Qooi3 de |Jea§d. Eric Sinclair. Waar het Engelach van A. B. ROMNEY. Vertaald door C. H. HOOFDSTUK X. (Slot). c. Een grootc verrassing. F Op dien bewuaten Maandagmorgen was éne met zijn gedachten heelemaal met bij de Jes. Dit kwam dooor de vermoeienis en de aan doeningen van dien morgen. Mijnheer Pennycook was heel ontevreden ^ver hem en liet hem schoolblijven, omdat hij lijn thema vol fouten gemaakt en heel slor- 'dig geschreven had. Toen Eric hem echter vertelde, wat er dien morgen was voorgevallen, mocht hij dadelijk naar huis gaan. Toanmy had zijn vriendje buiten de school opgewacht, zoodat zij somen naar huis lie- ipem. Vertel nu eens, wat er gebeurd Is", begon Tommy. Hij had wel enkele losse zinnen van Eric opgevangen, maar begreep dc ware toe dracht der zaak toch nog niet. Eiic begon nu van den vreemdeling te ver tellen cm hoe Rover hem gered had. „En heeft die mijnheer je wat gegeven?" vroeg Tommy, toen het verbaal uit was. „Nee, natuurlijk niet! Hij zag, dat ik een heer was", zei Eric trolsch. „Zie je, een heer ^verwacht niet, dat hij or voor betaald wordt, als hij een ander hot leven gered heeft. Met •jou zou het iets anders geweest zijn. Mis schien had hij je wel een gulden of zelfs een rijksdaalder gegeven." „Dan was hij zelf toch geen hoer, als zijn lieven maar zóó weinig waard was!'' zed Tommy lachend. „Dot zou i k zelfs nog geven, Hls ik het had en iemand mij hot leven redde. (ïk geloof zeker, dat die heer heelemaal geen geld op zak had. anders had hij je vast wat gegeven. Je zult zicm, dat hij je morgen een belooning stuurt." „Als hij dat doet, neem ik het toch. ndel aan", riep Eric verontwaardigd uit. „Zelfs niet als het vijf gulden was?'' „Nee!" „Jou je tien gulden aannemen?" f „Hm ja tien gulden zou misschien een versdhil maken", antwoordde Eric weife lend. „li geloof, dat ïk die wel zou aanne men." „Het zou al heel dwaas van je zijn, als je het niet deedt", zei Tommy. „Maar ik zie wel, dat heeren even goed geld aannemen als an deren, als het maar genoeg is!" Eric word wel een beetje boos, doch daar hij Tommy geen ongelijk kon geven, begon hij tc fluiten, waarbij zijn boozc bui spoedig over dreef. Na hard langs het strand geloOpen te heb- \6en, kwam Eric bulten adem bij de trap van yiet kasteel*'. <s Zijn moeder zat bij de kachel. Hij schrok ter van, dat zij niet werkte. Haar werkmand t was zelfs niet eens open. J, „Moeder", begon hij, „waf scheelt er aan?" „O, Erie! Er is zoo iets womderlijks ge beurd!" „WaJt dan, Moeder?'-" „Wie denk je dat die Heer was, dien Je ge- .red hebt? Niemand minder dan je oom. De Jongste broer van Vader. Dadelijk toen hij (vanmorgen binnenkwam, schrikte i'k van zijn Sprekende gelijkenis met Je vader en toen hij (toevallig vertelde, dat zijn broer in deze baai verdronken was, verzamelde ilk al mijn moed 'öm hem naar zijn naam te vragen en vertel de ik hem, wie ik was. Hij was zoo lief en hartelijk voor mij. O Eric, het lijkt alles een (droom, ik kan bijna niet gelooven, dat het waar is. Lieveling, je bent de erfgenaam van een groot vermogen en een prachtig landgoed in Enigeland. Binnen enkele dagen zullen wij 'daar heen gaan. Onze dagen van armoede zijn ^voorbij en hoewel Ik dankbaar ben, dat zij jgeëindigd ^jn, hoop ik toch, dat onze tijden yan rijkdom even gelukkig en tevreden mo gen zijn als die van onze armoede." j „O ja, zij zullen nog heerlijker zijnl" riep Éric met sdhltterende oogen uit. „Gaan wij werkelijk op een groot landgoed in Engeland wonen? O Moeder, is he<t geen vergissing? Ik zou Tt zóó jammer vinden, als er nog iets Itussdhenbeide kwaml" „Het is werkelijk zoo!" antwoordde zijn moeder