0OOP de Deugd. Kruimel Cuimlisig. Een sprookje. Naar het Duitsch van KURT HUNER. door B. KNOOP. (Slot). Den volgenden dag zat de koning weder op den troon, omringd door zijn rijksgrooten. Hansel, de graaf, werd op een gegeven teeken binnengeroepen; hij boog zich diep en reLkte den koning op een zijden kussen het klaver blad aan. "Wat schrikte dezo. Geheel verbluft staarde» hij Hansel aan. Dat had hij toch in 't geheel niet voor mogelijk gehouden! En wat het al lerergste was: nu moest er een nieuwe opgave worden gesteld en daaraan had de koning in 't geheel niet gedacht. Na eenige oogenhlikken kreeg de graaf bevel, zich uit de zaal te ver wijderen; hij zou later worden teruggeroepen. 'Daarna sprak de koning tot de verzamelde ridders: „Duizend goudstukken is de prijs voor hem, die mij aan een moeilijke opgave helpt" Allen zwegen, geen wist raad. Slechts de booze ridder trad naar voren en zei: „zie Sire, dezen ijzeren kogel bind ik aan een dunnen draad. Daarop hangen wij hem aan een boom tak. gaan honderd schreden terug en bevelen den graaf Tien draad door te schieten." Een afkeurend gemompel ging door de zaal, fa, enkele stemmen riepen: .Dat kan immers geen mensch!" Gebiedend legde de koning den heeren het zwijgen op en gelastte den graaf te halen. Dit geschiedde en Hansel vernam met schrik welken eisch hem nu werd gesteld. In den na middag zou de uitvoering plaats hebben. Treurig zat Hansel weer in den tuin en 3acht nu, hoe hij todh aan deze proef zou kun nen voldoen. Duimling zat op zijn knie en was »ok geheel terneergeslagen. Plotseling echter iprong hij op, danste in het rond en riep: „ik heb het, ik 'heb het!" „Nu, nu, hoe dan?" vroeg Hansel haastig. ..Dat zeg ik niet!" «ei Duimling Slechts één ding moet je mij beloven; wanneer alles voor het schot gereed is, leg dan direct aan en schiet, zonder te dra len." Met deze woorden sprong hij van Han sel's knie in het gras en was in een oogenblik verdw enen. Na vijf minuten trok er Hansel wat aan bet been. 'tWas Duimling weder; Hansel hief hem op en vroeg, wat hij walde. „Je moet mij een doosje vol levende vliegen vangen," riep de kleine. Hoofdschuddend stond Hansel op, ging naar de keuken, zond de dienstboden weg en begon vliegen te vangen. „In een half uur ben ik weer hier!" En hoep- Ia! weg was hij. De kok echter keek door het sleutelgat en luisterde tegen de keukenmeid, die er bij rtond: „"Wat zou hij doen?" „Laat mij eens zien," zei ze. „Hij vangt vlie gen, zeker van verveling 1" Na een poosje kwam de booze ridder voorbij ?n zag ook door het sleutelgat, hoe Hansel bezig was met vliegen vangen. Ontstemd schudde hij het hoofd, want als de graaf nu uit verveling vliegen ving, dan zou hij natuur lek omtrent de oplossing der tweede vraag zeer gerust zijn. Daarop ging hij heen en zocht reeds naar een derde moeilijkheid. Weldra had Hansel vliegen genoeg gevan gen. In den tuin wachtte Duimling reeds op hem. „L het doosje hier maar op dezen steen," zei hij tegen Hansel en hij sprong weer weg. Terwijl de eerste in den tuin ging wan delen, ijlde Duimling naar den tuinmuur en zocht ijverig; eindelijk scheen hij gevonden te hebben wat hij zocht. „Hier hen ik weder, vrouw Wevenet." zei hij tegen een spin, die zich In een hoekje verborgen had. „Buiten, bij den steen liggen de vliegen." Snel liepen bei den er heen. „Open het doosje slechts een wei nig, Duimling opdat ik ooit zien kan, wat heer lijk hapje je daar hebt Mug deed de kleine het en de spin was in verrukking over het heerlijk maal, dat het doosje inhield. „Heden midd„g vindt je mij hier terug, reken er maar op, Duimling," riep ze, terwijl ze wegsnelde, en Duimling zich verheugd de handen wreef. Op het vastgestelde uur was de koning met het geheele hof in den tuin. Ze plaatsten ziclh