0OOP de Deugd.
Kruimel Cuimlisig.
Een sprookje.
Naar het Duitsch van KURT HUNER.
door B. KNOOP.
(Slot).
Den volgenden dag zat de koning weder op
den troon, omringd door zijn rijksgrooten.
Hansel, de graaf, werd op een gegeven teeken
binnengeroepen; hij boog zich diep en reLkte
den koning op een zijden kussen het klaver
blad aan.
"Wat schrikte dezo. Geheel verbluft staarde»
hij Hansel aan. Dat had hij toch in 't geheel
niet voor mogelijk gehouden! En wat het al
lerergste was: nu moest er een nieuwe opgave
worden gesteld en daaraan had de koning in
't geheel niet gedacht. Na eenige oogenhlikken
kreeg de graaf bevel, zich uit de zaal te ver
wijderen; hij zou later worden teruggeroepen.
'Daarna sprak de koning tot de verzamelde
ridders: „Duizend goudstukken is de prijs voor
hem, die mij aan een moeilijke opgave helpt"
Allen zwegen, geen wist raad. Slechts de
booze ridder trad naar voren en zei: „zie Sire,
dezen ijzeren kogel bind ik aan een dunnen
draad. Daarop hangen wij hem aan een boom
tak. gaan honderd schreden terug en bevelen
den graaf Tien draad door te schieten."
Een afkeurend gemompel ging door de zaal,
fa, enkele stemmen riepen: .Dat kan immers
geen mensch!" Gebiedend legde de koning den
heeren het zwijgen op en gelastte den graaf
te halen.
Dit geschiedde en Hansel vernam met schrik
welken eisch hem nu werd gesteld. In den na
middag zou de uitvoering plaats hebben.
Treurig zat Hansel weer in den tuin en
3acht nu, hoe hij todh aan deze proef zou kun
nen voldoen. Duimling zat op zijn knie en was
»ok geheel terneergeslagen. Plotseling echter
iprong hij op, danste in het rond en riep: „ik
heb het, ik 'heb het!" „Nu, nu, hoe dan?"
vroeg Hansel haastig. ..Dat zeg ik niet!"
«ei Duimling Slechts één ding moet je mij
beloven; wanneer alles voor het schot gereed
is, leg dan direct aan en schiet, zonder te dra
len." Met deze woorden sprong hij van Han
sel's knie in het gras en was in een oogenblik
verdw enen.
Na vijf minuten trok er Hansel wat aan bet
been. 'tWas Duimling weder; Hansel hief hem
op en vroeg, wat hij walde. „Je moet mij een
doosje vol levende vliegen vangen," riep de
kleine. Hoofdschuddend stond Hansel op, ging
naar de keuken, zond de dienstboden weg en
begon vliegen te vangen.
„In een half uur ben ik weer hier!" En hoep-
Ia! weg was hij.
De kok echter keek door het sleutelgat en
luisterde tegen de keukenmeid, die er bij
rtond: „"Wat zou hij doen?"
„Laat mij eens zien," zei ze. „Hij vangt vlie
gen, zeker van verveling 1"
Na een poosje kwam de booze ridder voorbij
?n zag ook door het sleutelgat, hoe Hansel
bezig was met vliegen vangen. Ontstemd
schudde hij het hoofd, want als de graaf nu
uit verveling vliegen ving, dan zou hij natuur
lek omtrent de oplossing der tweede vraag
zeer gerust zijn. Daarop ging hij heen en zocht
reeds naar een derde moeilijkheid.