en zij begon zachtjes te schreden. Het ^.waren tranen van geluk. Het was haar zoo wonderlijk te moede, als zij er aan dacht, dat zij nu niet langer behoefde te tobben en hard te werken. Zij was zoo dapper geweest en had nooit geklaagd, maaT nu alle angst en zor gen plotseling van haar weggenomen waren, startte zij tranen vóór zij zich geheel in haar /groot geluk kon indenken. Eric begreep niet, waarom zij schreide. Z ij n hart klopte van levendige "blijdschap en voorpret. „Moeder!" riep hij, terwijl hij zijn arm om Saar heen sloeg. „Waarom huilt! u? Natuurlijk És he<t even goed, alsof het mooie huis in En geland van u was, want het spreekt toch vaü zelf. dat wat van mij is* ook u toebehoort.'" Zijn* moeder kuste hem herhaaldelijk en iraclïtte haar tranen in te hooiden. „Moeder", ging Eric voort, „ik wwu, dat ik Iru al dodelijk een beetje van' duit geld had. Ik jou iedereen graag een cadeautje willen ge spen." Jt: Zijn moeder glimlachte. „Als je oom morgen komt, lieveling, zal hij {e geld geven om alles, wat je graag wilt, te Lóopen." „Ik zal Ddck Scobs een massa tabak geven 2ci Eric. ,.U weet wel, dlat hij altijd gezegd heeft, dat ik no»g eens een rijke mijnheer zou .worden en ik heb hem beloofd, dat ik hem öls zijn voorspelling uitkwam meer tabak zou geven dan hij in een heel jaar kon op- rooken. En dan wil ik juffrouw Jenniwin ook waf geven. Wat d'enkt u. dat zij het liefst zooi hebben? En mijnheer Pennvoock? ;En Tommy? Weet u, Moeder, wat mij al leen erg spijt? Dat ik nooit meer met Tommy 'zal kunnen spelen, ols we naar Engeland 'gaan. Zouden wij hem niet kunnen vragen, of hij met ons mee wil gaan?" „Zeker, als je dat graag wilt", antwoordde ^■iin moeder, ,>Tommy is een Keve jmigon «n ik zou het heerlijk vinden, als we voor hem konden zorgen." Eric's gelaat straalde <van vreugde. „Ik zou mij erg eenzaam voelen zonder hem. Hij is mijn eenige werkelijke vriend. Wat zal hij groote oogen opzetten, al* Ik het hem vertel en wat zal hij blij zijn! Ik ga da delijk na het eten naar hem toe." „Lieve help!" riep zijn. moeder uit, terwijl zij verschrikt opsprong. „Ik heb het heele eten vergeten. Ik ben maar stil blijven zitten, nadat jc oom wegging en heb heelemaal niet aan den tijd gedacht. Je zult wel honger heb ben. Ik zal gauw wat eieren en spek bakken." ,3est moeder, en terwijl u daar voor zorgt, ga ik eventjes heb nieuws aan Dick Scobs vertellen. Ik zie, dat hij bezig is zijn netten te verstellen, ap het strand.'- Terwijl hij dit zei, nam hij zijn pet, ging de deur uit, doch bleef nog even op den drem pel staan en zei lachend: „Ziet u wel, Moeder, het Is toch uitgeko men: „WM het geluk Sinclair mog bieden, De zee zal 't brengen of doen vheden." EINDE. De beruchte zesde klas- (Een jeugdherinnering.) „O, Moes, moet eens hooren hoe vreeselijk! U weet wel, Moes, juffrouw Wasker, de juf frouw uit de zevende klas? Nu, die is zoo heel erg zenuwziek, dat ze noort meer les zal kun nen geven. Zielig toch, hè moeder?" Zoo sprak gisteren Suze, mijn twaalfjarig dochtertje, toen ze uit school kwam. Ik schrikte, toen ze dit vertelde, 't Deed me op eens weer denken aan een treurig voorval, dat ik in mijn jeugd heb meegemaakt en dat ik niet licht zal vergeten. Dat voorval wil ik jullie nu vertellen: W7e zaten in de zesde klas. „De beruchte zesde" werd ze genoemd, omdat er het clubje zat, dat in de vijfde ook al wij druk en ru moerig was geweest. En dit clubje zou nu naai* de zevende overgaan, naar juffrouw Vaals, „het groenmanteltje", zooals ze ge noemd werd. „Groenmanteltje" had. zoo lang we haar kenden, noodt eens vroolijk gekeken, noch ge lachen en gestoeid