ander een grooten eik. en de booze ridder bond den kogel met een dunnen draad aan een tak. Daarna ging de menigte honderd schre den terug, tot het punt vanwaar Hansel moest schieten. Nauwelijks hadden ze den rug ge keerd, of Duimling kwam van den eenen kant, de spin van den anderen kant onder een groot blad te voorschijn. „Snel nu, vlug, vrouw We venet," fluisterde het ventje. Ijlings klom de spin bij den eikestam op, liep langs den tak en liet zich snel tot ongeveer halverwege den draad zakken. Daar bleef zij ineengerold zit ten. Intusschen had Hansel zijn plaats ingeno men; van den draad was niets te zien, zoover was men verwijderd; slechts de kogel was even zichtbaar. De koning gaf het teeken tot den aanvang. Daar dacht Hansel aan Duim- ling's waarschuwing, legde het geweer aan den schouder en drukte af. Duimling nam al les nauwkeurig waar en riep juist op dit oogenblik tot de spin: „nu. snelf' Deze beet den zijden draad door en de kogel viel in het gras. Snel namen Duimling en de spin de ■vlucht. Hoe keken de koning en de ridders, toen zij den kogel zagen vallen! Hun verbazing kende geen grenzen: zoo iets hadden zij nog nooit gezien! Hartelijk wenschlen de ridders Hansel ge luk, slechts de booze ridder bleaf hierbij ach ter. Hij dacht reeds weder aan het derde proefstuk. Nadat Hansel van den koning ver lof gekregen had heen te gaan, begaf hij zich naar zijn lievelingsplekje in den tuin, waar zijn kleine vriend hem reeds wachtte. JJoe heb je dat alles toch klaar gespeeld, lieve, kleine Duimling?" vroeg Hansel ver wonderd. Nu verhaalde de kleine alles, en vergat niet, er bij te vermelden dat het doosje met vliegen de belooning was, waarvoor vrouw "Wevenet haar medewerking had toegezegd. Een poosje sprak men nog over 't geval en dacht daarna, wat hei derde en laatste proefstuk wel zou kunnen zijn, dat den volgenden dag zou wor den afgelegd. Deze dag kwam. De koning liet den boozen ridder roepen en sprak: „zeg mij een moeilijke opgave, die den graaf het leven kost en gij zult mijn opvolger fijn." Met boosaardige vreugde fluisterde de rid der den koning zijn nieuw plan in bet oor. Deze drukte hem de hand en liet het geheele hof en tevens Hansel bij zich roepen. „Volgt mjj allen," sprak hij en hij ging de nieuwsgie rige hovelingen voor. Op een groot, rond plein werd halt gehou den. Hier zag men op gelijke afstanden hon derd deuren in een kring; de eene was pre cies gelijk aan de andere. Daar verhief de koning zijn stem: „zoek uit deze honderd vertrekken datgene uit, waarin kroon en schepter bewaard worden, en ge zult koning zijn," sprak hij tot Hansel. Getroffen keken de ridders Hansel aan. Hier 6cheen een ongelukkige afloop bepaald zeker, nog w aarschijnlijker dan bij de andere proef stukkeu. Hansel was als verslagen, zoo versdhrikt was hij. Een oogenblik stond bij als een stand beeld daar, en de booze ridder verheugde zich reeds bij voorbaat. Plotseling hoorde Hansel Duimling's fijn stemmetje hem toeroepen: joep de fee, roep de feel" Waarlijk, de fee alleen kon hier redding brengen. Alsof hij nadacht, bleef Hansel een oogenblik staan en klopte heimelijk driemaal op den gouden staf, dien hij als een zwaard op zij droeg. Plotseling was het hem. alsof een lichtend gewaad langs zijn oogen streek, en alle ka mers open waren, zoodat hij overal zijn blik ken kon rondwerpen. Sidderend van vreugde schreed hij voort, langs de verschillende ver trekken, van hel eene in het andere. Reeds ongeveer de helft was hij voorbij gegaan; daar bevond hij zich voor de deur, achter welke kroon en schepter lagen. Van dat oogenblik af waren zijn oogen wederom als anders: overal zag hij nu weer gesloten deuren, doch hij stond voor het rechte vertrek. Innerlijk ju belend opende hij de deur en een vreugde