Weldra had Hansel vliegen genoeg gevan
gen. In den tuin wachtte Duimling reeds op
hem. „L het doosje hier maar op dezen
steen," zei hij tegen Hansel en hij sprong weer
weg. Terwijl de eerste in den tuin ging wan
delen, ijlde Duimling naar den tuinmuur en
zocht ijverig; eindelijk scheen hij gevonden
te hebben wat hij zocht. „Hier hen ik weder,
vrouw Wevenet." zei hij tegen een spin, die
zich In een hoekje verborgen had. „Buiten, bij
den steen liggen de vliegen." Snel liepen bei
den er heen. „Open het doosje slechts een wei
nig, Duimling opdat ik ooit zien kan, wat heer
lijk hapje je daar hebt Mug deed de kleine
het en de spin was in verrukking over het
heerlijk maal, dat het doosje inhield. „Heden
midd„g vindt je mij hier terug, reken er maar
op, Duimling," riep ze, terwijl ze wegsnelde,
en Duimling zich verheugd de handen wreef.
Op het vastgestelde uur was de koning met
het geheele hof in den tuin. Ze plaatsten ziclh
ander een grooten eik. en de booze ridder
bond den kogel met een dunnen draad aan een
tak. Daarna ging de menigte honderd schre
den terug, tot het punt vanwaar Hansel moest
schieten. Nauwelijks hadden ze den rug ge
keerd, of Duimling kwam van den eenen kant,
de spin van den anderen kant onder een groot
blad te voorschijn. „Snel nu, vlug, vrouw We
venet," fluisterde het ventje. Ijlings klom de
spin bij den eikestam op, liep langs den tak
en liet zich snel tot ongeveer halverwege den
draad zakken. Daar bleef zij ineengerold zit
ten.
Intusschen had Hansel zijn plaats ingeno
men; van den draad was niets te zien, zoover
was men verwijderd; slechts de kogel was
even zichtbaar. De koning gaf het teeken tot
den aanvang. Daar dacht Hansel aan Duim-
ling's waarschuwing, legde het geweer aan
den schouder en drukte af. Duimling nam al
les nauwkeurig waar en riep juist op dit
oogenblik tot de spin: „nu. snelf' Deze beet
den zijden draad door en de kogel viel in het
gras. Snel namen Duimling en de spin de
■vlucht.
Hoe keken de koning en de ridders, toen zij
den kogel zagen vallen! Hun verbazing kende
geen grenzen: zoo iets hadden zij nog nooit
gezien!
Hartelijk wenschlen de ridders Hansel ge
luk, slechts de booze ridder bleaf hierbij ach
ter. Hij dacht reeds weder aan het derde
proefstuk. Nadat Hansel van den koning ver
lof gekregen had heen te gaan, begaf hij zich
naar zijn lievelingsplekje in den tuin, waar
zijn kleine vriend hem reeds wachtte.
JJoe heb je dat alles toch klaar gespeeld,
lieve, kleine Duimling?" vroeg Hansel ver
wonderd.
Nu verhaalde de kleine alles, en vergat niet,
er bij te vermelden dat het doosje met vliegen
de belooning was, waarvoor vrouw "Wevenet
haar medewerking had toegezegd. Een poosje
sprak men nog over 't geval en dacht daarna,
wat hei derde en laatste proefstuk wel zou
kunnen zijn, dat den volgenden dag zou wor
den afgelegd.
Deze dag kwam. De koning liet den boozen
ridder roepen en sprak: „zeg mij een moeilijke
opgave, die den graaf het leven kost en gij
zult mijn opvolger fijn."
Met boosaardige vreugde fluisterde de rid
der den koning zijn nieuw plan in bet oor.
Deze drukte hem de hand en liet het geheele
hof en tevens Hansel bij zich roepen. „Volgt
mjj allen," sprak hij en hij ging de nieuwsgie
rige hovelingen voor.
Op een groot, rond plein werd halt gehou
den. Hier zag men op gelijke afstanden hon
derd deuren in een kring; de eene was pre
cies gelijk aan de andere.
Daar verhief de koning zijn stem: „zoek uit
deze honderd vertrekken datgene uit, waarin
kroon en schepter bewaard worden, en ge zult
koning zijn," sprak hij tot Hansel.