met de meisjes van haar klas. zooals de juffrouwen uit de vijfde en zesde vaak deden. En nu zou „groenmantel tje", die altijd onzen lachtlust opwekte door haar afgedragen groenen mantel en haar vreemdsoortige hoedjes, onze juffrouw wor den. Maar hoe konden wij, ldnderen van twaalf Jaar, ook weten, welk een treurig, moeielijk leven „groenmanteltje" leidde? "Wie van ons wist, hoe afgetobd, soms dood-op, het arme onderwijizeresje vaak voor de khs stond? Wie van ons allen wist dit? Ach, hadden velen uit onze klas het maar geweten. Ze zoolden zich dan niet zoo mol on deugend hebben aangesteld. Want toen we na de vaoantie in de zevende waren gekomen, werd er van allerlei bedacht om „groenman- teltje's" moeielijk leven nog een beetje moeie- lijker te maken. Onder de lessen werden er poppetjes geteekend met allerdolste hoedjes op en in de opstellen kwamen vaak nooit lachende menschen en vaal-groenc mantels voor. Eens zelfs zette Ernestine van Wcele een haneveer op „groenmanteltje's" hoed. Kortom er werd heel leelijk en dwaas gedaan en dit zagen zij, die het deden, dan ook later wel in. maar toen was 't helaas te laat Was op een morgen, kort na de Kerst- vacantie, dat we in de klas komend, daar het hoofd der school, juffrouw Bekker, zagen staan. Allen keken we vreemd op. Zeker was er iets ernstigs gebeurdZon „groenmantel tje" soms verteld hebben van het poppetje, dat gisteren de klos rondging? Zou ze soms gehoord hebben, wat Cor Roepers gezegd had? Maar neen, dat wa6 het niet, want toen we kalmer dan gewoonlijk no ar onze plaats waren gegaan,, begon juffrouw Bekkers op bijna plecihtigen toon „Meisjes, ik heb jullie treurig nieuws te ver tellen. Juffrouw Vaals is plotseling ernstig ziek geworden. Nu zullen jullie juffrouw Wit ten, uit de vijfde klas, krijgen, totdat juffrouw Vaals haar werk kan hervatten. Doet goed je best, meisjes u?t de zevende!" En toen juf frouw Bekkers dit gezegd had, ging ze heen. „Hè, heerlijk, dat juffrouw Witten komt!" riepen allen. Maar toen even later juffrouw Witlten voor ons stond en ons met haar lieve, blauwe oogen zoo ernstig aankeek, toen be grepen we allen, dat ook z ij ons iots te zeg gen had. We zaten daarom muösstól en zwe gen. „Meisjes", begon juffrouw Witten, „juf frouw Bekkers heeft jullie zeker al verleid- waarom: ïk hffler sta. Jullie weet reeds, dat juf frouw Vaals erhstig ziek is. En nu wil ik jullie eens vertellen, hoe dit gekomen isZij moest hard werken, di»e arme juffrouw Vaals, om te zorgen dat het haar zieke moeder en haar blinde zuster aan niets ontbrak. Zij was hun eenige hulp en steun en dat wilde zij blij ven; daarom werkte zij zoo hard. véél har* der dan zij kon. Halve nachten zat zij vaak te schrijven voor couranten en tijdschriften. Dit deed zij niet voor haar genoegen, meisjes, maar omdöt het moe s-t. En als wij allen va- cantie namen, dan werkte juffrouw Vaals dubbel hard, terwijl zij het toch zoo hoog noo- dig had om ook eens uit te rusten van haar druk leven en, de vermoeiende lessen, die zij moest geven aan meisjes in een moeielijko klas. Want stond zij voor die klas, nog moe van een half-doorwaakten nacht, dan moest ze spotternijen aanhooren. Er waren daar kinderen, che zich vroollïk maakten te haren koste. En zij, die dit dieden, wisten misschien niet, daL juffrouw Vaals niet vaak nieuwe kleeren kon koopeu. Er was voor de zieke moeder zooveel noodig, weet jullie, zooveel poeders en drankjes en versterkende midde len. En dat alles is zoo heel duur! Jullie ziet daarom, meisjes, dat het leven van die arme juffrouw Vaals verre van vroolijk was. En daarbij kwam 't voortdurend geplaag der meisjes uit