(^ooi3 de ||eci|d. Eric Sinclair. Naar het Engelscli van A. B. ROMNEY. yiertaald door C. II. HOOFDSTUK IV. Rover. To.n Eric het strand bejreikte, schoot het hem plotseling te binnen, dat hij beloofd had met zijn ,pct te zwaaien als een teeken van overwinning. liij had er nu heel weinig lust in, maar daar hij hel zijn moeder beloofd had, kon hij haar toch niet teleurstlelleh. Hij hoopte maar, dat niemand teders hem zou zien. Ilöt was erg warm aan het strand in den vollen zonneschijn en Eric was uit zijn hu meur, hongerig en moe. Toch wilde hij wel, dat de weg naar huis tweemaal zoo lang was, want niets vond hij naarder dan 'dat zijn moeder hem prijzen zou. Toen hij bij het hutje van Diók Soobs kwam, zag hij den ouden man vóór zijn deur een pijpje rooken. „Als hij maar niets legen me zegt," dacht Eric en hij liep wat steviger aan. „Prachtig weertje, jongeheer," begon de oude man. „Ik hoop, dat je den prijs gekre gen hebt." Eric mompelde iets in zich zelf cn zei hard op: ,Ja, maar ik heb nu geen tijd, *k moet gauw naar huis. 'k.Heb honger." „Wil je de boot Zaterdag graag hebben, jon geheer?" ging Dick voort Dat weet ik nog niet. Ik koon nog wel bij c aan," zei Eric, terwijl hij haastig doorliep. Dick Scohs keek hem verbaasd na. Phoc!" zei hij-, terwijl zijn pijp naar één zijner mondhoeken wandelde. „Ik zou wel eens willen weten, wat er aan hapert." Terwijl Eric doorliep, zag hij in de verte :cn paar jongens Oip de rotisten staan. Eerst lacht hij, dat ze stonden te visschen, maar ,oen hij dichter bij kwam en zag, wat zij de den, was hij hevig verontwaardigd. Hij wierp zijn boeken op den grond en -prong van de eene rcts op de andere. De ongens waren zóó verdiept in het verdrinken van een hond dat zij hem niet e»ens bemerkten, „Daar gaat hij!" riep één, terwijl hij een steen aan het arme dier bond, dat met oogen vol stoon verwijt smeekte bevrijd te worden m zelf wanhopige pogingen daartoe aan wendde. Eric had nu juist de laatste rots bereikt •ïi kwam nog net op tijd om met de eene hand 'len spartelenden hond te grijpen en met de indere den jongen een klap te geven. Na- uurlijk liep dit uit op een vechtpartij en de andere jongens keken er naar zonder verder op den hond te lollen, die hel water uit zijn aaltc haren schudde. Toen Eric zag. dat de hond voor het oogen- >lik veilig was, liet hij den ander in den steek en nam het arme -dier mee naar huis. Het Icinc mormel scheen te begrijpen, dat Eric 1 goed met hem meende, kroop tegen hem uil, kwispelde met zijn staart en sloeg de oogen naar zijn redder op. Plotseling viel Eric iets in. ,Wat moet je voor den hond hebben?" vroeg hij. „Ilij is veel waard," mompelde de ander, die Bob heette. „Onzin!" riep Eric uit „Waarom verdrink je hem dan, als hij zoo'n waarde heeft? Zeg me maar, wat je voor hem hebben moet." ,,Een rijksdaalder en geen cent minder," zei Bob, die dacht, dat Eric toch wel niet zoo veel geld zou hebben en al heel blij zou zijn met -een kwartje. „Hier ls hij," antwoordde Eric, terwijl hij :!