kreet klonk over het plein, want op een pradh- tigen troon lagen, voor ieders oogen zicht baar, kroon en schepter. Bleek en bevend van woede stond de booze ridder van verre toe te kijken; plotseling door brak hij met uitgetrokken zwaard de rijen om Hansel te doorboren. Deze echter zag den vijand komen en strekte bedaard zijn gouden staf naar zijn belager uit. Plotseling ontviel het zwaard aan diens handen en levenloos stortte hij ter aarde. Ook de koning viel, door ontzetting getroffen, dood naast den ridder neer. Daarop bogen allen voor Hansel en rie pen: „God zegene onzen nieuwen koning Jo hannes!" Duimling keek nieuwsgierig uit den rokzak en riep luide: „vivat koning Johannes, vivat!" Groot was de vreugde in 1 land. Een geheele week lang vierde Hansel zijn kroningsfeest en maakte den kleinen Duimling tot zijn eersten minister. En de eerste raad, dien deze den nieuwen koning gaf, was: den volgenden dag naar huis te rijden om Vossientje en prinses Morgen schoon. Trotsch te paard gezeten en met groot ge volg reed Hansel huiswaarts. Boven op *sko nings bonten vederlhoed zat Duimling, juist als voorheen, en verheugde zich te meer, naarma te men dichter bij het slot kwam. Toen ze nog een kwartierje daarvan ver wijderd waren, zónd Hansel een bode vooruit met het bericht, dat een koning op bezoek kwam, waarna hij zelf op het slot aan reed. Bij den tuinmuur sprong hij van paard en liep op de slotpoort toe. Daar trad prinses Morgenschoon naar buiten en toen ze Hansel zag, herkende ze hem terstond, strekte haar armen uit en vloog hem met een vreugdekreet tegemoet. Deze echter greep zijn hoed en wierp dien juichend in de hoogte: aan den kleinen Duimling dacht hij in T geheel niet. Zoo tui melde het ventje in het zachte gras, juist in de armen van zijn overgelukkig vrouwtje, dat maar in 't geheel niet begrijpen kon, hoe haar Duimling zoo plotseling uit de wolken kwam vallen. Nu was het feest in 't slot zeven dagen lang, Duimling en Vossientje kregen de eereplaats aan tafel. Na het feest echter kwam koningin Morgenschoon alle dagen weder in. den tuin en vergat nooit, vergift voor de rat ten te strooien. Uit dankbaarheid bouwde de koning voor Duimling en zijn vrouwtje een prachtig kasteel in den slottuin, en bezocht ze daar lederen avond, als hij. vermoeid van de regeering, naar rust verlangde» Dom I door F. J. HOFFMAN. Cesar en Turk waren twee buurhonden, die veel punten van overeenkomst hadden. Ze wa-ren even groot, even oud, even zwart en ze waren ook even dom, wat uit dat ver haal blijken zal. Naast veel overeenkomst bestond echter ook veel verschil. Cesar woonde op een bui tenplaats en Turk op een boerderij- De eer ste was dus een heerenhond en de tweede een boerenbond. Bij het blaffen maakten ze evenveel lawaai, werd Cesar verboden, dan Meld hij zijn mond, maai- Turk blafte altijd, tot hij schoon uit- geblaft was, dat was het verschil. Tusschen de buitenplaats en de boerderij was een sloot van een paar meter breed en over die sloot lag een plank, want de heer van de buitenplaats en de boer van de boer derij gingen zeer vriendschappelijk met el kander om en kwamen dan over de plank bij elkaar. Tusschen Cesar en Turk bestond zoo'n vriendschap niet. Cesar meende, dat hij als heerenhond boven Turk stond, die moer een boerenbond was. en dat Mj op grond daarvan bij een ontmoeting ook het recht had op den eersten blaf. Turk stoorde zich aan <Ge aanmatiging hee- lemaal niet en blafte wanneer en zoo hard; als hij wilde. Volgens zijn begrip was een boerenbond hod wat noodlöer en nuttiger dan zoo'n boerenhoed, die Mets anders deed dan roo&oopen en Inftee&gtyD# bie&fcwj. „Ik heb veel meer geld gekost dan jij", riep Cesar onlangs over de sloot tegen Turk. „Dat is schadelijk genoeg, want je bent