Qool3 de |Jeü|;d. Het tooverboek. (Een dorpsverhaaltje). Reeds drie keer had de nachtploeg, zoo jtoemde men de mannen, die den nachtdienst deden in de cementfabriek, heel vroeg in den morgen een viertal kleine jongens over de keuvels naar hel grensdorp zien trekken. Wie waren, dolt hadden ze in *t schemerlicht van den aanbrekenden dag niet kunnen zien, maar dat het kinderen van smokkelaars wa ren. dat geloofden zij vast, want ze droegen Jets, dot nogal zwuar moest zijn, en losten elkaar bij 't dragen telkens af. En nog dien zelfden dag waren eenige van de nachtploeg de douanen (grens-'beamblien) gaan waar schuwen. En in den nacht, die volgde op dien dag. juist op het uur, dat de jongens voorbij moesten komen, lagen deze in een droge grep pel te wachten op wat komen zou, en reeds wreven ze zich de honden over de goedje vangst, die zij aanstonds zouden doen, Nauwelijks hadden zij zoo ongeveer een tmr gelegen en geluisterd, of zij zagen een viertal kleine kleuters van 8 tot 10 jaar oud, die een zak voortsleepten. „Kom. mi er op af", fluisterde de eene donaan den. anderen toe. En zij sprongen de greppel uit en op de vier kleuters toe, die van schrik den zak lie ten vallen en als verlamd bleven staan. Nn keken eerst de douanen naar Tt adres, dat met grof garen op den zak was genaaid en maar een groezelig wit, udt een schoolschrift ge scheurd blad papier was, waarop met letters als hanepooten gekrabbeld was: „Voor het Kaate-weif!" Dit moest natuurlijk zijn: „Voor het kaUen-wijlT' maar wie döl vreese- lijke schepsel moest ziin. dal begrepen de douanen niet, maar 't moest in elk geval een mouw zijn, die bij de smokkelaarsbende behoorde. „Ziezoo nu hebben we jullie eindelijk te pakken", begon één der douanen tot de kleine bende, „al vier keer heeft men jullie op dit uur met dien znk naar die grens zien trekken. Wie is het ka Ken-wijf dat over de grens woont en waar jullie dien zak moet heen brengen „We weten met eens. hoe ze heet", begon de oudsite der bende, „en ze woont ook niet over de grens: ze woonl heel aan 't eind van dorp in de hul, maar vroeger de oude Ni- cola woonde, die verleden jaar gestorven is. Muar ze is een heks, want ze heeft de koeien van mijn vader behekst en die zijn toen alle bei dood gegaan, en de duiven van zijn vader", hier wees de jongen met zijn vuil vingertje op een klein entje, dat met zijn vingertje in den mond ernstig de douanen aanstaarde, „heeft ze ook behekst, die willen aiet eens meer eten „Zoo", vroeg weer de douaan. ,.en waarom loop je dan met dien zak over de heuvels, als Je aan *t eind van je eigen dorp moet zijn?" „Om dooie beesten te vragenzei de Jongen. „Wat. dooie beesten?" „Ja, die zoeken we overal, in de dorpen en In de bosschen en in *t weiland; en als we er dan genoeg hebben, dian stoppen we ze in dien zak en brengen ze naar het katten- wijf. Nu openden de douanen den zak. en zagen waarlijk een verzameling doode dieren, 't Wa ren katten, honden, muizen en ratten, zelfs ten doode kip lag er in. „Bah, hoe vies 1" rie pen ze en wierpen de zak neer. En toen ze da* hadden gedaan, grepen ze ieder twee jongens vast en zeiden: „Pas op, als jullie weer die smerige doode beesten Daar dal oude vrouw- lje brengt; als wij jullie weer snappen, dan gaan jullie alle vier mee naar de gendarme- riet" Van schrik begon bet viertal t<e beven, twee relfs begonnen te builen. De gendarmen wa ren de schrik van de dorpsjeugdalleen reeds