want dat zij voor haar doen
onnatuurlijk rustig was.
„Misschien heeft zij eens behoefte aan een
kleine afwisseling," zei Tante Kate, toen zij
dit hoorde. „Ik vond juist, dat zij er veel
beter begon uit te zien. Zij kreeg meer kleur
dan vroeger, toen zij er in de warmte altijd
zoo bleek uitzag. Zij zou misschien een tijdje
met jou mee kunnen gaan, Hilda. Doch ik
zou haar liever bier houden, totdat wij meer
uit de West vernemen. Ik verlang erg naar
een volgenden brief."
„Ik geloof niet, dat haar iets scheelt, Kate"
antwoordde Hante Hilda. „Ik denk, dat je
haar veel verdriet zou doen, door haar juist
nu van Arthur te scheiden."
„Ja, ik geloof, dat Hilda gelijk heeft," zei
kolonel Eliot. „En dan nog iets Arthur zou
haar erg missen. Ik ben bang, dat hij Lucie's
verhalen minder boeiend zou vinden, hoewel
hij haar graag hoort zingen. Zij is veel meer
ontwikkeld dan onze meisjes en kan zich best
met de jongens meten."
„Hilda, neem Patty morgen maar eens mee
naar de stad," zei mevrouw Eliot tegen haar
zuster. „Dat is eens een verzetje voor haar.
Daar huilt Arthur weer."
Het was een warme morgen in Juli, toen
„Ja, verscheidene. Een er van, „Moeilijk
Leven" heeft mij al hijzonder getroffen. Het
is een arm meisje met een allerliefst gezichtje,
dat van vermoeienis op haar stoel in slaap is
gevallen. Het vuur is uit en de kamer heeft
een heel armoedig en ongezellig aanzien. Er
staat alleen een glas water op een tafel naast
haar en in haar hand houdt zij een rol
muziek. Het lijkt, dat zij een muziekonderwijs
zcres is en men zou voor haar wenschen, dat
zij een kop lekkere thee vond, als zii wakker
werd.'
Patty vond het heerlijk, haar Tante over
schilderijen te hooren spreken.
„Het is haast, alsof ik het zelf zie. Tante,1
zei zij.
„Wie weet, of we nog niets eens samen ver
schillende schilderijen zullen gaan zien," ant
woordde Tante Hilda.
Het was een prettig besluit van den gezel
ligen morgen, dat Arthur smakelijk van de
visch at, nadat hij de twee laatste dagen
nagenoeg niets gebruikt had.
Eenige dagen later vertrok Tante Hilda en
vóór het eind van de maand kregen Patty en
Lucie bijna tegelijk de mazelen, doch geluk
kig niet in ernstigen graad. Toen zij weer
beter waren, gingen zij met Juf naar zee, ter
wijl kolonel Eliof met zijn vrouw en de
jongste kinderen bij familie gingen logeeren.
Toen zij in den nazomer allen weer op den
Rozenhof waren teruggekomen, wachtte
Patty een heerlijke tijding uit de West. Zij
had een tweelingbroertje en -zusje gekregenl
Patty kon het eerst bijna niet gelooven. Zij
had reeds langen tijd geleden alle hoop op
een broertje of zusje laten varen. En nu in
eens twee tegelijk 1 't Was haast te heerlijk
om waar te zijn!
De jongens hadden hun vacantie in Ierland
doorgebracht en plaagden haar in het Iersch,
dat zij nu niets meer in de melk te brokkelen
had en niet langer eenig kindje was.
Maar zij lachte en riep uit:
„Hoe meer hoe liever 1"
O, hoe verlangde zij die kleine wezentjes te
zien en te knuffelen haar eigen broertje en
zusje!