geen cent waard? steek dat in je zak!" had Turk toen terug geroepen. Waarop Cesar zijn neus had opgetrokken, want Mj vond, dp£ Turk zich zoo echt onbe schaafd uitdrukte. Maar Turk bemoeide zich niet met beschaafd en onbeschaafd. Hij zei de waarheid en dat meende hij te mogen eD te moeten doen. Een enkelen keer kwam het wel eens voor. dat Cesar de plank over liep, om een kijkje te nemen op de boerderij, en evenzoo maakte Turk ook wel eens een uitstapje op de bui tenplaats. Heel toevallig wilden ze gisteren zoo'n plan op hetzelfde oogenblik uitvoeren en het gevolg daarvan was, dat ze elkaar midden op de plank ontmoetten. Met inachtneming van. de noodige voorzichtigheid hadden ze elkander wel kunnen voorbijgaan, maar ze raakten dadelijk ln een opgewonden toestand en dan is er van voorzichtigheid en overleg geen sprake meer. „Ik wil over de plank", zei Cesar. „Ik ook", antwoordde Turk. „Loop dan even terug", zei Cesar weer, „Loop jij terug!" „Ik heb geen tijd!" „Be heb tijd genoeg, maar ik heb geen zin om voor jou opzij te gaan", riep Turk barsch. ,Weet je wel, wien je voor hebt?" vroeg Cesar trotsch Turk werd woest. Wat zou zoo'n leelijke schadepost zich wel verbeelden! Hij zou "ra even laten voelen, wien hij voor had! ,Haw!" knarstte Turk en beet naar de voorpooten van Cesar. Maar die had het zien aankomen; Mj trok zijn poolen terug en deed toen een aanval op zijin tegenpartij. En toeh ging het: haw! haw! haw! over en weer, hoe langer hoe wilder. De vorens en de baarzen keken verschrikt omhoog en wis ten niet wat er aan de hand was. Een dikke kikker zat op een groot blad, en dacht bij zich zelf: „Dat loopt nooit goed af!" Haw! haw! De meeste beten waren mis, maar enkele goed raak. Nu moest Cesar ach teruit, dan Turk weer. Hè! Daar glipte Turk met zijn linkerachter poot van de plank. Hij viel omtrent in het water, maar wist weer op de plank te komen. Toen deed Mj een woesten aanval en tracht te Cesar opzij te dringen. Dat gelukte, want Cpsar raakte van de been en daardoor van de plank, maar in het vallen beet hij zich aan een voorpoot van Turk vast, en toen moest deze mee» of Mj wilde of niet. Plomp! ging het ineens midden in de sloot en toen was het een gespartel en geploeter van belang De wrens en de baarzen schoten naar alle kanten weg en de dikke lakker zei: -Dot heb ik wel gedacht"! Cesar en Turk hadden elkaar losgelaten en zwommen elk naar een kant, maar helaas, verkeerd, zoodat Cesar op de boerderij en Turk op de buitenplaats terecht kwam. Toen ze zich hadden afgeschud, wilden te naar huis gaan. Nu moesten ze natuurlijk beide noodzakelijk de plank over, en het toe val wilde, dat ze elkaar weer precies midden op de plank tegenkwamen. ..Ze waren nu echter veel wijzer geworden, want ze hadden door ervaring veel geleerd."* hoor ik jullie al zeggen, en je denkt er bij, dat de een voor den ander dadelijk ruimte maakte, omdat ze geen van beiden zin hadden. Yoor de tweede maal in het water te vallen. Zoo verstandig ging het echter niet. Inte gendeel 'begon het lieve leventje van straks weer van voren af aan. De baarzen en dc vorens zwommen al vast een eind op zij, want die wisten nu. waar het op uit moest loopen; en de dikke kikker zat nog op zijn blad en schudde zijn hoofd Ilaw! haw! haw! ging het weer en Turk kreeg Cesar bij een oor te pakken. Cesar rukte als een razende inet het gevolg, dat ze 'elk aan een kant van de plank vielen en met de poolen in het water bleven hangen, want Turk hield vast. Ze bevonden zich rtn in een zeer lastige en pijnlijke positie, en Cesar Mef een hartversckeurend gehuil aan. Gelukkig hoorde de heer van de buiten plaats het. Hij kwam op een draf toescMeten. pakte hen in den nek en zette ieder op zijn eigen terrein. Voorloopig moesten ze toen van de plank