woord „gendarmerie" deed oen dorpsben gel rillen en beven. Daarom rukten de jon gens zidh nn ook met geweld los uit de han- len der douanen en holden weg, holderde bolder de heuvels af, nagekeken door de douanen, die nu ook naar 't dorp terugkeer den en daar 't geval aan hun chef vertelden. „En. dat was nu de groote smokkelaars bende", lachte de ofoef, „maar wie is nu het kalt en-wijf?" „Dat is het arme, oude vrouwtje dat aan k eind van 't dorp in de oude plaggenhut woont", zei een der douanen, „de bijgeloovi- ge boeren houden haar voor een heks, omdat ie zooveel katten houdt. En één der jongens /ertelde, dat zij de koeien van zijn vader en de duiven van een ander bad behekst, dfce oude stakkerd!" Ja. t was wel een stakkerd de arme. oude vrouw, die met haar blind kleinkind eenigen lijd geleden gekomen was uit de stad en toen de oude hut aan 't einde van het dorp had ge huurd, omdat Elsje, bet blinde kleindochter tje, in de stad niet gezond- kon zijn, waar ze >p het bedompte bovenkamertje, in 't nauwe straartje, geen frissche lucht genoeg kon krij gen. die zij. *t arme. ziekelijke, blinde schep seltje, zoo hoog noodig had. En nn ze in 't dorp waren, hielden dc bijgeloovige boeren, die in alle oude, vreemde vrouwtjes heksen tagen, ook deze oude vrouw voor een heks, >md!at ze een vijftal katten genomen had, om le hut van ral ten en muizen te zuive ren enomdat blinde Elsje, die in de stad het braille-schrift geleerd 1had, zulke vreemde tooverboeken las. boeken, die men in 't dorp nooit gezien had, en die zelfs de bur gemeester niet lezen kon. Nil was helt gebeurd, dat, nadet Elsje met haar grootmoeder op het weiland van den molenaar hadden bloemen gepinkt, dc koeien ran dezen waren ziek geworden, en toen nu .ook den volgenden dag de duiven van boer Thonard, die op dit weiland moesten geloo- pen hehben, ook niet wilden eten on suf in 't hok bleven, toen zeiden allen: „Dat heeft die oude heks gedaan, ze beeft ze behekst met hot vet van die katten, die zij in den nacht opvangt en kookt." En dit was van mond tot mond .gegaan, en de boeren hadden gezegd: „"We zullen haar wel krijgenze moet het dorp uitl" En zelfs de dorpskinderen hadden elkaar toegefluisterd„Ze is een heks, ze doorgeprikt letterschrift voor blinden, zoo «•noemd naar don uitvinder Louis Brmlle. maakt vel van doode dieren!" En toen had den de vier kleuters, die door de douanen en de nachtploeg voor kleine smokkelaars wer den gehouden, vier dagen lang alle doode die ren, die zij konden vinden, voor *t hutje der arme, oude vrouw gelegd. Ja, ze hadden zelfs het arme blinde Elsje, dat voor de deur der hut in haar brailk-boek zat te lezen, een doo de kat ln 't gezicht geworpen. Maar de boeren, met den molenaar aan het hoofd, hadden ook iets bedacht, ze zouden op een dag de oude heks met haar kleinkind, ja, zelfs het tooverboek waaruit dit las. naar den burgemeester brengen en die zo<u haar over de grens laten zetten en zeggen, dat heksen en heksenkindcren, nóch tooverboeken ge duld werden in het dorp. En zoo waren, op een ochtend boer Thonard en boer Bolsant en boer Tiron en hoe ze meer heetten met den molenaar, die als erg wijs en geleerd hekend stond, naar de plaggenhut gegaan. Toen zij er aankwamen, zat blinde Elsje juist op een stoel voor de hut en las met een tonige stem uit het braalleboek, diat op haar schoot lag: „En toen sprak de man tot zijn vrouw: „doe de kruiden in den kötel, want Ik zie