(^ooi3 de ||eci|d.
Eric Sinclair.
Naar het Engelscli
van
A. B. ROMNEY.
yiertaald door C. II.
HOOFDSTUK IV.
Rover.
To.n Eric het strand bejreikte, schoot het
hem plotseling te binnen, dat hij beloofd had
met zijn ,pct te zwaaien als een teeken van
overwinning.
liij had er nu heel weinig lust in, maar daar
hij hel zijn moeder beloofd had, kon hij haar
toch niet teleurstlelleh. Hij hoopte maar, dat
niemand teders hem zou zien.
Ilöt was erg warm aan het strand in den
vollen zonneschijn en Eric was uit zijn hu
meur, hongerig en moe. Toch wilde hij wel,
dat de weg naar huis tweemaal zoo lang was,
want niets vond hij naarder dan 'dat zijn
moeder hem prijzen zou.
Toen hij bij het hutje van Diók Soobs kwam,
zag hij den ouden man vóór zijn deur een
pijpje rooken.
„Als hij maar niets legen me zegt," dacht
Eric en hij liep wat steviger aan.
„Prachtig weertje, jongeheer," begon de
oude man. „Ik hoop, dat je den prijs gekre
gen hebt."
Eric mompelde iets in zich zelf cn zei hard
op: ,Ja, maar ik heb nu geen tijd, *k moet
gauw naar huis. 'k.Heb honger."
„Wil je de boot Zaterdag graag hebben, jon
geheer?" ging Dick voort
Dat weet ik nog niet. Ik koon nog wel bij
c aan," zei Eric, terwijl hij haastig doorliep.
Dick Scohs keek hem verbaasd na.
Phoc!" zei hij-, terwijl zijn pijp naar één
zijner mondhoeken wandelde. „Ik zou wel
eens willen weten, wat er aan hapert."
Terwijl Eric doorliep, zag hij in de verte
:cn paar jongens Oip de rotisten staan. Eerst
lacht hij, dat ze stonden te visschen, maar
,oen hij dichter bij kwam en zag, wat zij de
den, was hij hevig verontwaardigd.
Hij wierp zijn boeken op den grond en
-prong van de eene rcts op de andere. De
ongens waren zóó verdiept in het verdrinken
van een hond dat zij hem niet e»ens bemerkten,
„Daar gaat hij!" riep één, terwijl hij een
steen aan het arme dier bond, dat met oogen
vol stoon verwijt smeekte bevrijd te worden
m zelf wanhopige pogingen daartoe aan
wendde.
Eric had nu juist de laatste rots bereikt
•ïi kwam nog net op tijd om met de eene hand
'len spartelenden hond te grijpen en met de
indere den jongen een klap te geven. Na-
uurlijk liep dit uit op een vechtpartij en de
andere jongens keken er naar zonder verder
op den hond te lollen, die hel water uit zijn
aaltc haren schudde.
Toen Eric zag. dat de hond voor het oogen-
>lik veilig was, liet hij den ander in den steek
en nam het arme -dier mee naar huis. Het
Icinc mormel scheen te begrijpen, dat Eric
1 goed met hem meende, kroop tegen hem
uil, kwispelde met zijn staart en sloeg de
oogen naar zijn redder op.
Plotseling viel Eric iets in.
,Wat moet je voor den hond hebben?"
vroeg hij.
„Ilij is veel waard," mompelde de ander,
die Bob heette.
„Onzin!" riep Eric uit „Waarom verdrink
je hem dan, als hij zoo'n waarde heeft? Zeg
me maar, wat je voor hem hebben moet."
,,Een rijksdaalder en geen cent minder,"
zei Bob, die dacht, dat Eric toch wel niet zoo
veel geld zou hebben en al heel blij zou zijn
met -een kwartje.
„Hier ls hij," antwoordde Eric, terwijl hij
:!<*n bewusten rijksdaalder uit zijn zak haal-
!e cn deizen in de vuile hand van den ver
aasden Bob liet glijden. Eric was blij, dat
iict geld niet langer in zijn zak brandde. Met
n gevoel van groole verlichting had hij zich
zijn ondragelijken last bevrijd. Hij keerde
zich om, nam den jongen hond in zijn armen
cn ging naar huis.