Weldra scheen deze wensch vervuld te zul
len worden, want Lady Ennisley zou met de
kleintjes naar Engeland komen. De eenige
Tante Hilda Patty meenam naar de stad,
«aar dien dag juist markt was. De hitte had «haduwz.jde van dit vern.kke.jk nieuws was
Arthur ongedurig gemaakt en hij at bijna de rled«n v«" haar «""komst: "1 «as heel
niets. Zijn moeder had Tante Hilda gevraagd. zwak" Bovendien kon Vader niet meekomen.
of zij wat visch voor hem wilde bestellen. .°P ee"ZOm^ 'aC n i,
„Hier hebben ze geen goede visch." .el1 «I» va«. November keek Patty met een klop-
Tante Hilda, toen zij uit een vischwinkel
kwam, terwijl Patty, die een hekel had van
alles wat visch was, voor het raam naar de
groote roode kreeften had staan kijken. „We
noeten dus naar den anderen vischwinkeJ
gaan."
„O Tante, die Is heelemaal aan den anderen
kaut van de stad. We zullen heelemaal geen
tijd overhouden om naar den plaatwinkel te
gaan kijken."
„Maar Palty, ik dacht, dat je dat wel voor
Arthur overhadtl"
water met zijn vele masten en stoompijpen.
Oom Arthur en zij waren naar Southampton
gegaan om Moeder en de kleintjes van de
boot te halen.
Doch na de eerste vreugde en de eerste be
groeting schrikte zij er van, zoo zwak als
thaar moeder er uitzag. Zij scheen erg ver
moeid en was heel bleek, toen het blosje van
I blijdschap van haar wangen aftrok.
Het was maar goed, dat de kleintjes Party's
aandacht afleidden. Bridget, de oude Iersche
Patly liet haar hoofdje hangen en mom-kinder™ei.d, 8"' >uide baar verbazing te ken-
pelde, dat zij niet begreep, hoe iemand van "en' z'i rleP maar steeds: ••Maar hartJe' wa<
visch kon honden en dat zij toch zoo graag Br00t geworden en wat zie je er goed
zou willen weten, of er nieuwe platen voor u'
het raam stonden. Na een Pa" uur ln.bct botel' «aar Pa t>'
„Arthur heeft de laatste twee dagen b|jna haar oom den vorigen avond reeds hun in-
nlets gegeten." was alles, wat Tante Hilda zei. badd?n ,genom€,n gerost e bebban'
Zwijgend liepen zij naast elkaar voort, - «ing be,' geheele gezelschap naar den Rozen-
Palty met een gevoel van schuld - totdat zij bof, K°'on,e Ell0t wlldame,s dan dat
den volgenden vischwinkel bereikt hadden. I E«dy Ennisley zoo spoed,g mogelijk onder de
Zli bleef weer buiten staan kijken, doch toen b°ede van haar zusters gesteld zou worden,
de vischhandelaar zei, dat hij niet zeker kon 1 T*1"'3 vond™ zl' namell)k °°k Tantc «!lda-
beloven de visch met den volgenden trein te d'e baar zusler ">ede verwelkomde B,j de
versturen en Patty Tante Hilda hoorde zeg-
I voordeur namen de twee tantes dc kleintjes
gen, dat zij haar dan maar"heve7zêÜ VildV I "et zooveel liefde in haar armen dat Bridget
meenemen, ging Patty den winkel binnen en b.'l"a Jaloerseh van werd. Doch toen Lady
vroeg, of zij het mandje mocht dragen. De Ennisley de ka"er ln het ™le llcbt kwam'
schrikten haar beide zusters niet weinig van
visch werd nu zorgvuldig ln ijs gepakt.
Tante Hilda antwoordde: „Als jij het 1 baaz veranderd uiterlijk. Van harte hoopten
mandje tot aan je llevellngswinkel draagt, zal Z'L dat bet Terbll»f ln Engeland haar veel goed
ik het daar van je overnemen. We zullen nog,20" <*oen-
wel een oogenblik tijd hebben om naar de' ,Patly kon d'en aTOnd niet dadeb)k den
platen te kijken, denk ik, als we ons tenminste sIaaP va,len' Da T?URde van haar moeder
overigens onderweg niet ophouden, doch ik wecr te z,en en de kb"ntjes in haar armen to
heb geen andere boodschappen meer." lmo8en b°ud«!n. «"d getemperd door de
„O, hoe heerlijk, Tantel Maar zullen we zor& die over haar roeier had.
