Qoof de Uecigd. Kruimel Duimling. Naar hot Duitsch van KURT HUNER. Door B. KNOOP. (V ervolg). Toen de zon door de ruilen keek. zette Hansel de reis voort. Aan den rand van het woud ontmoetten zij een stokoude, gebrek kige vrouw, zoo armoedig gekleed, dat men medelijden met het arme mensch moest krij gen. Luid? klaagde zij en vroeg smeekend om een aalmoes. Goedhartig als Hansel was, legde hij het vrouwtje zijn geheelen schat in den schoot. „Ziedaar, moedertje", sprak hij, „nu heb je zooveel, dat je nooit meer behoeft te bedelen of gebrek te lijden, ik kan met werken wel aan den kost komen, jij niet." En plotseling, weg was bet vrouwtje, 't Was of ze op eenmaal in de aarde verdwenen was, nergens was er iets van haar tc bespeuren. Hansel en zijn vriendje waren ten zeerste verwonderd, doch dachten er weldra niet meer aan en zetten hun reis Voort. Eenige uren later, toen de tijd voor 't ontbijt was aangebroken, kwamen ze bij een korenveld, en daar ze niets te eten hadden, gaf Duimling Hansel den raad maar met de maaiers aan 't werk te gaan. hij zou dan allicht hun ont bijt kunnen verdienen. Zoo gedacht, .-.oo ge daan. Verheugd werd hel aanbod aangeno men, want men kwam volk tc kort en Hansel toonde heft werk zeer goed te verstaan. Daar bij hadden ze heel veel plezier in Duimling. die allerlei aardige wijsjes zong en den ar beid zoo heel wat opgewekter deed voort gaan. Toen nu dc middag kwam, deeMen de arbeiders hun maaltijd met Hansel en gingen daarna, vermoeid van hot zware werk, een Uurtje rusten. Het duurde niet lang, of allen, ook Duimling, waren rustig in slaap. Daar droomde Hansel, dat hij zijn slok in het woud verloren had en er druk naar zocht. Op eens, ja. daar vond hij hem. Maar, o won der, dat was immers zijn eigen stok niet meer, 't was er een van klinkklaar goud. En naast zich zag hij een toovergodin staan, die lot hem zei: „Hansel, neem dezen staf tot loon voor je goed hart. dat je de oude vrouw al je geld deed geven; mocht je mij noodig hebben, klop dan slechts driemaal op den itok en ik zal er zijn." Daarmede kuste zij hem op 't voorhoofd en was meteen verdwe nen. Hansel ontwaakte, wreef zich de slaperige oogen uit en greep naar zijn wandelstok. Maar droomde hij nog.? Dat was immers de zelfde stok, dien hij in den droom gezien had. geheel van goud en zoo heerlijk glan zend! Een vreugdekreet van Hansel deed allen ontwaken. Ze vroegen den jongen man, waarom hij zoo schreeuwde, maar toen hij bun zijn droom verhaalde en hun daarbij den gouden staf toonde, waren zij niet minder verbaasd dan hij. Geen wonder, dart ze Han sel gaarne bij zich wilden houden, maar deze nam kalm zijn staf op, plaatste Duimling op zijn hoed en vervolgde zijn weg. In 't naaste dorp was een logement, dat „In het "Wijnvat" heette. De waard stond juist Voor dc deur, toen Hansel en zijn vriendje voorbijkwamen. Reeds van verre wenkte hij hen, verzocht hen binnen te komen en be loofde hun vrij logies, enz. te zullen geven, indien zij eenige dagen bij hem wilden door brengen. Ilij deed het natuurlijk om zijn be zoekers een ple/ier te doen. Hansel stemde in den voorslag toe en trad bonnen. Toen nu de gasten onzen Duimling zagen, lachten ze luidzulk een ventje toch hadden ze nog nooit gezien. De waard bracht wijn, voor Duimling een vingerhoed vol, plaatste zieh bij zijn gasten, en weldra werd de vroolijk- beid algemeen. Men vroeg, of Duimling de zoon Van Hansel was, welken rang hij in 't leger had bekleed, hoeveel kilo's brood hij Jagelijks at en meer dergelijke dingen. Intus- schen maakte de kleine allerlei grappen, ver haalde met zijn f-n stemmetje de mooiste ge schiedenissen en zong de aardigste liedjes zoodat de gasten steeds