Qooi3 de |Jea§d.
Eric Sinclair.
Waar het Engelach van
A. B. ROMNEY.
Vertaald door C. H.
HOOFDSTUK X.
(Slot).
c. Een grootc verrassing.
F Op dien bewuaten Maandagmorgen was
éne met zijn gedachten heelemaal met bij de
Jes. Dit kwam dooor de vermoeienis en de aan
doeningen van dien morgen.
Mijnheer Pennycook was heel ontevreden
^ver hem en liet hem schoolblijven, omdat hij
lijn thema vol fouten gemaakt en heel slor-
'dig geschreven had.
Toen Eric hem echter vertelde, wat er dien
morgen was voorgevallen, mocht hij dadelijk
naar huis gaan.
Toanmy had zijn vriendje buiten de school
opgewacht, zoodat zij somen naar huis lie-
ipem.
Vertel nu eens, wat er gebeurd Is", begon
Tommy. Hij had wel enkele losse zinnen van
Eric opgevangen, maar begreep dc ware toe
dracht der zaak toch nog niet.
Eiic begon nu van den vreemdeling te ver
tellen cm hoe Rover hem gered had.
„En heeft die mijnheer je wat gegeven?"
vroeg Tommy, toen het verbaal uit was.
„Nee, natuurlijk niet! Hij zag, dat ik een
heer was", zei Eric trolsch. „Zie je, een heer
^verwacht niet, dat hij or voor betaald wordt,
als hij een ander hot leven gered heeft. Met
•jou zou het iets anders geweest zijn. Mis
schien had hij je wel een gulden of zelfs een
rijksdaalder gegeven."
„Dan was hij zelf toch geen hoer, als zijn
lieven maar zóó weinig waard was!'' zed
Tommy lachend. „Dot zou i k zelfs nog geven,
Hls ik het had en iemand mij hot leven redde.
(ïk geloof zeker, dat die heer heelemaal geen
geld op zak had. anders had hij je vast wat
gegeven. Je zult zicm, dat hij je morgen een
belooning stuurt."
„Als hij dat doet, neem ik het toch. ndel
aan", riep Eric verontwaardigd uit.
„Zelfs niet als het vijf gulden was?''
„Nee!"
„Jou je tien gulden aannemen?"
f „Hm ja tien gulden zou misschien
een versdhil maken", antwoordde Eric weife
lend. „li geloof, dat ïk die wel zou aanne
men."
„Het zou al heel dwaas van je zijn, als je
het niet deedt", zei Tommy. „Maar ik zie wel,
dat heeren even goed geld aannemen als an
deren, als het maar genoeg is!"
Eric word wel een beetje boos, doch daar
hij Tommy geen ongelijk kon geven, begon hij
tc fluiten, waarbij zijn boozc bui spoedig over
dreef.
Na hard langs het strand geloOpen te heb-
\6en, kwam Eric bulten adem bij de trap van
yiet kasteel*'.
<s Zijn moeder zat bij de kachel. Hij schrok
ter van, dat zij niet werkte. Haar werkmand
t was zelfs niet eens open.
J, „Moeder", begon hij, „waf scheelt er aan?"
„O, Erie! Er is zoo iets womderlijks ge
beurd!"
„WaJt dan, Moeder?'-"
„Wie denk je dat die Heer was, dien Je ge-
.red hebt? Niemand minder dan je oom. De
Jongste broer van Vader. Dadelijk toen hij
(vanmorgen binnenkwam, schrikte i'k van zijn
Sprekende gelijkenis met Je vader en toen hij
(toevallig vertelde, dat zijn broer in deze baai
verdronken was, verzamelde ilk al mijn moed
'öm hem naar zijn naam te vragen en vertel
de ik hem, wie ik was. Hij was zoo lief en
hartelijk voor mij. O Eric, het lijkt alles een
(droom, ik kan bijna niet gelooven, dat het
waar is. Lieveling, je bent de erfgenaam van
een groot vermogen en een prachtig landgoed
in Enigeland. Binnen enkele dagen zullen wij
'daar heen gaan. Onze dagen van armoede zijn
^voorbij en hoewel Ik dankbaar ben, dat zij
jgeëindigd ^jn, hoop ik toch, dat onze tijden
yan rijkdom even gelukkig en tevreden mo
gen zijn als die van onze armoede."
j „O ja, zij zullen nog heerlijker zijnl" riep
Éric met sdhltterende oogen uit. „Gaan wij
werkelijk op een groot landgoed in Engeland
wonen? O Moeder, is he<t geen vergissing?
