(looi3 de dJeügd. Eric Sinclair. Naar het Engelsch \an A. B. ROMNEY. Vertaald door C. II. HOOFDSTUK V. De s t r ij d. Mijnheer Pennycock had den dag na het pxamen vrij-af gegeven, f Eric sprong (bij het slaan van zes uur uit ^Ijn hangmat; nam Rover mee en ging zwem men. I Toen hij uit huis kwam, was hij een oogen- blik verblind door den schotterenden zonne schijn. Het was een prachtige morgen. I Hij liep op bloote voeten langs het strand jot de plaats, waar een groote, naakte rots uil 'de zee scheen te verrijzen. Kleine rotsen Vormden een verbinding tusschen de plek, waar hij stond en deze rots. Eric sprong van de een op de ander, totdat hij de laatste rots bereikt had. Toen trok hij zijn kleeren uit, hield zijn handen boven hei hoofd, dook in zee en zwom op den voel gevolgd door Rover in de richting van een andere rots, die even boven de zee uit kwam Eric was blij, dal Rover den schrik van den Vorigen dag geheel te boven scheen te zijn en dat hij zoo goed kon zwemmen. Het was aardig om dit te zien. Zijn groote, zwarte kop dreef zoo grappig op hel Water en hij gebruikte zijn staart als een roer om zijn lichaam te sturen. Ik geloof, dal ik jullie nog niet eens verteld Heb, hoe Rover er uitzag. Het wordt dus hoog tijd, dat ik zulks doe, vóór ik verder ga met mijn verhaal, want Rover speelt er een voor name rol in. Rover was nog jong en heel levendig. Hij deed niets liover dan springen of hard loo- pen. Mettertijd is hij een mooie hond gewor den, groot en Hink, dooh nooit een pracht exemplaar, dat kans had op een tentoonstel ling bekroond tc worden. Hij was zwart en had een groote, witte vlek op zijn borst. Toen Eric en hij uit het water te voorschijn kwamen, voelden zij zich beiden opgefrisch» cn hongerig. Daar zij den gehcelen dag vrij-af hadden, tou Tommy vandaag zeker bij Eric komen om hem samen door te brengen. doch vandaag wilde Eric Tommy liever niet ontmoeten. Daarom ging hij onmiddellijk na het ont bijt uit en liep hij den heuvel op. Waar zocht hij een beschut plekje op, waar hij tusschen brem en varens met Rover ging liggen. Hoe- Wel hij heel duidelijk hun huis en een groot gedeelte van het strand kon onderscheiden, kon hij zelf niet gezien worden. Hij was van plan hier den geheelen morgen ïe blijven, al was dat geen plezierige manier Dm een vrijen dag door te brengen, doch er was niets aan te doen, want hij wilde niel met Tommy .spelen, hij durfde hem niet onder 'de oogen te komen. Nauwelijks had hij daar een veilige schuil plaats gevonden, of hij zag in de verte een klein figuurtje langs het strand komen. Het was Tommy. Eric zag, hoe hij nu eens een schelp opraapte en dan weer een steen een eind weg wierp, terwijl Splinter er achter aan holde. Hij liep op het strand heen en weer en scheen elk oogenblik te verwachten, dat hij Eric zou zien. F.indelük was zijn geduld uit geput en klom hij de stcenen trap op, die naar het kasteel" leidde. Verlegen klopte hij aan de open deur. Eric zag zijn moeder aan dc deur komen, blijkbaar zei ze tegen Tommv. dat Eric stel lig in de buurt moest zijn. Flauw hoorde hij, dat beiden zijn naam riepen, doch hij bleef nog stiller in zijn schuilplaats liggen en hield Rover stijf vast om hem te beletten te blaffen. Na herhaaldelijk tevergeefs geroepen te heb ben, ging zijn moeder in huis en kwam weer met een schaal koek buiten. Hij zag, dat Tommy een klein stukje nam en dat zijn moe der een groot stuk in zijn zak stopte. Daarna zaïg hij Tommy teleurgesteld en eenzaam langs het strand dolen. Nadat Tommy uit het gezicht