(looi3 de dJeügd.
Eric Sinclair.
Naar het Engelsch \an
A. B. ROMNEY.
Vertaald door C. II.
HOOFDSTUK V.
De s t r ij d.
Mijnheer Pennycock had den dag na het
pxamen vrij-af gegeven,
f Eric sprong (bij het slaan van zes uur uit
^Ijn hangmat; nam Rover mee en ging zwem
men.
I Toen hij uit huis kwam, was hij een oogen-
blik verblind door den schotterenden zonne
schijn. Het was een prachtige morgen.
I Hij liep op bloote voeten langs het strand
jot de plaats, waar een groote, naakte rots uil
'de zee scheen te verrijzen. Kleine rotsen
Vormden een verbinding tusschen de plek,
waar hij stond en deze rots.
Eric sprong van de een op de ander, totdat
hij de laatste rots bereikt had. Toen trok hij
zijn kleeren uit, hield zijn handen boven hei
hoofd, dook in zee en zwom op den voel
gevolgd door Rover in de richting van een
andere rots, die even boven de zee uit kwam
Eric was blij, dal Rover den schrik van den
Vorigen dag geheel te boven scheen te zijn
en dat hij zoo goed kon zwemmen.
Het was aardig om dit te zien. Zijn
groote, zwarte kop dreef zoo grappig op hel
Water en hij gebruikte zijn staart als een roer
om zijn lichaam te sturen.
Ik geloof, dal ik jullie nog niet eens verteld
Heb, hoe Rover er uitzag. Het wordt dus hoog
tijd, dat ik zulks doe, vóór ik verder ga met
mijn verhaal, want Rover speelt er een voor
name rol in.
Rover was nog jong en heel levendig. Hij
deed niets liover dan springen of hard loo-
pen. Mettertijd is hij een mooie hond gewor
den, groot en Hink, dooh nooit een pracht
exemplaar, dat kans had op een tentoonstel
ling bekroond tc worden. Hij was zwart en
had een groote, witte vlek op zijn borst.
Toen Eric en hij uit het water te voorschijn
kwamen, voelden zij zich beiden opgefrisch»
cn hongerig.
Daar zij den gehcelen dag vrij-af hadden,
tou Tommy vandaag zeker bij Eric komen om
hem samen door te brengen. doch vandaag
wilde Eric Tommy liever niet ontmoeten.
Daarom ging hij onmiddellijk na het ont
bijt uit en liep hij den heuvel op. Waar zocht
hij een beschut plekje op, waar hij tusschen
brem en varens met Rover ging liggen. Hoe-
Wel hij heel duidelijk hun huis en een groot
gedeelte van het strand kon onderscheiden,
kon hij zelf niet gezien worden.
Hij was van plan hier den geheelen morgen
ïe blijven, al was dat geen plezierige manier
Dm een vrijen dag door te brengen, doch er
was niets aan te doen, want hij wilde niel
met Tommy .spelen, hij durfde hem niet onder
'de oogen te komen.
Nauwelijks had hij daar een veilige schuil
plaats gevonden, of hij zag in de verte een
klein figuurtje langs het strand komen.
Het was Tommy. Eric zag, hoe hij nu eens
een schelp opraapte en dan weer een steen
een eind weg wierp, terwijl Splinter er achter
aan holde.
Hij liep op het strand heen en weer en
scheen elk oogenblik te verwachten, dat hij
Eric zou zien. F.indelük was zijn geduld uit
geput en klom hij de stcenen trap op, die naar
het kasteel" leidde. Verlegen klopte hij aan
de open deur.
Eric zag zijn moeder aan dc deur komen,
blijkbaar zei ze tegen Tommv. dat Eric stel
lig in de buurt moest zijn. Flauw hoorde hij,
dat beiden zijn naam riepen, doch hij bleef
nog stiller in zijn schuilplaats liggen en hield
Rover stijf vast om hem te beletten te blaffen.