Ik zou Tt zóó jammer vinden, als er nog iets
Itussdhenbeide kwaml"
„Het is werkelijk zoo!" antwoordde zijn
moeder en zij begon zachtjes te schreden. Het
^.waren tranen van geluk. Het was haar zoo
wonderlijk te moede, als zij er aan dacht, dat
zij nu niet langer behoefde te tobben en hard
te werken. Zij was zoo dapper geweest en had
nooit geklaagd, maaT nu alle angst en zor
gen plotseling van haar weggenomen waren,
startte zij tranen vóór zij zich geheel in haar
/groot geluk kon indenken.
Eric begreep niet, waarom zij schreide.
Z ij n hart klopte van levendige "blijdschap en
voorpret.
„Moeder!" riep hij, terwijl hij zijn arm om
Saar heen sloeg. „Waarom huilt! u? Natuurlijk
És he<t even goed, alsof het mooie huis in En
geland van u was, want het spreekt toch vaü
zelf. dat wat van mij is* ook u toebehoort.'"
Zijn* moeder kuste hem herhaaldelijk en
iraclïtte haar tranen in te hooiden.
„Moeder", ging Eric voort, „ik wwu, dat ik
Iru al dodelijk een beetje van' duit geld had. Ik
jou iedereen graag een cadeautje willen ge
spen."
Jt: Zijn moeder glimlachte.
„Als je oom morgen komt, lieveling, zal hij
{e geld geven om alles, wat je graag wilt, te
Lóopen."
„Ik zal Ddck Scobs een massa tabak geven
2ci Eric. ,.U weet wel, dlat hij altijd gezegd
heeft, dat ik no»g eens een rijke mijnheer zou
.worden en ik heb hem beloofd, dat ik hem
öls zijn voorspelling uitkwam meer tabak
zou geven dan hij in een heel jaar kon op-
rooken. En dan wil ik juffrouw Jenniwin
ook waf geven. Wat d'enkt u. dat zij het liefst
zooi hebben? En mijnheer Pennvoock?
;En Tommy? Weet u, Moeder, wat mij al
leen erg spijt? Dat ik nooit meer met Tommy
'zal kunnen spelen, ols we naar Engeland
'gaan. Zouden wij hem niet kunnen vragen, of
hij met ons mee wil gaan?"
„Zeker, als je dat graag wilt", antwoordde
^■iin moeder, ,>Tommy is een Keve jmigon «n
ik zou het heerlijk vinden, als we voor hem
konden zorgen."
Eric's gelaat straalde <van vreugde.
„Ik zou mij erg eenzaam voelen zonder
hem. Hij is mijn eenige werkelijke vriend.
Wat zal hij groote oogen opzetten, al* Ik het
hem vertel en wat zal hij blij zijn! Ik ga da
delijk na het eten naar hem toe."
„Lieve help!" riep zijn. moeder uit, terwijl
zij verschrikt opsprong. „Ik heb het heele
eten vergeten. Ik ben maar stil blijven zitten,
nadat jc oom wegging en heb heelemaal niet
aan den tijd gedacht. Je zult wel honger heb
ben. Ik zal gauw wat eieren en spek bakken."
,3est moeder, en terwijl u daar voor zorgt,
ga ik eventjes heb nieuws aan Dick Scobs
vertellen. Ik zie, dat hij bezig is zijn netten te
verstellen, ap het strand.'-
Terwijl hij dit zei, nam hij zijn pet, ging de
deur uit, doch bleef nog even op den drem
pel staan en zei lachend:
„Ziet u wel, Moeder, het Is toch uitgeko
men:
„WM het geluk Sinclair mog bieden,
De zee zal 't brengen of doen vheden."
