Qoof de Uecigd.
Kruimel Duimling.
Naar hot Duitsch van
KURT HUNER.
Door B. KNOOP.
(V ervolg).
Toen de zon door de ruilen keek. zette
Hansel de reis voort. Aan den rand van het
woud ontmoetten zij een stokoude, gebrek
kige vrouw, zoo armoedig gekleed, dat men
medelijden met het arme mensch moest krij
gen. Luid? klaagde zij en vroeg smeekend om
een aalmoes. Goedhartig als Hansel was,
legde hij het vrouwtje zijn geheelen schat in
den schoot. „Ziedaar, moedertje", sprak hij,
„nu heb je zooveel, dat je nooit meer behoeft
te bedelen of gebrek te lijden, ik kan met
werken wel aan den kost komen, jij niet." En
plotseling, weg was bet vrouwtje, 't Was of
ze op eenmaal in de aarde verdwenen was,
nergens was er iets van haar tc bespeuren.
Hansel en zijn vriendje waren ten zeerste
verwonderd, doch dachten er weldra niet
meer aan en zetten hun reis Voort.
Eenige uren later, toen de tijd voor
't ontbijt was aangebroken, kwamen ze
bij een korenveld, en daar ze niets te
eten hadden, gaf Duimling Hansel den
raad maar met de maaiers aan 't werk
te gaan. hij zou dan allicht hun ont
bijt kunnen verdienen. Zoo gedacht, .-.oo ge
daan. Verheugd werd hel aanbod aangeno
men, want men kwam volk tc kort en Hansel
toonde heft werk zeer goed te verstaan. Daar
bij hadden ze heel veel plezier in Duimling.
die allerlei aardige wijsjes zong en den ar
beid zoo heel wat opgewekter deed voort
gaan. Toen nu dc middag kwam, deeMen de
arbeiders hun maaltijd met Hansel en gingen
daarna, vermoeid van hot zware werk, een
Uurtje rusten. Het duurde niet lang, of allen,
ook Duimling, waren rustig in slaap.
Daar droomde Hansel, dat hij zijn slok in
het woud verloren had en er druk naar zocht.
Op eens, ja. daar vond hij hem. Maar, o won
der, dat was immers zijn eigen stok niet
meer, 't was er een van klinkklaar goud. En
naast zich zag hij een toovergodin staan, die
lot hem zei: „Hansel, neem dezen staf tot
loon voor je goed hart. dat je de oude vrouw
al je geld deed geven; mocht je mij noodig
hebben, klop dan slechts driemaal op den
itok en ik zal er zijn." Daarmede kuste zij
hem op 't voorhoofd en was meteen verdwe
nen.
Hansel ontwaakte, wreef zich de slaperige
oogen uit en greep naar zijn wandelstok.
Maar droomde hij nog.? Dat was immers de
zelfde stok, dien hij in den droom gezien
had. geheel van goud en zoo heerlijk glan
zend! Een vreugdekreet van Hansel deed
allen ontwaken. Ze vroegen den jongen man,
waarom hij zoo schreeuwde, maar toen hij
bun zijn droom verhaalde en hun daarbij den
gouden staf toonde, waren zij niet minder
verbaasd dan hij. Geen wonder, dart ze Han
sel gaarne bij zich wilden houden, maar
deze nam kalm zijn staf op, plaatste Duimling
op zijn hoed en vervolgde zijn weg.