verdwenen was. bleef Eric heel stil liggen met het hoofd ap zijn armen geleund. Hij was moe en vieJ Weldra in slaap. Toen hij weer wakker werd, was het etens tijd. Tot zijn verbazing, maar ook tot zijn ver lichting. vroeg zijn moeder heelemaal niet, waar hij geweest was of wat hij gedaan had. Na tafel ging hij weer uit en bleef doelloos rondloopen tot theetijd. Na de thee nam hij zijn boeken om zijn lessen voor den volgenden dag te leeren. Zijn moeder zat stil te naaien aan den anderen kant van de tafel. Toen hij zijn les kende, stond hij op, ruimde kijn boeken op en zei: „Goeden nacht. Moeder! Ik ga naar bed." „Erie", zei zijn moeder, terwijl zij haar arm bm hem heen sloeg, ..Eric, weet je wel, dat je tnij veel verdriet doet?"-' „Waarom. Moeder?" „Omdat je iets voor mij verbergt. Heb je Ijeen vertrouwen meer in mij? Weeit je dan tóet, hoeveel ik van je houd?" Eric zweeg. Zijn moeder trok hem stevig tiaar zioH toe. „Lieve jongen, kun je mij niet vertellen, wat Je hindert?" Eric fluisterde slechtsT „Nee, Moeder." „Waarom met? Weet je wel zeker, dat ik fe niet helpen kan? Heb je iets verkeerds ge daan. Eric? Bedenk, dat je moeder a 11 ij d van je zal blijven houden.'* Eric's tranen begonnen rijkelijk te vloeien. „Eric, als je werkelijk van me houdt, zeg Eet me dan." „Juist omdat ik zooveel van u houd, kan ik het u niet zeggen", snikte hij. Zijn moeder kuste hem op hot voorhoofd. Erie voelde, dat hij niet langer kon zwijgen. „Ik héb den prijsstamelde hij, «Set was gebeurd, voor ik het zelf goed wistalle andere sommen had' ik eer- Hjk zelf gemaakt het was me niet Dm het geld te doen ik dacht, dat het h zoo zooi spijten, als Ik hem niet kreeg Bc wou Tommy overhalen hem aan te ne men maar toen kocht ik Rover Hij snikle he* uit. Gedurende eendgen tijd bleef alles stil in famer. Eindelijk rietf Erie uit: „Ik wist wtf. dat u niet meer van me roudt houden, als u het wist!" Als eemg antwoord kuste zijn moeder hem en Erie zag, dat zij schreide. „Het spijt mij zoo!" was alles wat zij zei. „Ik zal Tommy mijn mes en mijn boot ge ven". zei Erie. „Ja", antwoordde zijn moeder, „en je moet het aan mijnheer Pennycock vertellen." ,0 Moeder, d a t kan ik niot. Hij zal zoo boos zijn en mij zeker van school sturen!" „Je moet het doen", antwoordde zijn moe der flink. „Je moet de gevolgen van je daad als een man dragen en goedmaken, wat er nog goed te maken is. Ik zal je een rijksdaalder geven voor Tommy en het eerste, wat je mor genochtend doet, is naar mijnheer Pennycock gaan." „O Moeder, ik kan het niet!" riep Eric in vertwijfeling uit. „Dan zal ik gaan", antwoordde zijn moeder vastberaden. Zij liet Erie los en hij ging naar boven. Langen tijd bleef hij voor het kleine raampje ziiten. Hij keek naar de zee, die door dc maan beschenen werd en herhaalde steeds binnens monds „Ik kan niet naar mijnheer Pennycock gaan, ik kan hot niet!" Dan moest zijn moeder maar gaan en mis schien zou zij mijnheel- Pennycock kunnen overhalen hem niot ran school te sturen. Ja. zijn moeder moest maar gaan, 't was voor haar lang niet zoo erg als voor hem. Toen dit bij hem vast stond, keek hij wanhopend naar den praehtigen sterrenhemel .Hij vroeg zich af. of hij wel ooit weer gelukkig zou worden. Hij wilde wel, dat zijn gedachten hem eens een oogenblik met rust lieten, doch steeds wa ren er twee stemmen in hem aan het woord, waarnaar hij wel luisteren moest. De een zei: „Je kunt onmogelijk naar mijn heer Pennycock gaan. Laat je moeder hel lie ver doenzij zal alles wel in orde maken. De ander fluisterde: „Wat ben jij een laffe Jongen om je moeder voor de gevolgen van je daad te laten opkomenl" „Maar het is voor haar lang niet zoo moei lijk als voor mij" „Het is toch flauw cn laf." Erie hoorde die twee stemmen die steeds legen elkander in gingen en h ij moest uit spraak doen. Eindelijk, moe van het denken en alle ellen de, ging hij naar bed. Toen hij den volgenden morgen wakker werd. herinnerde hij zich dadelijk zijn strijd van den vorigen avond. Hij zag nu duidelijk fn. wat hij doen moest en besloot hieraan ge volg te geven. Ilij zou zelf naar mijnheer Pennycock gaan. Hij hoorde de klok acht uur slaan; hij had zich leelijk verslapen en moest zich haasten. Hij sprong uil bed en kleedde zich vlug aan Toen hij bijna klaar was, riep zijn moeder hem voor het ontbijt. Schoorvoetend liep hij naar beneden. Hij ging naar zijn moeder toe, -die bij de open deur stond, sloeg zijn armen om haar hals en zei: „Ik zal zelf naar mijnheer Pennycock gaan, Moeder." Zijn moeder kuste hem en zei: „Ik ga een eind met je mee, lieveling." Toen Erie bij het huis van mijnheer Penny cock kwam, zei het dienstmeisje, dat deze in den moestuin aan het werk was. Toen hij er heen liep het scheen wel, of hij lood in zijn schoenen had was mijnheer Pennycock zóó druk bezig, dat hij Erie niet zag, vóór hij vlak bij hem was. Eric nam haastig den rijksdaalder uit zijn zak en gaf hem aan mijnheer Pennycock. .Waarvoor is dat?" vroeg mijnheer Penny cock, terwijl hij Erie strak aankeek. Den geheelen weg had Eric in zich zelf herhaald, wat hij zeggen zou, doch nu scheen hij alles vergeten te hebben. „Waarvoor is dat?" vroeg mijnheer Penny cock nog eens. „Het is het geld voor den prijs sta melde Erie. „Ik had het niet mogen aanne men ik heb het antwoord van de laatste som van Dick Williams afgekeken." Toen volgde er een stilte, die Erie een eeuwigheid scheen. Eindelijk zei mijnheer Pennycock „Dat heb ik gezien." Eric was één-en-al verbazing. „Dat heb ik gezien", herhaalde mijnheer Pennycock en ik was diep in je teleurgesteld. Als er één jongen was in de klas, dien ik volkomen kon vertrouwen, dacht ik, dat jij dat was. Daarom zette ik je zoo ver van mij weg. Misschien zul je begrepen hebben, waarom ik zoo lang talmde met het bekendmaken van den uitslag, doch ik dacht er over na, wat Ik doen moest. Ik meende, dat je voor de verleiding bezweken was, maar dat je er on middellijk spijt over zoudt hebben. Daarom gaf ik je den tijd om te bekennen. Eindelijk moest ik jullie wel binnen roepen. Toen ik Tommy's teleurgesteld gezicht zag, vroeg ik mij af, of ik wel goed gehandeld had. Ik be sloot je drie dagen tijd te geven. Als je van daag niet uit je zelf bij mij was gekomen, zou Ik morgen den rijksdaalder opgeêischt hebben en je tevens gezegd hebben, dat ik alleen aan eerlijke jongens les geef. Weet je ter wille van wie ik ddt niet dadelijk deed?" ,Nee, mijnheer", antwoordde Eric heel zachü. „Ter wille van je moeder. Ik dacht, dat haar zoon niet zóó slecht zou kunnen zijn en ik ben blij, dat ik mij niet vergist heb." Mijnheer Pennycock zei dit alles heel kalm en ernstig en toen hij op Eric's gezicht las, hoe het hem speet en hoe ongelukkig hij zich voelde, nam hij jEric's warme hand in de zijne en zei zaoht: „Eric, het doet me pleizier, dat je in den strijd met je zelf overwonnen hebt." Toen luidde de schoolbel en gingen mijnheer Pennycock en Eric samen naar binnen. Natuurlijk moet je alles aan Tommy ver tellen", zei mijnheer Pennycock. De jongens zaten reeds om dc tafel, toen de onderwijzer met Eric