Getroffen keken de ridders Hansel aan. Hier
6cheen een ongelukkige afloop bepaald zeker,
nog w aarschijnlijker dan bij de andere proef
stukkeu.
Hansel was als verslagen, zoo versdhrikt
was hij. Een oogenblik stond bij als een stand
beeld daar, en de booze ridder verheugde zich
reeds bij voorbaat. Plotseling hoorde Hansel
Duimling's fijn stemmetje hem toeroepen:
joep de fee, roep de feel"
Waarlijk, de fee alleen kon hier redding
brengen. Alsof hij nadacht, bleef Hansel een
oogenblik staan en klopte heimelijk driemaal
op den gouden staf, dien hij als een zwaard op
zij droeg.
Plotseling was het hem. alsof een lichtend
gewaad langs zijn oogen streek, en alle ka
mers open waren, zoodat hij overal zijn blik
ken kon rondwerpen. Sidderend van vreugde
schreed hij voort, langs de verschillende ver
trekken, van hel eene in het andere. Reeds
ongeveer de helft was hij voorbij gegaan; daar
bevond hij zich voor de deur, achter welke
kroon en schepter lagen. Van dat oogenblik
af waren zijn oogen wederom als anders:
overal zag hij nu weer gesloten deuren, doch
hij stond voor het rechte vertrek. Innerlijk ju
belend opende hij de deur en een vreugde
kreet klonk over het plein, want op een pradh-
tigen troon lagen, voor ieders oogen zicht
baar, kroon en schepter.
Bleek en bevend van woede stond de booze
ridder van verre toe te kijken; plotseling door
brak hij met uitgetrokken zwaard de rijen om
Hansel te doorboren. Deze echter zag den
vijand komen en strekte bedaard zijn gouden
staf naar zijn belager uit. Plotseling ontviel
het zwaard aan diens handen en levenloos
stortte hij ter aarde. Ook de koning viel, door
ontzetting getroffen, dood naast den ridder
neer. Daarop bogen allen voor Hansel en rie
pen: „God zegene onzen nieuwen koning Jo
hannes!" Duimling keek nieuwsgierig uit den
rokzak en riep luide: „vivat koning Johannes,
vivat!"
Groot was de vreugde in 1 land. Een geheele
week lang vierde Hansel zijn kroningsfeest en
maakte den kleinen Duimling tot zijn eersten
minister.
En de eerste raad, dien deze den nieuwen
koning gaf, was: den volgenden dag naar huis
te rijden om Vossientje en prinses Morgen
schoon.
Trotsch te paard gezeten en met groot ge
volg reed Hansel huiswaarts. Boven op *sko
nings bonten vederlhoed zat Duimling, juist als
voorheen, en verheugde zich te meer, naarma
te men dichter bij het slot kwam.
Toen ze nog een kwartierje daarvan ver
wijderd waren, zónd Hansel een bode vooruit
met het bericht, dat een koning op bezoek
kwam, waarna hij zelf op het slot aan reed.
Bij den tuinmuur sprong hij van paard en
liep op de slotpoort toe. Daar trad prinses
Morgenschoon naar buiten en toen ze Hansel
zag, herkende ze hem terstond, strekte haar
armen uit en vloog hem met een vreugdekreet
tegemoet. Deze echter greep zijn hoed en wierp
dien juichend in de hoogte: aan den kleinen
Duimling dacht hij in T geheel niet. Zoo tui
melde het ventje in het zachte gras, juist in
de armen van zijn overgelukkig vrouwtje, dat
maar in 't geheel niet begrijpen kon, hoe haar
Duimling zoo plotseling uit de wolken kwam
vallen.
Nu was het feest in 't slot zeven dagen
lang, Duimling en Vossientje kregen de
eereplaats aan tafel. Na het feest echter kwam
koningin Morgenschoon alle dagen weder in.
den tuin en vergat nooit, vergift voor de rat
ten te strooien. Uit dankbaarheid bouwde de
koning voor Duimling en zijn vrouwtje een
prachtig kasteel in den slottuin, en bezocht ze
daar lederen avond, als hij. vermoeid van de
regeering, naar rust verlangde»
Dom I
door
F. J. HOFFMAN.
Cesar en Turk waren twee buurhonden,
die veel punten van overeenkomst hadden.