In 't naaste dorp was een logement, dat „In
het "Wijnvat" heette. De waard stond juist
Voor dc deur, toen Hansel en zijn vriendje
voorbijkwamen. Reeds van verre wenkte hij
hen, verzocht hen binnen te komen en be
loofde hun vrij logies, enz. te zullen geven,
indien zij eenige dagen bij hem wilden door
brengen. Ilij deed het natuurlijk om zijn be
zoekers een ple/ier te doen. Hansel stemde
in den voorslag toe en trad bonnen. Toen nu
de gasten onzen Duimling zagen, lachten ze
luidzulk een ventje toch hadden ze nog
nooit gezien. De waard bracht wijn, voor
Duimling een vingerhoed vol, plaatste zieh
bij zijn gasten, en weldra werd de vroolijk-
beid algemeen. Men vroeg, of Duimling de
zoon Van Hansel was, welken rang hij in 't
leger had bekleed, hoeveel kilo's brood hij
Jagelijks at en meer dergelijke dingen. Intus-
schen maakte de kleine allerlei grappen, ver
haalde met zijn f-n stemmetje de mooiste ge
schiedenissen en zong de aardigste liedjes
zoodat de gasten steeds luider lachten. Dit
Blies behaagde den waard zoo. dat hij Hansel
foorsteldc hem hel kleine ventje te verkoopen.
„Duimling kunt ge voor geen prijs krijgen'',
antwoordde Hansel, ,,'k heb hem liever dan
mijn leven." De waard echter drong steeds
meer aan tevergeefs natuurlijk. Hierover
loornig geworden, sloeg hij met de vuist op
lafel en riep: „belaal me maar direct de
vrertering en dan het huis uit." „Dat laatste
doe ik gaarne", zei Hansel, „maar het eerste
niet: ge hebt ons kosteloos hier een verblijf
aangeboden en bovendien: ik heb geen geld."
Woedend schreeuwde de waard: „hij liegt,
heeren, hij liegt, die bedrieger", en hij wilde
Hansel aanpakken om hem de deur uit te
gooien. In hetzelfde oogenblik sprong echter
Duimling van de lafel om zijn vriend te hel
pen hij ijlde naar het wijnvat en draaide de
kraan open. Rrr; daar stroomde het koste
lijke druivennat over den vloer. Verschrikt
keek de waard om en zag de ramp. Met twee
sprongen was hij bij het vat.en daar hij Duim
ling nog ontwaarde, sloeg hij woedende met de
vuist naar hem. Snel echter ontsprong deze
het gevaar en palscih, sloeg de waard met
kracht tegen het vat zonder ons vriendje te
treffen. „Au!" .gilde de man, terwijl hij met
zijn gewonde hand het vat trachtte te sluiten.
De gasten hadden in 't rumoer ook niet stil
i gezeten en schreeuwden luide inee.
Gelukkig reed juist de graaf, die het land
regeerde, van de jaöht naar huis terug en
kwam binnen om naar de oorzaak van 't ru
moer te vragen. Hansel verhaalde de geheele
toedracht der zaak en stelde hem tevens
Duimling voor. De waard ontging zijn wel
verdiende straf niet en Hansel en Duimling,
In wien de graaf veel genoegen vond, moch-
fen de eer hebben in het gevolg van den graaf
mee naar het kasteel te rijden. Onder vroo-
lijke muziek reed men heen en toen de avond
viel, was men gelukkig goed en wel ter be
stemde plaats aangekomeai.