ïeusch niet te laat aan den trein komen?'
„Nee kindje, ik zal wel iorgen, dat we ons
ftict veriaten.''
Opgewekt ondernamen Tante Hilda en
Patty nu den terugweg en het duurde niet
^ïeel lang, of zij hadden den plaatwinkel be-
Ifclkt.
„O Tante, kijk eens!" riep Patty uit. „Hier
(fs een prachtige nieuwe plaat een bleeke
dame met een witten sluier staat bij een hek
*ên c*t ridder uit de middeleeuwen knielt
(Slot volgt.)
Hoe de huiskabouter een
boozen koster strafte»
Een Noorsoh sprookje.
Voordat ik met mijn sprookje begin, moet
ik jullie eerst vertollen wat een huiékobou-
ter is.
In Noorwegen, het land der sprookjes, sagen
ifoor Laar en kijkt heel ernstig naar haar on." en lesenden, speelt deze kabouter een voor-
.r_~—- - -
name rol. Van hem zegt de legende, dat hij
in alle huizen te vinden is, nu eens goed, dan
ween* kwaad doende, al naar hij geluimd is.
Vaak helpt hij de Heden, die arm en onge
lukkig zijin. En soms kan hij, die lieden sarren
en plagen, dat zo er wanhopend onder wor
den. Dikwijls ziet men den kabouter ineen of
anderen hoek van do kamer en als hij daar
zit, dan moet men net doen, alsof men hcn>
niet opmerkt. Ook mag men hemt niet het
eerste aanspreken. Eerst dan mag men ant
woorden, als hij begint met iets 'te vragen.
En wee den li oden, die vergeten in den Kerst
nacht een schotel rijstebrij buiten hun.huis
deur te zetten! Een heel jaar lang wórden
zij op aMerlei manieren door hun digon huis
kabouter geplaagd en er aan herinnerd, wat
zij op dien Kerstavond vergaten. Wasnlt o.p(
rijstenbrij zijn dc kabouters zeer gesteld; Ba
nu vertelt dit srprookje van een huiskabouter,
die een boozen koster strafte.
In een zeker Noorsch dorp woonde eens een
koster, die zóó veel kwaad sprak van iedicr-
eten, dat liet niet om aan te hooren was. Ea
wel het meeste kwaad sprak hij van den do
minee, die in allo opzichten een zeer braaf
man was en van de dominéés vrouw, een
goede, zuinige wouw. Heel rijk was het bi]
den dominee niet. Hij en zijn wouw waren!
onbemiddeld en van hét weinige, dat zij be
zaten, gaven zij nog een gedeelte aan dc ar
men. En tegen dat het winter werd, breide
de "do mi usee's vrouw wollen kousjes en broek
jes cn rokjes voor de kinderen der armen. Em
was er een ernstige zieke, dan kookte zij een
krachtig soepje voor hen en at zeüf dien dag
alleen brood.
Dit em nog veel meer goede dingen zag de
huiskabouter en daarom hield hij heel veel
an don dominee cn diens vrouw. Menigmaal
hielp hij. dan ook den dominee aan een mooie
preek, en als op Zondagmorgen de domineers
vrouw naar de kerk was, hield hij -hét vuur
aan en zorgde onderwijl, dat het éten niet
kon aanbranden.
Nu, dal vonden de dominee en zijn vrouw4
héél prettig. En uit dankbaarheid voor dit al
les zetten zij dan ook iederen Kerstnacht een
schotel vol heenlijike rijstebrij- buiten hun huis-
deiur. Heelemaal leeg, ja, zelfs schoongelikt,
vonden zij dan op Kerstmorgen hun schotel
terug. Daarmee had dc kabouter getoond,
hoe hem zijn lievelingsgerecht gesmaakt had.