<*n bewusten rijksdaalder uit zijn zak haal- !e cn deizen in de vuile hand van den ver aasden Bob liet glijden. Eric was blij, dat iict geld niet langer in zijn zak brandde. Met n gevoel van groole verlichting had hij zich zijn ondragelijken last bevrijd. Hij keerde zich om, nam den jongen hond in zijn armen cn ging naar huis. Lieve jongen!" riep zijn moeder uit, toen li ij thuis kwaon. Doch haar stem veranderde plotseling, toen zij Eric's gezicht zag. „Wat scheelt er aan?" vroeg zij. „Wat is er ge beurd?" „Ik heb gevochten, Moeder." Eric zette den hond neer, die zwaarder was dan hij er uit- zng Er waren een paar valscbe jongens, dip probeerden dezen hond te verdrinken en ik riob datl natuurlijk verhinderd. Et heb hem gegrepen en voor het geld van mijn prijs ge tocht." Bij het noemen van het woord „prijs" zonk Erie de moed weer in de schoenen. Hij had bijna vergoten, hoe hij hem verdiend had. En nu wekten de vragen van zijn moeder al dit: ellendige gedachten weer op. Zijn moeder boog zich over hem heen, haar Lief gezicht straalde van vreugde en trots en zij nam hem in haar armen. „Lieve jongenl Ik ben zoo blij, dat je den prijs gewonnen hebt! Je hebt er zoo hard /oor gewerkt!" En zij keek hem aan met een blik vol liefde. Eric durfde dien blik niet ontmoeten. Hij ichaamde zich daar veel te erg voor. Zijn moeder dacht, dat dit bescheidenheid of val- wche schaamte was. „Hoe zullen we hem noemen?" vroeg hij, ^r.wijl hij zich uit de omarming van zijn moeder losmaakte. Deze glimlachte om het plotselinge van de vraag. Zij was bezig het eten op tafel te zetten en :ei: „Zou je hem niet Nero of Pluto noemen? Did namen passen goed bij zoo'n grooten hond als hij is." vIk vind die namen geen van beiden mooi genoeg voor hem." „Nu, noem hem dan Rover, of „Prachtig," viel Eric haar in de rede. „Ik moest hem eigenlijk „Zee-roover" noemen, omdat hij uit dc zee kwam. „Zee-roover" is een prachtgc naam cn misschien brengt hij mij geluk aan. ,,W£tl liet geluk Sinclair mag bicden, De zee zal 't brongen of -doen vlieden!" Zijn moeder glimlachte, terwijl Eric den hond wat te eten gaf. „Ik moet nu naar het dorp gaan. om mijn werk aan juffrouw Jenniwin te brengén," zei Eric's moeder na het eten. „Wil je thuis blijven, of zal ik het huis sluiten?" Eric zei, -dat hij liever thuis 'bleef en nadat zijn moeder was uitgegaan, ging hij op „het dek" zitten, blij, dat hij alleen was. Naast hem lag Rover weldra vast te slapen. Zijn hoofd deed hem pijn, doch deze pijn was veel beter te verdragen dan het ellendige gevoel, dat (hij van binnen had. Hij zat met het hoofd in de handen gelehnd en peinsde maar steeds over hetzelfde onder werp, totdat hij wel huilen kon van verdriet en schaamte. Ilij meende echter, dat hij zijn bedrog geheim moest houden. Het deed er niet toe, hoe ongelukkig hem dit maakte; hij zou zwijgen. Hij kon het denk beeld niet verdragen, dat de menscih-en, die hem goed kenden, zijn bedrog zouden mer ken. En als hij het aan één vertelde, dan moest hij dit aan zooveel doen. Mijnheer Pennycock zou hom van school jagen, Tom my hem verachten en zijn moeder niet meer trolsch op hem kunnen zijn. Het speet hem verschrikkelijk voor Tom my, het speet hem ook, dat hij het geld had weggeven in plaats van er nog .eens bij Tom my op aan te dringen het aan te nemen; doch aan den andern kant had hij den hond voor verdrinken gespaard en misschien zou God vinden, dat dit zijn 'bedrog uitwischte. Was het goede, dat hij met het geld bereikt (had niet grootcr dan het kwaad, dat hij er door gesticht had? -Met dergelijke gedachten trachtte hij zij'n .geweten in slaap te sussen. Zijn moeder kwam pas tegen theetijd thuis. Zijn trad met zulk een gelukkig, vroolijk ge zicht! "binnen en