EINDE.
De beruchte zesde klas-
(Een jeugdherinnering.)
„O, Moes, moet eens hooren hoe vreeselijk!
U weet wel, Moes, juffrouw Wasker, de juf
frouw uit de zevende klas? Nu, die is zoo heel
erg zenuwziek, dat ze noort meer les zal kun
nen geven. Zielig toch, hè moeder?"
Zoo sprak gisteren Suze, mijn twaalfjarig
dochtertje, toen ze uit school kwam.
Ik schrikte, toen ze dit vertelde, 't Deed me
op eens weer denken aan een treurig voorval,
dat ik in mijn jeugd heb meegemaakt en dat
ik niet licht zal vergeten. Dat voorval wil ik
jullie nu vertellen:
W7e zaten in de zesde klas. „De beruchte
zesde" werd ze genoemd, omdat er het clubje
zat, dat in de vijfde ook al wij druk en ru
moerig was geweest. En dit clubje zou nu
naai* de zevende overgaan, naar juffrouw
Vaals, „het groenmanteltje", zooals ze ge
noemd werd.
„Groenmanteltje" had. zoo lang we haar
kenden, noodt eens vroolijk gekeken, noch ge
lachen en gestoeid met de meisjes van haar
klas. zooals de juffrouwen uit de vijfde en
zesde vaak deden. En nu zou „groenmantel
tje", die altijd onzen lachtlust opwekte door
haar afgedragen groenen mantel en haar
vreemdsoortige hoedjes, onze juffrouw wor
den.
Maar hoe konden wij, ldnderen van twaalf
Jaar, ook weten, welk een treurig, moeielijk
leven „groenmanteltje" leidde? "Wie van ons
wist, hoe afgetobd, soms dood-op, het arme
onderwijizeresje vaak voor de khs stond? Wie
van ons allen wist dit?
Ach, hadden velen uit onze klas het maar
geweten. Ze zoolden zich dan niet zoo mol on
deugend hebben aangesteld. Want toen we na
de vaoantie in de zevende waren gekomen,
werd er van allerlei bedacht om „groenman-
teltje's" moeielijk leven nog een beetje moeie-
lijker te maken. Onder de lessen werden er
poppetjes geteekend met allerdolste hoedjes
op en in de opstellen kwamen vaak nooit
lachende menschen en vaal-groenc mantels
voor. Eens zelfs zette Ernestine van Wcele een
haneveer op „groenmanteltje's" hoed. Kortom
er werd heel leelijk en dwaas gedaan en dit
zagen zij, die het deden, dan ook later wel
in. maar toen was 't helaas te laat
Was op een morgen, kort na de Kerst-
vacantie, dat we in de klas komend, daar het
hoofd der school, juffrouw Bekker, zagen
staan. Allen keken we vreemd op. Zeker was
er iets ernstigs gebeurdZon „groenmantel
tje" soms verteld hebben van het poppetje,
dat gisteren de klos rondging? Zou ze soms
gehoord hebben, wat Cor Roepers gezegd
had? Maar neen, dat wa6 het niet, want toen
we kalmer dan gewoonlijk no ar onze plaats
waren gegaan,, begon juffrouw Bekkers op
bijna plecihtigen toon
„Meisjes, ik heb jullie treurig nieuws te ver
tellen. Juffrouw Vaals is plotseling ernstig
ziek geworden. Nu zullen jullie juffrouw Wit
ten, uit de vijfde klas, krijgen, totdat juffrouw
Vaals haar werk kan hervatten. Doet goed je
best, meisjes u?t de zevende!" En toen juf
frouw Bekkers dit gezegd had, ging ze heen.