Zoo gebeurde het op zékeren Kerstmorgen,
toen de domineeswouw, die jidst den ledigen
schotel wegnam, haar man toeriep, dat weer
de huiskabouter den schotel zóó mooi had
schoongelikt, alsof er geen korrel rijst en geen
heerlijke melk in was geweest, dat do koster
juist «voorbijkwtaim Hij keek eens naar den
schotel en mompelde: Zouden ze denken,
dat ik zoo dom ben cn niet kan zien, dat er
geen hap rijstebrij in dien schotel heeft geze
ten? Wat zijn dat toch een pochhanzen!
Wacht, daar koimt juist Hansen, do timmer
man, aan. Hem moet ik die snoeverij eens
vertellen. ,,Dag, Olaf Hansen", begon hij,
wat doe jij- zoo vroeg op don weg? 't Is nog
l'aiug geen kerkt ij:dl"
„Dat weet ik best", ainitwoond'de Hansen
niorsch. Want (hij ging den koster 't Hebt uit
dem weg, omdat hij 'diens kwaadsprekende
long vreesde.
Maar dé korter ïellbo -daar niet op en zei:
..Zeg, je moet eens evon voorbij de deur van
den dominee loopen en in den schotel kijken,
dan zuil je zdctn, dat er geen hap rijstebrij in
is geweesk"
„Wat heb ik met -don leegen sohotel van
den dominee te •maken?" vroeg Hansen» en hij
Uep verder.
Oék «de koster was hoofdschuddend (doorge
gaan en Hep öu bijna Niels Nielisep, <heo
schoenmaker, omver.
„Hè, hè. loo6tertje, kalmpjes aan., hoorl"
rötap vroolijk de schoenmaker.
Zeg, Niels Nielsen", begon do koster, „Ti
weet wal!"
„Wat dan?" vroeg de schoenmaker, die erg
nieuwsgierig was
„De vrouw van den dominee (beeft van
nacht géén rijstebrij buiten do huisdeur ge
zet en..."
,,Zwiiig jij maar g-auw over onzen goeden
doHnüöee", snauwde Niels Niélsen; „jij. hebt
zettf geen rijstebrij klaar gezel!"
En nu liep ook Niels Nielsen» verder, ter
wijl de koster in zich zelf mompelend naar
huis Hop. ,,Ilöb jij geen rijstebrij klaar gezét,
vrouw?" vroeg hij, 'toen hij binnienltrad.
„Neen", zéi de vrouw, ,,ik maakte een buur
praatje mét de -stouw van den 6mid cn toen
vergat ik het Kerstonaial voor onzen hujska'-
bouter."
,,Nu, 't is niet zoo héél erg", antwoordde
de koster, „bij den dominee «hebben ze niets
dan een leegen schotel buibon de deur gezet
En toen ze mij zagen voorbijkomen, déden ze
nét alsof «de kabouter den schotel had schoon
gedikt."
„Weil, wel," zei de vrouw, en dat wil een
dominéé heeten en zet zijn huiskabouter geen
Kerstmaal voor? Straks moeten we het aan
Iedereen gaan vertellen. Wat zullén ze wel
zeggen, oJ^s ze «het kooreir..."
„Ja. straks gaan we het vertellen", zei de
koster, ,,maar nu is het tijd om naar dc kerk
te gaan."
Keurig netjes aangedaan! verliet eenige
oogenblikken later dc koster zijn huis en de
kostersvrouw volgde weüdra haar man, on
der iederen arm een sloof dragend, één voor
de vrouw van dén dominee cn één voor haar
zelf. Vóór ze van huis ging, had ze haar eten
op het vuur gezet, en onder de preek zat ze
er over na te denken, hoe heerlijk hét Kepst-
maal zou zijn, dat nu thuis op het zachte
vuurtje stond te stoven. Al denkende was zij
ingedommeld en ze sliep nég, toen iedereen
dé kerk reeds verlaten had en de koster de
kenk wilde sluiten. Met de sleutels in zijn
(hand kwam hij langs de banik cn daar zaïg
hij zijn jslapende vrouw. „Wal is dat nu!"
riep hij uit, „waarom zit no.g hier; *k dacht,
dat je al hoog en breed thuis was?"