de gasten reeds komen De boeren, die alleen den laatsten zin had den gehoord, fluisterden elkander toe: „Hoor jullie het nu? Ze zegt tegen de heks, dat ze de kruiden in den heksenketel moet doen, want dtat wij komen! Ze is heelemaal niet blind, dat heksenkïndi" „Da* begreep ik wel", sprak de wijze mole naar, „hoe kan iemand, die blind ls, le zenEn toen hij dit gezegd had, liep bij op hel meisje toe, rukte haar het braille- boek uit de handen en zei ruw: „Jouw groot moeder aal geen heksenkruiden meer in haar heksenketel doen, dat verzeker ik je, hoorl En jij zult hier geen tooverboeken meer lezen ook. Jullie gaat vandaag nog 't dorp uit, ge spuis Elsje gilde he* uiit van schrik, toen haar plotseling het boek, dat ze van de blanden- sehool uit de stad te leen had gekregen, uit de handen werd gerukt: „Och, geef toch dat boek terug 1" riep ze. „Ja. hè, je zoudt je tooverboek wel terug willen hebben, hè?'' sarde de molenaar, „maar da* gebeurt niet. t Gaat mee naar den burgemeester, zooals jij en je grootje Op Elsje's gegil was de oude vrouw uit de hut gekomen. „Wat is er gebeurd, kind?" riep ze, verschrikt van Elsje naar de boeren zien de. Maar dezen lieten het meisje niet ant woorden. Wat er gebeurd is, oude heks, wat er ge beurd as?" riep boos de molenaar, haar het nu zoo gehavende braille-boek toonend. „Wee* jij nie* waf hier gebeurt, jij die onze dieren behekst en tooverboeken in huis hebt! En je wilt ons wijs maken, dat je kleinkind blind is? Die is net zoo blind als wij, die leest je voor ü't die tooverboeken met al die vreemde prikkels! En nu zal je met ons mee naar den burgemeester en je kleinkind ook, jnllie zult het dorp uit, zoowaar ik de molenaar ben. 't Vrouwtje rilde, zij wist, dat de burge meester, hoewel hij rijk was, even dom en bijgeloovig was als de rest, en dat ze zeker bet dorp zou moeten verlaten, als er geen uitkomst kwam. Maar die kwam eerder dan ze gedacht had. want juist toen de dorpslie- den haar wilden meenemen, kwam de dokter nit het naburige dorp voorbij, en toen.hij nu al die lieden voor de deur van de plaggenhut zag, hield hij zijn paard in en vroeg: „Is hier een ongeluk gebeurd?" .Neen", zei Thonard, „maar we brengen dat oude ka Wen-wijf naar den burgemeester. Ze moet ons dorp uit, want ze is een heks en haar kleinkind is geen haar minder, die leest abt tooverboeken, kijk zelf maar, dokter", en de molenaar gaf den dokter het braille-boek. ,,'t Is heelemaal geen tooverboekriep de dokter lachend, ,,'t Is een boek, waar blinden ui* lezen, en Tc wil wel gelooven, dat jullie een boek met zulke vreemden prikscls niet kunt lezen, maar daarom is het nog geen too verboek. Hier. kleine meid", sprak hij tot Elsje, die nog altijd schreide, „hier heb jij ja boek terug!" „Neen, dokter, dat gaat zoo maar niet", sprak ruw de molenaar, „dat boek gaat mee naar den burgemeester, want er staai in, hoe de heks haar tooverkruiden moet koken: we hoorden zelf. dat he* kind haar voorlas, toen we kwamen." „Wat las je voor?" vroeg de dokter aan Elsje. ..Kom, zeg het mij maar ,arm kleintje!" ,,'t W.waseen verhaaltje v.van den Mei-wijn", snikte Elsje, „daar moesten de kruiden in gedaan worden op hef oogen- blik dat de gasten kwamen, en toen ik dat las, nam die man mij 't boek af, en „ft Is niet waar!" riep nu Thonard, „ik heb zelf gehoord, dat je tegen je grootje zei: „Doe de kruiden in den ketel, daar komen ze aan. En die ketel is natuurlijk de