Lieve jongen!" riep zijn moeder uit, toen
li ij thuis kwaon. Doch haar stem veranderde
plotseling, toen zij Eric's gezicht zag. „Wat
scheelt er aan?" vroeg zij. „Wat is er ge
beurd?"
„Ik heb gevochten, Moeder." Eric zette den
hond neer, die zwaarder was dan hij er uit-
zng Er waren een paar valscbe jongens, dip
probeerden dezen hond te verdrinken en ik
riob datl natuurlijk verhinderd. Et heb hem
gegrepen en voor het geld van mijn prijs ge
tocht."
Bij het noemen van het woord „prijs" zonk
Erie de moed weer in de schoenen. Hij had
bijna vergoten, hoe hij hem verdiend had.
En nu wekten de vragen van zijn moeder al
dit: ellendige gedachten weer op.
Zijn moeder boog zich over hem heen, haar
Lief gezicht straalde van vreugde en trots en
zij nam hem in haar armen.
„Lieve jongenl Ik ben zoo blij, dat je den
prijs gewonnen hebt! Je hebt er zoo hard
/oor gewerkt!"
En zij keek hem aan met een blik vol liefde.
Eric durfde dien blik niet ontmoeten. Hij
ichaamde zich daar veel te erg voor. Zijn
moeder dacht, dat dit bescheidenheid of val-
wche schaamte was.
„Hoe zullen we hem noemen?" vroeg hij,
^r.wijl hij zich uit de omarming van zijn
moeder losmaakte.
Deze glimlachte om het plotselinge van de
vraag.
Zij was bezig het eten op tafel te zetten en
:ei: „Zou je hem niet Nero of Pluto noemen?
Did namen passen goed bij zoo'n grooten
hond als hij is."
vIk vind die namen geen van beiden mooi
genoeg voor hem."
„Nu, noem hem dan Rover, of
„Prachtig," viel Eric haar in de rede. „Ik
moest hem eigenlijk „Zee-roover" noemen,
omdat hij uit dc zee kwam. „Zee-roover" is
een prachtgc naam cn misschien brengt hij
mij geluk aan.
,,W£tl liet geluk Sinclair mag bicden,
De zee zal 't brongen of -doen vlieden!"
Zijn moeder glimlachte, terwijl Eric den
hond wat te eten gaf.
„Ik moet nu naar het dorp gaan. om mijn
werk aan juffrouw Jenniwin te brengén,"
zei Eric's moeder na het eten. „Wil je thuis
blijven, of zal ik het huis sluiten?"
Eric zei, -dat hij liever thuis 'bleef en nadat
zijn moeder was uitgegaan, ging hij op „het
dek" zitten, blij, dat hij alleen was. Naast
hem lag Rover weldra vast te slapen.
Zijn hoofd deed hem pijn, doch deze pijn
was veel beter te verdragen dan het ellendige
gevoel, dat (hij van binnen had.
Hij zat met het hoofd in de handen gelehnd
en peinsde maar steeds over hetzelfde onder
werp, totdat hij wel huilen kon van verdriet
en schaamte. Ilij meende echter, dat hij zijn
bedrog geheim moest houden.
Het deed er niet toe, hoe ongelukkig hem
dit maakte; hij zou zwijgen. Hij kon het denk
beeld niet verdragen, dat de menscih-en, die
hem goed kenden, zijn bedrog zouden mer
ken. En als hij het aan één vertelde, dan
moest hij dit aan zooveel doen. Mijnheer
Pennycock zou hom van school jagen, Tom
my hem verachten en zijn moeder niet meer
trolsch op hem kunnen zijn.
Het speet hem verschrikkelijk voor Tom
my, het speet hem ook, dat hij het geld had
weggeven in plaats van er nog .eens bij Tom
my op aan te dringen het aan te nemen; doch
aan den andern kant had hij den hond voor
verdrinken gespaard en misschien zou God
vinden, dat dit zijn 'bedrog uitwischte. Was
het goede, dat hij met het geld bereikt (had
niet grootcr dan het kwaad, dat hij er door
gesticht had? -Met dergelijke gedachten
trachtte hij zij'n .geweten in slaap te sussen.