Hè, watte?" vroeg de vrouw ooachrik-
kend. ,,Hè, heb dk reslapen?"
,,Ja, cn lang ook", bromde de koster; „dc
Ikerk is al bijna eon half uur uit. Nu, ons
Kerstmaal zal heerlijk zijnl"
,,Da* zal het zeker", zei de vrouw, „hét
staat te stoven op een zacht vuurtje. En o,
je zult eens proeven hoe heerlijk het iis."
Maar wat was er in dién tijd gebeurd? De
huiskabouter, erg uit zijn humeur, omdat hij
geön. rijstebrij «had gekregen, had, terwijl do
kosbersvrouw i'n de kerk was, het vuur heel
hard opgestookt, zoodot het Kerstmaal heele
maal venbran'd was. Een sterke lucht vam aan
gebrand eten kwam d«an ook het koisberspaar
tegemoet, toen ze hun huis biuncnkradien. En
toen de deksels der oip héb vuur staande
pannén optilde,, was de lucht nog heriger cn
toén zag ze ook, dat het heerlijke maal, waar
zij «en do koster zoo naar hadden verlangd,
tolaal bedorven was.
„Ach, hoe vreeseLijk", zuchtte de vrouw
..Ja, cn dat d'it juist op het Kerstfeest moet
gebeuren", bromde de kotster. -Maar nóch
hij, nóch zijn vrouw dachten aan een streek
van huni huiskabouter.
En nog dachten ze er niet aan, toen hel
éetno ongeil uk na het andere kwam. 't Eerste
ongeduk, dat hen trof, was een muizenplaag.
Daarna wend hel vette sohaap, dat ze wel
dra zonden slachten, gestolen. En toen eens
de koster, danig uit zijn humeur, thuiskwam
en aan zijn vrouw verleide., dat hij zijn
baantje- kwijt "was, wan't dat' «do kerkvoogden
niet langer een kojsler in hun midden duldden,
die «kwaad sprak wan iedereen, ja, die zelfs
zijin dominee e»n dieng vrouw niet had ontzién,
toén riep de vrouw op eens: .Nu weet ik,
wie ons al die ongelukken bezorgde! 't Kan
niemand and'ers zijn dan onze huiskabouter!
Ach. ach, wait een last toch!"
„Stil Ifoch en jammer nu niet", fluisterde de
koster zijn vrouw toe. ,,Als het werkelijk de
kabouter i*s, die ons al dat onheil bezorgt,
dan is het maar wat best, dat ik hiér geen
koster mag blijven...!"
„Waarom dat?" vroeg fluisterend de vrouw,
die er niets van begreep.
,,W«e£l", antwoordde de koster., ,,we moéten
nu verhuizen en zoo raken we meteen dien
boozen kabouter kwijlt. Die hoort natuurlijk
bij hét «huis en blijft er in, als wij zijn heen
gegaan."
Maar wat gebeurde er? Toen de dag der
verhuizing was aangebroken cn het laatste
stuk op de kar wajs geladen, wilde dé koster
vroolijk de deur sluiten, denkende, dat zij
nu voor goed van den plaaggeest bevrijd wa
ren. En juist toen hij «den sleutel omdraaide,
riep een fijn stemmetje hem spottend toe:
„Kostertje, koötertje, ik zit al boven op je
verhuisbéel; ik ga met jeflui mee, want 'k
heb in den Kerstnacht heelemaal géén rijste
brij gehad! En nu ga ik meêl"
Verschrikt kijken de koster en zijn. vrouw
naar hun verhuisboeltje en daar zien ze wer
kelijk den kabouter, did door bovenop zit
en hen uitlacht.