Drie dagen lang woonden Hansel en Duim
ling rustig bij den graaf op het kasteel, die
■reeds zeer veel van belden hield. Op den
vierden dag zou er in het naburige woud een
groote jacht worden gehouden. Duimling
moest natuurlijk Hhu&s blijven, doch Hansel
jmodht, uditgedost in een riddergewaad en met
v«möorrj prt sneer qt» een villi2ea schimmel ge
zeten, den graaf vergezellen. Mot hoornge
schal ging het de poort uit en het vlugge hert
na, dat snel voor de kloeke ruiters dc vlucht
nam. Het was dien dag een heerlijke jacht,
en vóór de graaf het bemerkte was hij me»
Ilansel alleen op 't spoor van een hert; het
overige gezelschap was zóó ver weg, dat geen
jachtgedruisch noch hoorngeschal meer tot
hen doordrong. Steeds woester werd het
woud, een gebaand pad was niet meer te be
kennen. Daar kraakten de takken en uit het
struikgewas kwamen met uilgetrokken
zwaard een twaalftal vermomde ridders op
ons tweetal af. „Geef u over, graaf", riepen ze,
doch in plaats van tc antwoorden trok Han
sel zijn zwaard, wierp zich op den vijand en
doodde den aanvoerder der bende. Ook de
graaf stortte zich op de aanvallers, doch
moest voor de overmacht bukkeneen viertal
vijanden trachtte hem van *t paard te sleu
ren. In dezen uitersten nood klopte Hansel
driemaal op zijn gouden staf. Plotseling werd
het licht in hot woudals beschermend
zweefde de toovergodin boven Hansel en den
graaf en strekte de armen naar de vijanden
uit. De aanvallers welen neer, terwijl de an
deren ontzet vluchtten. Lachend wenkte de
fee daarna met de linkerhandeen doorgang
opende zich en in de verte schitterde het
grafelijk slot in de middagzon. Plotseling was
de verschijning verdwenen.
Nu viel de graaf Hansel om den hals en
noemde hem onder vreugdetranen den red
der zijns levens. Vlug reden beiden naar het
kasteel terug, waar het overige deel van den
jachtstoet reeds was aangekomen. Jubelend
werden de verloren gewaanden begroet; met
verwondering vernam men de wonderbare
redding van den graaf. Deze echter beval bo
den het land rond te zenden, ten einde alle
onderdanen op het kasteel te noodigen. Den
volgenden dag werd er een heerlijk feest ge
vierd en dankbaar erkende de graaf in te
genwoordigheid van alle vorsten en het ge
heele volle Hansel als zijn zoon en opvolger.
Overal heerschte groote vreugde. Doch nie
mand was zoo verheugd als Hansel en zijn
kleine Duimling.
Dat er nu feest, steeds feest gevierd werd,
spreekt wel van zelf. Toen eindelijk echter
aan dezen jubel een eind kwam, dacht Han
sel aan niets anders dan aan prinses Morgen
schoon, terwijl Duimling zidh altijd nog met
schrik de ratten uit het park herinnerde,
't Liefste waren ze dadelijk verder gereisd
om hun doel te bereiken.
Daar geschiedde ar echter iets bijzonders.
De koning van bet land was oud en zwak en
dacht er daarom over afstand van den troon
te doen en een opvolger te benoemen. Wie
moest dat zijn? Een dochter of een zoon had
de koning niet. Hij echter, wien het gelukte
drie vragen, hem door den koning gedaan, te
beantwoorden, of drie proeven van be
kwaamheid af te leggen, die zou koning wor
den. Gelukte hem dit echter niet, dan moest
hij met zijn leven voor zijn vermetelheid boe
ten.
Toen Hansel dit vernam verzodht hij den
graaf hem te laten gaan om den troon te
winnen. Hij bad en smeekte zoo lang, dat zijn
nieuwe vader hem eindelijk met een bezwaard
gemoed verlof gaf. Hansel ontving zijns va
ders zegen en reisde met groot gevolg naar
de hoofdstad. Duimling hield van nu af aan
zijn verblijf in een geheimen borstzak van
den sieriijikeft gravenrok, bepaald voor dat
doel aangebracht. Steeds kon het kleine ventje
zich daarin verschuilen en zou niemand aan
1 hof Duimling dus zien. Hij hoopte Hansel
misschien bij de op te lossen vragen heime
lijk van dienst te kunnen zijn.
Den volgenden dag kwam -men aan het pa
leis. De koning ontving hen vriendelijk en
noodigde hen uit eenige dagen te rusten. Op
den vierden dag zou de eerste opgave gedaan
worden.