niets meer hebben. In den moestuin. Het kleine Cypersche katje was niet tevre den met zijn eigen tuin, waar alles t ch zoo gemakkelijk voor hena was ingericht met een mandje en een schoteltje melk in het hok, waar hij dan door een poortje in. kon. Het was nu vroeg in het voorjaar, maar de vruchtboom en begonnen al mooi uit te loopen en ook de allereerste lentebloemetjes. De zomer komt aan, Tippie, ben je nu niet blij, dat je nu zooveel bulten kunt zijn? Tippie gaf natuurlijk geen antwoord in ron de woorden, maar Mj begon eens tegen den perzikkenboom o,p te klauteren en deed maar net of MJ zijn nageltjes scherpte, olschoon Mj onder ons gezegd een plannetje vormde ona.dien avond, zoodra het wat donker werd over den muur te klimmen. De zomer komt aan, Tippie, had de jongste van de beide kleine „vrouwtjes" ge sproken, maar de oudste had er bedachtzaam bijgevoegd: Jawel; maar o het weer kan zoo gauw weer omslaan. Wie weet of er nog niet eens een sneeuwbuitje komt, of zoo watL.„. Maar Tippie nam maar geen notitie van die sombere voorspelling. Hij sprong eerst op liaar schoot, van haar schoot op haar schouders en daarvandaan ging Mj haar wat aan het haarlintje trekken, iets wat zij niet kon uitstaan. In minder dan gcon tijd zat Tip pie weer op den grond en in zijn mandje ge plant, maar van 6lapen geen kwestie. Hij was steeds verdiept in het smeden van allerlei plannetjes, om toch vooral over dien hoogen muur van zijn eigen tuin te komen. En jawel, 's avonds, op het onverwachts lukte het ons ventje tóch; alleen had Mj in zooverre buiten den waard gerekend, dat daar in den tuin daarnaast, een hond was, die on middellijk zijn schel blaf gel ukl verMef, toen Tip zich vertoonde. Maar gelukkig zat Fannie aan den ketting vest en dus had die aanval met veel te beduiden. Tippie, die altijd goed beidie ooren opzette, ek hii de „vrouwtjes" samen aan den gang hoorde, dacht onmid dellijk aan het spreekwoord: Blaffende honden bijten niet. Omdat dit voortdurend gekef hem toch zenuwachtig maakte, kroop Mj maar uw ip een mandje, dat Mj daar zag staan, waardoor Mj ©enigszins verborgen was voor de oogen van de spiedende en loerende blikken van hans Fannie. Hoe lang hij daar zat wist hij niet; maar toen het ten slotte al donker was, hoorde hij de kinderen roepen: Tippie! Tippie! Tippie,.Waar zit je toch? Jou kleine ondeugd; om zoo alleen, de wereld in te gaan! Maar Tip had er nog niet genoeg van en het woord „gehoorzaamheid" stond nu eenmaal Met in zijn woordenboek! Wat dit aangaat kon hij even een voorbeeld nemen aan Fannie! Toen die vriend rustig en wel onder zeil was, besloot Tip zijn verkenningstocht nog verder voort te zetten en hij liep overal deu moestuin rond, had tal van avonturen, maar kwam er nog gelukkig af. Maar ziet: daar begon het 's nachts te sneeu wen! Eerst te regenen, toen te ijzeïen en ten slotte vielen de witte vlokken, in dichte opeen volging. Ja; wat nu te beginnen? Goede read was duur!..^ Het „vrouwtje" had toch wel «dijk gehad, dat je nog van alles verwachten kon en had Mj nu maar geluisterd naar de drin gende uitnoodiging om thuis te komen Nu kon hij nergens meer in en daar zat hij nu: verkleumd en doorweekt van het nat! Een ding was gelukkig: zijn pootjes Heten natuurlijk afdrukken na, op de zachte s-l^euw en, als echte detectives, hadden de kinderen den volgenden ochtend dit spoor sl ihts te volgen om den „verloren zoon" weer terug te voeren in triomf. Tippie had een goeden les gehad «1 hij koesterde nu zooveel achting voor de onmer- kingen van liet oudste vrouwtje, dot h^j haar nooit meer durfde plagen en haar nooit meer aan het haarlintje trok Van alles wat. Ook eenden zijn muzikaal, In hel najaar zaten een paar vrienden in een grooten tuin, builen een Saksische stad, en