heksenketel, waarin ze haar dranken brouwt en 't vet van de kallen smelt „Hoe komen jullie toch aan dien inzin?" riep lachend de dokter, en hij wilde nog meer zeggen, toen op eens de molenaarsknecht haastig kwam aanloopen. „Mulder", riep hij ademloos, „of je dadelijk wilt thuiskomen, je kind heeft zich zoo erg gebrand 1 'k Moest ook naar den dokter en nu is hij gelukkig al hier!" „Hebben jullie lijnolie of zalf in huis?" vroeg de dokter den molenaar, „anders moet ik ze nog even halen!" „k Heb niets in huis", zei de molenaar. Wacht even", zei het vrouwtje, ..ik heb nog wat uit den tijd. toen Ik mijn arm heb gebrand, en ft helpt best, dokieren ze ging de hot binnen om het te halen. „Neem het toch met aan, dokter", zei Thonard, ,,'t is behekst kattenvel. dat ze je geven zal; 't zal de wonden nog erger ma ken. „Loop toch heen!" riep lachend de dokter en nam den pot met zalf en een pakje ver- bandgaas uit de handen van het oudje en reed daarna vlug met den molena-ar naar diens huis. Toen nu de molenaar was heengegaan, gin gen ook de anderen weg, want zonder den molenaar durfden zij niets doen, ze durfden zelfs het bnallle-boék niet oprapen, dat de dokter op Elsje's stoel had: gelegd. Bij den molenaar was immers een ongeldk gebeurd, en dat was alleen gekomen, omdat die het goddelooze tooverboek in handen had geno men. En Thonard zei rillende tot de anderen: „Als ik de molenaar was, zou ik liever mijn kind zien sterven, dan die heksenzalf gebrui ken. Kom, laai ons hier niet langer blijven. Maar weer stonden den volgenden morgen de boeren, met den molenaar aan het hoofd voor de plaggenhut: „Zou kind van den molenaar gestorven zijn?" dacht angstig het oude vrouwtje en zij beefde van angst voor hetgeen haar in dit geval tc wachten zou slaan. Spoedig werd ze echter gerustgesteld, toen de molenaar begon: „We hehben allen gedacht, dat je een heks waart, oudje, maar dat ben je niet. Je bent ook geen kattenwijf, een best wijf, dat ben je. Je hebt mijn kind gered, en dal nog terwijl wij zoo leelijk tegen je deden. En daarom komen wij het met marktdag goedmaken, reken er maar op, dat we komen!" En toen het marktdag was, maakte de mo lenaar het werkelijk goed, beter dan het oudje het ooit gedacht had. 't Eerst kwam de knecht met een varken aan, en met een lam metje, dat hij op den arm droeg. „Comple menten van den baas", begon hij, „en hier is een big voor de oude vrouw en een lam voor het blinde kind, en straks komt de baas zelf En werkelijk daar kwam in den namiddag de molenaar zelf. met een groot pak onder den arm, de hut in: „Kleine Els", begon hij, „hier breng ik je een mooi nieuw tooverboek, dat moet je eens komen voorlezen aan mijn kinderen, wil je?" Nu, of Elsje wilde, en wat was ze blij met het mooie, nienwe boek, vol verhalen en sprookjes. En uit dat mooie boek las ze nu ook vaak de dorpskinderen voor, en die sloe gen dan altijd van verbazing de handen in el kaar, omdat ze niet konden begrijpen hoe Elsje, die blind was, kon lezen uit zoo'n vreemd boek, zoo'n tooverboek! Tante J o. Maleiscfee vertelling. Onder de eerste vorsten van Hind en Sind was niemand machtiger dan de radja Son- ran. Alle vorsten van Oost en West brachten hem hulde en eer, uitgezonderd die der Chi- ncezen. Deze uitzondering, die den monarch zeer mishaagde, deed hem groote legers op dc been brengen om dat land te gaan ver overen; overal kwam hij als overwinnaar. Toen men in China vernam, dat