zag er zoo lief uit, dat Eric vond, dat geen enkele jongen zoo'n lieve moeder had als hij. „Juffrouw Jenniwin vindt het zoo heerlijk voor je, dat je den prijs gewonnen hebt, lie veling," zei zij, terwijl zij Rover over den kop streelde. „Het kan me geen sikkepit schelen, wat zij vindt," dacht Eric, maar hij zei dat niet hard op, omdat hij wist, dat zijn moeder juffrouw Jenniwin graag mocht lijd,n en haar een vriendelijke, hoewel eigem aardige persoon vond. „Ik ga mij-'n handen wasscHen," zei hij ver legen en hij ging naar boven. Zijn moeder was teleurgesteld, dat hij zich zoo haastig uit de voeten maakte. Haar ge zicht stond minder vroolijk en zij vroeg zich af, of hem soms iets schelen zou. Misschien had hij zich bij het vechten bezeerd, al ont kende hij 'dit. Eric bleef zoo lang boven talmen, todat zijn moeder hem toeriep, dat de thee klaar was. Zwijgend kwam hij weer beneden. Gewoon lijk rende hij al fluitende of zingende de trap af. IDe taf-el zag er uit als gewoonlijk: aan den eenen -kant stonden zijn blauwe kop en scho tel en zijn blauw bordje en aan den anderen kant die in het wit van zijn moeder. Er ston den bloemen midden op tafel, de koperen ketel zong een vroolijk wijsje, de broodplank stond naast zijn bord, want hij sneed graag de boterhammen, de theepot bij de plaats van zijn moeder, alles zag er precies zoo uit als anders. Doch vanavond lag er bij zijn bord ook nog een raoole, groote koek, pre cies zoo één als hij onlangs met zijn moeder in den winkel van Lemon voor het raam had zien liggen en dien hij zoo graag eens zou willen proeven. Eric's moeder keek glimlachend naar zijn gezicht, om daarop zijn verrassing te lezen. Eric begreep het onmiddellijk: zijn moeder had eenig van haar zuur verdiend geld be steed voor een koek, dien zij hem als schade loosstelling voor zijn rijksdaalder wilde ge ven. Zijn lip trilde en hij ging met neergeslagen oogen op zijn plaats zitten; hij wist, dat hij er geen stukje van door zijn keel zou kunnen krijgen. ^Nu lieveling, zie je niet, wat Moeder voor je heeft meegebracht? Snij er -maar eens een dik stuk voor je zelf en mij af", zei zijn moe der opgewekt Zonder een woord te zeggen, sneed Eric een stuk koek af en gaf dit aan zijn moeder, daar na sneed hij een stuk voor zich zelf af, legde het op zijn bord* nam een grooten slok thee een brak een stukje van zijn snee koek af. „Wat scheelt er aan?" vroeg zijn moeder plotseling. Eric liet het hoofd zakken en barstte in tranen uit, waartegen hij den geheelen mid dag reeds gevochten had. „Eric, heb je iets?" vroeg zijn moeder ver schrikt„Hefb je hoofdpijn? Zeg me toch, lie veling, wat er aan scheelt". Ln de eerste ooge'nblikken kon Erie niet spreken* toen zei hij en dit was werkelijk zoo dat hij hoofdpijn had en het liefst naar bed ging Hij vroeg, of zijn moeder maar niet boven wilde komen, doch zij deed dit toch >en dekte hem in zijn hangmat toe. Zij vond zelfs goed dat Rover op de dekens sprong en zich aan het voeteneind nestelde. Toefn kuste zij hem, lief de deur een eindje open en ging zachtjes nlaar beneden. Zij haalde haar .werk te vooroóhijn en be gon te naaien en te denken. Zij had veel zorgen, doch deze kostten haar geen tranen. Eens, meende zij^ had zij voor goed al baar tranen weggehuild, doch vanaf den dag, waarop zij Erie voor het eerst in de armen had gehouden, had zij zich vast voorgenomen