haar klas, en dat alles bij elkaar was meer dan haar arm moe-gewerkt hoofd verdragen kon, en 't zal lang duren, voordat juffrouw Vaals weer gezond en sterk zal 7.ijn Daar klonk op één der achterste banken een luid gesnik, 't Was Cor Roepers! Toen be gonnen ook Ernestine van Weele en Eray Tiele te snikken, en ook ik barsttte in tranen uit. Noes Dolk zag doodsbleek; haar lippen trilden en het duurde ndet lang, of heel de klas kreeg het te kwaad. „Waarom zoo bedroefd, Cor?" vroeg juf frouw Witten aan Cor Roepers. ,Ach, ik heb juffrouw Vaak 't ergste ge plaagd", snakte Cor. JEn ik liet de groegroene poppetjes rondgaan en zette dede haneveer op het hoedjejammerde Ernestine. „En ik.... ikwilde ik beginnen. Maar ik had het gebrek te stotteren. aLs ik zenuw achtig of verdrietig was en daarom kon Ik op dit oogersblik ook niet zeggen wat ik deed. ,,En ik teek end e caricaturen onder de les!" riep Emy wanhopend uit. „Van mij had de juffrouw den meesrten lastl'1 Maar Noes Dolk zei niets, alleen werd ze steeds bleeker, en haar groote, donkere oogen staarden in wanhoop voor zich uit. ,.En ikik", begon ik weer, maar opnieuw bleef ik steken. „Maar we wisten heusch niet, datsnikte Ernestine. ,Ik zal aan mijn vader vragen, of ik drui ven en bloemen uit de broeikas aan juffrouw Vaals mag zenden", zei Cor, wier ouders heel rijk waren. „En ik", zei Emy, wier vader dokter was, ik zal pa vragen, of hij de zieke moeder wil bezoeken en moeder zal de ziekenkostjes wel klaar maken, nu die arme juffrouw Vaals 't niet meer doen kan", en weer barstte Emy in snikken uit. „En ik.... k koop v—voor mijn w—week geld bloemen", kon ik eindelijk uitbren gen, or niet aan denkend, dat bloemen in den winter heel duur zijn en mijn weekgeld nooit meer dan één kwartje bedroeg. „En mijn moeder moet die arme blinde zus ter maar bij zióh in huis nemen. Moeder zal 't best vinden, ze is toch ahijd zoo alleen....' zei Ernestine, diie eenig kind was. „Dat behoeft alles niet", zei juffrouw Wit ten, „daarvoor en ook voor de zieke mevrouw Vaals is reeds gezorgd. Maar bloemen en druiven mogen jullie wel eens zenden.... Doch beste, dat jullie juffrouw Vaals kunt geven, is een 'lieve, vriendelijke ontvangst, als z® later weer in dc klas komt en een voorbeel dig gedrag onder de lessen. Want waarlijk, meisjes, dat zal haar zoo goed doen, en een lief gedrag kost zoo weinig, nietwaar? Kom, belooft het mij allen, dat vanaf vandaag de beruchte zesde de voorbeeldige zevende zal kunnen genoemd worden... Voordat juffrouw Witten ha<l uitgesproken, waren we allen van onze bank opgestaan en plechtig, alsof we ons in een kerk bevonden, beloofden we ons te zullen beteren. Geen van allen waren we dien morgen met onze gedachten bij ons werk. maar dat be greep juffrouw Witten best, zij was óók on der den indruk, evenals wij, want we zagen soms tranen in haar lieve, blauwe oogen. Totdat de Paaschvacantie begon, bleef juf frouw Witten in onze klas, en na de vacantie zou juffrouw Vaals, die beier heette, weer terugkomen. Toch wist niemand dit zeker, zelfs juffrouw Witten niet, die zei, dat het nog van «oo héél veel afhing, *t meest van juf frouw Vaals' angst om in onze ktis terug te komen. „Maar *k zal haar wel vertellen, hoe jullie allen veranderd zijt", zei ze, „en hoe voorbeeldig jullie je nu gedraagt. We kregen een kleur, toen juffrouw Witten dit zeide. Ja, we zouden ons evenzoo gedra gen hij Juffrouw Vaals, dit hadden wij ons vast voorgenomen, i. Juffrouw .Vhate zou werkelijk Met bloemen beladen waren we den dag, dat de school na de vaoantie begon, ordelijk en netjes de klas binnengekomen en gingen naar juffrouw