Na herhaaldelijk tevergeefs geroepen te heb
ben, ging zijn moeder in huis en kwam weer
met een schaal koek buiten. Hij zag, dat
Tommy een klein stukje nam en dat zijn moe
der een groot stuk in zijn zak stopte.
Daarna zaïg hij Tommy teleurgesteld en
eenzaam langs het strand dolen.
Nadat Tommy uit het gezicht verdwenen
was. bleef Eric heel stil liggen met het hoofd
ap zijn armen geleund. Hij was moe en vieJ
Weldra in slaap.
Toen hij weer wakker werd, was het etens
tijd. Tot zijn verbazing, maar ook tot zijn ver
lichting. vroeg zijn moeder heelemaal niet,
waar hij geweest was of wat hij gedaan had.
Na tafel ging hij weer uit en bleef doelloos
rondloopen tot theetijd.
Na de thee nam hij zijn boeken om zijn
lessen voor den volgenden dag te leeren. Zijn
moeder zat stil te naaien aan den anderen
kant van de tafel.
Toen hij zijn les kende, stond hij op, ruimde
kijn boeken op en zei:
„Goeden nacht. Moeder! Ik ga naar bed."
„Erie", zei zijn moeder, terwijl zij haar arm
bm hem heen sloeg, ..Eric, weet je wel, dat je
tnij veel verdriet doet?"-'
„Waarom. Moeder?"
„Omdat je iets voor mij verbergt. Heb je
Ijeen vertrouwen meer in mij? Weeit je dan
tóet, hoeveel ik van je houd?"
Eric zweeg. Zijn moeder trok hem stevig
tiaar zioH toe.
„Lieve jongen, kun je mij niet vertellen, wat
Je hindert?"
Eric fluisterde slechtsT „Nee, Moeder."
„Waarom met? Weet je wel zeker, dat ik
fe niet helpen kan? Heb je iets verkeerds ge
daan. Eric? Bedenk, dat je moeder a 11 ij d
van je zal blijven houden.'*
Eric's tranen begonnen rijkelijk te vloeien.
„Eric, als je werkelijk van me houdt, zeg
Eet me dan."
„Juist omdat ik zooveel van u houd, kan
ik het u niet zeggen", snikte hij.
Zijn moeder kuste hem op hot voorhoofd.
Erie voelde, dat hij niet langer kon zwijgen.
„Ik héb den prijsstamelde hij,
«Set was gebeurd, voor ik het zelf goed
wistalle andere sommen had' ik eer-
Hjk zelf gemaakt het was me niet
Dm het geld te doen ik dacht, dat het
h zoo zooi spijten, als Ik hem niet kreeg
Bc wou Tommy overhalen hem aan te ne
men maar toen kocht ik Rover
Hij snikle he* uit.
Gedurende eendgen tijd bleef alles stil in
famer. Eindelijk rietf Erie uit: „Ik wist wtf.
dat u niet meer van me roudt houden, als u
het wist!"
Als eemg antwoord kuste zijn moeder hem
en Erie zag, dat zij schreide.
„Het spijt mij zoo!" was alles wat zij zei.
„Ik zal Tommy mijn mes en mijn boot ge
ven". zei Erie.
„Ja", antwoordde zijn moeder, „en je moet
het aan mijnheer Pennycock vertellen."
,0 Moeder, d a t kan ik niot. Hij zal zoo boos
zijn en mij zeker van school sturen!"
„Je moet het doen", antwoordde zijn moe
der flink. „Je moet de gevolgen van je daad
als een man dragen en goedmaken, wat er nog
goed te maken is. Ik zal je een rijksdaalder
geven voor Tommy en het eerste, wat je mor
genochtend doet, is naar mijnheer Pennycock
gaan."
„O Moeder, ik kan het niet!" riep Eric in
vertwijfeling uit.
„Dan zal ik gaan", antwoordde zijn moeder
vastberaden.