De bepaalde dag kwam echter zonder dat
de koning nog wist, welke vraag Hansel moest
worden gesteld. Aan het hof zelf was ook een
boOze ridder, een zeer slecht mensch, die
gaarne koning had vullen worden, doch zich
niet aan Het (beantwoorden der vragen durfde
wagen. Hij haatte Hansel in hevige mate en
trachtte hem bij- den koning verdacht te ma
ken. Hij zei tegen den koning: „Sire, hoed u
voor Hansel, den jongen graaf. Ik hoorde he
den dat Hij zwoer den koning te zullen dooden
als het Hem niet gelukte de drie vragen op te
lossen."
„Wat7', riep de koning, „is dat waar, rid
der?"
„Zeker, Sire", luidde het antwoord.
„Dan zal hij er voocr boeten, zoo'n schelm
als hij is", riep de koning toornig. „We zul
len hem een drietal vragen ©tellen zoo moei
lijk, dat hij ze onmogelijk zal kunnen ;aden."
Toch kon de (koning nog geen geschikt
vraagstuk vinden en was hij dus zeer ver
legen. Hij raadpleegde nu den boozen ridder,
die hem fluisterend eeriige woorden toe
sprak. Goedkeurend kniikte de koning met het
hoofd en liet den ridder duizend goudstuk
ken schenken. Deze vraag zou Hansel nooit
kunnen oplossen.
Op het vastgestelde uur was het geheele hof
bijeen. Hansel trad met diepe (buigingen voor
den broon en iedereen wachtte in spanning
op 'skonings eerste vraag.
Eindelijk sprak de vorst: „Hansel, mijn
eerste vraag is deze: morgen, op dit uur,
moet ge mij een klaverblad brengen, dat
denk er goed aan vier blaadjes draagt."
Verschrikt boog Hensel en verliet de zaal.
Buiten in den tuin zonk hij moedeloos op
een bank neer. Hoe zou hij een klaver-vier
kunnen vinden! Slechts eens in zijn leven
bad hij een zoodanig plantje gevonden, juist
toen hij prinses Morgenschoon voor eerst
ontmoette sedert dien tijd niet weer.
Daar stak Duimling zijn lachend gelaat uit
den borstzak van Hansel te voorschijn. „Heb
maar geen zorg, Hansel", zei hij, „in een om
mezien breng ik je zoo'n klaverblad". En
daaitbij sprang hij Hansel op de knie, van
daar in het gras en was in een oogenblik uit
het gericht. Hij liep echter door gras en bloe
men, waar hij een grooten zwaluwstaart, een
pra-chtrigen vlinder, zag. „Die houdt zooveel
van klaverbloempjes en zal wel weten, waar
ik zoeken moet", dacht het ventje en wensch-
te den vlinder beleefd goeden morgen. „Goe
den morgen", hoesite deze, want hij had
erge kou gevat. Bedeesd kwam Duimling met
zijn vraag voor den dag. „Gebruik je oogen
maar goed. miln ventte", antwoordde de
vlinder, terwijl hij wegvloog, „dan vindt je
wat je zoekt." En waarlijk, 't was juist een
klaver-vier, waarop het diertje een poosje
gerust had Jubelend sprong Duimling toe,
plukte voorzichtig het plantje af en ijlde
naar de bank waar Ilansel zat. Deze durfde
nauwelijks zijn oogen gelooven, noemde
Duimling zijn redder cn maakte 't ventje
bijna bang met zijn liefkoozingen.
Zoo had Hansel dus een klaver-vier en was
voor dien dag verder onbezorgd.
(Slot volgt).
Uit de jeugd van groote
mannen.
Walter Scott en de vestknoop.