ter wille van haar kind moedig te zijn. En langzamerhand was zij weer ge lukkiger geworden, want elke dag bracht haar nieuwe belangen en plichten, al kwamen er ook nieuwe zorgen bij. Er was één ding besloot zij, dat gedaan moest worden en dat was het zoeken van de familie valn haar man. Dit moest zij tor wille van Erie doen. Zij wist niets van hen, behalve dat het rijke licdien waren, die in Engeland woonden. Zij hadden hel niet goed govohden, dat haar man met haar trouwde en daarom nooit iets van zich laten hooren. Daar /ij er geen geld voor had, zou zij onmogelijk Inlichtingen kun nen krijgen. Er was slechts één ding, dat zij cloon kon, n.l. geld opsparen om daarvan het instellen van een onderzoek te bekostigen. Haar inkomen was heel gering. Als zij niet in staat was geweest er met handwerken wat bij te verdienen* zouden zij en Erie niet vol doende hebben gehad om van te bestaan. Eiken dag werd dit moeilijker, want eiken dag werd Eric grooter en kreeg -hij meer honger. Doch zij werkte 9leeds zonder te kla gen en was niet gelukkiger dan wanneer zij met veel moeite een kleinigheid naar de spaarbank kon brengen. Voor het oogenblik was alles zoolang Erie en zij maar gezond bleven heel goed en voor de toekomst bouwde- zij allerlei lucüit- kasteelen. Nadat zij een uurtje gewerkt had, ging zij eens op haar teenen l'oopend, naar Erie kij ken. Hij sliep nog niet; hij zou niets liever gedaan hebben dan zijn armen om haar hals te slaan, terwijl zij een kus op zijn voorhoofd drukte, dodh als hij dat deed, wist hij zeker, dat hij zijn geheim niet langer zou kunnen verzwijgen. Daarom bleef hij stil liggen en hield zijn oogen gesloten. Er was iets in zijn houding, dat zijn moeder deed vermoeden, dat hij niet sliep, maar zij zei niets tege® hem, uit angst, dat zij zich ver giste en zij hem "wakker zou maken. Zij drukte nog één kus op zijn Voorhoofd en ging weg. Erie draalde zich om en snikte het uit, tot dat Rover wakker werd. naar zijn gezicht kroop en zijn tranen wegtikte. Eindelijk viel hij in slaap met den arm om Rover's nek geslagen. (Wordt vervolgd). De al ie nauwkeurige kleermaker. Deze geschiedenis is werkelijk gebeurd in een der groote handelssteden van Java. Daar woonde vele jaren geleden een Chineesch kleermaker, die den naam had, zóó bekwaam te zijn, dat hij de kleeren, die men hem voor legde, onverschillig van welken vorm of snit ze waren, tot in de kleinste bijzonderheden kon namaken. Een officier, die den Chinees door zijn vrienden had hooren prijzen, zond op zeke ren morgen zijn oppasser met een oude jas naar den nauwkeurigen kleermaker. „Zeg aan den Chinees' beval hij, „dat hij mij een nieu we jas maakt, juist zooals deze oude is. Als ik haar aantrek moet ik geen verschil kunnen merken tusschen het oude en het nieuwe klee- dings tuk." „Best, luitenant", zei de oppasser en hij bracht de boodschap, die hem was opgedra gen, juist zoo over. „De luitenant zal over mijn werk tevreden zijn", zei de Chinees, „en binnen eenige da gen kom ik zelf de jas brengen." En werkelijk stand na eenige dagen reeds vroeg in de® morgen de baba x) met de beide jassen netjes in een doek gepakt voor het huis van den luitenant. Met zijn scheeve oogjes, die tintelden van jenoegen, keek hij den oppasser, die hem binnenliet, aan. „De luitenant zal tevreden zijn mompelde hij weer. „Maar ik heb ook erg veel moeite