luider lachten. Dit Blies behaagde den waard zoo. dat hij Hansel foorsteldc hem hel kleine ventje te verkoopen. „Duimling kunt ge voor geen prijs krijgen'', antwoordde Hansel, ,,'k heb hem liever dan mijn leven." De waard echter drong steeds meer aan tevergeefs natuurlijk. Hierover loornig geworden, sloeg hij met de vuist op lafel en riep: „belaal me maar direct de vrertering en dan het huis uit." „Dat laatste doe ik gaarne", zei Hansel, „maar het eerste niet: ge hebt ons kosteloos hier een verblijf aangeboden en bovendien: ik heb geen geld." Woedend schreeuwde de waard: „hij liegt, heeren, hij liegt, die bedrieger", en hij wilde Hansel aanpakken om hem de deur uit te gooien. In hetzelfde oogenblik sprong echter Duimling van de lafel om zijn vriend te hel pen hij ijlde naar het wijnvat en draaide de kraan open. Rrr; daar stroomde het koste lijke druivennat over den vloer. Verschrikt keek de waard om en zag de ramp. Met twee sprongen was hij bij het vat.en daar hij Duim ling nog ontwaarde, sloeg hij woedende met de vuist naar hem. Snel echter ontsprong deze het gevaar en palscih, sloeg de waard met kracht tegen het vat zonder ons vriendje te treffen. „Au!" .gilde de man, terwijl hij met zijn gewonde hand het vat trachtte te sluiten. De gasten hadden in 't rumoer ook niet stil i gezeten en schreeuwden luide inee. Gelukkig reed juist de graaf, die het land regeerde, van de jaöht naar huis terug en kwam binnen om naar de oorzaak van 't ru moer te vragen. Hansel verhaalde de geheele toedracht der zaak en stelde hem tevens Duimling voor. De waard ontging zijn wel verdiende straf niet en Hansel en Duimling, In wien de graaf veel genoegen vond, moch- fen de eer hebben in het gevolg van den graaf mee naar het kasteel te rijden. Onder vroo- lijke muziek reed men heen en toen de avond viel, was men gelukkig goed en wel ter be stemde plaats aangekomeai. Drie dagen lang woonden Hansel en Duim ling rustig bij den graaf op het kasteel, die ■reeds zeer veel van belden hield. Op den vierden dag zou er in het naburige woud een groote jacht worden gehouden. Duimling moest natuurlijk Hhu&s blijven, doch Hansel jmodht, uditgedost in een riddergewaad en met v«möorrj prt sneer qt» een villi2ea schimmel ge zeten, den graaf vergezellen. Mot hoornge schal ging het de poort uit en het vlugge hert na, dat snel voor de kloeke ruiters dc vlucht nam. Het was dien dag een heerlijke jacht, en vóór de graaf het bemerkte was hij me» Ilansel alleen op 't spoor van een hert; het overige gezelschap was zóó ver weg, dat geen jachtgedruisch noch hoorngeschal meer tot hen doordrong. Steeds woester werd het woud, een gebaand pad was niet meer te be kennen. Daar kraakten de takken en uit het struikgewas kwamen met uilgetrokken zwaard een twaalftal vermomde ridders op ons tweetal af. „Geef u over, graaf", riepen ze, doch in plaats van tc antwoorden trok Han sel zijn zwaard, wierp zich op den vijand en doodde den aanvoerder der bende. Ook de graaf stortte zich op de aanvallers, doch moest voor de overmacht bukkeneen viertal vijanden trachtte hem van *t paard te sleu ren. In dezen uitersten nood klopte Hansel driemaal op zijn gouden staf. Plotseling werd het licht in hot woudals beschermend zweefde de toovergodin boven Hansel en den graaf en strekte de armen naar de vijanden uit. De aanvallers welen neer, terwijl de an deren ontzet vluchtten. Lachend wenkte de fee daarna met de linkerhandeen doorgang opende zich en in de verte schitterde het grafelijk slot in de middagzon. Plotseling was de verschijning verdwenen. Nu viel de graaf Hansel om den hals en noemde hem onder vreugdetranen den red der zijns levens. Vlug reden beiden naar het kasteel