Ze wa-ren even groot, even oud, even zwart
en ze waren ook even dom, wat uit dat ver
haal blijken zal.
Naast veel overeenkomst bestond echter
ook veel verschil. Cesar woonde op een bui
tenplaats en Turk op een boerderij- De eer
ste was dus een heerenhond en de tweede
een boerenbond.
Bij het blaffen maakten ze evenveel lawaai,
werd Cesar verboden, dan Meld hij zijn mond,
maai- Turk blafte altijd, tot hij schoon uit-
geblaft was, dat was het verschil.
Tusschen de buitenplaats en de boerderij
was een sloot van een paar meter breed en
over die sloot lag een plank, want de heer
van de buitenplaats en de boer van de boer
derij gingen zeer vriendschappelijk met el
kander om en kwamen dan over de plank bij
elkaar.
Tusschen Cesar en Turk bestond zoo'n
vriendschap niet. Cesar meende, dat hij als
heerenhond boven Turk stond, die moer een
boerenbond was. en dat Mj op grond daarvan
bij een ontmoeting ook het recht had op den
eersten blaf.
Turk stoorde zich aan <Ge aanmatiging hee-
lemaal niet en blafte wanneer en zoo hard;
als hij wilde. Volgens zijn begrip was een
boerenbond hod wat noodlöer en nuttiger
dan zoo'n boerenhoed, die Mets anders deed
dan roo&oopen en Inftee>yD# bie&fcwj.
„Ik heb veel meer geld gekost dan jij", riep
Cesar onlangs over de sloot tegen Turk.
„Dat is schadelijk genoeg, want je bent
geen cent waard? steek dat in je zak!" had
Turk toen terug geroepen.
Waarop Cesar zijn neus had opgetrokken,
want Mj vond, dp£ Turk zich zoo echt onbe
schaafd uitdrukte. Maar Turk bemoeide zich
niet met beschaafd en onbeschaafd. Hij zei
de waarheid en dat meende hij te mogen eD
te moeten doen.
Een enkelen keer kwam het wel eens voor.
dat Cesar de plank over liep, om een kijkje
te nemen op de boerderij, en evenzoo maakte
Turk ook wel eens een uitstapje op de bui
tenplaats.
Heel toevallig wilden ze gisteren zoo'n plan
op hetzelfde oogenblik uitvoeren en het gevolg
daarvan was, dat ze elkaar midden op de
plank ontmoetten. Met inachtneming van. de
noodige voorzichtigheid hadden ze elkander
wel kunnen voorbijgaan, maar ze raakten
dadelijk ln een opgewonden toestand en dan
is er van voorzichtigheid en overleg geen
sprake meer.
„Ik wil over de plank", zei Cesar.
„Ik ook", antwoordde Turk.
„Loop dan even terug", zei Cesar weer,
„Loop jij terug!"
„Ik heb geen tijd!"
„Be heb tijd genoeg, maar ik heb geen zin
om voor jou opzij te gaan", riep Turk barsch.
,Weet je wel, wien je voor hebt?" vroeg
Cesar trotsch
Turk werd woest. Wat zou zoo'n leelijke
schadepost zich wel verbeelden! Hij zou "ra
even laten voelen, wien hij voor had!
,Haw!" knarstte Turk en beet naar de
voorpooten van Cesar.
Maar die had het zien aankomen; Mj trok
zijn poolen terug en deed toen een aanval
op zijin tegenpartij.
En toeh ging het: haw! haw! haw! over en
weer, hoe langer hoe wilder. De vorens en
de baarzen keken verschrikt omhoog en wis
ten niet wat er aan de hand was. Een dikke
kikker zat op een groot blad, en dacht bij
zich zelf: „Dat loopt nooit goed af!"