„Ach, nu moeten we dat lastige kereltje nog
verder meenemen! Nu zullen we nog meer
ellende krijgent"
En d'it was werkelijk het geval. Ook in hun
nieuwe woning plaagde de huiskabouter het
kostersgezin. En door £it geplaag dachten
de koster en zijn vrouw meer aan hun ellen
de dan aan kwaadspreken en zoo leerden
zii déze 'ondeugd werkelijk al En toen w»
nu ook nog in den Kerstnacht een schotel
rijstebrij buiten hun huisdeur hadden gezet,
plaagde de huiskabouter hen ook niet meer.
Maar hoe hét verder met den koster en diens
vrouw ging, dat vertélt hét sprookje niet.
Tante Joh
Van alles wat.
De half ledige flesch.
Een oude Decnsche familie heeft in liaar
wapen een half gevulde flesch bier. Dit heeft
zijn oorsprong te danken aan een daad van
buitengewone edelmoedigheid, door een der
voorzaten volbracht-
Gedurcndo een der oorlogen lusschen Zwe
den en Deneraarken, na een veldslag waarin
de Zweden waren verslagen, deed een zekere
F., een Deen, als schildwacht dienst. Daar hij
ergen dorst had, greep hij dankbaar naar een
hem aangeboden flesch bier, en was juist op
het punt die aan zijn mond le zetten, toen
het smeeken om wat drinken, dat een onge
lukkige Zweed, wiens beide beenen waren
afgeschoten, tot hem richtte, den Deen zoo aan
het hart ging, dat hij hem de flesch gaf, in
plaats van zelf te "drinken. Doch op hetzelfde
oogenbHk maakte de ondankbare Zweed van
de gelegenheid gebruik om zijn nationalen
haat tegen da Denen te koelen en schoot een
pistool op zijn edelen weldoener af, doch ge
lukkig miste hij doel. Bedaard zette toen de
schildwacht de flesch aan zijn lippen, dronk er
de helft uit en zich tot den gekwetste wen
dende, zei hij: „Nu kun je de helft maa** krij
gen" en hij gaf hem wat er nog in de flesch
was.
Een goudmaker gefopt.
In vroegeren tijd waren er enkelen, die jfc
proefden goud te maken en zij, die voorgave
die kunst te verstaan, zeiden „den steen der
wijzen" gevonden te hebben. Eens kwa®
zulk een goudmaker bij Paus Innoceniius
die niet rijk was, en vertelde dezen dat hii
den steen der wijzen gevonden had. De Paó
liet hem als belooning, eenen groolen. ledigen
zak geven en toen de goudmaker dien van
alle kanten bekeek, zcide hij: „Er is niets in
Heilige Vader!"
De Paus lachte en zeide: „Daar gij dc kunsi
verstaat om goud te maken, hebt ge immer;
niets anders noodig dan eenen ledigen zal
om uwe schatten in te doen."
De goudmaker droop af en de zak Wfcel
ledig.
Een gepa6t antwoord.
Toen Olivier Cromwell zich na den 'dóo'd
van Koning Karei I als Protector van
nieuwe RepubUek Engeland opgeworpen had,
ontving hij in die waardigheid ook de gezan
ten van verschillende Europeesche Mogend-*
heden.
Opeens viel zijn oog op een zeer jong man,
wiens baard nog maar pas aan het groeien
was. Deze jonge afgezant was van Rosen-
krantz, de ambassadeur van Denemarken.
Cromwell meende dat de Koning van Dene
marken hem door het zenden van zulk een
jong man wilde beleedigen en zcide veront
waardigd: „Heeft de Koning van Denemarken
geene afgezanten met een ouder baard dsn
gij?"