„Hè, heerlijk, dat juffrouw Witten komt!"
riepen allen. Maar toen even later juffrouw
Witlten voor ons stond en ons met haar lieve,
blauwe oogen zoo ernstig aankeek, toen be
grepen we allen, dat ook z ij ons iots te zeg
gen had. We zaten daarom muösstól en zwe
gen.
„Meisjes", begon juffrouw Witten, „juf
frouw Bekkers heeft jullie zeker al verleid-
waarom: ïk hffler sta. Jullie weet reeds, dat juf
frouw Vaals erhstig ziek is. En nu wil ik
jullie eens vertellen, hoe dit gekomen isZij
moest hard werken, di»e arme juffrouw Vaals,
om te zorgen dat het haar zieke moeder en
haar blinde zuster aan niets ontbrak. Zij was
hun eenige hulp en steun en dat wilde zij blij
ven; daarom werkte zij zoo hard. véél har*
der dan zij kon. Halve nachten zat zij vaak te
schrijven voor couranten en tijdschriften. Dit
deed zij niet voor haar genoegen, meisjes,
maar omdöt het moe s-t. En als wij allen va-
cantie namen, dan werkte juffrouw Vaals
dubbel hard, terwijl zij het toch zoo hoog noo-
dig had om ook eens uit te rusten van haar
druk leven en, de vermoeiende lessen, die zij
moest geven aan meisjes in een moeielijko
klas. Want stond zij voor die klas, nog moe
van een half-doorwaakten nacht, dan moest
ze spotternijen aanhooren. Er waren daar
kinderen, che zich vroollïk maakten te haren
koste. En zij, die dit dieden, wisten misschien
niet, daL juffrouw Vaals niet vaak nieuwe
kleeren kon koopeu. Er was voor de zieke
moeder zooveel noodig, weet jullie, zooveel
poeders en drankjes en versterkende midde
len. En dat alles is zoo heel duur! Jullie ziet
daarom, meisjes, dat het leven van die arme
juffrouw Vaals verre van vroolijk was. En
daarbij kwam 't voortdurend geplaag der
meisjes uit haar klas, en dat alles bij elkaar
was meer dan haar arm moe-gewerkt hoofd
verdragen kon, en 't zal lang duren, voordat
juffrouw Vaals weer gezond en sterk zal
7.ijn
Daar klonk op één der achterste banken
een luid gesnik, 't Was Cor Roepers! Toen be
gonnen ook Ernestine van Weele en Eray
Tiele te snikken, en ook ik barsttte in tranen
uit. Noes Dolk zag doodsbleek; haar lippen
trilden en het duurde ndet lang, of heel de
klas kreeg het te kwaad.
„Waarom zoo bedroefd, Cor?" vroeg juf
frouw Witten aan Cor Roepers.
,Ach, ik heb juffrouw Vaak 't ergste ge
plaagd", snakte Cor.
JEn ik liet de groegroene poppetjes
rondgaan en zette dede haneveer op het
hoedjejammerde Ernestine.
„En ik.... ikwilde ik beginnen. Maar
ik had het gebrek te stotteren. aLs ik zenuw
achtig of verdrietig was en daarom kon Ik
op dit oogersblik ook niet zeggen wat ik deed.
,,En ik teek end e caricaturen onder de les!"
riep Emy wanhopend uit. „Van mij had de
juffrouw den meesrten lastl'1
Maar Noes Dolk zei niets, alleen werd ze
steeds bleeker, en haar groote, donkere oogen
staarden in wanhoop voor zich uit.
,.En ikik", begon ik weer, maar opnieuw
bleef ik steken.
„Maar we wisten heusch niet, datsnikte
Ernestine.
,Ik zal aan mijn vader vragen, of ik drui
ven en bloemen uit de broeikas aan juffrouw
Vaals mag zenden", zei Cor, wier ouders heel
rijk waren.
„En ik", zei Emy, wier vader dokter was,
ik zal pa vragen, of hij de zieke moeder wil
bezoeken en moeder zal de ziekenkostjes wel
klaar maken, nu die arme juffrouw Vaals 't
niet meer doen kan", en weer barstte Emy in
snikken uit.