binnenkwam. Mijnheer Pennycock ging op zijn gewon® plaats aan de tafel zf-ütcn en zei ernstig ,Vó~ör we beginnen heeft Eric Warren Iets te zeggen". Alle jongens waren heel stil en Eric had een vuurroode kleur. Hij keek mijnheer Pen nycock zwijgend aan, doch deze zei niets «D legde alleen den rüksdaalder op tafel. Erie nam liet geld, ging naar den verbaas den Tommy en zei: „Ik heb den prijs oneerlijk gewonnen! Hier! Hij komt jouw toe Meer kon hij niet zeggen. Toen zei mijnheer Pennycock: „Erie kwam mij vanmorgen zelf vertellen, dat hij het ant woord yan de laatste som had afgekeken en mij den rijksdaalder terugbrengen. Ik hoop Tommy, dat je niet boos op hem zult zijn.' „Natuurlijk niet!"' riep Tommy uit en hij schudde Erie de hand. Sla ar we zullen hem samen deelen, want we stonden gelijk." Doch Eric -wilde, dat Tommy den rijksdaal der in zijn geheel behield. De les begon nu en telkens ontmoetten de blikken van Tommy cn Eric elkander. Zij waren blij, dat zij nu weer goede vrienden waren. (Wordt vervolgd). Aan 't goeje adres Klein-Geerte van den molenaar was den koning te rijk! Ze had op haar jaardag een groot wit wollen scihaap gekregen, dat vader mee had gebracht uit de stad. Zoo lekker zacht voelde die wollen vacht van BèEn zoo goedig zag zijn kale kopje er uit. dat klcin- Geerte dadelijk van 'm hield. En hij had wicl- tje's onder z'n poolen, en den eersten den besten helderen winterdag, toen de weg droog en hard was, bond Moeke een touw aan 't schaap, en trok Geerte hem achter zich aan op den stillen landweg. Ze speelde, dat er ze er mee naar de markt ging. Nu was ze bij 't erf van boer Harms. Nu zou ze maar omkeeren. Meer Geerte nam de bocht te sterk, Bè viel om en smakte tegen een steen op zij van den weg. En wat rolde daar over den grond?Bè z'n kop! Een oogenblik stond Geerte cr met groote ver schrikte oogen naar te kijken. Toen barstic ze uil in snikken Bregje kwam 't erf afgeloopen. Bregje was Geerte's speelmakkertje, maar ze was twee jaar ouder, al zeven. „Wal is er Geerte? Ooo!" Bregje zag 't vreeselijke, dat er gebeurd was. Ze raapte Bè's kop van den grond, hield 'm even tegen 't schaap aan, dat ze meteen weer overend zotte. Ja, zóó had 't gezeten, maar nuEn Geerte snikte weer. „Huil maar met, Geerte", troostte Bregje. Toen stond ze even te denken met den kop in de hand, eneen prachtig idee kwam er in h a a r schrander kopje. „Ga mee, Geerte", zei ze, „naar den veearts, die heeft laatst de groote Witte van Va ook beter gemaakt, toen ie ziek was. Zie je, den beestendokter bedoel ik, kom ga mee, k weel best waar hij woont." En Bregje pakte 't schaap onder den arm, nam Geerte's hand en stapte met haar voort. En de hoop, dal 't met Bè weer in orde zou komen, deed Geerte ophouden met snikken, ze veegde haar tranen af. 't Was nog 'n eindje naar de dorpsstraat, waar de veearts woonde. En onderweg vertelde Bregje nog, dat de beestendokter de groote Witte met iets inge smeerd had, en dat ie heelemaal beter was geworden. Daar stonden ze op de stoep bij den vee arts. Maar hoe zou Bregje bij de hooge bel komen? Daar ging de deur al openl de vee arts wou net uitgaan. Bregje, die hem dik wijls op vaders erf had gezien, deed dadelijk 't woord. „Of u dit schaap ook beter wil ma ken net als de groote Witte van Va, en zij hield hem schaap en kop voor. 