terug, waar het overige deel van den jachtstoet reeds was aangekomen. Jubelend werden de verloren gewaanden begroet; met verwondering vernam men de wonderbare redding van den graaf. Deze echter beval bo den het land rond te zenden, ten einde alle onderdanen op het kasteel te noodigen. Den volgenden dag werd er een heerlijk feest ge vierd en dankbaar erkende de graaf in te genwoordigheid van alle vorsten en het ge heele volle Hansel als zijn zoon en opvolger. Overal heerschte groote vreugde. Doch nie mand was zoo verheugd als Hansel en zijn kleine Duimling. Dat er nu feest, steeds feest gevierd werd, spreekt wel van zelf. Toen eindelijk echter aan dezen jubel een eind kwam, dacht Han sel aan niets anders dan aan prinses Morgen schoon, terwijl Duimling zidh altijd nog met schrik de ratten uit het park herinnerde, 't Liefste waren ze dadelijk verder gereisd om hun doel te bereiken. Daar geschiedde ar echter iets bijzonders. De koning van bet land was oud en zwak en dacht er daarom over afstand van den troon te doen en een opvolger te benoemen. Wie moest dat zijn? Een dochter of een zoon had de koning niet. Hij echter, wien het gelukte drie vragen, hem door den koning gedaan, te beantwoorden, of drie proeven van be kwaamheid af te leggen, die zou koning wor den. Gelukte hem dit echter niet, dan moest hij met zijn leven voor zijn vermetelheid boe ten. Toen Hansel dit vernam verzodht hij den graaf hem te laten gaan om den troon te winnen. Hij bad en smeekte zoo lang, dat zijn nieuwe vader hem eindelijk met een bezwaard gemoed verlof gaf. Hansel ontving zijns va ders zegen en reisde met groot gevolg naar de hoofdstad. Duimling hield van nu af aan zijn verblijf in een geheimen borstzak van den sieriijikeft gravenrok, bepaald voor dat doel aangebracht. Steeds kon het kleine ventje zich daarin verschuilen en zou niemand aan 1 hof Duimling dus zien. Hij hoopte Hansel misschien bij de op te lossen vragen heime lijk van dienst te kunnen zijn. Den volgenden dag kwam -men aan het pa leis. De koning ontving hen vriendelijk en noodigde hen uit eenige dagen te rusten. Op den vierden dag zou de eerste opgave gedaan worden. De bepaalde dag kwam echter zonder dat de koning nog wist, welke vraag Hansel moest worden gesteld. Aan het hof zelf was ook een boOze ridder, een zeer slecht mensch, die gaarne koning had vullen worden, doch zich niet aan Het (beantwoorden der vragen durfde wagen. Hij haatte Hansel in hevige mate en trachtte hem bij- den koning verdacht te ma ken. Hij zei tegen den koning: „Sire, hoed u voor Hansel, den jongen graaf. Ik hoorde he den dat Hij zwoer den koning te zullen dooden als het Hem niet gelukte de drie vragen op te lossen." „Wat7', riep de koning, „is dat waar, rid der?" „Zeker, Sire", luidde het antwoord. „Dan zal hij er voocr boeten, zoo'n schelm als hij is", riep de koning toornig. „We zul len hem een drietal vragen ©tellen zoo moei lijk, dat hij ze onmogelijk zal kunnen ;aden." Toch kon de (koning nog geen geschikt vraagstuk vinden en was hij dus zeer ver legen. Hij raadpleegde nu den boozen ridder, die hem fluisterend eeriige woorden toe sprak. Goedkeurend kniikte de koning met het hoofd en liet den ridder duizend goudstuk ken schenken. Deze vraag zou Hansel nooit kunnen oplossen. Op het vastgestelde uur was het geheele hof bijeen. Hansel trad met diepe (buigingen voor den broon en iedereen wachtte in spanning op 'skonings eerste vraag. Eindelijk sprak de vorst: „Hansel, mijn eerste vraag is deze: morgen, op dit uur, moet ge mij een klaverblad brengen, dat denk er goed aan vier blaadjes draagt." Verschrikt boog Hensel en verliet de zaal. Buiten in den tuin zonk hij moedeloos op een bank