Zij liet Erie los en hij ging naar boven.
Langen tijd bleef hij voor het kleine raampje
ziiten. Hij keek naar de zee, die door dc maan
beschenen werd en herhaalde steeds binnens
monds
„Ik kan niet naar mijnheer Pennycock
gaan, ik kan hot niet!"
Dan moest zijn moeder maar gaan en mis
schien zou zij mijnheel- Pennycock kunnen
overhalen hem niot ran school te sturen. Ja.
zijn moeder moest maar gaan, 't was voor
haar lang niet zoo erg als voor hem. Toen dit
bij hem vast stond, keek hij wanhopend naar
den praehtigen sterrenhemel .Hij vroeg zich
af. of hij wel ooit weer gelukkig zou worden.
Hij wilde wel, dat zijn gedachten hem eens
een oogenblik met rust lieten, doch steeds wa
ren er twee stemmen in hem aan het woord,
waarnaar hij wel luisteren moest.
De een zei: „Je kunt onmogelijk naar mijn
heer Pennycock gaan. Laat je moeder hel lie
ver doenzij zal alles wel in orde maken.
De ander fluisterde: „Wat ben jij een laffe
Jongen om je moeder voor de gevolgen van je
daad te laten opkomenl"
„Maar het is voor haar lang niet zoo moei
lijk als voor mij"
„Het is toch flauw cn laf."
Erie hoorde die twee stemmen die steeds
legen elkander in gingen en h ij moest uit
spraak doen.
Eindelijk, moe van het denken en alle ellen
de, ging hij naar bed.
Toen hij den volgenden morgen wakker
werd. herinnerde hij zich dadelijk zijn strijd
van den vorigen avond. Hij zag nu duidelijk
fn. wat hij doen moest en besloot hieraan ge
volg te geven.
Ilij zou zelf naar mijnheer Pennycock gaan.
Hij hoorde de klok acht uur slaan; hij had
zich leelijk verslapen en moest zich haasten.
Hij sprong uil bed en kleedde zich vlug aan
Toen hij bijna klaar was, riep zijn moeder
hem voor het ontbijt. Schoorvoetend liep hij
naar beneden.
Hij ging naar zijn moeder toe, -die bij de
open deur stond, sloeg zijn armen om haar
hals en zei:
„Ik zal zelf naar mijnheer Pennycock gaan,
Moeder."
Zijn moeder kuste hem en zei: „Ik ga een
eind met je mee, lieveling."
Toen Erie bij het huis van mijnheer Penny
cock kwam, zei het dienstmeisje, dat deze
in den moestuin aan het werk was. Toen hij
er heen liep het scheen wel, of hij lood in
zijn schoenen had was mijnheer Pennycock
zóó druk bezig, dat hij Erie niet zag, vóór
hij vlak bij hem was.
Eric nam haastig den rijksdaalder uit zijn
zak en gaf hem aan mijnheer Pennycock.
.Waarvoor is dat?" vroeg mijnheer Penny
cock, terwijl hij Erie strak aankeek.
Den geheelen weg had Eric in zich zelf
herhaald, wat hij zeggen zou, doch nu scheen
hij alles vergeten te hebben.
„Waarvoor is dat?" vroeg mijnheer Penny
cock nog eens.
„Het is het geld voor den prijs sta
melde Erie. „Ik had het niet mogen aanne
men ik heb het antwoord van de laatste
som van Dick Williams afgekeken."
Toen volgde er een stilte, die Erie een
eeuwigheid scheen. Eindelijk zei mijnheer
Pennycock
„Dat heb ik gezien."
Eric was één-en-al verbazing.
„Dat heb ik gezien", herhaalde mijnheer
Pennycock en ik was diep in je teleurgesteld.
Als er één jongen was in de klas, dien ik
volkomen kon vertrouwen, dacht ik, dat jij dat
was. Daarom zette ik je zoo ver van mij weg.