't Scheelde niet veel, of de veearts was in lachen uitgebarsten, zoo'n kluchtig geval vónd hij 't! Maar Geerte's blauwe kijkers za gen hem zoo smeekend aan, en die van Bregje zóó hoopvol, dat hij op eens ernstig werd. „Komt er maar ©ven in", zei hij, en liet ze in zijn spreekkamer. „Vertel me eerst eens, hoe 't gekomen is?" Nu moest Geerte aan 't vertellen. Toen kreeg de veearts een fleschje uit dc kast en zette 't even op een vlammetje. Hij paste den kop aan Bè. „Mooi!" zei hij, „cr ontbreekt niets aan." Met een penseel streek hij nu van 't vocht tegen den romp van Bè en tegen zijn kop. De twee kinderen volgden al zijn bewegingen. „Zie je wel, hij smeert 'm ook in", fluisterde Bregje. Nu nam de veearts een langen reep wit goed, hield den kop eenige tellen stijf tegen Bè z n romp aan, en legde toen een kruisver- bandje om den kop en 't lijf. „Dat dee u bij de groole Witte niet", zei Bregje. „Nee, maar die z'n kop was er ook niet af, dit is veel erger", was 'l antwoord. „Ziezoo kinders, nu opgepast! Bregje draag jij 'm maar, kijk zóó, voorzichtig hoor! niet aan den kop komen en 'm niet stooten, en dan moet Geerte 'm twee dagen stil laten staan, en dan moet ze maar vragen, of Moeke 't verbandje er af knipt, en dan is Bè weer heelemaal beter." „Dank u wel, meneer den beestendokter", zei Bregje, en Geerte praatte 't haar na. Zoo stapten ze samen naar den molen. Moeke zei, dat Bregje een schrander ding was en dat ze aan 't goeje adres was ge weest. En boer Harms vertelde lachend aan zijn buurman„Die veearts is toch zóó'n knappe! zelfs den kop van een schaap maakt hij er weer aan!" De buurman dacht natuurlijk, dat boer Harm6 hem voor-'t lapje hield. Maar ik zeg toch maar, dat boer Harms gelijk had! ALEITA HOOG. '■'i Van alles wat. Een groote troost. „Zeg mij, dotter", sprak een. zieke, „zou ik nog bovenop komen, en geheel hei-stellen! „Ongetwijfeld, mijn waarde," antwoordde de dokter. „Het kan niet anders, gij mo.et her stellen I" ^.Hoe kan u dat zoo zoker zeggen? Mijne ziekte is t'otih zeer gevaarlijk?" „Dat is ze stellig. Maar luister wat tal va,"n geleerde heeren omtrent deze ziekte geschre ven hebben. Wie door wordt aange tast heeft al zeer weinig hoop "op herstel, want de statistiek dezer ziekte heeft bewezen, dat van de honderd lijders cr negenennegentig aan sterven!" ,,jMaar, -dokter!' riep de arme zieke vol ontzetting uit. „Nu, wees gerust. Negenennegentig patiën ten heb ik aan deze zièfldte verloren. Gij rijt de honderdste. De statistiek zegt dus, dat gij herstellen moet'.. Een Fabel. Een Arabier reed met een groote lans ge wapend door een woud. Bij het vallen van den avond, zag hij in de verte een groot vuur, waarheen hij zich begaf. Daarbij gekomen zijn de, zag hij een groote slang in het vuur spar telen, die tegen hem zei: „Red'mij het leven, en ik zal u belooneu." „Maar ik ben bang, dat gij mij kwaad zult doen", antwoordde de ruiter. „Vrees niets", siste het dier. Op de woorden nam de ruiter zijn lans, slak die de slang toe en deze kroop er langs, tol zij bij den Arabier gekomen was; nu kron kelde zij zich om zijn hals, als wilde zij hem verstikken. „Wat doet ge?" vroeg de Arabier. „Ik wil u dooden", antwoordde de slang. „En waarom?" „Omdat hier beneden goed met 1;-. rad be loond wordt." Bevreesd vroeg de ruiter: „laten we dan tenminste op drie plaatsen raad inwinnen." Zoo gezegd, zoo gedaan. De slang liet den man los, tot zij bij een palmboom waren aan gekomen. De man sprak: „Ik heb deze slang het leven gered en nu wil zij mij worgen, omdat hier beneden goed met kwaad beloond wordt" „Zij heeft gelijk", sprak de palmboom. „Zie eens mijn lot. Ik beschut de vermoeide reizi gers door mijn schaduw en op den een of anderen dag komen zij met bijlen en word lk in stukken gehakt." Toen wrong de slang zich wat sterker om den hals van den Arabier en zij zetten hun weg voort, tot bij een heldere rivier, tot wie de man dezelfde vraag richtte. „De slang lieeft gelijk", antwoordde de ri vier. „Wat gebeurt er anders met mij? Dc ver kwik elk dorstig mensch met mijn helder water, cn tot belooning werpt men illcrlei vuilnis in mijn stroom. De slang v.