de radja Souran het land van Tamsak reeds had be reikt, ontstelde de vorst geweldig en hij zei tegen zijn mandarijnen en krijgsbevelheb bers: JDe radja Souran bedreigt mijn rijk met verwoesting; wal raad* gij mij te doen om zijn voornemen te verijdelen?" Toen stond er een wijze mandarijn op en zei: „Heer der wereld, uw slaaf kent het middel daartoe." „Voer het dan uit", antwoordde de vorst. En de mandarijn gal last een vaartuig uit te rusten met een lading fijne, maar zeer roes tige naalden, en op hel vaartuig twee boomen te planten. Hij nam slechts grij-oaards zonder tanden aan boord en zette koers naar Tam sak, waar hij eenigen tijd daarna landde. Toen de radja Souran vernam, dat een schip was aangekomen uit China, zond hij dadelijk afgezanten om van de bemanning te verne men, op hoe verren afstand hun. land was ge legen- Dc gezanten kwamen, met dh'e vraag bij de Chineezen, die het volgend antwoord gaven „Toen wij uitzeilden, waren wij allen jong en bedroefd het groen onzer wouden niet meer te zullen zien, waarom wij de stekjes dezer boomen hebben geplant Thans zijn wij oud en afgeleefd, wij hebben al onze tanden verloren en de stekjes zijn boomen geworden, die reeds vrucht hebben gedragen, lang vóór onze aankomst hier.'' Verder toonden zij eenige hunner roestige naalden. „Ziet*', vervolgden zij, „deze ijzeren staven waren, toen wij ons kind verlieten, zoo dik als onze armen; thans heeft de roest ze bijna geheel verteerd. Wij weten rriet, hoe lang onze reis reeds duurt, maar gij zult dit eenigszins uit deze omstandigheden kunnen berekenen." Dc afgezanten deden aan den radja Souran verslag van alles wat zij gehoord en gezien hadden. „Indien de Chineezen reeds zóó lang on derweg zijn", riep de overwinnaar nit, ..moet hun land op een emmelelijkcu afstand zijn ge legen. Wanneer zullen wij he* ooit kunnen be reiken? Het ls wijzer om van ons voornemen af te zien." En aan hot hoofd zijns legers maakte hij zich gereed om naar zijn staten terug te kee- ren. kamertje der arme vrouw binnentrad, dacht deze, dat het dc dokter was en vertelde zij hem haar toestand en dat zij te arm was om zich te laten- verplegen, of geneesmiddelen te koopen. De keizer troostte haar en zei: ,Jk zal u een recept voorschrijven, dat wel helpen zal en u niets kost." Nadat hij het geschreven had, zei hij haar, naar welke apotheek zij het moest sturen, als haar zoontje thuiskwam en hij legde het op de tafel. Pas was hij vertrokken, toen de werkelijke dokter verscheen. De arme vrouw was niet weinig verbaasd, toen zij hoorde, dat deze ook dokter was en verontschuldigde zich, dat er reeds een arts geweest was, die haar een recept had voorgeschreven en dat zij al op haar zoontje had gewacht om het naar de apotheek te laten brengen. Toen de dokter het recept in de hand nam om te zien, wie van zijn collega's bij haar ge weest was en wat hij haar voorgeschreven had, stond hij op zijn beurt Diet weinig ver baasd te kijken en zei tegen de vrouw: ,Na, gij zijt in handen van een goeden arts gevallen, want hij heeft u 25 gouden tiengul denstukken voorgeschreven, die gij bij den rijksbetaalmeester kunt laten halen, en daar onder staat „Jozef", een naam dien gij mis schien wel kennen zult. Zulk een maagpleis ter, hartbalsem en oogenzalf zou ik u niet hebben kunnen voorschrijven." De arme vrouw kon van aandoening geen woord uitbrengen. Het geld werd door den betaalmeester terstond uitbetaald en de