Misschien zul je begrepen hebben, waarom ik
zoo lang talmde met het bekendmaken van
den uitslag, doch ik dacht er over na, wat
Ik doen moest. Ik meende, dat je voor de
verleiding bezweken was, maar dat je er on
middellijk spijt over zoudt hebben. Daarom
gaf ik je den tijd om te bekennen. Eindelijk
moest ik jullie wel binnen roepen. Toen ik
Tommy's teleurgesteld gezicht zag, vroeg ik
mij af, of ik wel goed gehandeld had. Ik be
sloot je drie dagen tijd te geven. Als je van
daag niet uit je zelf bij mij was gekomen, zou
Ik morgen den rijksdaalder opgeêischt hebben
en je tevens gezegd hebben, dat ik alleen aan
eerlijke jongens les geef. Weet je ter wille van
wie ik ddt niet dadelijk deed?"
,Nee, mijnheer", antwoordde Eric heel
zachü.
„Ter wille van je moeder. Ik dacht, dat haar
zoon niet zóó slecht zou kunnen zijn en ik
ben blij, dat ik mij niet vergist heb."
Mijnheer Pennycock zei dit alles heel kalm
en ernstig en toen hij op Eric's gezicht las,
hoe het hem speet en hoe ongelukkig hij zich
voelde, nam hij jEric's warme hand in de
zijne en zei zaoht:
„Eric, het doet me pleizier, dat je in den
strijd met je zelf overwonnen hebt."
Toen luidde de schoolbel en gingen mijnheer
Pennycock en Eric samen naar binnen.
Natuurlijk moet je alles aan Tommy ver
tellen", zei mijnheer Pennycock.
De jongens zaten reeds om dc tafel, toen de
onderwijzer met Eric binnenkwam.
Mijnheer Pennycock ging op zijn gewon®
plaats aan de tafel zf-ütcn en zei ernstig
,Vó~ör we beginnen heeft Eric Warren Iets
te zeggen".
Alle jongens waren heel stil en Eric had
een vuurroode kleur. Hij keek mijnheer Pen
nycock zwijgend aan, doch deze zei niets «D
legde alleen den rüksdaalder op tafel.
Erie nam liet geld, ging naar den verbaas
den Tommy en zei:
„Ik heb den prijs oneerlijk gewonnen! Hier!
Hij komt jouw toe
Meer kon hij niet zeggen.
Toen zei mijnheer Pennycock: „Erie kwam
mij vanmorgen zelf vertellen, dat hij het ant
woord yan de laatste som had afgekeken en
mij den rijksdaalder terugbrengen. Ik hoop
Tommy, dat je niet boos op hem zult zijn.'
„Natuurlijk niet!"' riep Tommy uit en hij
schudde Erie de hand. Sla ar we zullen hem
samen deelen, want we stonden gelijk."
Doch Eric -wilde, dat Tommy den rijksdaal
der in zijn geheel behield.
De les begon nu en telkens ontmoetten de
blikken van Tommy cn Eric elkander. Zij
waren blij, dat zij nu weer goede vrienden
waren.
(Wordt vervolgd).
Aan 't goeje adres
Klein-Geerte van den molenaar was den
koning te rijk! Ze had op haar jaardag een
groot wit wollen scihaap gekregen, dat vader
mee had gebracht uit de stad. Zoo lekker
zacht voelde die wollen vacht van BèEn zoo
goedig zag zijn kale kopje er uit. dat klcin-
Geerte dadelijk van 'm hield. En hij had wicl-
tje's onder z'n poolen, en den eersten den
besten helderen winterdag, toen de weg
droog en hard was, bond Moeke een touw aan
't schaap, en trok Geerte hem achter zich aan
op den stillen landweg.