De oudsten van jullie hebben, denk ik. wel
eens van den beroemden Scholschen dichter
en schrijver Waller Scott gehoord. Maar
waarschijnlijk weten jullie niet, welk een
gewichtige rol een \estkn/x>p in de geschie
denis van zijn leven speelde, liij zelf vertelt
ons het volgende:
Mijn vader, die rechtsgeleerde was, wilde
dat ik dit ook zou worden. Tot mijn twaalfde
jaar had ik in huis onderwijs genoten, doch
daarna ging ik naar school. Met het begrijpen
der lessen had ik geen moeite, maar mijn ge
heugen was zóó slecht, dat ik niettegen
staande ik mijn best deed niet in staat
was om eenige les, hoe kort ook, van buiten
te leeren. Dit maakte, dat ik een wantrouwen
in mij zelf kreeg; ik werd zenuwachtig en
angstig nog vóór ik aan de beurt was om
mijn les op tc zeggen. Dit was zóó erg, dat ii
slechts onverstaanbare woorden stotterde.
Natuurlijk wekte ik hierdoor dc ontevreden
heid van mijn onderwijzer en den lachlust
van mijn medescholieren op den hals. Ik had
hierover veel verdriet cn hoewel, ik in het
begin werkelijk zeer mijn best had gedaan,
verging de lust tot leeren mij langzamer
hand geheel. Ik sprak er met mijn vader over
en vroeg, of ik een of ander handwerk mocht
leeren, waartoe versland en lichaamskracht,
maai' geen bijzonder geheugen yercischt
werd. Mijn vader liet zich van zijn voorne
men echter niet afbrengen en spoorde mij lot
meer vlijt aan. Ik deed nu nog meer mijn kost
dan ik in het begin gedaan had, zóó zelfs,
dat mijn toch reeds zwakke gezondheid er
onder leed. Ik werd eenigen tijd naar mijn
grootvader, die builen woonde, gestuurd. De
gezondheid keerde er terug, maar mijn ge
heugen bleef even zwak als te wren.
Hoewel ik dikwijls de ontevredenheid van
mijn onderwijzer opwekte, mocht hij mij Id
den grond toch wel lijden.
Op zekeren dag, toen ik weer niets van
mijn les terecht had gebracht, giing ik naar
hem toe en zei hem, dat ik niet meer op
school wilde komen, omdat ik zulk een slecht
geheugen had en niets van buiten kon leeren.
De tranen, die daarbij over mijn wangen
vloeiden, beletten mij het spreken. De onder
wijzer zag mij vriendelijk aan en zei: ,Je
moet volhouden, "Walter! Ook ik was in het
zelfde geval; ik kon niet van buiten leeren en
verloor daardoor den lust tot leeren. Doch op
een goeden morgen stond ik op, las mijn ta
melijk lange les slechts een enkele maal over
en onthield haar. Van dien tijd af was de
band gebroken, die mijn geheugen gevangen
hield; ik leerde alles met groot gemak van
buiten. Wie weet, of het jouw zoo ook niet zal
gaan!" Deze woorden gaven mij weer troost
en hoop. Ik deed mijn uiterste best, doch he
laas! nog altijd met hetzelfde gevolg.
Onder mijn medescholieren bevond zich
een zekere John Trimmer. Hij was van mijn
leeftijd. Hij kon wel eens wat ruw zijn, doch
hij was overigens een goedhartige jongen. In
ééi ding was hij precies het tegenovergestelde
van mij: de kracht van zijn geheugen grensde
aan het wonderbare. Hij behoefde verscheiden
bladzijden, waarvan hij de beteekenis niet
eens begreep, slechts een paar maal over te
Ic2^ei7, om ze terstond, ja zelfs nog na verschei
den dagen en weken woord voor woord zon
der de minste fout op te zeggen. John kwam
veel later op school dan ik, doch zat weldra
nummer één. Dat wekte mijn ijverzucht op.
De vlugheid, waarmee hij zijn lessen opzei,
wekte een zonderlinge gedachte in mij op.
Ik vermoedde namelijk, dat hij op de een of
andere wijzi een talisman of een ander too-
vermiddel van een zigeunerin had gekregen,
dat hem die schijnbaar bovennatuurlijke
kracht verleende. Gedurende mijn verblijf bij
mijn grootvader buiten, waar dikwijls benden
zigeuners op hun strooptochten voorbijtrok
ken, had ik veel gehoord van allerlei amu
letten en too vermiddelen, die bovennatuur
lijke krachten zonden geven. En bij de vele
tooversprookjes, die daar verteld werden,
geloofde ik onvoorwaardelijk aan hun waar
heid.