„En ik.... k koop v—voor mijn w—week
geld bloemen", kon ik eindelijk uitbren
gen, or niet aan denkend, dat bloemen in den
winter heel duur zijn en mijn weekgeld nooit
meer dan één kwartje bedroeg.
„En mijn moeder moet die arme blinde zus
ter maar bij zióh in huis nemen. Moeder zal
't best vinden, ze is toch ahijd zoo alleen....'
zei Ernestine, diie eenig kind was.
„Dat behoeft alles niet", zei juffrouw Wit
ten, „daarvoor en ook voor de zieke mevrouw
Vaals is reeds gezorgd. Maar bloemen en
druiven mogen jullie wel eens zenden.... Doch
beste, dat jullie juffrouw Vaals kunt geven,
is een 'lieve, vriendelijke ontvangst, als z®
later weer in dc klas komt en een voorbeel
dig gedrag onder de lessen. Want waarlijk,
meisjes, dat zal haar zoo goed doen, en een
lief gedrag kost zoo weinig, nietwaar? Kom,
belooft het mij allen, dat vanaf vandaag de
beruchte zesde de voorbeeldige zevende
zal kunnen genoemd worden...
Voordat juffrouw Witten ha<l uitgesproken,
waren we allen van onze bank opgestaan en
plechtig, alsof we ons in een kerk bevonden,
beloofden we ons te zullen beteren.
Geen van allen waren we dien morgen met
onze gedachten bij ons werk. maar dat be
greep juffrouw Witten best, zij was óók on
der den indruk, evenals wij, want we zagen
soms tranen in haar lieve, blauwe oogen.
Totdat de Paaschvacantie begon, bleef juf
frouw Witten in onze klas, en na de vacantie
zou juffrouw Vaals, die beier heette, weer
terugkomen. Toch wist niemand dit zeker,
zelfs juffrouw Witten niet, die zei, dat het nog
van «oo héél veel afhing, *t meest van juf
frouw Vaals' angst om in onze ktis terug te
komen. „Maar *k zal haar wel vertellen, hoe
jullie allen veranderd zijt", zei ze, „en hoe
voorbeeldig jullie je nu gedraagt.
We kregen een kleur, toen juffrouw Witten
dit zeide. Ja, we zouden ons evenzoo gedra
gen hij Juffrouw Vaals, dit hadden wij ons
vast voorgenomen,
i. Juffrouw .Vhate zou werkelijk
Met bloemen beladen waren we den dag, dat
de school na de vaoantie begon, ordelijk en
netjes de klas binnengekomen en gingen naar
juffrouw Vaals, die met den rug naar de deur,
op haar stoel zat. Toen we voor haar stonden
en haar de bloemen gaven, was het, alsof ze
plotseling van ons schrikte, want we zagen
duidelijk, dat een sdhok haar deed opsprin
gen. „Dank jullie, meisjes", zea ze vriendelijk,
maar ze keek ons heel vreemd aan. En toen
Ernestine, die hot beste het woord kon voe
ren, haar zeide, hoe prettig we het allen von
den, dat ze weer beter was. en dat we spdjt
hadden over wat vroeger gebeurd was, maar
dat we ons nu goed en ordelijk zouden gedra
gen, zoo, dat ze geen moeite met ons zou heb
ben, toen zagen we weer het vreemdé in haar
oogen.
„Wat staan haar oogen vreemd", fluisterde
Cor mij toe.
„Dort komt, omdat ze ziek geweest Is", zei
Ik wijs. „Als je ziek bent geweest, ben je dik
wijls nog wat zwak, en nu zijn misschien
haar oogen wel zwak gebleven...."
„Ja. dat kan", zei Cor en toen liepen we
met de anderen heeJ ordelijk en veel bedaar
der dan Vroeger naar onze plaats. „O, juf
frouw Vaals zal zeker wel merken, hoe wij
veranderd zijn", dacht ik.