ge had om de nieuwe jas juist zoo te krijgen, als de oude is „Wel, baba", begon de luitenant, teen de de Chinees voor hem stond. De man boog en maakte toen het pak los. „Hier is de oude jas, mijnheer", zei hij, de oude op den Vloer uitspreidend. „Maar nu moet u de niewue eens ziens Maar hoe stom-verbaasd staarde de scheef- oogige kleermaker den luitenant aan, toen deze, na het nieuwe kleedingsluk bekeken te hebben, hem dit vuurrood van woede in 't ge zicht wierp en hem toebulderde: „En dat vuile, kale, verkreukte ding noem jij een nieuwe jas? Ben je gek man! Zie je dan niet, dat düt oude lor vol vlekken zit? Kom, voor uil, pak je weg, en kom nooit meer onder mijn oogenI „Mijnheer, ach, luister toch'', stotterde de Chinees: „u -moet niet zoo boos op mij zijn. Uw oppasser zeïdc, dat ik de nieuwe jas juist zoo moest maken als de oude, en dat deed ilc. En o, als de luitenant eens wist, hoeveel moeite ik gehad heb met deze jas! Met het juist namaken van die kaalheid, die kreuken en vlekken! Dan zou waarlijk de luitenant zoo boos niet zijn Nu eerst zag de luitenant in, dat hij geen reden had om boos te -zijn op den man, die zijn bevel al te nauwkeurig had opgevolgd, En toen hij nu den kleermaker had uitgelegd, wal hij eigenlijk bedoelde, toen braclrt na eenige dagen de nauwkeurige kleermaker weer een jas, maar deze was van glanzend nieuw laken, zonder kreuken en zonder vlek ken. En bovendien zat hij goed en even ge makkelijk als de oude jas. En nu moest ook de luitenant -toestemmen, dat de baba een meester was in zijn valk. TANTE JohT Tvrv Wanneer dc omstandigheden niet tegenloo- pen, wordt zulk een vrucht in haar glazen huis veel spoediger rijp en groot dan dc an dere vruchten aan denzelfden hoorn. I- zij rijp, dan snij je haar af, knoop den draad los en je kunt een aardigheid vertoonen, waar van menigeen zich geen rekenschap kan ge ven: hoe zulk een groote vrucht door dien nauwen hals in een medicijnfleschje is geko men. Wil je er lang plezier van hebben, vul dan het fiesohje met brandewijn, doe er een stukje natgemaakt perkament overheen om bet goed af te sluiten, en je kunt het zoo lang bewaren en zoo dikwijls vertoonen als jc maar wilt. Drie vragen. De mensch e® hebber» tegenwbordig de ge- woolnio o-m onder élkander allerlei vereenij gingen op te richten. Die vereenigingen heb ben verschillende bedoelingen, welke somtijds van algemeen belang, maar er-kele keeren toch 'ook wel eens heel dWaac ten ;noeml die vereenigingen maatschap. - Vonden of clubs. In Londen heeft men eenige® tijd geleden een „Speak no evil society" opgericht. I;n on- ze taal zou die v-ereeniging den naam dragen van„Spreek-gcc;n-kwaad'-maa tschappij De leden van die veireeniging verplichten z'ich om voor zichzelven eerst drie vragen te beantwoorden eer ze kwaad van iemand spréken. En welke zijn die firie wagen,? Is het waar? Is het go"od, dat ik het zeg? Is het noodig? Als de leden hun.ne verplichtingen nu maar goed nakomen, dan geloof ik dat dit eene maatschappij is, die ook in het algemeen be lang werkt. Maar ook zo.nder zulk een maat schappij op te richten zou het zeker niet kwaad zijn, als ieder mensch, eer hij kwaad van anderen begon te spreken, zichzelven die drie wagen eens deed en er eerlijk ant woord op gaf. Ik denk zoo, dat er dan min der kwaad zou gesproke;n worden, en dat men ten slotte in 'de nieuwe woordenboeken