Als ik maar in het bezat van zoo'n talisman
was, dacht ik. Maar hoe moest ik er aan ko
men?
Vóór alle dingen moest ik onderzoeken,
waarin het toovermiddel van Trimmer be
stond. Maar hoe? Het hem vragen? Hij zou
mij zijn geheim toch niet verraden. En mis
schien wist hij zelf niet eens, dat hij het be
zat. Ik moest het dus zelf zien uit te visschen.
Wel had ik reeds dikwijls gemerkt, dat hij bi)
het opzeggen van zijn les de rechterhand aan
zijn vest hield en dat zijn vingers zich daar
bij bewogen, alsof zij met een of ander voor
werp speelden. Maar wat was nu dit voor
werp? Ik deed al mijn best dit te ontdekken.
Mijn oogen volgden zijn ringers en ziet, het
voorwerp van zijn spel was niets anders dan
een hangende knoop aan zijn vest, en wel de
tweede van onderen. Zoo, dacht ik, dat is
dus de talisman! Ik wilde mij ook zuil; een
knoop aanschaffen. Nee, dat zou niet helpen.
Trimmer's knoop zelf moest ik hebben. Maar
hoe daaraan te komen? Hem koopen? Dat
ging niet, want hij kende de eigenschap van
dit kleinood, dacht ik. En als hij haar niet
kende en ik er hem op:~erkzaam op maakte,
zou ik den knoop al evenmin krijgen. Wat
dus te doen? Ik brak er mij 't hoofd over,
maar kon geen uitkomst vinden.
Eindelijk echter verschafte het toeval mij
datgene, wat mij eerst onbereikbaar toe
scheen. Het was op één onzer vrije middagen,
dat wij met een onderwijzer een wandeling
gingen maken, 's Morgens had ik mijn les
slechter dan ooit gekend. John Trimmer ech
ter zei haar zonder eenig haperen op en werd
mij als een voorbeeld van vlijt gesteld. Ik
voelde xnit hierdoor beleedigd en koesterde
in mijn binnenste een gevoel van ijverzucht,
dat aan wraakzucht grensde
,,Dc ongelukkige talisman alleen is de schuld
van mijn ongeluk!" zuchtte ik. Ik moest en
zou hem hebben! Op de wandeling trof het
juist, dat ik naast John liep. Ik werd door
een paar jongens over mijn slecht leeren ge
plaagd en ik meende in de gelaatstrekken
van' John een hoonend glimlachen op tc mer
ken. Dat kon ik niet verdragen! Ik begon
John uit te schelden en John werd hierover
zóó boos, dat hij mij een klap gaf. Wij vocht
ten en worstelden eenigen tijd met elkaar, tot
dat wij beiden op den grond vielen. Ik kwam
onder te liggen, zonder hem echter los te
laten. Daarbij geraakte dc loshangende knoop
zonder dat ik het In mijn woede wist of
wilde in mijn vuist. Dc andere jongens
schoten toe en rukten ons van elkaar.
Nauwelijks was ik opgestaan, of ik ont
dekte mijn buit. Deze ontdekking veranderde
mijn toorn in vreugde. Ik stak het veroverde
vborwerp in mijn zak en verzoende mij met
mijn tegenpartij. Ik voelde mij innig ver
heugd over het bezit van den vermeenden
talisman en kon dien nacht niet slapen van
opwinding.