Zijn moeder kwam pas tegen theetijd thuis.
Zijn trad met zulk een gelukkig, vroolijk ge
zicht! "binnen en zag er zoo lief uit, dat Eric
vond, dat geen enkele jongen zoo'n lieve
moeder had als hij.
„Juffrouw Jenniwin vindt het zoo heerlijk
voor je, dat je den prijs gewonnen hebt, lie
veling," zei zij, terwijl zij Rover over den
kop streelde.
„Het kan me geen sikkepit schelen, wat zij
vindt," dacht Eric, maar hij zei dat niet hard
op, omdat hij wist, dat zijn moeder juffrouw
Jenniwin graag mocht lijd,n en haar een
vriendelijke, hoewel eigem aardige persoon
vond.
„Ik ga mij-'n handen wasscHen," zei hij ver
legen en hij ging naar boven.
Zijn moeder was teleurgesteld, dat hij zich
zoo haastig uit de voeten maakte. Haar ge
zicht stond minder vroolijk en zij vroeg zich
af, of hem soms iets schelen zou. Misschien
had hij zich bij het vechten bezeerd, al ont
kende hij 'dit.
Eric bleef zoo lang boven talmen, todat zijn
moeder hem toeriep, dat de thee klaar was.
Zwijgend kwam hij weer beneden. Gewoon
lijk rende hij al fluitende of zingende de
trap af.
IDe taf-el zag er uit als gewoonlijk: aan den
eenen -kant stonden zijn blauwe kop en scho
tel en zijn blauw bordje en aan den anderen
kant die in het wit van zijn moeder. Er ston
den bloemen midden op tafel, de koperen
ketel zong een vroolijk wijsje, de broodplank
stond naast zijn bord, want hij sneed graag
de boterhammen, de theepot bij de plaats
van zijn moeder, alles zag er precies zoo
uit als anders. Doch vanavond lag er bij zijn
bord ook nog een raoole, groote koek, pre
cies zoo één als hij onlangs met zijn moeder
in den winkel van Lemon voor het raam
had zien liggen en dien hij zoo graag eens
zou willen proeven.
Eric's moeder keek glimlachend naar zijn
gezicht, om daarop zijn verrassing te lezen.
Eric begreep het onmiddellijk: zijn moeder
had eenig van haar zuur verdiend geld be
steed voor een koek, dien zij hem als schade
loosstelling voor zijn rijksdaalder wilde ge
ven.
Zijn lip trilde en hij ging met neergeslagen
oogen op zijn plaats zitten; hij wist, dat hij
er geen stukje van door zijn keel zou kunnen
krijgen.
^Nu lieveling, zie je niet, wat Moeder voor
je heeft meegebracht? Snij er -maar eens een
dik stuk voor je zelf en mij af", zei zijn moe
der opgewekt
Zonder een woord te zeggen, sneed Eric een
stuk koek af en gaf dit aan zijn moeder, daar
na sneed hij een stuk voor zich zelf af, legde
het op zijn bord* nam een grooten slok thee
een brak een stukje van zijn snee koek af.
„Wat scheelt er aan?" vroeg zijn moeder
plotseling.
Eric liet het hoofd zakken en barstte in
tranen uit, waartegen hij den geheelen mid
dag reeds gevochten had.
„Eric, heb je iets?" vroeg zijn moeder ver
schrikt„Hefb je hoofdpijn? Zeg me toch, lie
veling, wat er aan scheelt".
Ln de eerste ooge'nblikken kon Erie niet
spreken* toen zei hij en dit was werkelijk
zoo dat hij hoofdpijn had en het liefst naar
bed ging
Hij vroeg, of zijn moeder maar niet boven
wilde komen, doch zij deed dit toch >en dekte
hem in zijn hangmat toe. Zij vond zelfs goed
dat Rover op de dekens sprong en zich aan
het voeteneind nestelde.
Toefn kuste zij hem, lief de deur een eindje
open en ging zachtjes nlaar beneden.
Zij haalde haar .werk te vooroóhijn en be
gon te naaien en te denken.