Plotseling werd ik in mijn gedachten ge
stoord, toen juffrouw Vaals met vreemde,
bijna toonlooze stem uitriep: .Neen, nog niet
gaan zitten, meisjes! Zion jullie niet. hoe vuil
hier alles is? Dc grond en de banken en de
bloemen.... En jij, Ernestine, Jij bent óók vuil,
je schort zi.t vol inktvlekken! Kom, doe het afI
En Joh", dit tot mij, „haal jij eens even den
stoffer uit de keuken van mevro-uw Bekkers1)
en veeg den vloer eens aan...."
Toen juffrouw Vaals dit zeide, hadden we
eerst naar Ernestine's vuile schort gekeken,
maar toen we döar geen enkel smetje op za
gen en ook vonden, dat de vloer heel schoon
was, toen 'vonden wc alles zoo heel, heel
vreemd. En Ik ging toen, tegelijk met den
stoffer, juffrouw Bekkers halen, die 't eerst
niet wilde gelooven, maar Doen zaj dc deur
van de klas opende cn zag, dat juffrouw Vaals
met Cor Roepers bezig was de banken op el
kander te zetten, toen vroeg zij verbaasd:
„Maar. beste juffrouw Vaals, waarom doet u
dat? Heeft dc werkster den vloer niet goed
schoon geveegd
„O, dag mevrouw Bekkers", zoo begon juf
frouw Vaals tegen juffrouw Bekkers. „En
nu moet u toch eens zien, hoe vuil hier alles
is. Kijk toch eens naar die schorten van de
meisjes..."
Op eens begreep juffrouw Bekkers het vTee-
selijke. Zij nam de ongelukkige bij de hand
en zei vriendelijk: „Ja, lieve juffrouw Vaals,
't is alles erg vuil, maar wc zullen het laten
schoonmaken. Kom gaat u in dien tijd mot
mij mee, wilt u, de meisjes zullen wel stil zijn,
die kunnen wel in de klas blijven..." En toen
keek het hoofd ons aan en ging heen met
juffrouw Vaals. Maar wij, kinderen, begre
pen niet het vreemde, dat gebeurde. Waarom
zei juffrouw Rekkers nïet, dat onze schorten
heelemaal niet vuil waren en dat de vloer
wel degelijk was aangeveegd? En wat vreemd,
dat juffrouw Vaals juffrouw Bekkers me
vrouw noemde...
Maar weldra kwam juffrouw Witten het
treurige raadsel oplossen. „Meesjes", begon
zij, „juffrouw Vaals is plotseling heel ernstig
ziek geworden. We vreezen, dat ze het ver
slond verloren heeft, maar zeker weten we
het ndet. Hoe treurig nietwaar", zei ze met
tranen in haar oogen en in haar stem. Wij
konden geen van allen iets zeggen. Het treu
rige nieuws had ons zoo doen schrikken, dat
we als verlamd waren. En van af dien vree-
selijkcn dag namen we ons voor, zóó ons
bost te doen om vriendelijk voor de onder
wijzeressen te zijn, dat weldra onze, eens zoo
beruchte klas, de voorbeeldigsle klas werd
genoemd. En dit is ze gebleven, ook toen we
in de hoog6te zaten.
Maar nooit, nooit zal ik dit droevig voorval
uit mijn jeugd vergeten.
Tante Joh.
1) 't Huis van juffrouw Bekkers stond naast
de schooL
Van alles wat.
Een trouwe wachter.
Een Indiër, die in eene naburige stad de
markt wilde bezoeken, trok met zijn zoontje
op een olifant gereden, op zekeren morgen
derwaarts. Daar aangekomen, stijgt hij af en
maakt zich gereed om zijne zaken te gaan
afdoen; doch daar hij zijn zoontje niet mede
ter markt wilde nemen, moet hij een middel
bedenken, om hem op een veilige plaats ach
ter te laten. Dat middel te vinden is niet ge
makkelijk, want hij heeft geen vrienden of
kennissen; hij peinst er lang over. Eindelijk
vindt hij iets. Hij zet het kind op den grond
met de woorden: „Blijf daar stil zitten, tot ik
terugkeer." Vervolgens zegt hij tot zijn vier
voetigen reisgezel: „Aan jou vertrouw ik mijn
kind toe, pas goed op hem," daarna vertrek!