Ze speelde, dat er ze er mee naar de markt
ging. Nu was ze bij 't erf van boer Harms. Nu
zou ze maar omkeeren. Meer Geerte nam de
bocht te sterk, Bè viel om en smakte tegen
een steen op zij van den weg. En wat rolde
daar over den grond?Bè z'n kop! Een
oogenblik stond Geerte cr met groote ver
schrikte oogen naar te kijken. Toen barstic
ze uil in snikken
Bregje kwam 't erf afgeloopen. Bregje was
Geerte's speelmakkertje, maar ze was twee
jaar ouder, al zeven. „Wal is er Geerte?
Ooo!" Bregje zag 't vreeselijke, dat er gebeurd
was. Ze raapte Bè's kop van den grond, hield
'm even tegen 't schaap aan, dat ze meteen
weer overend zotte. Ja, zóó had 't gezeten,
maar nuEn Geerte snikte weer.
„Huil maar met, Geerte", troostte Bregje.
Toen stond ze even te denken met den kop in
de hand, eneen prachtig idee kwam er
in h a a r schrander kopje. „Ga mee, Geerte",
zei ze, „naar den veearts, die heeft laatst de
groote Witte van Va ook beter gemaakt, toen
ie ziek was. Zie je, den beestendokter bedoel
ik, kom ga mee, k weel best waar hij woont."
En Bregje pakte 't schaap onder den arm,
nam Geerte's hand en stapte met haar voort.
En de hoop, dal 't met Bè weer in orde zou
komen, deed Geerte ophouden met snikken,
ze veegde haar tranen af. 't Was nog 'n eindje
naar de dorpsstraat, waar de veearts woonde.
En onderweg vertelde Bregje nog, dat de
beestendokter de groote Witte met iets inge
smeerd had, en dat ie heelemaal beter was
geworden.
Daar stonden ze op de stoep bij den vee
arts. Maar hoe zou Bregje bij de hooge bel
komen? Daar ging de deur al openl de vee
arts wou net uitgaan. Bregje, die hem dik
wijls op vaders erf had gezien, deed dadelijk
't woord. „Of u dit schaap ook beter wil ma
ken net als de groote Witte van Va, en zij
hield hem schaap en kop voor.
't Scheelde niet veel, of de veearts was in
lachen uitgebarsten, zoo'n kluchtig geval
vónd hij 't! Maar Geerte's blauwe kijkers za
gen hem zoo smeekend aan, en die van Bregje
zóó hoopvol, dat hij op eens ernstig werd.
„Komt er maar ©ven in", zei hij, en liet ze
in zijn spreekkamer. „Vertel me eerst eens,
hoe 't gekomen is?" Nu moest Geerte aan
't vertellen. Toen kreeg de veearts een fleschje
uit dc kast en zette 't even op een vlammetje.
Hij paste den kop aan Bè. „Mooi!" zei hij,
„cr ontbreekt niets aan." Met een penseel
streek hij nu van 't vocht tegen den romp
van Bè en tegen zijn kop. De twee kinderen
volgden al zijn bewegingen. „Zie je wel, hij
smeert 'm ook in", fluisterde Bregje.
Nu nam de veearts een langen reep wit
goed, hield den kop eenige tellen stijf tegen
Bè z n romp aan, en legde toen een kruisver-
bandje om den kop en 't lijf. „Dat dee u bij
de groole Witte niet", zei Bregje. „Nee,
maar die z'n kop was er ook niet af, dit is
veel erger", was 'l antwoord.
„Ziezoo kinders, nu opgepast! Bregje
draag jij 'm maar, kijk zóó, voorzichtig hoor!
niet aan den kop komen en 'm niet stooten,
en dan moet Geerte 'm twee dagen stil laten
staan, en dan moet ze maar vragen, of Moeke
't verbandje er af knipt, en dan is Bè weer
heelemaal beter."
„Dank u wel, meneer den beestendokter",
zei Bregje, en Geerte praatte 't haar na.
Zoo stapten ze samen naar den molen.
Moeke zei, dat Bregje een schrander ding
was en dat ze aan 't goeje adres was ge
weest. En boer Harms vertelde lachend aan
zijn buurman„Die veearts is toch zóó'n
knappe! zelfs den kop van een schaap maakt
hij er weer aan!"