Zij had veel zorgen, doch deze kostten haar
geen tranen. Eens, meende zij^ had zij voor
goed al baar tranen weggehuild, doch vanaf
den dag, waarop zij Erie voor het eerst in
de armen had gehouden, had zij zich vast
voorgenomen ter wille van haar kind moedig
te zijn. En langzamerhand was zij weer ge
lukkiger geworden, want elke dag bracht haar
nieuwe belangen en plichten, al kwamen er
ook nieuwe zorgen bij.
Er was één ding besloot zij, dat gedaan
moest worden en dat was het zoeken van de
familie valn haar man. Dit moest zij tor wille
van Erie doen.
Zij wist niets van hen, behalve dat het rijke
licdien waren, die in Engeland woonden. Zij
hadden hel niet goed govohden, dat haar
man met haar trouwde en daarom nooit iets
van zich laten hooren. Daar /ij er geen geld
voor had, zou zij onmogelijk Inlichtingen kun
nen krijgen. Er was slechts één ding, dat zij
cloon kon, n.l. geld opsparen om daarvan het
instellen van een onderzoek te bekostigen.
Haar inkomen was heel gering. Als zij niet
in staat was geweest er met handwerken wat
bij te verdienen* zouden zij en Erie niet vol
doende hebben gehad om van te bestaan.
Eiken dag werd dit moeilijker, want eiken
dag werd Eric grooter en kreeg -hij meer
honger. Doch zij werkte 9leeds zonder te kla
gen en was niet gelukkiger dan wanneer zij
met veel moeite een kleinigheid naar de
spaarbank kon brengen.
Voor het oogenblik was alles zoolang Erie
en zij maar gezond bleven heel goed en
voor de toekomst bouwde- zij allerlei lucüit-
kasteelen.
Nadat zij een uurtje gewerkt had, ging zij
eens op haar teenen l'oopend, naar Erie kij
ken. Hij sliep nog niet; hij zou niets liever
gedaan hebben dan zijn armen om haar hals
te slaan, terwijl zij een kus op zijn voorhoofd
drukte, dodh als hij dat deed, wist hij zeker,
dat hij zijn geheim niet langer zou kunnen
verzwijgen. Daarom bleef hij stil liggen en
hield zijn oogen gesloten.
Er was iets in zijn houding, dat zijn moeder
deed vermoeden, dat hij niet sliep, maar zij
zei niets tege® hem, uit angst, dat zij zich ver
giste en zij hem "wakker zou maken.
Zij drukte nog één kus op zijn Voorhoofd en
ging weg.
Erie draalde zich om en snikte het uit, tot
dat Rover wakker werd. naar zijn gezicht
kroop en zijn tranen wegtikte.
Eindelijk viel hij in slaap met den arm om
Rover's nek geslagen.
(Wordt vervolgd).
De al ie nauwkeurige
kleermaker.
Deze geschiedenis is werkelijk gebeurd in
een der groote handelssteden van Java. Daar
woonde vele jaren geleden een Chineesch
kleermaker, die den naam had, zóó bekwaam
te zijn, dat hij de kleeren, die men hem voor
legde, onverschillig van welken vorm of snit
ze waren, tot in de kleinste bijzonderheden
kon namaken.
Een officier, die den Chinees door zijn
vrienden had hooren prijzen, zond op zeke
ren morgen zijn oppasser met een oude jas
naar den nauwkeurigen kleermaker. „Zeg aan
den Chinees' beval hij, „dat hij mij een nieu
we jas maakt, juist zooals deze oude is. Als
ik haar aantrek moet ik geen verschil kunnen
merken tusschen het oude en het nieuwe klee-
dings tuk."
„Best, luitenant", zei de oppasser en hij
bracht de boodschap, die hem was opgedra
gen, juist zoo over.
„De luitenant zal over mijn werk tevreden
zijn", zei de Chinees, „en binnen eenige da
gen kom ik zelf de jas brengen."
En werkelijk stand na eenige dagen reeds
vroeg in de® morgen de baba x) met de
beide jassen netjes in een doek gepakt voor
het huis van den luitenant. Met zijn scheeve
oogjes, die tintelden van jenoegen, keek hij
den oppasser, die hem binnenliet, aan. „De
luitenant zal tevreden zijn mompelde hij
weer. „Maar ik heb ook erg veel moeite ge
had om de nieuwe jas juist zoo te krijgen,
als de oude is
„Wel, baba", begon de luitenant, teen
de de Chinees voor hem stond.