Met den talisman in mijn vestjeszak ging
ik den volgenden morgen naar school. Wel
voelde ik mij niet geheel op mijn gemak: mijn
beler-ik verweet mij de onrechtmatige toe-
ëigening van den knoop en ik besloot hem
John terug te geven. Toen fluisterde een
slechte stem mij in 't oor, dat een zegeteeken,
dat in den strijd veroverd wordt, volgens de
krijgswet aan den overwinnaar behoort. Zoo
suste ik mijn geweten in slaap en kwam ik op
school. John Trimmer moest zijn les opzeg
gen. Mijn blik viel terstond op de plaats, waar
de vestknoop gezeten had Gelijk altijd ging
de hand van John werktuigelijk naar die
plaats. Zijn vingers zochten den knoop om
er mee te spelen. Zij bewogen zich onrustig
naar alle kanten, maar 't was te vergeefs. De
arme jongen keek onrustig naar de plaats van
den vermisten talisman, en daar deze ont
brak, werd hij zenuwachtig. Hij begon te stot
teren, zijn geheugen liet hem in den steek
en hij kon zijn les niet opzeggen. Mijn eerste
opwelling was een gevoel van vreugde, im
mers de talisman bleek wel degelijk dc kracht
te bezitten, die ik hem toeschreef! Doch toen
ik zijn verlegen gezicht zag, (kreeg ik berouw
over het hem aangedane onrecht en besloot
ik hem den knoop terug te geven. Ik kon er
echter nog niet dadelijk van scheiden en
talmde er mee. Nu moest ik mijn les opzeggen
Ik greep den talieman in mijn zak, speelde
er mee en vertrouwde zóó vast op de toover-
kracht, die er van hem uitging, dat ik met
vaste stem en tot groote verwondering van
mijn onderwijzer en mede-scholieren mijn ge
heele les zonder haperen opzei.
Natuurlijk schreef ik dit aan de wonderda
dige kracht ran den talisman toe. Ik legde
mijn geweten het zwrijgen op en besloot den
knoop voor goed te houden. Hierbij schoten
mij de reeds gemelde voorspellende troost
woorden vaai mijn ondcirwijzer voor mijn
ongelukkig geheugen weer te binnen. Het
geloof aan de tooverkracht aan den talisman
schoot diep wortel, zoodat het hoewel mijn
ontwikkelend verstand het dikwijls bestreed
steeds de overhand behield, en dat te meer,
omdat mijn geheugen mij sinds dien tijd on
afgebroken trouw bleef. Vandaar dan ook de
waan. dat ik met het verlies van den talis
man ook mijn geheugen spoedig weer kwijt
zon zijn.
In later jaren zag ik heel goed in, dat het
beter gevolg van mijn pogingen niet aan den
vestknoop, maar alleen aan het door dien
knoop opgewekte zelfvertrouwen toegeschre
ven moest worden. Toch moet ik het echter
als een onomstootelijke waarheid erkennen,
dat dk mijn letterkundige vorderingen voor
een groot deel aan de zoogenaamde toover-
werking van den vermeenden talisman te
danken heb.
Van alles wat.
Bul.
Jullie hebt misschien wel eens van een bul
hooi en spreken? Bul heet de brief van een
paus; doch waar komt die naam vandaan?
Die naam is afgeleid van bet z?gcl, dat aan
alle brieven van vorsten in den ouden lijd ge
hecht werd. Onder de vorsten uit het Karo
lingische geslacht, dat in de middeleeuwen in'
Frankrijk regeerde, waren die zegels bol; van
daar de naam Bul. Gouden bullen gaven oud
tijds de keizers, zilveren dc koningen, kope
ren dc mindere overheden; ook de bestureai
(b.v. van hoogescholen) die op gc.*ag van vors
ten of staten zulke brieven ui tg ven. Dc naam
van doctor a lebui voor den brief, die men
bij zijn promotie aan een hoogcschool ont
vangt, is nog daarvan afkomstig.
Tarief,
Hel is wel eens aardig den oorsprong of de
afleiding van sommige woorden na te
Zoo las ik laatst iets over het woord tarief
en ik dacht: de lezers van onze Kindercourant
zullen dat zeker ook wel eens willen hooren,
want jullie zult, denk ik, evenmin als ik gewe
ten hebben, dat het iets to maken had met Ta
rifa, een stad, die op het zuidelijkst puntje van
Spanje ligt. En toch is dit zoo.