neer. Hoe zou hij een klaver-vier kunnen vinden! Slechts eens in zijn leven bad hij een zoodanig plantje gevonden, juist toen hij prinses Morgenschoon voor eerst ontmoette sedert dien tijd niet weer. Daar stak Duimling zijn lachend gelaat uit den borstzak van Hansel te voorschijn. „Heb maar geen zorg, Hansel", zei hij, „in een om mezien breng ik je zoo'n klaverblad". En daaitbij sprang hij Hansel op de knie, van daar in het gras en was in een oogenblik uit het gericht. Hij liep echter door gras en bloe men, waar hij een grooten zwaluwstaart, een pra-chtrigen vlinder, zag. „Die houdt zooveel van klaverbloempjes en zal wel weten, waar ik zoeken moet", dacht het ventje en wensch- te den vlinder beleefd goeden morgen. „Goe den morgen", hoesite deze, want hij had erge kou gevat. Bedeesd kwam Duimling met zijn vraag voor den dag. „Gebruik je oogen maar goed. miln ventte", antwoordde de vlinder, terwijl hij wegvloog, „dan vindt je wat je zoekt." En waarlijk, 't was juist een klaver-vier, waarop het diertje een poosje gerust had Jubelend sprong Duimling toe, plukte voorzichtig het plantje af en ijlde naar de bank waar Ilansel zat. Deze durfde nauwelijks zijn oogen gelooven, noemde Duimling zijn redder cn maakte 't ventje bijna bang met zijn liefkoozingen. Zoo had Hansel dus een klaver-vier en was voor dien dag verder onbezorgd. (Slot volgt). Uit de jeugd van groote mannen. Walter Scott en de vestknoop. De oudsten van jullie hebben, denk ik. wel eens van den beroemden Scholschen dichter en schrijver Waller Scott gehoord. Maar waarschijnlijk weten jullie niet, welk een gewichtige rol een \estkn/x>p in de geschie denis van zijn leven speelde, liij zelf vertelt ons het volgende: Mijn vader, die rechtsgeleerde was, wilde dat ik dit ook zou worden. Tot mijn twaalfde jaar had ik in huis onderwijs genoten, doch daarna ging ik naar school. Met het begrijpen der lessen had ik geen moeite, maar mijn ge heugen was zóó slecht, dat ik niettegen staande ik mijn best deed niet in staat was om eenige les, hoe kort ook, van buiten te leeren. Dit maakte, dat ik een wantrouwen in mij zelf kreeg; ik werd zenuwachtig en angstig nog vóór ik aan de beurt was om mijn les op tc zeggen. Dit was zóó erg, dat ii slechts onverstaanbare woorden stotterde. Natuurlijk wekte ik hierdoor dc ontevreden heid van mijn onderwijzer en den lachlust van mijn medescholieren op den hals. Ik had hierover veel verdriet cn hoewel, ik in het begin werkelijk zeer mijn best had gedaan, verging de lust tot leeren mij langzamer hand geheel. Ik sprak er met mijn vader over en vroeg, of ik een of ander handwerk mocht leeren, waartoe versland en lichaamskracht, maai' geen bijzonder geheugen yercischt werd. Mijn vader liet zich van zijn voorne men echter niet afbrengen en spoorde mij lot meer vlijt aan. Ik deed nu nog meer mijn kost dan ik in het begin gedaan had, zóó zelfs, dat mijn toch reeds zwakke gezondheid er onder leed. Ik werd eenigen tijd naar mijn grootvader, die builen woonde, gestuurd. De gezondheid keerde er terug, maar mijn ge heugen bleef even zwak als te wren. Hoewel ik dikwijls de ontevredenheid van mijn onderwijzer opwekte, mocht hij mij Id den grond toch wel lijden. Op zekeren dag, toen ik weer niets van mijn les terecht had gebracht, giing ik naar hem toe en zei hem, dat ik niet meer op school wilde komen, omdat ik zulk een slecht geheugen had en niets van buiten kon leeren. De tranen, die daarbij over mijn wangen vloeiden, beletten mij het spreken. De onder wijzer zag mij vriendelijk aan en zei: ,Je moet volhouden, "Walter! Ook ik was in het zelfde geval; ik kon niet van buiten leeren en verloor daardoor den lust tot leeren. Doch op een goeden morgen