De buurman dacht natuurlijk, dat boer
Harm6 hem voor-'t lapje hield. Maar ik zeg
toch maar, dat boer Harms gelijk had!
ALEITA HOOG.
'■'i Van alles wat.
Een groote troost.
„Zeg mij, dotter", sprak een. zieke, „zou ik
nog bovenop komen, en geheel hei-stellen!
„Ongetwijfeld, mijn waarde," antwoordde
de dokter. „Het kan niet anders, gij mo.et her
stellen I"
^.Hoe kan u dat zoo zoker zeggen? Mijne
ziekte is t'otih zeer gevaarlijk?"
„Dat is ze stellig. Maar luister wat tal va,"n
geleerde heeren omtrent deze ziekte geschre
ven hebben. Wie door wordt aange
tast heeft al zeer weinig hoop "op herstel, want
de statistiek dezer ziekte heeft bewezen, dat
van de honderd lijders cr negenennegentig
aan sterven!"
,,jMaar, -dokter!' riep de arme zieke vol
ontzetting uit.
„Nu, wees gerust. Negenennegentig patiën
ten heb ik aan deze zièfldte verloren. Gij rijt
de honderdste. De statistiek zegt dus, dat gij
herstellen moet'..
Een Fabel.
Een Arabier reed met een groote lans ge
wapend door een woud. Bij het vallen van
den avond, zag hij in de verte een groot vuur,
waarheen hij zich begaf. Daarbij gekomen zijn
de, zag hij een groote slang in het vuur spar
telen, die tegen hem zei:
„Red'mij het leven, en ik zal u belooneu."
„Maar ik ben bang, dat gij mij kwaad zult
doen", antwoordde de ruiter.
„Vrees niets", siste het dier.
Op de woorden nam de ruiter zijn lans,
slak die de slang toe en deze kroop er langs,
tol zij bij den Arabier gekomen was; nu kron
kelde zij zich om zijn hals, als wilde zij hem
verstikken.
„Wat doet ge?" vroeg de Arabier.
„Ik wil u dooden", antwoordde de slang.
„En waarom?"
„Omdat hier beneden goed met 1;-. rad be
loond wordt."
Bevreesd vroeg de ruiter: „laten we dan
tenminste op drie plaatsen raad inwinnen."
Zoo gezegd, zoo gedaan. De slang liet den
man los, tot zij bij een palmboom waren aan
gekomen. De man sprak:
„Ik heb deze slang het leven gered en nu
wil zij mij worgen, omdat hier beneden goed
met kwaad beloond wordt"
„Zij heeft gelijk", sprak de palmboom. „Zie
eens mijn lot. Ik beschut de vermoeide reizi
gers door mijn schaduw en op den een of
anderen dag komen zij met bijlen en word lk
in stukken gehakt." Toen wrong de slang zich
wat sterker om den hals van den Arabier en
zij zetten hun weg voort, tot bij een heldere
rivier, tot wie de man dezelfde vraag richtte.
„De slang lieeft gelijk", antwoordde de ri
vier. „Wat gebeurt er anders met mij? Dc ver
kwik elk dorstig mensch met mijn helder
water, cn tot belooning werpt men illcrlei
vuilnis in mijn stroom. De slang v.*rong zich
nog wat sterker om den hals van den Ara
bier en zij wendden zich ten derde tot een
vos, aan wien dezelfde vraag werd gedaan.
Deze zei becl slim: „Vóór ik mijn oordeel
zeg, moet gij mij eerst eens wijzen, hoe pij dc
slang gered hebt" De slang kroop nu langs
de lans naar beneden en toen zij den grond
bereikt had, stak de Arabier haar dood.
Moe men Keizers-graven vond.