De Mooren, die toen in Spanje woonden,
hadden daar in lang vervlogen dagen een lort
gebouwd, en elk sclii'p, dat de Middellandsche
Zee in- of uitvoer en dc Straal van Gibraltar
doorging, moest te Torifa rechten betalen.
Deze rechten waren evenredig aan de waarde
van hetgeen er werd ingevoerd. Zoo is de
naam tarief in dc wereld gekomen.
Maar wat beteekenl Tarifa zelf? Ja, in 't
Arabisch ben ik al net zoo knap als jullie. Ik
kan alleen zeggen, dat Tarifa zóó gedoopt is
naar het hoofd van een Barbarijschen stam,
die Tarif Ibu Malek heette en het eerst in
Spanje landde.
•Thans worden er te Tarifa geen rechten
meer geheven en er komen maar weinig
vreemdelingen. Eenzaam en verlaten ligt hel
op een uitstekende punt in zee. De vestingwer
ken zijn geheel in verval, maar eens was er
een tijd, dat zij heel wat te bcteekenen hadden
en de belegering van Tarifa door de Mooren
ts een bekende geschiedenis.
Woordvoeging,
Deze bestaat daarin, dat men van twee zelf
standige naamwoorden een ander woord
vormt.
Dit gebeurt op de volgende manien
Het gezelschap schikt zich in een kring.
Hierop neemt één der aanwezigen een doek
cn werpt dien onder het noemen van een ge
woon zelfstandig naamwoord in den school
van een ander. 'Deze moet onmiddellijk een
twoede gewoon zelfstandig naamwoord noe
men, dat in verband met het vorige de een of
andere zaak aanduidt. Daarop werpt de ont
vangster van den doek dezen weer verder, ter
wijl zij een nieuw zelfstandig naamwoord
noemt
Wanneer b.v. A., terwijl zij den doek in den
schoot van B. werpt, huis tegt, kan B. daar
bijvoegen deur. Hierop werpt B- den dook
aan C toe en roept poppen, G antwoord»
hierop kop.
Hoe spoediger dit geschiedt, hoe vroolijkei
het spel is. Wie met zijn antwoord draalt of
een verkeerd antwoord geeft, moet een pand
geven
De ezel en het touw.
„Jan, je bent nog al slim. Probeer nu eens,
of jij dit raadsel kunt oplossen: Een ezel zit
aan een touw van twee meter gebonden cn
drie meter verder ligt een hoop hooi. Hoe
moet Grauwtje daarbij kómen?"
„O vader, die mop ken ik allang: Als ik zeg,
dat ik 't niet weet, dan zegt u: „iDan ben je
even wijs als die ezeL"
„Neen, m'n jongen, dat is de aardigheid
niet."
„Nu vader,, ik weet 't niet."
„Wel, Jan, de ezel loopt er met het touw
om den hals heen, want 't touw zit met 'l an
dere einde nergens aan vast."
De speelman.
Door HERMANNA.
flDe speelman komt, de speelman
komt",
de kattenbuurt stroomt leeg;
de speelman zet zich in postuur
bij d'ingang van een steeg.
Hjj kwam van ver, dat zie je aan
zijn bood van vreemd model,
zijn orgeltje is verveloos,
bestoven is zjjn vel.
Met gratie draait hjj aan den knop
en kijkt zoo glunder rond,
alsof hg zijn muziek tooh zelf
nog 't allermooiste vond.
Op d'orgelkast het is eon ktuebt
daar dansen op de maat
drie muizen; stel je tooh eens VQ0®>
hoe grappig dat wel staat I
De poesen uit de kattenbuurt
miauwen luid van pret;
één gulzig poesje likkebaard** -
die muisjes zfln zoo vetl