De man boog en maakte toen het pak los.
„Hier is de oude jas, mijnheer", zei hij, de
oude op den Vloer uitspreidend. „Maar nu
moet u de niewue eens ziens
Maar hoe stom-verbaasd staarde de scheef-
oogige kleermaker den luitenant aan, toen
deze, na het nieuwe kleedingsluk bekeken te
hebben, hem dit vuurrood van woede in 't ge
zicht wierp en hem toebulderde: „En dat
vuile, kale, verkreukte ding noem jij een
nieuwe jas? Ben je gek man! Zie je dan niet,
dat düt oude lor vol vlekken zit? Kom, voor
uil, pak je weg, en kom nooit meer onder mijn
oogenI
„Mijnheer, ach, luister toch'', stotterde de
Chinees: „u -moet niet zoo boos op mij zijn.
Uw oppasser zeïdc, dat ik de nieuwe jas juist
zoo moest maken als de oude, en dat deed ilc.
En o, als de luitenant eens wist, hoeveel
moeite ik gehad heb met deze jas! Met het
juist namaken van die kaalheid, die kreuken
en vlekken! Dan zou waarlijk de luitenant
zoo boos niet zijn
Nu eerst zag de luitenant in, dat hij geen
reden had om boos te -zijn op den man, die
zijn bevel al te nauwkeurig had opgevolgd,
En toen hij nu den kleermaker had uitgelegd,
wal hij eigenlijk bedoelde, toen braclrt na
eenige dagen de nauwkeurige kleermaker
weer een jas, maar deze was van glanzend
nieuw laken, zonder kreuken en zonder vlek
ken. En bovendien zat hij goed en even ge
makkelijk als de oude jas. En nu moest ook
de luitenant -toestemmen, dat de baba een
meester was in zijn valk.
TANTE JohT
Tvrv
Wanneer dc omstandigheden niet tegenloo-
pen, wordt zulk een vrucht in haar glazen
huis veel spoediger rijp en groot dan dc an
dere vruchten aan denzelfden hoorn. I- zij
rijp, dan snij je haar af, knoop den draad los
en je kunt een aardigheid vertoonen, waar
van menigeen zich geen rekenschap kan ge
ven: hoe zulk een groote vrucht door dien
nauwen hals in een medicijnfleschje is geko
men.
Wil je er lang plezier van hebben, vul dan
het fiesohje met brandewijn, doe er een stukje
natgemaakt perkament overheen om bet goed
af te sluiten, en je kunt het zoo lang bewaren
en zoo dikwijls vertoonen als jc maar wilt.
Drie vragen.
De mensch e® hebber» tegenwbordig de ge-
woolnio o-m onder élkander allerlei vereenij
gingen op te richten. Die vereenigingen heb
ben verschillende bedoelingen, welke somtijds
van algemeen belang, maar er-kele keeren
toch 'ook wel eens heel dWaac ten ;noeml
die vereenigingen maatschap. - Vonden of
clubs.
In Londen heeft men eenige® tijd geleden
een „Speak no evil society" opgericht. I;n on-
ze taal zou die v-ereeniging den naam dragen
van„Spreek-gcc;n-kwaad'-maa tschappij
De leden van die veireeniging verplichten
z'ich om voor zichzelven eerst drie vragen
te beantwoorden eer ze kwaad van iemand
spréken.
En welke zijn die firie wagen,?
Is het waar? Is het go"od, dat ik het zeg?
Is het noodig?
Als de leden hun.ne verplichtingen nu maar
goed nakomen, dan geloof ik dat dit eene
maatschappij is, die ook in het algemeen be
lang werkt. Maar ook zo.nder zulk een maat
schappij op te richten zou het zeker niet
kwaad zijn, als ieder mensch, eer hij kwaad
van anderen begon te spreken, zichzelven die
drie wagen eens deed en er eerlijk ant
woord op gaf. Ik denk zoo, dat er dan min
der kwaad zou gesproke;n worden, en dat
men ten slotte in 'de nieuwe woordenboeken
lezen zou: laster, verouderd thans onbekend
woord.