stond ik op, las mijn ta melijk lange les slechts een enkele maal over en onthield haar. Van dien tijd af was de band gebroken, die mijn geheugen gevangen hield; ik leerde alles met groot gemak van buiten. Wie weet, of het jouw zoo ook niet zal gaan!" Deze woorden gaven mij weer troost en hoop. Ik deed mijn uiterste best, doch he laas! nog altijd met hetzelfde gevolg. Onder mijn medescholieren bevond zich een zekere John Trimmer. Hij was van mijn leeftijd. Hij kon wel eens wat ruw zijn, doch hij was overigens een goedhartige jongen. In ééi ding was hij precies het tegenovergestelde van mij: de kracht van zijn geheugen grensde aan het wonderbare. Hij behoefde verscheiden bladzijden, waarvan hij de beteekenis niet eens begreep, slechts een paar maal over te Ic2^ei7, om ze terstond, ja zelfs nog na verschei den dagen en weken woord voor woord zon der de minste fout op te zeggen. John kwam veel later op school dan ik, doch zat weldra nummer één. Dat wekte mijn ijverzucht op. De vlugheid, waarmee hij zijn lessen opzei, wekte een zonderlinge gedachte in mij op. Ik vermoedde namelijk, dat hij op de een of andere wijzi een talisman of een ander too- vermiddel van een zigeunerin had gekregen, dat hem die schijnbaar bovennatuurlijke kracht verleende. Gedurende mijn verblijf bij mijn grootvader buiten, waar dikwijls benden zigeuners op hun strooptochten voorbijtrok ken, had ik veel gehoord van allerlei amu letten en too vermiddelen, die bovennatuur lijke krachten zonden geven. En bij de vele tooversprookjes, die daar verteld werden, geloofde ik onvoorwaardelijk aan hun waar heid. Als ik maar in het bezat van zoo'n talisman was, dacht ik. Maar hoe moest ik er aan ko men? Vóór alle dingen moest ik onderzoeken, waarin het toovermiddel van Trimmer be stond. Maar hoe? Het hem vragen? Hij zou mij zijn geheim toch niet verraden. En mis schien wist hij zelf niet eens, dat hij het be zat. Ik moest het dus zelf zien uit te visschen. Wel had ik reeds dikwijls gemerkt, dat hij bi) het opzeggen van zijn les de rechterhand aan zijn vest hield en dat zijn vingers zich daar bij bewogen, alsof zij met een of ander voor werp speelden. Maar wat was nu dit voor werp? Ik deed al mijn best dit te ontdekken. Mijn oogen volgden zijn ringers en ziet, het voorwerp van zijn spel was niets anders dan een hangende knoop aan zijn vest, en wel de tweede van onderen. Zoo, dacht ik, dat is dus de talisman! Ik wilde mij ook zuil; een knoop aanschaffen. Nee, dat zou niet helpen. Trimmer's knoop zelf moest ik hebben. Maar hoe daaraan te komen? Hem koopen? Dat ging niet, want hij kende de eigenschap van dit kleinood, dacht ik. En als hij haar niet kende en ik er hem op:~erkzaam op maakte, zou ik den knoop al evenmin krijgen. Wat dus te doen? Ik brak er mij 't hoofd over, maar kon geen uitkomst vinden. Eindelijk echter verschafte het toeval mij datgene, wat mij eerst onbereikbaar toe scheen. Het was op één onzer vrije middagen, dat wij met een onderwijzer een wandeling gingen maken, 's Morgens had ik mijn les slechter dan ooit gekend. John Trimmer ech ter zei haar zonder eenig haperen op en werd mij als een voorbeeld van vlijt gesteld. Ik voelde xnit hierdoor beleedigd en koesterde in mijn binnenste een gevoel van ijverzucht, dat aan wraakzucht grensde ,,Dc ongelukkige talisman alleen is de schuld van mijn ongeluk!" zuchtte ik. Ik moest en zou hem hebben! Op de wandeling trof het juist, dat ik naast John liep. Ik werd door een paar jongens over mijn slecht leeren ge plaagd en ik meende in de gelaatstrekken van' John een hoonend glimlachen op tc mer ken. Dat kon ik niet verdragen! Ik begon John uit te schelden en John werd hierover zóó boos, dat