*rong zich nog wat sterker om den hals van den Ara bier en zij wendden zich ten derde tot een vos, aan wien dezelfde vraag werd gedaan. Deze zei becl slim: „Vóór ik mijn oordeel zeg, moet gij mij eerst eens wijzen, hoe pij dc slang gered hebt" De slang kroop nu langs de lans naar beneden en toen zij den grond bereikt had, stak de Arabier haar dood. Moe men Keizers-graven vond. Tc Spiers, in Beieren, vindt men een prach tige kerk, die reeds in 1030 door Koenraad den Sahér gesticht werd. Verwoest door brand en oorlog, werd deze kerk m 1772 we der opgebouwd na bijna honderd jaar ver woest gelegen te hebben. De Frauschen wa- hen het, die in 1689 dit heerlijke kunstge wrocht zoo vernielden, ja, zelfs do graven der Duitschc keizers werden geschonden. Dat vond Keizer Kare VI wel wat al te schandelijk, dat de graven zijner voorgangers daar maar bleven liggen, en daarom zond bij eenige hee ren naar Spiers, om die graven o<p te zoeken en te herstellen. Maar toen ze er kwaanen, wist niemand te zeggen waar ergens ze zich be vonden hadden. Het Dom-kapittel beval dus een onderzoek aan. Gedurende langen tijd zocht men te vergeefs, tot een der gravers het hoofd van een geraamte naar boven wierp. Een der omstanders, een geleerd ge schied vorscher, beschouwde het doodshoofd met aandacht en riep eindelijk oitx „Dat hoofd ken ik. Het is het hoofd van keizer Albrechtl Zie maar, de schedel is boven het linkeroog gekloofd, en deze wonde bradht Ridder van Balm hem toe den Isten Mei 1308 in den slag bij Rheinfelden in Zwitserland l" Zoodra men dit gehoord had wist men, waar de keizers-graven waren, en achtereen volgens vond men ze alle, en, ongeschonden. In dezelfde kerk en vlak naast het lijk van Albrecht, vond men in eene goed gebleveD steenen kist het lijk van Keizer Adolf vaji Nassau, een der Stamvaders van ons Vorsten huis. Alleen bang voor „Zijt ge nog nooit in uw leven ergens bang voor geweest, Overste?" vroeg een heer aan een oud höofd-officier, die door zijne dappere daden beroemd was geworden. „Neen, nog nooit", luidde het antwoord. Doch, zich even bezinnende, liet hij er lang zaam op volgen, alsof hij verlegen was, het tc bekennen: „Ja, toch. wel ergens voor!" „Ja?" zeide de ander. „En waarvoor als ik u vragen raag?" „Voor nieuwe laarzen, mijnheerT Een gevatte knecht. „Zal ik u bijlichten, mijnheer?" vroeg een oude knecht aan een jong winderig heertje, die in een onbekend huis gelogeerd was, en de trap op ging. „Geen licht noodïgl Ik zelf ben een licht I" antwoordde het heertje. „Wel, als dat zoo is, mijnheer, hang uzeh-en dan in dien hoek op, daar is het zoo donkert" zedde de knecht gevat. Zomer. De zomer is weer in het land, we juichen blij hem tegen: want zomerpracht en zomerweek blinkt nu weer allerwegen. Zaclit golft het opgeschoten graan met lange, volle aren een koeltje wuift ons zachtjes toe en suizelt door de blaren. De zon werpt goud en diamant op 't kabbelende water, de eendjes ploeteren er in met vro olijk, luid gesnater. De vlinder zweeft van bloem tot bloem, hel bijtje zamelt homing, de leeuwerik stijgt jublentd op; hij voelt zich als een koning. Het bloempje spreidt haar blaadjes