Haw! haw! De meeste beten waren mis,
maar enkele goed raak. Nu moest Cesar ach
teruit, dan Turk weer.
Hè! Daar glipte Turk met zijn linkerachter
poot van de plank. Hij viel omtrent in het
water, maar wist weer op de plank te komen.
Toen deed Mj een woesten aanval en tracht
te Cesar opzij te dringen. Dat gelukte, want
Cpsar raakte van de been en daardoor van
de plank, maar in het vallen beet hij zich
aan een voorpoot van Turk vast, en toen
moest deze mee» of Mj wilde of niet.
Plomp! ging het ineens midden in de sloot
en toen was het een gespartel en geploeter
van belang De wrens en de baarzen schoten
naar alle kanten weg en de dikke lakker zei:
-Dot heb ik wel gedacht"!
Cesar en Turk hadden elkaar losgelaten en
zwommen elk naar een kant, maar helaas,
verkeerd, zoodat Cesar op de boerderij en
Turk op de buitenplaats terecht kwam.
Toen ze zich hadden afgeschud, wilden te
naar huis gaan. Nu moesten ze natuurlijk
beide noodzakelijk de plank over, en het toe
val wilde, dat ze elkaar weer precies midden
op de plank tegenkwamen.
..Ze waren nu echter veel wijzer geworden,
want ze hadden door ervaring veel geleerd."*
hoor ik jullie al zeggen, en je denkt er bij,
dat de een voor den ander dadelijk ruimte
maakte, omdat ze geen van beiden zin hadden.
Yoor de tweede maal in het water te vallen.
Zoo verstandig ging het echter niet. Inte
gendeel 'begon het lieve leventje van straks
weer van voren af aan.
De baarzen en dc vorens zwommen al vast
een eind op zij, want die wisten nu. waar
het op uit moest loopen; en de dikke kikker
zat nog op zijn blad en schudde zijn hoofd
Ilaw! haw! haw! ging het weer en Turk
kreeg Cesar bij een oor te pakken. Cesar
rukte als een razende inet het gevolg, dat ze
'elk aan een kant van de plank vielen en met
de poolen in het water bleven hangen, want
Turk hield vast. Ze bevonden zich rtn in een
zeer lastige en pijnlijke positie, en Cesar Mef
een hartversckeurend gehuil aan.
Gelukkig hoorde de heer van de buiten
plaats het. Hij kwam op een draf toescMeten.
pakte hen in den nek en zette ieder op zijn
eigen terrein. Voorloopig moesten ze toen
van de plank niets meer hebben.
In den moestuin.
Het kleine Cypersche katje was niet tevre
den met zijn eigen tuin, waar alles t ch zoo
gemakkelijk voor hena was ingericht met een
mandje en een schoteltje melk in het hok,
waar hij dan door een poortje in. kon.
Het was nu vroeg in het voorjaar, maar de
vruchtboom en begonnen al mooi uit te loopen
en ook de allereerste lentebloemetjes.
De zomer komt aan, Tippie, ben je nu
niet blij, dat je nu zooveel bulten kunt zijn?
Tippie gaf natuurlijk geen antwoord in ron
de woorden, maar Mj begon eens tegen den
perzikkenboom o,p te klauteren en deed maar
net of MJ zijn nageltjes scherpte, olschoon
Mj onder ons gezegd een plannetje vormde
ona.dien avond, zoodra het wat donker werd
over den muur te klimmen.
De zomer komt aan, Tippie, had de
jongste van de beide kleine „vrouwtjes" ge
sproken, maar de oudste had er bedachtzaam
bijgevoegd:
Jawel; maar o het weer kan zoo gauw
weer omslaan. Wie weet of er nog niet eens
een sneeuwbuitje komt, of zoo watL.„.