Vaals, die met den rug naar de deur, op haar stoel zat. Toen we voor haar stonden en haar de bloemen gaven, was het, alsof ze plotseling van ons schrikte, want we zagen duidelijk, dat een sdhok haar deed opsprin gen. „Dank jullie, meisjes", zea ze vriendelijk, maar ze keek ons heel vreemd aan. En toen Ernestine, die hot beste het woord kon voe ren, haar zeide, hoe prettig we het allen von den, dat ze weer beter was. en dat we spdjt hadden over wat vroeger gebeurd was, maar dat we ons nu goed en ordelijk zouden gedra gen, zoo, dat ze geen moeite met ons zou heb ben, toen zagen we weer het vreemdé in haar oogen. „Wat staan haar oogen vreemd", fluisterde Cor mij toe. „Dort komt, omdat ze ziek geweest Is", zei Ik wijs. „Als je ziek bent geweest, ben je dik wijls nog wat zwak, en nu zijn misschien haar oogen wel zwak gebleven...." „Ja. dat kan", zei Cor en toen liepen we met de anderen heeJ ordelijk en veel bedaar der dan Vroeger naar onze plaats. „O, juf frouw Vaals zal zeker wel merken, hoe wij veranderd zijn", dacht ik. Plotseling werd ik in mijn gedachten ge stoord, toen juffrouw Vaals met vreemde, bijna toonlooze stem uitriep: .Neen, nog niet gaan zitten, meisjes! Zion jullie niet. hoe vuil hier alles is? Dc grond en de banken en de bloemen.... En jij, Ernestine, Jij bent óók vuil, je schort zi.t vol inktvlekken! Kom, doe het afI En Joh", dit tot mij, „haal jij eens even den stoffer uit de keuken van mevro-uw Bekkers1) en veeg den vloer eens aan...." Toen juffrouw Vaals dit zeide, hadden we eerst naar Ernestine's vuile schort gekeken, maar toen we döar geen enkel smetje op za gen en ook vonden, dat de vloer heel schoon was, toen 'vonden wc alles zoo heel, heel vreemd. En Ik ging toen, tegelijk met den stoffer, juffrouw Bekkers halen, die 't eerst niet wilde gelooven, maar Doen zaj dc deur van de klas opende cn zag, dat juffrouw Vaals met Cor Roepers bezig was de banken op el kander te zetten, toen vroeg zij verbaasd: „Maar. beste juffrouw Vaals, waarom doet u dat? Heeft dc werkster den vloer niet goed schoon geveegd „O, dag mevrouw Bekkers", zoo begon juf frouw Vaals tegen juffrouw Bekkers. „En nu moet u toch eens zien, hoe vuil hier alles is. Kijk toch eens naar die schorten van de meisjes..." Op eens begreep juffrouw Bekkers het vTee- selijke. Zij nam de ongelukkige bij de hand en zei vriendelijk: „Ja, lieve juffrouw Vaals, 't is alles erg vuil, maar wc zullen het laten schoonmaken. Kom gaat u in dien tijd mot mij mee, wilt u, de meisjes zullen wel stil zijn, die kunnen wel in de klas blijven..." En toen keek het hoofd ons aan en ging heen met juffrouw Vaals. Maar wij, kinderen, begre pen niet het vreemde, dat gebeurde. Waarom zei juffrouw Rekkers nïet, dat onze schorten heelemaal niet vuil waren en dat de vloer wel degelijk was aangeveegd? En wat vreemd, dat juffrouw Vaals juffrouw Bekkers me vrouw noemde... Maar weldra kwam juffrouw Witten het treurige raadsel oplossen. „Meesjes", begon zij, „juffrouw Vaals is plotseling heel ernstig ziek geworden. We vreezen, dat ze het ver slond verloren heeft, maar zeker weten we het ndet. Hoe treurig nietwaar", zei ze met tranen in haar oogen en in haar stem. Wij konden geen van allen iets zeggen. Het treu rige nieuws had ons zoo doen schrikken, dat we als verlamd waren. En van af dien vree- selijkcn dag namen we ons voor, zóó ons bost te doen om vriendelijk voor de onder wijzeressen te zijn, dat weldra onze, eens zoo beruchte klas, de voorbeeldigsle klas werd genoemd. En dit is ze gebleven, ook toen we in de hoog6te zaten. Maar nooit, nooit zal ik dit droevig voorval uit mijn jeugd vergeten. Tante Joh. 1) 