hij mij een klap gaf. Wij vocht ten en worstelden eenigen tijd met elkaar, tot dat wij beiden op den grond vielen. Ik kwam onder te liggen, zonder hem echter los te laten. Daarbij geraakte dc loshangende knoop zonder dat ik het In mijn woede wist of wilde in mijn vuist. Dc andere jongens schoten toe en rukten ons van elkaar. Nauwelijks was ik opgestaan, of ik ont dekte mijn buit. Deze ontdekking veranderde mijn toorn in vreugde. Ik stak het veroverde vborwerp in mijn zak en verzoende mij met mijn tegenpartij. Ik voelde mij innig ver heugd over het bezit van den vermeenden talisman en kon dien nacht niet slapen van opwinding. Met den talisman in mijn vestjeszak ging ik den volgenden morgen naar school. Wel voelde ik mij niet geheel op mijn gemak: mijn beler-ik verweet mij de onrechtmatige toe- ëigening van den knoop en ik besloot hem John terug te geven. Toen fluisterde een slechte stem mij in 't oor, dat een zegeteeken, dat in den strijd veroverd wordt, volgens de krijgswet aan den overwinnaar behoort. Zoo suste ik mijn geweten in slaap en kwam ik op school. John Trimmer moest zijn les opzeg gen. Mijn blik viel terstond op de plaats, waar de vestknoop gezeten had Gelijk altijd ging de hand van John werktuigelijk naar die plaats. Zijn vingers zochten den knoop om er mee te spelen. Zij bewogen zich onrustig naar alle kanten, maar 't was te vergeefs. De arme jongen keek onrustig naar de plaats van den vermisten talisman, en daar deze ont brak, werd hij zenuwachtig. Hij begon te stot teren, zijn geheugen liet hem in den steek en hij kon zijn les niet opzeggen. Mijn eerste opwelling was een gevoel van vreugde, im mers de talisman bleek wel degelijk dc kracht te bezitten, die ik hem toeschreef! Doch toen ik zijn verlegen gezicht zag, (kreeg ik berouw over het hem aangedane onrecht en besloot ik hem den knoop terug te geven. Ik kon er echter nog niet dadelijk van scheiden en talmde er mee. Nu moest ik mijn les opzeggen Ik greep den talieman in mijn zak, speelde er mee en vertrouwde zóó vast op de toover- kracht, die er van hem uitging, dat ik met vaste stem en tot groote verwondering van mijn onderwijzer en mede-scholieren mijn ge heele les zonder haperen opzei. Natuurlijk schreef ik dit aan de wonderda dige kracht ran den talisman toe. Ik legde mijn geweten het zwrijgen op en besloot den knoop voor goed te houden. Hierbij schoten mij de reeds gemelde voorspellende troost woorden vaai mijn ondcirwijzer voor mijn ongelukkig geheugen weer te binnen. Het geloof aan de tooverkracht aan den talisman schoot diep wortel, zoodat het hoewel mijn ontwikkelend verstand het dikwijls bestreed steeds de overhand behield, en dat te meer, omdat mijn geheugen mij sinds dien tijd on afgebroken trouw bleef. Vandaar dan ook de waan. dat ik met het verlies van den talis man ook mijn geheugen spoedig weer kwijt zon zijn. In later jaren zag ik heel goed in, dat het beter gevolg van mijn pogingen niet aan den vestknoop, maar alleen aan het door dien knoop opgewekte zelfvertrouwen toegeschre ven moest worden. Toch moet ik het echter als een onomstootelijke waarheid erkennen, dat dk mijn letterkundige vorderingen voor een groot deel aan de zoogenaamde toover- werking van den vermeenden talisman te danken heb. Van alles wat. Bul. Jullie hebt misschien wel eens van een bul hooi en spreken? Bul heet de brief van een paus; doch waar komt die naam vandaan? Die naam is afgeleid van bet z?gcl, dat aan alle brieven van vorsten in den ouden lijd ge hecht werd. Onder de vorsten uit het Karo lingische geslacht, dat in de middeleeuwen in' Frankrijk regeerde, waren die zegels bol; van daar de naam Bul. Gouden bullen gaven oud tijds de keizers, zilveren dc koningen, kope ren dc mindere overheden; ook de bestureai (b.v. van hoogescholen) die op gc.