Maar Tippie nam maar geen notitie van
die sombere voorspelling. Hij sprong eerst
op liaar schoot, van haar schoot op haar
schouders en daarvandaan ging Mj haar wat
aan het haarlintje trekken, iets wat zij niet
kon uitstaan. In minder dan gcon tijd zat Tip
pie weer op den grond en in zijn mandje ge
plant, maar van 6lapen geen kwestie. Hij was
steeds verdiept in het smeden van allerlei
plannetjes, om toch vooral over dien hoogen
muur van zijn eigen tuin te komen.
En jawel, 's avonds, op het onverwachts
lukte het ons ventje tóch; alleen had Mj in
zooverre buiten den waard gerekend, dat daar
in den tuin daarnaast, een hond was, die on
middellijk zijn schel blaf gel ukl verMef, toen
Tip zich vertoonde. Maar gelukkig zat Fannie
aan den ketting vest en dus had die aanval
met veel te beduiden. Tippie, die altijd goed
beidie ooren opzette, ek hii de „vrouwtjes"
samen aan den gang hoorde, dacht onmid
dellijk aan het spreekwoord:
Blaffende honden bijten niet.
Omdat dit voortdurend gekef hem toch
zenuwachtig maakte, kroop Mj maar uw ip
een mandje, dat Mj daar zag staan, waardoor
Mj ©enigszins verborgen was voor de oogen
van de spiedende en loerende blikken van
hans Fannie.
Hoe lang hij daar zat wist hij niet; maar
toen het ten slotte al donker was, hoorde hij
de kinderen roepen:
Tippie! Tippie! Tippie,.Waar zit je
toch? Jou kleine ondeugd; om zoo alleen, de
wereld in te gaan! Maar Tip had er nog niet
genoeg van en het woord „gehoorzaamheid"
stond nu eenmaal Met in zijn woordenboek!
Wat dit aangaat kon hij even een voorbeeld
nemen aan Fannie!
Toen die vriend rustig en wel onder zeil
was, besloot Tip zijn verkenningstocht nog
verder voort te zetten en hij liep overal deu
moestuin rond, had tal van avonturen, maar
kwam er nog gelukkig af.
Maar ziet: daar begon het 's nachts te sneeu
wen! Eerst te regenen, toen te ijzeïen en ten
slotte vielen de witte vlokken, in dichte opeen
volging.
Ja; wat nu te beginnen? Goede read was
duur!..^ Het „vrouwtje" had toch wel «dijk
gehad, dat je nog van alles verwachten kon
en had Mj nu maar geluisterd naar de drin
gende uitnoodiging om thuis te komen Nu
kon hij nergens meer in en daar zat hij nu:
verkleumd en doorweekt van het nat!
Een ding was gelukkig: zijn pootjes Heten
natuurlijk afdrukken na, op de zachte s-l^euw
en, als echte detectives, hadden de kinderen
den volgenden ochtend dit spoor sl ihts te
volgen om den „verloren zoon" weer terug te
voeren in triomf.
Tippie had een goeden les gehad «1 hij
koesterde nu zooveel achting voor de onmer-
kingen van liet oudste vrouwtje, dot h^j haar
nooit meer durfde plagen en haar nooit meer
aan het haarlintje trok
Van alles wat.
Ook eenden zijn muzikaal,
In hel najaar zaten een paar vrienden in een
grooten tuin, builen een Saksische stad, en
daar benden, liefhebbers van muziek waren,
hadden zij hu- violen meegebracht om eenige
duelten samen te spelen.
Aanvankelijk vreesden rij, dat hun genoe
gen verstoord zou worden, want in een. vijver
in hun nabijheid saai V. een lr<wp aden
die licht het geluid van een paar violen kon
den overstemmen. Nauwelijks echter klonken
de eerste tonen, of plotseling werd hel dood
stil op het water, dc eenden staken, de k en
omhoog en luisterden in de richting, vanwaar
de muziek tot hen kwam. Maar daar bleef het
niet bijde eene eend na de ander stapte het
water uit en heel deftig marcheerde leder
naar de violisten toe. Weldra hadden deze
den geheelen troep om zich heen. welke naar
't scheen met genoegen luisterde. Tot het
einde van het duet hieven zij onbewegelijk in
dezelfde houding staan en keerden toen eersf
naar hun gewone verblijfplaats terug.