't Huis van juffrouw Bekkers stond naast de schooL Van alles wat. Een trouwe wachter. Een Indiër, die in eene naburige stad de markt wilde bezoeken, trok met zijn zoontje op een olifant gereden, op zekeren morgen derwaarts. Daar aangekomen, stijgt hij af en maakt zich gereed om zijne zaken te gaan afdoen; doch daar hij zijn zoontje niet mede ter markt wilde nemen, moet hij een middel bedenken, om hem op een veilige plaats ach ter te laten. Dat middel te vinden is niet ge makkelijk, want hij heeft geen vrienden of kennissen; hij peinst er lang over. Eindelijk vindt hij iets. Hij zet het kind op den grond met de woorden: „Blijf daar stil zitten, tot ik terugkeer." Vervolgens zegt hij tot zijn vier voetigen reisgezel: „Aan jou vertrouw ik mijn kind toe, pas goed op hem," daarna vertrek! hij. Eenige officieren, die getuigen waren ge weest van dit tooneel, besloten de trouw van den olifant op de proef te stellen. Om hem van zijne plaats te lokken, hielden zij hem stukjes suiker voor, waarop de olifanten zeer verzot zijn; het trouwe dier keek er naar, doch bleef onbeweeglijk. Zij boden hem malsch gras aan: dezelfde onverschilligheid. Ten slot te naderde een hunner het kind en deed, alsof hij het wilde wegvoeren. Dat kon de olifant echter niet verdragen; "fcij heft zijn snuit om hoog, op eene wijze, die het niet geraden deed oordeelen de aardigheid voort te zetten. Eenige oogenblikken daarna keert de cornac terug, neemt zijn zoon op cn dankt den be waker Voor zijn trouwe zorg. Toen nam het brave dier met een gerust geweten de heerlijke versnaperingen aan, die de officieren hem hadden aangeboden om hem zijn plicht te doen verzaken. behoort, binnen te zwemmen. De zalm uit de Elbe en de zalm uit den Wèzer maken vaak uitstapjes naar de Noordzee, om daar voor korter of langer tijd in 't zilte nat rond te dartelen, maar nooit zal een Elbe-zalm, als bij den terugtocht aanvaardt, bij vergissing naar den "Wèzcr koers zetten. En zoo ook om gekeerd. Proeven, genomen met zalmen, die men koperdraden aan de vinnen gebonden had, hebben dit voldoende bewezen. Het dier vindt zijn weg even goed, zoo niet beter dan de met verstand begaafde mensch\ Men heeft dit vermogen op allerlei wijze trachten te verklaren, maar tot dusver met weinig resultaat. De gevoelens der geleerden zijn en blijven hieromtrent zeer verdeeld. In een wetenschappelijk blad leest men hier omtrent het volgende: De bekende natuuronderzoeker Alfred Rus- sel Wallace heeft beweerd, dat een hond en een kat, die men in een mand opsluit en per as naar een verafgelegen plaats overbrengt, door middel van den reuk den weg naar huis zullen terugvinden. Ieder huis, veld of dorp zou voor hen een bijzonderen reuk hebben; zij herinneren zich dien nauwkeurig en komen zoo zonder te verdwalen naar huis. Darwin ondersteunt dit gevoelen en hand haaft het door een voorbeeld uil. zijn eigen ervaring. „Voor eenige jaren," zoo zegt hij, „nam ik ergens plaats in den postwagen. Zoo dra wc de eerste herberg bereikt hadden, hield de koetsier een oogenblik stil om dan terstond weer, zonder af te stijgen, zijn paar den aan te zetten. Dit herhaalde zich bij elke herberg. Daar mij dit eindelijk opviel, vroeg ik den koetsier naar dc reden er van, waarop deze mij het bijdehandsche paard wees, dat stekeblind was en nu precies altijd op dezelfde plaatsen stilstond, waar het vroeger, toen het dier nog zien kon, gepleisterd had. In den beginne had de koetsier veel moeite gedaan om het paard voorbij die plaatsen te krijgen, totdat hij het eindelijk, om minder lijd te ver liezen, maar geraden vond het blinde paard ten minste een oogenblikje