Tc Spiers, in Beieren, vindt men een prach
tige kerk, die reeds in 1030 door Koenraad
den Sahér gesticht werd. Verwoest door
brand en oorlog, werd deze kerk m 1772 we
der opgebouwd na bijna honderd jaar ver
woest gelegen te hebben. De Frauschen wa-
hen het, die in 1689 dit heerlijke kunstge
wrocht zoo vernielden, ja, zelfs do graven der
Duitschc keizers werden geschonden. Dat
vond Keizer Kare VI wel wat al te schandelijk,
dat de graven zijner voorgangers daar maar
bleven liggen, en daarom zond bij eenige hee
ren naar Spiers, om die graven o<p te zoeken
en te herstellen. Maar toen ze er kwaanen, wist
niemand te zeggen waar ergens ze zich be
vonden hadden. Het Dom-kapittel beval dus
een onderzoek aan. Gedurende langen tijd
zocht men te vergeefs, tot een der gravers
het hoofd van een geraamte naar boven
wierp. Een der omstanders, een geleerd ge
schied vorscher, beschouwde het doodshoofd
met aandacht en riep eindelijk oitx „Dat hoofd
ken ik. Het is het hoofd van keizer Albrechtl
Zie maar, de schedel is boven het linkeroog
gekloofd, en deze wonde bradht Ridder van
Balm hem toe den Isten Mei 1308 in den slag
bij Rheinfelden in Zwitserland l"
Zoodra men dit gehoord had wist men,
waar de keizers-graven waren, en achtereen
volgens vond men ze alle, en, ongeschonden.
In dezelfde kerk en vlak naast het lijk van
Albrecht, vond men in eene goed gebleveD
steenen kist het lijk van Keizer Adolf vaji
Nassau, een der Stamvaders van ons Vorsten
huis.
Alleen bang voor
„Zijt ge nog nooit in uw leven ergens bang
voor geweest, Overste?" vroeg een heer aan
een oud höofd-officier, die door zijne dappere
daden beroemd was geworden.
„Neen, nog nooit", luidde het antwoord.
Doch, zich even bezinnende, liet hij er lang
zaam op volgen, alsof hij verlegen was, het tc
bekennen: „Ja, toch. wel ergens voor!"
„Ja?" zeide de ander. „En waarvoor als ik
u vragen raag?"
„Voor nieuwe laarzen, mijnheerT
Een gevatte knecht.
„Zal ik u bijlichten, mijnheer?" vroeg een
oude knecht aan een jong winderig heertje,
die in een onbekend huis gelogeerd was, en de
trap op ging.
„Geen licht noodïgl Ik zelf ben een licht I"
antwoordde het heertje.
„Wel, als dat zoo is, mijnheer, hang uzeh-en
dan in dien hoek op, daar is het zoo donkert"
zedde de knecht gevat.
Zomer.
De zomer is weer in het land,
we juichen blij hem tegen:
want zomerpracht en zomerweek
blinkt nu weer allerwegen.
Zaclit golft het opgeschoten graan
met lange, volle aren
een koeltje wuift ons zachtjes toe
en suizelt door de blaren.
De zon werpt goud en diamant
op 't kabbelende water,
de eendjes ploeteren er in
met vro olijk, luid gesnater.
De vlinder zweeft van bloem tot bloem,
hel bijtje zamelt homing,
de leeuwerik stijgt jublentd op;
hij voelt zich als een koning.
Het bloempje spreidt haar blaadjes uit
bij bosch en duin en vliet
en alle vogels zingen blij
v. een dankbaar zomerlied.
E. D. v. M,
„Dal zou wel helpen", meende de man. Doch
wat zeide dc kleine deugniet? „Dat is gecnc
kunst wanneer zulk een groote vader zulk
een klein kind een pak slaag geelt!''
Spelletjes.