Rosenkrantz keek den Protector aan en
sprak: „Zeker, Mylord, mijn baard Is nog
jong, maar hij is tóch altijd nog ouder dan
uwe Republiek l"
Cromwell, die anders nog al gauw belee-
digd was, nam dat antwoord gunstig op en
behandelde den jongen gezant met eene voor
komende viiendeüjkheid, die iedereen in het
oog viel.
OppiuS.
De Romeinsche senator Oppius was lor dood
veroordeeld door hot Driemanschap, dat aan
het hoofd «der regeering stond. Hij was stok
oud cn zag géenj kans te vluchten. Zijn zoon
was in de kracht zijns levens; hij verkleedde
zich zelf en zijn vader als bedelaars en trok
met den ouden maan op den rug, aalmoezen
vragend, door Rome. Behouden kwamen zij
op Sdoilié jaan. Dei daad vani 'den edelen zoon
werd bekend len de Romeinen waren een-
stemming in zijn lof, zoodat de rechters be
sloten den ouden man genade te schenken.
Ongelukfkig stierf de (grijsaard 'op de terug
reis naar zijn geboorteplaats. De zoon werd
te Rome als een overwinnaar ingehaald en
met gunsten overladen; zijn kinderlijke liefde
werd schitterend beloond.
Een kunstje om vijf opeenvolgende
getallen te raden.
Je zegt tegen een vriendje of vriendinnetje:
.„Bedenk 5 getallen, die elkaar onmiddellijk
opvolgen. Tel ze vervolgens op en vermenig
vuldigd deze som met 20. Welk getal krijg jc
nu?"
Zegt do ander nn 500, dan is 5 het middelste
getal en zijn 3, 4, 5, 6 en 7 de vijf opeenvol
gende getallen. Zegt hij 3200, dan is 32 het mid
delste getal en heeft hij 30, 31, 32, 33 en 34
gedacht.
Dit kunstje komt altijd uit. De som van 5 op
eenvolgende getallen is evenveel als 5 maal
het middelste getal. Vermenigvuldigt men deze
som daarna met 20, dan is het middelste ge
tal dus met 20 x 5 of 100 vermenigvuldigd-
Niets is eenvoudiger dan van het door den
ander meegedeelde getal de twee nullen weg
Ie nemen en dus het middelste getal over te
houden, zoodat je de 5 opeenvolgende .gelal
ten bepalen kunt.
Natuurlijk moet je, zoodra de ander het
getal gezegd heeft, o n m i d d c 11 ij k de 5 ge
tallen opnoemen. Hoe vlugger je dit doet, hoe
heter-
Padvinders.
Max, die al lioogc boorden draagt,
was laatst bij ons een dag gevraagd,
hij kwam toen tegen 't eten;
padvinder was hij, al zoo lang,
hij was voor niets en niemand bang,
wij hadden 't niet geweten,
maar vonden 't mooi wat Max daar zei,
hoe heerlijk, zóó te zijn als bijl
bepraatten wij na 't eten.
Het was al donker, maar geen nood,
wij drietjes voelden ons zoo groot
en gingen toch naar buiten;
wij wilden 't land verkennen gaan
neef Max had 't ook zoo vaak gedaan
hij moest bij onraad fluiten;
nu, fluiten konden wij wei goed
we vormden saam een dapp'ren stoet
en gingen zóó naar bu»*«n.
Maar toen de deur gesloten was,
zoo donker scheen het natte gras,
zoo zwart de hooge boomen
toen klonk een schril en schel gefluit
we hielden 't geen van drieën uit
het leken booze droomen
zij liepen allen uit het huis:
Papa, Mama en Max incluis
zoo gauw zij konden komen!
Max, die ons altijd heel graag plaagt,
zei: „had mij dan maar mee gevraagd
„vooral zoo pas na 't eten
„dan ben ik sterk en sta mijn man -if
„geen die met mij dan vechten kan -V
was jullie dót vergeten?"
wij zeiden niets en lachten maar
weer thuis cn veilig bij elkaar,
was gauw dc angst vergeten.
Hermann