uit bij bosch en duin en vliet en alle vogels zingen blij v. een dankbaar zomerlied. E. D. v. M, „Dal zou wel helpen", meende de man. Doch wat zeide dc kleine deugniet? „Dat is gecnc kunst wanneer zulk een groote vader zulk een klein kind een pak slaag geelt!'' Spelletjes. Hoe wilt ge het hebben 7 Jullie weet, dat er een menigte woorden zijn, die men wel hetzelfde uitspreekt, Ja soms zeifè hetzelfde spelt, maar die toch een verschillen» dc beteekenis hebben, b.v. het woord arm; ijs en eisch; noot (vrucht en in do mu» ziek) en nood; lood en loot, (have ejv haven; hof (paleis) en hof (boerenerf blad van een boom en blad uit een boekv enz. enz. Nu gaat één van het gezelschap de kamer uit en kiezen de anderen zoo'n woord met verschillende beteekenissen. Daarna wordt d$ eerste persoon teruggeroepen en vraagt iedefc hem op de beurt: „Hoe wilt gij het hebben?" Uit de antwoorden moet hij dan opmaken welk woord gedacht is. Ik zal jullie een vooti beeld geven. (De vragen zal ik maar ulet bei» balen). Vr. Hoe wilt gij het hebben? Anlw. Met schulpen. Wat breed, als 't kan. Echt, natuurlijk. Uit Brussel. Zes maal, als 't een dobbelsteen is. Zoo, dat ik het er langs kan laten gaan. Als ik er een lady (ledi) voorzet heel ge makkelijk. Kunnen jullie het raden? Het afgesproken woord was kant. De kinderen staan in een kring, met de handen op den rug zóó, dat ze gemaikkè* lijk iets kunnen aanpakken, dat er in wordt gelegd. Nu loopt één dor kinderen buiten den kring rond met een bal in de hand. Hij is de slimme vos en probeert een kippetje uit den kring te krijgen. Onderwijl zingen de kinderen: Kippetje, kippetje 1 keer je niet om, Zit maai- stil en houd je stoint Want buiten sluipt het vosje om. Zonder dat één van de andere kinderen het merkt, geeft de vos den bal één in d6 handen en komt nu in den kring. Degeen, die den bal gekregen heeft, tikt zijn buur», man onmiddellijk op den schouder. Deze moet zich nu haas-je-rep-je uit de voeten ma* facii, want die den bal heeft, is nu het vosje geworden en moet de kip zien te vangen, die door zijn aanval op de vlucht is gegaan. Als de kip haar opengebleven plaatsje weer kan innemen, dan is zij vrij, maar zij moet den kring minstens éénmaal zijn rondgeloo- pen. Het vosje loopt nu nog eens rond om een ander vosje te roepen door het geven van den bal. Heeft de kip haar plaatsje niet kun nen innemen en is zij gepakt door den vos, dan moet zij de rol van vos vervollen. fe':. Een veelbelovend kind. WI» -y rftrV, Een kind kreeg vfg Papa, omdat het stout geweest was. een goed pak voor het broekje. Wat Jeannetje doet I Een versje zonder plaatje, daar vindt Jeaimet niets aan Je an net, dot is een meisje, Idat j'op dien stoel ziet staan. Ze is wel klein, die dreumes, maar vreeslijk bijdehand en, heeft z'lets in haar hoofdje, geloof maar, dat 't etr spant.- Haar wil is sterk, welzeker, en hulp behoeft ze niet; me dunkt, dat op 't portretje je dit wel aan haar ziet! Ze komt in Moeders kamer en ziet een open boek, met heel veel zWarte letters de plaatjes zijn er zoek! •Hoe of ze ook de bladen gauw omslaat na elkaar, ze vindt geen enkel plaatje en dat is toch wel raar, Z ij heeft er in haar boeken altijd een overvloed en Moeder nu geen enkel? o neen, dat is niet goed. Jeaonet zal Moe verrassen en er een stuk of wat gaan teok'nen, vlug en zwierig met inkt, op ieder blad! Of Moeder blij zal wezen, als zij den knoeiboel ziet? o wee, o wee, Jearmetje, ik vrees, ik vrees van niet! Herwaafij

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 7