lezen zou: laster, verouderd thans onbekend woord. De eerste leesbibliotheek. Bijna op de meeste plaatsen bestaat tegen woordig gedegenheid om boeken te lezen, welke het eigendom van ee;n genootschap, van eene gemeente-instelling of van een par ticulier persoon zijn.. Zulk een verzameling van boeken, die voor niemendal of eenig geld tou,nnen geilezen wor den, heet lees-bibliotheek. Of die er lang al zijn? Nu, betrekkelijk» lang; ruim ainderhalve eeuw. Dat Benjamin Franklin den bliksem-aflei- der uitvond, en Üat hij naderhand een be roemd ^n edel staatsman werd, weet gij, maar dat hij de eerste lees-bibliotheek stichtte, zult ge wel niet weten. En toch is dat zoo. Toen Franktón in 1720 te Boston in Ameri ka nog boekdrukkersgezel was, kocht hij met eenige vrienden voor gezamenlijke rekening, eenige boeken om die beurt om beurt te leze;n. Die 'boeken bleven na lezing 'bewaard en lang zamerhand groeide het aantal deelnemers aan De Overheid van die plaats besloot eindelijk die weetgierige ma'nnen te helpen en stelde eene som gelds beschikbaar om daarvoor boe ken -uit Engeland te laten komen. Deze boe ken kreeg het „Leesgezelschap" onder voor waarde, dat iedier inwoner van Boston tegen eene vooraf .bepaalde kleine vergoeding die boeken ook ter lezing zou kunnen krijgen. Zoo ontstond d'oor Fra/nklin's pogingen de eerste openbare lees-bibl'iotiheek. de naam, waarmede de Chineezen op Java worden aangesproken. Van alles wat. In den vruchtentijd. Wait verlangen wc er al dikwijls naar, dat die heerlijke tijd van appels cn peren aan breekt! Vóór het echter nog zoo- ver is, wil ik jullie eens een aardigheid leeren. Je neemt een medicijnfleschje, iets grooter dan de vrucht is, wanneer zij rijp is. Knoop een sterken draad om den hals van het fiesohje en wel zóó, dat aan eiken kant nog een draad garen afhangt. Zoek nu aan den boom een gezonde vrucht, die nog zóó klein is, dal zij door den hals van het fleschje kan. Hoe langer steel er aan is, hoe meer kans je hebt te zullen slagen. Schuif dan het fleschje zoo ver het kan, voorzichtig over de vrucht, tol zij er ongeveer midden in hangt en bind de heide draden stevlit aan den tak vast. Een kunstje. Hendrik was jarig en had een vroolijk pa?/ tijtje van eenige meisjes en jongens. Toen men eindelijk niet goed meer wist, wat men spe» len zou, zeide Hendrik: „Ik weet een kunstje? Kijkt, hier op tafed liggen een mes, een sleu- ter, een horloge en vierentwintig speelpeu( ningen. Kiest nu drie uit uw midden, die g« wilt." De kinderen kozen Jan, Marie en Tom, dij voor de tafel gingen staan. Nu gaf Hendrik aan Jan één penning, aaft Maiïe gaf hij er twee en aan Tom drie. i „Ik zal nu buiten de deur gaan slaan," zw Hendrik, „en luistert dan wat gij doen moeb De een neemt het horloge, de andere het mes en de derde den sleutel. "Wie ze neemt is m^ onverschillig. Maar, let wel op. Wie het me^' neemt, moet ook nog tweemaal zooveel pen^ ningen nemen, als ik hem gaf, en wie het horloge neemt, die steekt viermaal zooveel penningen bij zich als ik hem gaf. Ah ge dal goéd gediaan hebt, dan roept ge me en dan zal ik zeggen, wie het mes, wie den sleutel en wie het horloge heeft." Hendrik ging buiten de deur cn eenigj' oogenblikken later riep men van binnen: „Het is gedaan!" Hendrik kwam nu weer in de kamer en zag, dat er op tafel nog vijf penningen lagen en na eenig nadenken zeide