hij. Eenige officieren, die getuigen waren ge
weest van dit tooneel, besloten de trouw van
den olifant op de proef te stellen. Om hem
van zijne plaats te lokken, hielden zij hem
stukjes suiker voor, waarop de olifanten zeer
verzot zijn; het trouwe dier keek er naar, doch
bleef onbeweeglijk. Zij boden hem malsch
gras aan: dezelfde onverschilligheid. Ten slot
te naderde een hunner het kind en deed, alsof
hij het wilde wegvoeren. Dat kon de olifant
echter niet verdragen; "fcij heft zijn snuit om
hoog, op eene wijze, die het niet geraden deed
oordeelen de aardigheid voort te zetten.
Eenige oogenblikken daarna keert de cornac
terug, neemt zijn zoon op cn dankt den be
waker Voor zijn trouwe zorg.
Toen nam het brave dier met een gerust
geweten de heerlijke versnaperingen aan, die
de officieren hem hadden aangeboden om
hem zijn plicht te doen verzaken.
behoort, binnen te zwemmen. De zalm uit de
Elbe en de zalm uit den Wèzer maken vaak
uitstapjes naar de Noordzee, om daar voor
korter of langer tijd in 't zilte nat rond te
dartelen, maar nooit zal een Elbe-zalm, als
bij den terugtocht aanvaardt, bij vergissing
naar den "Wèzcr koers zetten. En zoo ook om
gekeerd. Proeven, genomen met zalmen, die
men koperdraden aan de vinnen gebonden
had, hebben dit voldoende bewezen.
Het dier vindt zijn weg even goed, zoo niet
beter dan de met verstand begaafde mensch\
Men heeft dit vermogen op allerlei wijze
trachten te verklaren, maar tot dusver met
weinig resultaat. De gevoelens der geleerden
zijn en blijven hieromtrent zeer verdeeld.
In een wetenschappelijk blad leest men hier
omtrent het volgende:
De bekende natuuronderzoeker Alfred Rus-
sel Wallace heeft beweerd, dat een hond en
een kat, die men in een mand opsluit en per
as naar een verafgelegen plaats overbrengt,
door middel van den reuk den weg naar huis
zullen terugvinden. Ieder huis, veld of dorp
zou voor hen een bijzonderen reuk hebben; zij
herinneren zich dien nauwkeurig en komen
zoo zonder te verdwalen naar huis.
Darwin ondersteunt dit gevoelen en hand
haaft het door een voorbeeld uil. zijn eigen
ervaring. „Voor eenige jaren," zoo zegt hij,
„nam ik ergens plaats in den postwagen. Zoo
dra wc de eerste herberg bereikt hadden,
hield de koetsier een oogenblik stil om dan
terstond weer, zonder af te stijgen, zijn paar
den aan te zetten. Dit herhaalde zich bij elke
herberg. Daar mij dit eindelijk opviel, vroeg
ik den koetsier naar dc reden er van, waarop
deze mij het bijdehandsche paard wees, dat
stekeblind was en nu precies altijd op dezelfde
plaatsen stilstond, waar het vroeger, toen het
dier nog zien kon, gepleisterd had. In den
beginne had de koetsier veel moeite gedaan
om het paard voorbij die plaatsen te krijgen,
totdat hij het eindelijk, om minder lijd te ver
liezen, maar geraden vond het blinde paard
ten minste een oogenblikje op zijn oude
pleisterplaats te laten stilstaan.
Broederliefde.
Het volgende staaltje van broederliefde ver
telt C. G. in „Voor 't Jonge Volkje":
„In het jaar 1585 leden Portugeesche troe
pen op reis naar Indië schipbreuk. Een ge
deelte kwam aan land en bracht een boot in
zee, die gebouwd was van deelen van 't stuk
geslagen schip.