De eerste leesbibliotheek.
Bijna op de meeste plaatsen bestaat tegen
woordig gedegenheid om boeken te lezen,
welke het eigendom van ee;n genootschap,
van eene gemeente-instelling of van een par
ticulier persoon zijn..
Zulk een verzameling van boeken, die voor
niemendal of eenig geld tou,nnen geilezen wor
den, heet lees-bibliotheek.
Of die er lang al zijn?
Nu, betrekkelijk» lang; ruim ainderhalve
eeuw.
Dat Benjamin Franklin den bliksem-aflei-
der uitvond, en Üat hij naderhand een be
roemd ^n edel staatsman werd, weet gij, maar
dat hij de eerste lees-bibliotheek stichtte, zult
ge wel niet weten. En toch is dat zoo.
Toen Franktón in 1720 te Boston in Ameri
ka nog boekdrukkersgezel was, kocht hij met
eenige vrienden voor gezamenlijke rekening,
eenige boeken om die beurt om beurt te leze;n.
Die 'boeken bleven na lezing 'bewaard en lang
zamerhand groeide het aantal deelnemers aan
De Overheid van die plaats besloot eindelijk
die weetgierige ma'nnen te helpen en stelde
eene som gelds beschikbaar om daarvoor boe
ken -uit Engeland te laten komen. Deze boe
ken kreeg het „Leesgezelschap" onder voor
waarde, dat iedier inwoner van Boston tegen
eene vooraf .bepaalde kleine vergoeding die
boeken ook ter lezing zou kunnen krijgen.
Zoo ontstond d'oor Fra/nklin's pogingen de
eerste openbare lees-bibl'iotiheek.
de naam, waarmede de Chineezen op Java
worden aangesproken.
Van alles wat.
In den vruchtentijd.
Wait verlangen wc er al dikwijls naar, dat
die heerlijke tijd van appels cn peren aan
breekt! Vóór het echter nog zoo- ver is, wil
ik jullie eens een aardigheid leeren.
Je neemt een medicijnfleschje, iets grooter
dan de vrucht is, wanneer zij rijp is. Knoop
een sterken draad om den hals van het
fiesohje en wel zóó, dat aan eiken kant nog
een draad garen afhangt. Zoek nu aan den
boom een gezonde vrucht, die nog zóó klein
is, dal zij door den hals van het fleschje kan.
Hoe langer steel er aan is, hoe meer kans je
hebt te zullen slagen. Schuif dan het fleschje
zoo ver het kan, voorzichtig over de vrucht,
tol zij er ongeveer midden in hangt en bind
de heide draden stevlit aan den tak vast.
Een kunstje.
Hendrik was jarig en had een vroolijk pa?/
tijtje van eenige meisjes en jongens. Toen men
eindelijk niet goed meer wist, wat men spe»
len zou, zeide Hendrik: „Ik weet een kunstje?
Kijkt, hier op tafed liggen een mes, een sleu-
ter, een horloge en vierentwintig speelpeu(
ningen. Kiest nu drie uit uw midden, die g«
wilt."
De kinderen kozen Jan, Marie en Tom, dij
voor de tafel gingen staan.
Nu gaf Hendrik aan Jan één penning, aaft
Maiïe gaf hij er twee en aan Tom drie. i
„Ik zal nu buiten de deur gaan slaan," zw
Hendrik, „en luistert dan wat gij doen moeb
De een neemt het horloge, de andere het mes
en de derde den sleutel. "Wie ze neemt is m^
onverschillig. Maar, let wel op. Wie het me^'
neemt, moet ook nog tweemaal zooveel pen^
ningen nemen, als ik hem gaf, en wie het
horloge neemt, die steekt viermaal zooveel
penningen bij zich als ik hem gaf. Ah ge dal
goéd gediaan hebt, dan roept ge me en dan zal
ik zeggen, wie het mes, wie den sleutel en
wie het horloge heeft."
Hendrik ging buiten de deur cn eenigj'
oogenblikken later riep men van binnen: „Het
is gedaan!"