doker schreef haar iets voor. De geneesmiddelen en de oppassing, die zij zich nu. verschaffen kon, brachten haa:- spoedig weer op de been. Zoo genas de dokter een zieke vrouw en de keizer een arme. Van alles wal. Worst van walvisschenvleesch. Reeds lang is hel den Noren en in het bij zonder de Noorsche visscherij-bevolkiiig be kend, dat het vleesch van den walvisdi een puik voedingsmiddel is. Niettemin is er tot nog toe weinig werk van gemaakt, om het als zoo danig in te burgeren; integendeel, bij de vangst dezer vischsoort was het enkel te doen om de traan en het vet. Het vleesch wist men een voudig niet te benutten en liet het verloren gaan. Nu. en dan bereidden Noorsche visschers uit den kwistigen overvloed op primitieve manier een goede ham, of sneden de beste stukken uit een narwal die het eerst voor vleeschvoeding in aanmerking komt in ree pen, welke, in de luchi gedroogd, jaren lang bruikbaar bleven. De Noor Hvistendahl werd daardoor er toe gebracht een proef te nemen of walvisschenvleesch niet voor worstberciding zou zïïn aan te wenden. Die proeven zijn nu eens gelukt, dan weder misgeloopen, doch ten slotte is men er toch in geslaagd het bewijs te leveren, dat zoodanige bereiding mogelijk is. Bekende geleerden in de leer der voedingsmiddelen hebben zich veel moeite gegeven de bereiding alzijdig na te gaan en te onderzoeken en hebben het zoo ver gebracht, dat uit het vleesch van den nar wal en potwal een worstsoort tc fabrioecren is, welker smaak heelemaal niet aan zeevisch doet denken. Niet alleen gewone metworst en saucijsjes, ook bloedworst, znlt enz. worden geleverd en uitmuntend van smaak. Zulke waar, ofschoon meer dan twee jaar oud, bleek bij onderzoek nog volkomen frisch van reuk en smaak en onveranderd van kleur. Een dokter van den keuringsdienst te Leipzig schrijft dat wal\iscihvleesch zich uiterlijk reeds onderscheidt van rund vleesch, wijl er geen vet en spierstrepen door loopen. Gekookt en ge braden levert het een zeer goed eetbaar voed sel op- Een meeuwen monument. Voor verschillende beroemde persoonlijk heden zijn standbeelden opgericht, en men komt in bijna geen enkele stad van eenige be* feeekenis, waar men den vreemdeling niet kan wijzen op een of meer graftomben of monu menten voor mannen of vrouwen van betee- kenis. Minder bekend zal het weELchl wezen, da& er ook een. monument voor vogels bestaat en wei voor meeuwen. Vóór korten tijd is dit eigenaardig gedenk- teekeu onthuld in den staat Utah, ten zuiden van het Groote Zoutmeer in Amerika. "Waarom? Een halve eeuw geleden ongeveer kwamen zich daar in de wildernis menschen vestigen voor Iandontginnrng, doch toen men ver wachtte een goeden oogst te zullen kunnen verkrijgen, bedreigden müliarden sprinkha nen dezen met vernietiging, wat den honger dood beteekend zou hebben voor de men- schelijke bewoners. Doch plotseling vertoonden zich grooto troepen meeuwen, die een geduchte slachting onder de sprinkhanen aanrichtten; en een rijke oogst volgde. Ook in volgende janeti zuiverden deze vogels het terrein, en daarom heeft men dear nit rfrnkbnarheid he* Meeu- wenmonument opgericht. Men moge de oprichting van tui dergelijk monument wat Amerikaansch vinden, er spreekt toch uit het groote nut. dat de meeu wen den landlieden kunnen bewijzen. Ook bij ons verrichten ze onschatbare diensten, voor al op de bouw akkers. Breng slechts een be zoek bij den ploegenden landman, en ge zult dikwijls honderden vogels mei gretigheid zien aanvallen op de blootgewoelde engerlin gen en kwal wormen, die zoo groote scha do aan de wortels van granen en allerlei andere gewassen kunnen toebrengen.