Waarom het geene sfruikrooverlj waa
Een bejaard, deftig heer liad hel ongeluk
in een sterk stroom end water te vallen. Een
werkman zag dat. sprong den heer na en
bracht hem behouden aan wal.
„Hier, goede vriend", aeide de geredde, zijn
geldbeurs uithalende, „hier hebt ge eene klei
ne belooning voor uwe edelmoedige daad. Het
is wel niet veel; maar fk heb niet meer bij
me".
„Wel foei, mijnheer", zeide de eenvoudige
werkman, „denkt u dat ik voor hetgeen ik
deed. geld aannemen wil? Dat zou immers
veel op 9tririkrooverij gelijken?'?
,,Neem het gerust, mijn vriend", hernam
<ie geredde. Als gij mij niet uit het water ge
haald hadt, zou het immers toch verloren zijn
gegaan?'
Een werkstaker.
Te Spremberg had een bende musschen zich
op liet dak eener fabriek gezet. Het duurde
niet lang of er ontstond ruzie onder de dar
tele gasten. Onder het veclilen tuimelde een
dezer deugnieten in heit water-reservoir der
fabriek en verdronk. Daar het water uit dit
reservoir naar den stoomketel gezogen werd,
zoo werd de drenkeling medegevoerd en in
de nauwe pijp getrokken. Die pijp bleek even
wel nog te nauw te zijn om het doode dier
door te laten, zoodat er geen water in den
ketel komen Icon, en men besluiten moest, het
werkvolk naar huis te laten gaan. Het was
gelukkig Zaterdag, zoodat het verzuim niet
zoo heel groot was. Intusschen had dan toch
ééne musch eene werkstaking teweeg ge
bracht.
SU-y^RT ErRr^?
Regenmiddag.
Het regende bij stro omen
echt paraplu-weer, hoor!
.wie er niet nit moest wezen,
die ging er liefst Met door.
Hans vond het erg vervelend
hij had juist vrij van school,
maar als 't zoo vrees'lijk regent,
maak dón maar eens flink jool!
„Kom, Hanseman," zei Moeder,
„wat kijk je zwart; foei vent,
„moet jij nu daarom pruilen?
„d at hen ik Met gewend.
„Je hebt een eigen kamer
„en speelgoed bij de vleet;
„ik denk, dat door den regen
„mijn jongen dat vergeet.
„Toe. ga eens vlug naar boven
„dóór regent het toch niet?"
Hans moest toen even lachen
en kleiner werd 't verdriet
Daarboven op zijn kamer
was het gezellig, kijk,
Hans was zooveel als koning
hier in zijn eigen rijk.
Zijn paard stond al te wachten
gezadeld en getoomd;
Hans ging verhalen spelen
xooals ie wel eens droomt:
Van prinsen en paleizen,
van jacht op wolf en beer,
van dappere soldaten
en o, van nog veel meer.
Toen moest zijn paard wat j
Hans bracht het dus op stal
en ging er schuins op zitten
dat gaf toch niemendaL
Hij speelde nu weer anders
en was een teekenaar
vlug zou hij eens gaau schetsen
een eigenaardig paan
De pop van zus Sofietje,
de beer van kleinen Jan,
die zaten daar te zamen
zoo deftig als maar kan.
Met moed begon ons Hans jet
kris-kras ging 't op de lei
poes zag de spons aan 't touwtje
en dacht: „dat 't wat voor
Zij kon ook niet naar buiten.
■want regen leek haar niet;
nn had zij óók haar pretje,
zooais j' op t plaatje ziet.
HERMAJOW,