op zijn oude pleisterplaats te laten stilstaan. Broederliefde. Het volgende staaltje van broederliefde ver telt C. G. in „Voor 't Jonge Volkje": „In het jaar 1585 leden Portugeesche troe pen op reis naar Indië schipbreuk. Een ge deelte kwam aan land en bracht een boot in zee, die gebouwd was van deelen van 't stuk geslagen schip. De stuurman oordeelde, dat het schip tc zwaar geladen was; hij waarschuwde den ka pitein, dat men zinken zou, als er niet een dozijn slachtoffers in zee geworpen werden. Men lootte en 't lol troï onder anderen een soldaat, wiens naam niet bekend is geworden. Zijn broer viel voor den kapitein op de knieën en smeekte, dat men hem in de plaats van zijn ouderen broer over boord zou wer pen. „Mijn broer." riep hij uit, „moet blijvtn leven; hij onderhoudt mijn vader, moeder en zusters. Als die hom missen, zullen ze ohen van armoede ontkomen. Spaar hun leven, door 't zijne te sparen en laat mij sterven, die hun toch niet van nut kan zijn." De kapitein vond het goed en liet hem in zee werpen. De jongeling zwom de boot twee uur achterna. Eindelijk bad hij haar inge haald. Men dreigde hem te uilen doodslaan, als hij probeerde er in te komen. En toen bij dichterbij kwam, sloeg men met een degen naar hem; maar hij greep dien cn trok er zich aan op, tot hij in de boot vas Iedereen was getroffen door zijn volhar ding en men stond hem toe, in de boot te b'ij- ven. Zoo redde hij zijn eigen leven en dat van zijn broer," Mangfee. Toen aan Mangfee, keizer van China, verteld werd, dat door toeleg van zijn vijanden een opstand in een der afgelegen provincie* van zijn rijk was uitgebroken, zei hij tot zijne om- gerving: „komt vrienden, volgt mij daarheen ik beloof u, dat wij deze vijanden spoedig te niet zullen hebben gedaan" Hij marcheerde voorwaarts aan 't hoofd van. zijn stoet en de rebellen onderwierpen zich gedwee bij zijn nadering. Allen dachten nu, dat hij geduchte wraak zou nemen en waren niet weinig verrast en zelfs wrevelig, toen zij zagen, hoe humaan de gevangenen behandeld werden. „Wat", riep zijn eerste minister uit, „is dit de wijze, waarop gij uw belofte gestand doet? Gij hebt uw koninklijk woord er voor gege ven, dal uw vijanden tc niet zouden worden gedaan en zie, gij hebt allen vergeven en som migen daarenboven zelfs nog vriendelijkheid bewezen." „Juist", sprak de edelmoedige keizer, „ik beloofde mijn vijanden te niet te zullen doen en deze belofte heb ik vervuld; zij zijn te niet gedaan, vijanden heb ik niet Longer in hen, want ik heb mij vrienden uit hen ge maakt". Pop jen Mop. Klein Miesje, 'n aardig kleuterke, Had o zoo'n mooie pop! Ook bad ze 'n lieven, goeden hond, Een trouwen, kleinen mop. Ze kreeg hen allebei cadeau* Op een verjaringsfeest, Ze hield van allebeide veel, Maar toch van "pop het meest. De pop ging altijd mee naar bed; Was zij van 't spelen moe. Dan kleedde Miesje zelf haar uit En dekte warm haar toe. Het kompas van het dier. Vele 'diersoorten dragen htm kompas met zich. De zwaluw, die den winter in het warme zuiden heeft doorgebracht, keert altijd weer naar haar oude nest terug. Zoo ook de ooievaar. De postduif vliegt als een pijl uit 'den boog in een rechte lijn naar de vroeger verla ten til en de zalm, die een uitstapje naar zee maakt, heeft geen haken noodig om op elk ,aaegj«Qj£g«5i>lS deyaajv.lili Klein Mopje bleef dan eenzaam staan, En zocht dan vragend rond, Tot eindlljk na lang zoeken hij Een rustig plekje vond. Dan vlijde hij zich nèer voor 't bed, \Yaar Mesje lag en póp, Bewaakte belden gansch den nacht, Die goeie, trouwe Mop. Corry d. J.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 7