*ag van vors ten of staten zulke brieven ui tg ven. Dc naam van doctor a lebui voor den brief, die men bij zijn promotie aan een hoogcschool ont vangt, is nog daarvan afkomstig. Tarief, Hel is wel eens aardig den oorsprong of de afleiding van sommige woorden na te Zoo las ik laatst iets over het woord tarief en ik dacht: de lezers van onze Kindercourant zullen dat zeker ook wel eens willen hooren, want jullie zult, denk ik, evenmin als ik gewe ten hebben, dat het iets to maken had met Ta rifa, een stad, die op het zuidelijkst puntje van Spanje ligt. En toch is dit zoo. De Mooren, die toen in Spanje woonden, hadden daar in lang vervlogen dagen een lort gebouwd, en elk sclii'p, dat de Middellandsche Zee in- of uitvoer en dc Straal van Gibraltar doorging, moest te Torifa rechten betalen. Deze rechten waren evenredig aan de waarde van hetgeen er werd ingevoerd. Zoo is de naam tarief in dc wereld gekomen. Maar wat beteekenl Tarifa zelf? Ja, in 't Arabisch ben ik al net zoo knap als jullie. Ik kan alleen zeggen, dat Tarifa zóó gedoopt is naar het hoofd van een Barbarijschen stam, die Tarif Ibu Malek heette en het eerst in Spanje landde. •Thans worden er te Tarifa geen rechten meer geheven en er komen maar weinig vreemdelingen. Eenzaam en verlaten ligt hel op een uitstekende punt in zee. De vestingwer ken zijn geheel in verval, maar eens was er een tijd, dat zij heel wat te bcteekenen hadden en de belegering van Tarifa door de Mooren ts een bekende geschiedenis. Woordvoeging, Deze bestaat daarin, dat men van twee zelf standige naamwoorden een ander woord vormt. Dit gebeurt op de volgende manien Het gezelschap schikt zich in een kring. Hierop neemt één der aanwezigen een doek cn werpt dien onder het noemen van een ge woon zelfstandig naamwoord in den school van een ander. 'Deze moet onmiddellijk een twoede gewoon zelfstandig naamwoord noe men, dat in verband met het vorige de een of andere zaak aanduidt. Daarop werpt de ont vangster van den doek dezen weer verder, ter wijl zij een nieuw zelfstandig naamwoord noemt Wanneer b.v. A., terwijl zij den doek in den schoot van B. werpt, huis tegt, kan B. daar bijvoegen deur. Hierop werpt B- den dook aan C toe en roept poppen, G antwoord» hierop kop. Hoe spoediger dit geschiedt, hoe vroolijkei het spel is. Wie met zijn antwoord draalt of een verkeerd antwoord geeft, moet een pand geven De ezel en het touw. „Jan, je bent nog al slim. Probeer nu eens, of jij dit raadsel kunt oplossen: Een ezel zit aan een touw van twee meter gebonden cn drie meter verder ligt een hoop hooi. Hoe moet Grauwtje daarbij kómen?" „O vader, die mop ken ik allang: Als ik zeg, dat ik 't niet weet, dan zegt u: „iDan ben je even wijs als die ezeL" „Neen, m'n jongen, dat is de aardigheid niet." „Nu vader,, ik weet 't niet." „Wel, Jan, de ezel loopt er met het touw om den hals heen, want 't touw zit met 'l an dere einde nergens aan vast." De speelman. Door HERMANNA. flDe speelman komt, de speelman komt", de kattenbuurt stroomt leeg; de speelman zet zich in postuur bij d'ingang van een steeg. Hjj kwam van ver, dat zie je aan zijn bood van vreemd model, zijn orgeltje is verveloos, bestoven is zjjn vel. Met gratie draait hjj aan den knop en kijkt zoo glunder rond, alsof hg zijn muziek tooh zelf nog 't allermooiste vond. Op d'orgelkast het is eon ktuebt daar dansen op de maat drie muizen; stel je tooh eens VQ0®> hoe grappig dat wel staat I De poesen uit de kattenbuurt miauwen luid van pret; één gulzig poesje likkebaard** - die muisjes zfln zoo vetl

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 7