Hendrik kwam nu weer in de kamer en
zag, dat er op tafel nog vijf penningen lagen
en na eenig nadenken zeide hij: „Jan heeft den
sleutel, Tom heeft het mes en Mario heeft
het horloge!"
„Dat is zoo," riepen allen. „Maar hoe weet
gij dat?"
„Ja, dat is mijn geheim," antwoordde Hem
drik. „Als ik het zeg is de aardigheid er af.1^
Den volgenden dag kwam Hendrik Marlt
tegen en zoodra ze hem zag, zei ze: „Ik weet
het kunstje. Ik weet het! Iloor maar!"
En wat hoorde Hendrik? Wat anders, dan
dat Marie het wist.
Wie uwer is zoo knap als Marie?
Wees rein.
De® geheelen dag -had de zon het woestijn^
zand geblakerd en, afgemat van de hitte e-n
den dorst, begroette® de reizigers de karavan*
sera waar ze zouden kunnen uitrusten en
hun brandenden dorst lesschön
In de nabijheid van de karavanserai was
eene bron en tegen den avond zetten zich'
drie reizigers er bij neder.
De een was een kunstenaar, de afider een
eerbiedwaardig grijsaard 'en do derde een
jong herder, die een afgédwaald schaap zij»
ner kudde zocht.
Over de bron was een zware steen gelegd
om het instuiven van woestijnzand tegen \4
gaan, en in, dien steen was gebeiteld: „Voftg
mijn voorbeeld".
Toen het drietal eenigen tijd over d'e belce-
ke,nis van dat opschrift had nagedacht, zeide
de kunstenaar: „Deze bron neemt baren loop
eindelijk door een lang dal; zij stroomt door
meren; neemt beken op; wordt eene rivier
en op haren w'eg steeds versterkt d'oor andere
rivieren, valt ze als ec® machtige stroom in
zee. Dat 'opschrift wil dus zeggen, dat men
rusteloos werken moet om zifn doel te be
reiken".
„Ik geef er 'eene andere beteekenis aan",
sprak de grijsaard. „Deze bron laaft en vei*
kwikt ieidercen zonder onderscheid. Haar.
voorbeeld leert ons nuttig en goed voor lallo
mensdhen Te zijn".
De herder zweeg, doch toon de kunstenaar
en de grijsaard aanhielden, dat hij ook zijne
meening zou laten hooren, sprak hiji: „Wat
is bronwater als het niet rein is? Niets! Hel
drabbige water is den mensch eene walging
en zelfs de da-eren des velds versmaden het
Wilt (gij- dius geacht en geëerd worden, volg
dan het voorbeeld van deze bron cn weel
rein!" i
Een grappig bewaarschooltje.
Er was eens een oud vrouwtje,
één uit een sprookje, kindl
dat lïad een fröbelschoollje,
zooals j'er nergens vindt.
Zij bergde al de kleintjes,
die men haar 's morgens bracht,
te zamen op een plaatsje,
waar jij bepaald om lacht.
Ze had een schoen gevonden,
een grooten van een reus
en dóar hield zij haar schooltje
't was druk bezocht; ja, heuschl
De kind'ren vonden 't heerlijk
bij 't oude vrouwtje hier
en hadden met elkander
altijd het grootst plezier.
Zij mochten spelen, zingen,
ravotten naar hun lust,
maar uit den schoen niet komen
liet vrouwtjo hield van rust.
Zoo bleef haar eigen huisje
wót netjes, ook dc gang
toch duurde al dien kind'ren
de sahoolliid nooit le lang.
De schoen was vol met gaten,
't leek wel een dievenhol
en hoeveel kind'ren kwamen4
de schoen werd nooit te vol.
Het oude, oude vrouwtje
was vriendelijk en goed,
zij hield haar troepje kleuter®
den hcelen dag wel zoet.
Gehoorzaamd wou zij wezen,
maar streng was zij toch niet,
en als z'er een moest straffen,
had z ij nog 't grootste verdriet
Ze leerde hun graag versjes
en ook het a, b, c,
en kookte ze wat lekkers,
dan deelde z'er van mee.
Zeg, wil jc óók naar 't schooltje,
van *t vrouwtje, in den schoon
'dan zal Y bij haar voor jullde
wel een goed woordje doen! _.;v
HERMANN A»