hij: „Jan heeft den sleutel, Tom heeft het mes en Mario heeft het horloge!" „Dat is zoo," riepen allen. „Maar hoe weet gij dat?" „Ja, dat is mijn geheim," antwoordde Hem drik. „Als ik het zeg is de aardigheid er af.1^ Den volgenden dag kwam Hendrik Marlt tegen en zoodra ze hem zag, zei ze: „Ik weet het kunstje. Ik weet het! Iloor maar!" En wat hoorde Hendrik? Wat anders, dan dat Marie het wist. Wie uwer is zoo knap als Marie? Wees rein. De® geheelen dag -had de zon het woestijn^ zand geblakerd en, afgemat van de hitte e-n den dorst, begroette® de reizigers de karavan* sera waar ze zouden kunnen uitrusten en hun brandenden dorst lesschön In de nabijheid van de karavanserai was eene bron en tegen den avond zetten zich' drie reizigers er bij neder. De een was een kunstenaar, de afider een eerbiedwaardig grijsaard 'en do derde een jong herder, die een afgédwaald schaap zij» ner kudde zocht. Over de bron was een zware steen gelegd om het instuiven van woestijnzand tegen \4 gaan, en in, dien steen was gebeiteld: „Voftg mijn voorbeeld". Toen het drietal eenigen tijd over d'e belce- ke,nis van dat opschrift had nagedacht, zeide de kunstenaar: „Deze bron neemt baren loop eindelijk door een lang dal; zij stroomt door meren; neemt beken op; wordt eene rivier en op haren w'eg steeds versterkt d'oor andere rivieren, valt ze als ec® machtige stroom in zee. Dat 'opschrift wil dus zeggen, dat men rusteloos werken moet om zifn doel te be reiken". „Ik geef er 'eene andere beteekenis aan", sprak de grijsaard. „Deze bron laaft en vei* kwikt ieidercen zonder onderscheid. Haar. voorbeeld leert ons nuttig en goed voor lallo mensdhen Te zijn". De herder zweeg, doch toon de kunstenaar en de grijsaard aanhielden, dat hij ook zijne meening zou laten hooren, sprak hiji: „Wat is bronwater als het niet rein is? Niets! Hel drabbige water is den mensch eene walging en zelfs de da-eren des velds versmaden het Wilt (gij- dius geacht en geëerd worden, volg dan het voorbeeld van deze bron cn weel rein!" i Een grappig bewaarschooltje. Er was eens een oud vrouwtje, één uit een sprookje, kindl dat lïad een fröbelschoollje, zooals j'er nergens vindt. Zij bergde al de kleintjes, die men haar 's morgens bracht, te zamen op een plaatsje, waar jij bepaald om lacht. Ze had een schoen gevonden, een grooten van een reus en dóar hield zij haar schooltje 't was druk bezocht; ja, heuschl De kind'ren vonden 't heerlijk bij 't oude vrouwtje hier en hadden met elkander altijd het grootst plezier. Zij mochten spelen, zingen, ravotten naar hun lust, maar uit den schoen niet komen liet vrouwtjo hield van rust. Zoo bleef haar eigen huisje wót netjes, ook dc gang toch duurde al dien kind'ren de sahoolliid nooit le lang. De schoen was vol met gaten, 't leek wel een dievenhol en hoeveel kind'ren kwamen4 de schoen werd nooit te vol. Het oude, oude vrouwtje was vriendelijk en goed, zij hield haar troepje kleuter® den hcelen dag wel zoet. Gehoorzaamd wou zij wezen, maar streng was zij toch niet, en als z'er een moest straffen, had z ij nog 't grootste verdriet Ze leerde hun graag versjes en ook het a, b, c, en kookte ze wat lekkers, dan deelde z'er van mee. Zeg, wil jc óók naar 't schooltje, van *t vrouwtje, in den schoon 'dan zal Y bij haar voor jullde wel een goed woordje doen! _.;v HERMANN A»

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 8