Hoe wilt ge het hebben 7
Jullie weet, dat er een menigte woorden zijn,
die men wel hetzelfde uitspreekt, Ja soms zeifè
hetzelfde spelt, maar die toch een verschillen»
dc beteekenis hebben, b.v. het woord arm;
ijs en eisch; noot (vrucht en in do mu»
ziek) en nood; lood en loot, (have ejv
haven; hof (paleis) en hof (boerenerf
blad van een boom en blad uit een boekv
enz. enz.
Nu gaat één van het gezelschap de kamer
uit en kiezen de anderen zoo'n woord met
verschillende beteekenissen. Daarna wordt d$
eerste persoon teruggeroepen en vraagt iedefc
hem op de beurt:
„Hoe wilt gij het hebben?"
Uit de antwoorden moet hij dan opmaken
welk woord gedacht is. Ik zal jullie een vooti
beeld geven. (De vragen zal ik maar ulet bei»
balen).
Vr. Hoe wilt gij het hebben?
Anlw. Met schulpen.
Wat breed, als 't kan.
Echt, natuurlijk.
Uit Brussel.
Zes maal, als 't een dobbelsteen is.
Zoo, dat ik het er langs kan laten gaan.
Als ik er een lady (ledi) voorzet heel ge
makkelijk.
Kunnen jullie het raden?
Het afgesproken woord was kant.
De kinderen staan in een kring, met de
handen op den rug zóó, dat ze gemaikkè*
lijk iets kunnen aanpakken, dat er in wordt
gelegd.
Nu loopt één dor kinderen buiten den kring
rond met een bal in de hand. Hij is de slimme
vos en probeert een kippetje uit den kring
te krijgen.
Onderwijl zingen de kinderen:
Kippetje, kippetje 1 keer je niet om,
Zit maai- stil en houd je stoint
Want buiten sluipt het vosje om.
Zonder dat één van de andere kinderen
het merkt, geeft de vos den bal één in d6
handen en komt nu in den kring. Degeen,
die den bal gekregen heeft, tikt zijn buur»,
man onmiddellijk op den schouder. Deze
moet zich nu haas-je-rep-je uit de voeten ma*
facii, want die den bal heeft, is nu het vosje
geworden en moet de kip zien te vangen,
die door zijn aanval op de vlucht is gegaan.
Als de kip haar opengebleven plaatsje weer
kan innemen, dan is zij vrij, maar zij moet
den kring minstens éénmaal zijn rondgeloo-
pen. Het vosje loopt nu nog eens rond om
een ander vosje te roepen door het geven van
den bal. Heeft de kip haar plaatsje niet kun
nen innemen en is zij gepakt door den vos,
dan moet zij de rol van vos vervollen.
fe':.
Een veelbelovend kind.
WI» -y rftrV,
Een kind kreeg vfg Papa, omdat het stout
geweest was. een goed pak voor het broekje.
Wat Jeannetje doet I
Een versje zonder plaatje,
daar vindt Jeaimet niets aan
Je an net, dot is een meisje,
Idat j'op dien stoel ziet staan.
Ze is wel klein, die dreumes,
maar vreeslijk bijdehand
en, heeft z'lets in haar hoofdje,
geloof maar, dat 't etr spant.-
Haar wil is sterk, welzeker,
en hulp behoeft ze niet;
me dunkt, dat op 't portretje
je dit wel aan haar ziet!
Ze komt in Moeders kamer
en ziet een open boek,
met heel veel zWarte letters
de plaatjes zijn er zoek!
•Hoe of ze ook de bladen
gauw omslaat na elkaar,
ze vindt geen enkel plaatje
en dat is toch wel raar,
Z ij heeft er in haar boeken
altijd een overvloed
en Moeder nu geen enkel?
o neen, dat is niet goed.
Jeaonet zal Moe verrassen
en er een stuk of wat
gaan teok'nen, vlug en zwierig
met inkt, op ieder blad!
Of Moeder blij zal wezen,
als zij den knoeiboel ziet?
o wee, o wee, Jearmetje,
ik vrees, ik vrees van niet!
Herwaafij