De stuurman oordeelde, dat het schip tc
zwaar geladen was; hij waarschuwde den ka
pitein, dat men zinken zou, als er niet een
dozijn slachtoffers in zee geworpen werden.
Men lootte en 't lol troï onder anderen een
soldaat, wiens naam niet bekend is geworden.
Zijn broer viel voor den kapitein op de
knieën en smeekte, dat men hem in de plaats
van zijn ouderen broer over boord zou wer
pen. „Mijn broer." riep hij uit, „moet blijvtn
leven; hij onderhoudt mijn vader, moeder en
zusters. Als die hom missen, zullen ze ohen
van armoede ontkomen. Spaar hun leven,
door 't zijne te sparen en laat mij sterven,
die hun toch niet van nut kan zijn."
De kapitein vond het goed en liet hem in
zee werpen. De jongeling zwom de boot twee
uur achterna. Eindelijk bad hij haar inge
haald. Men dreigde hem te uilen doodslaan,
als hij probeerde er in te komen. En toen bij
dichterbij kwam, sloeg men met een degen
naar hem; maar hij greep dien cn trok er
zich aan op, tot hij in de boot vas
Iedereen was getroffen door zijn volhar
ding en men stond hem toe, in de boot te b'ij-
ven. Zoo redde hij zijn eigen leven en dat van
zijn broer,"
Mangfee.
Toen aan Mangfee, keizer van China, verteld
werd, dat door toeleg van zijn vijanden een
opstand in een der afgelegen provincie* van
zijn rijk was uitgebroken, zei hij tot zijne om-
gerving: „komt vrienden, volgt mij daarheen
ik beloof u, dat wij deze vijanden spoedig te
niet zullen hebben gedaan"
Hij marcheerde voorwaarts aan 't hoofd van.
zijn stoet en de rebellen onderwierpen zich
gedwee bij zijn nadering. Allen dachten nu,
dat hij geduchte wraak zou nemen en waren
niet weinig verrast en zelfs wrevelig, toen zij
zagen, hoe humaan de gevangenen behandeld
werden.
„Wat", riep zijn eerste minister uit, „is dit
de wijze, waarop gij uw belofte gestand doet?
Gij hebt uw koninklijk woord er voor gege
ven, dal uw vijanden tc niet zouden worden
gedaan en zie, gij hebt allen vergeven en som
migen daarenboven zelfs nog vriendelijkheid
bewezen."
„Juist", sprak de edelmoedige keizer, „ik
beloofde mijn vijanden te niet te zullen doen
en deze belofte heb ik vervuld; zij zijn te niet
gedaan, vijanden heb ik niet Longer in
hen, want ik heb mij vrienden uit hen ge
maakt".
Pop jen Mop.
Klein Miesje, 'n aardig kleuterke,
Had o zoo'n mooie pop!
Ook bad ze 'n lieven, goeden hond,
Een trouwen, kleinen mop.
Ze kreeg hen allebei cadeau*
Op een verjaringsfeest,
Ze hield van allebeide veel,
Maar toch van "pop het meest.
De pop ging altijd mee naar bed;
Was zij van 't spelen moe.
Dan kleedde Miesje zelf haar uit
En dekte warm haar toe.
Het kompas van het dier.
Vele 'diersoorten dragen htm kompas met
zich. De zwaluw, die den winter in het warme
zuiden heeft doorgebracht, keert altijd weer
naar haar oude nest terug. Zoo ook de
ooievaar. De postduif vliegt als een pijl uit 'den
boog in een rechte lijn naar de vroeger verla
ten til en de zalm, die een uitstapje naar zee
maakt, heeft geen haken noodig om op elk
,aaegj«Qj£g«5i>lS deyaajv.lili
Klein Mopje bleef dan eenzaam staan,
En zocht dan vragend rond,
Tot eindlljk na lang zoeken hij
Een rustig plekje vond.
Dan vlijde hij zich nèer voor 't bed,
\Yaar Mesje lag en póp,
Bewaakte belden gansch den nacht,
Die goeie, trouwe Mop.
Corry d. J.