- Op zijn terugkomst van de jacht, kwam Lodewijk XIV incognito in den ftalinanschen schouwburg. De komiek speelde uitmuntend en toch beviel het stuk den vorst niet. Bij het weggaan zei hij tegen den direc teur: „Dominique, dat stuk is een vod". „Spreek niet zoo InïcP', antwoordde deze, „als de koning het hoorde, dankte hij mij met mijn geheeïen troep af. Dit redde hem en de koning lachte. Een goed recept. Dat Jozelf H. keizer van Duitsehland, die van 1765 tot 1700 regeerde, een verstandig en w eldadig vorst was, heb je misschien wel eens gelezen, maar minder hekend is het, dat hij ook eens een goed dokter geweest is en een arme zieke vrouw heeft genezen. Die vrouw zei eens tegen haar zoontje: „Kind, haal een dokter, want ik kan de pijn niet lan ger uithouden." Het ventje liep naar een dokter, toen naar een tweeden, maar geen van beiden wilde ko men, want in dien tijd kostte elke visite van een dokter een gulden en het arme kind had niets dan tranen; geld kon hij niet ge- veiL Toen hij echter op weg naar een derden ge neesheer w as, reed hem de keizer in een open rijtuigje langzaam voorbij. De jongen zag wel, dat het een rijk heer was, ofschoon hij niet wist, dat het de keizer was en hij dacht: „ik wil het wagen." „Och mijnheer," zei hij, „zoudt u mij niet een gulden kunnen geven?" De keizer dacht: „Nu, die maakt het kort en bondig cn denkt, als ik een gulden ineens krijg, behoef ik niet honderd maal om een cent te bedelen," en hij zei tegen het ventje: „Zou je met een paar dubbeltjes ook niet te vreden zijn?" He kind antwoordde! „Nee, mijnheer," en. vertelde waarom hij juist een gulden noodig had. Toen gaf de keizer hem er een, vroeg naar den naam van zijn moeder en liet zich uitdui den, waar zij woonde. In den tijd, dat de jongen naar den derden dokter ging, reed de keizer naar de woning der zieke, terwijl hij zich in zijn mantel wikkelde, om niet zoo ge- makkeliik herkend te worden. Toen bii het Een muizanverSiaaïtje op rijm. Een aardig Huisje, keurig ne*, is in den kelder neergezet; voor wlen? „voor mijl" zegt Moeder Muis en neemt haar intrek in het huis. waar '1 lekker ruikt naar kaas en vei. O wee, o wee, wat groot verdriet! zij zoekt en vindt den uitgang niet het mooie huisje is een val de deur dichtnu begrijp je 't al, ook zonder dat je .'t plaatje ziet! De kleine muisjes komen aan, erg met bun Moeders lot begaan zij klngcn, roepen: „wee" en „ach!" „wa* of da* toch wel wezen mag? „was Moeder maar daaruit vandaan!" Lang zifter zij niet droef ter neer; ze snuff'len, zoeken keer op keer 1 een uiitweg moei te vinden zijn! ei, kijk toch eens die muisjes klein, me* alle macht *ijn z'in de weer» Z'ontdekken hoe 't met "t deurtje alaat nog juist bijtijds, want 't is al Laat de wipplank moet omlaag geduwd; geen krachtsinspanning wordt geschuwd zij zwoegen net zoo lang tot 't gaat! Ze krijgen met vereende kracht de deur wel openMoeder lacht en stapt dan met een fermen pas het huis uit, dat zoo anders was dan Moeder Muls eerst had gedacht. Te zomen gaan zij nu met spoed den kelder uit; vol blijden moed bespreken zij nog met elkaar de redding uit het groot gevaar-; kijk toch eens, wat een lang© itoett HRP.MAfJNfc

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 6