daar benden, liefhebbers van muziek waren, hadden zij hu- violen meegebracht om eenige duelten samen te spelen. Aanvankelijk vreesden rij, dat hun genoe gen verstoord zou worden, want in een. vijver in hun nabijheid saai V. een lr<wp aden die licht het geluid van een paar violen kon den overstemmen. Nauwelijks echter klonken de eerste tonen, of plotseling werd hel dood stil op het water, dc eenden staken, de k en omhoog en luisterden in de richting, vanwaar de muziek tot hen kwam. Maar daar bleef het niet bijde eene eend na de ander stapte het water uit en heel deftig marcheerde leder naar de violisten toe. Weldra hadden deze den geheelen troep om zich heen. welke naar 't scheen met genoegen luisterde. Tot het einde van het duet hieven zij onbewegelijk in dezelfde houding staan en keerden toen eersf naar hun gewone verblijfplaats terug. Waarom het geene sfruikrooverlj waa Een bejaard, deftig heer liad hel ongeluk in een sterk stroom end water te vallen. Een werkman zag dat. sprong den heer na en bracht hem behouden aan wal. „Hier, goede vriend", aeide de geredde, zijn geldbeurs uithalende, „hier hebt ge eene klei ne belooning voor uwe edelmoedige daad. Het is wel niet veel; maar fk heb niet meer bij me". „Wel foei, mijnheer", zeide de eenvoudige werkman, „denkt u dat ik voor hetgeen ik deed. geld aannemen wil? Dat zou immers veel op 9tririkrooverij gelijken?'? ,,Neem het gerust, mijn vriend", hernam <ie geredde. Als gij mij niet uit het water ge haald hadt, zou het immers toch verloren zijn gegaan?' Een werkstaker. Te Spremberg had een bende musschen zich op liet dak eener fabriek gezet. Het duurde niet lang of er ontstond ruzie onder de dar tele gasten. Onder het veclilen tuimelde een dezer deugnieten in heit water-reservoir der fabriek en verdronk. Daar het water uit dit reservoir naar den stoomketel gezogen werd, zoo werd de drenkeling medegevoerd en in de nauwe pijp getrokken. Die pijp bleek even wel nog te nauw te zijn om het doode dier door te laten, zoodat er geen water in den ketel komen Icon, en men besluiten moest, het werkvolk naar huis te laten gaan. Het was gelukkig Zaterdag, zoodat het verzuim niet zoo heel groot was. Intusschen had dan toch ééne musch eene werkstaking teweeg ge bracht. SU-y^RT ErRr^? Regenmiddag. Het regende bij stro omen echt paraplu-weer, hoor! .wie er niet nit moest wezen, die ging er liefst Met door. Hans vond het erg vervelend hij had juist vrij van school, maar als 't zoo vrees'lijk regent, maak dón maar eens flink jool! „Kom, Hanseman," zei Moeder, „wat kijk je zwart; foei vent, „moet jij nu daarom pruilen? „d at hen ik Met gewend. „Je hebt een eigen kamer „en speelgoed bij de vleet; „ik denk, dat door den regen „mijn jongen dat vergeet. „Toe. ga eens vlug naar boven „dóór regent het toch niet?" Hans moest toen even lachen en kleiner werd 't verdriet Daarboven op zijn kamer was het gezellig, kijk, Hans was zooveel als koning hier in zijn eigen rijk. Zijn paard stond al te wachten gezadeld en getoomd; Hans ging verhalen spelen xooals ie wel eens droomt: Van prinsen en paleizen, van jacht op wolf en beer, van dappere soldaten en o, van nog veel meer. Toen moest zijn paard wat j Hans bracht het dus op stal en ging er schuins op zitten dat gaf toch niemendaL Hij speelde nu weer anders en was een teekenaar vlug zou hij eens gaau schetsen een eigenaardig paan De pop van zus Sofietje, de beer van kleinen Jan, die zaten daar te zamen zoo deftig als maar kan. Met moed begon ons Hans jet kris-kras ging 't op de lei poes zag de spons aan 't touwtje en dacht: „dat 't wat voor Zij kon ook niet naar buiten. ■want regen leek haar niet; nn had zij óók haar pretje, zooais j' op t plaatje ziet. HERMAJOW,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 6