(Hooi3 de <Deü$d.
Het Klaverblad.
fJaair het Engelsch van L. E. Tiddértïan.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK II.
Arme Kittyl
Jenny Henderson stond buiten op Licsbeth
te wachten.
„We gaan denzelfden kant uit," zei ze
gullen we samen gaan?"
Liesbeth vond dit heerlijk. Gezellig babbe
lend liep het tweetal naar huis. Jenny vertel
de van de verschillende meisjes uit de klas.
1 „Wie is het meisje met die bruine jurk en
'stoppen aan haar beide ellebogen?' vroeg
liesbeth.
„Dat is Kaatje Danvcrs," antwoordde Jenny.
„Ziet zij er niet schunnig uit?"
Zij schudde haar krullen naar achter en
Liesbeth wilde juist zeggen, dat zij Kaatje
foo'n leelijken naam vond, toen poes miauw
de en haar opmerkzaamheid afleidde.
„Misschien," zei Jenny, „stikt ze. We moch
ten wel eens naar haar kijken."
Zij maakten het touw, dat om het mandje
«at, los en keken, of er soms iets aan haper
de. Zij zagen, <dat poes alleen uit verveling
over haar nauw verblijf miauwde en besloten
zoo vlug mogelijk naar huis te loopen. Kitty
hield haar kopje op en Liesbeth en Jenny
drukten er beiden een kusje op. Toen deden
zij het mandje weer voorzichtig dicht.
Toen zij door het kamperfoelielaantje lie
pen, zagen ze heel hoog langs een haag
mooie bloemen groeien. Natuurlijk wilden zij
er graag van plukken. Jenny had een paraplu
met een haak en droeg ook een stapeltje boe
ien. Deze legde zij op den grond en zij trok
met haar paraplu voorzichtig een paar tak
ken kamperfoelie omlaag, zoodat zij erbij
konden.
Na dit oponthoud wilden de kinderen weer
verder gaan, maar toen Liesbeth haar mandje
opnam, voelde zij, dat het veel lichter was
geworden en riep zij ontsteld uit:
„O, kijk eens!"
Het touw zat niet meer om het mandje. Zij
hadden het er niet stevig genoeg omheen ge
bonden en Kitty's worstelingen hadden het
losgemaakt. Dat was maar een kleinigheid,
maar het was geen kleinigheid tot de ontdek
king te komen, dat Kitly ontsnapt was! De
twee kleine meisjes waren wanhopend. Zij
liepen een heel eind terug, keken onder hagen
en in slooten, doch konden nergens een spoor
van de lieve Kitty ontdekken. Toen het
eindelijk al heel laat geworden was, holde
Liesbeth naar huis en vertelde zij de treurige
geschiedenis aan haar moeder. Het was heel
moeilijk om haar te begrijpen, want haar
verhaal bestond uit onsamenhangende woor
den, die door snikken onderbroken werden.
Eindelijk echter begreep mevrouw Jones, wat
er gebeurd was
Zij was niet boos op haar dochtertje. Juf
frouw Armitagc had haar reeds aan het ver
stand gebracht, dat zij verkeerd gedaan had.
Bovendien had mevrouw Jones erg medelijden
met het arme kind, want hongerig en dorstig
als zij was. kon zij door haar heftig snikken
niets naar binnen krijgen. Zij zei maar steeds:
„Misschien h-heeft K-Kitty ook h-honger!"
Dick kwam nu naar haar toe. „Dat geloof
ik niet," zei hij. „Kitty is zoo'n snoezig poesje,
dat iedereen haar dadelijk wat te eten zal
geven. En we zullen haar natuurlijk gaan
zoeken."
„Hoe kan dat, als jij den geheelen dag op
school bent en ik ook?"
Maar Dick liet zich niet zoo spoedig uit het
veld slaan.
„Ik zal Moeder wagen, of we Zaterdagmid
dag Kiltjr mogen gaan zoeken. En ik geloof
.vast, dal we haar zullen vinden."
Dick was zóó vol hoop. dat Liesbeth met
Snikken ophield, haar tranen afveegde en nog
wat at. Na tafel speelde zij zelfs met de broer
tjes. Deze waren alle drie heel lief voor haar,
want zij zagen niet graag, dat hun zusje ver
driet had.
Toen zij dien avond naar bed ging, voegde
zij een nieuwen zin aan haar gebedje toe en
vroeg zij God, of Hij haar wilde helpen haar
poesje te vinden. Daarna viel zij in een rusti-
gen slaap.
Den volgenden morgen ging zij weer naar
school en daar hoorde en zag zij zóó veel
nieuws dat zij geen tijd had aan haar groot
verdriet te denken. En toen zij tusschen den
middag met dc andere meisjes naar buiten
ging om te spelen, gebeurde er iets, dat haar
gedachten geheel afleidde.
Alle kinderen waren druk aan het spelen,
loen zij op eens een meisje zag. dat heelemaal
lllcen stond. Zij was iets grooter dan zij zelve
in zag er heel bedroefd uit, terwijl zij tegen
ten muur geleund stond en naar de anderen
keek.
Zij droeg een verstelde jurk en een hoed. die
eenmaal wit geweest, maar door de zon heele
maal bruin geworden was en waarvan het
.lint verschoten was.
„"Waarom speelt dat meisje niet mee?"
roeg Liesbeth.
„Omdat we liever zonder haar spelen," zei
*en groot meisje.
„Waarom?"
„Ze ziet er altijd zoo schunnig uit," ant*
Woordde hetzelfde meisje.
Liesbeth maakte haar hand los uit die van
baar buurvrouw en zei:
„Ik vind jullie allemaal erg flauwP-
„Dat kan ons niets schelen, kind!"
„Je bent heel onaardig, dat zal Moeder ook
Vinden."
„Jij hoeft ons de les niet te lezen hoor!"
Het groote meisje keek Liesbeth boos aan
en deze wierp haar leelijke blikken toe. Ik
wilde wel, dat ik zeggen kon, dat het gekibbel
hiermee uit was. Maar de waarheid gebiedt
mij te vertellen, dat jongejuffrouw Liesbeth
4ones haar tong uitstak, hoewel zij natuurlijk
best wist, dat dit heel ongemanierd is. Zij
Werd erg boos en dan doe je soms wel eens
"Vlingen, die heel leelijk zijn. Het groote meisje
jgal haar nu een klap, maar in plaats
naar het meisje, dat tegen den muur stond en
heel bleek was. Zij zag er werkelijk heel be
droefd uit. Welk kind kan zich ook gelukkig
voelen, als bet moet toekijken, wanneer alle
anderen vroolijk aan het spelen zijn?
Zij glimlachte, toen Liesbeth naderbij kwam
en voelde, dat zij een vriendinnetje gevonden
had. Zij had een vriendelijk hartje en stak
haar beide handen uit. Maar toen Liesbeth zei:
„Jij heel Kaatje Danvers, is niet?" en alle
meisjes lachten, antwoordde het kind boos:
„Als je me zoo noemt, hoef je je niet met mij
te bemoeien.
„Maar hoe heet je dan?" vroeg Liesbeth
verbaasd. „Jenny Henderson zei, dat je Kaatje
Danvers heette. Ik heb het haar gevraagd."
„Jenny Henderson is een spook, ze zijn alle
maal spoken!" riep het kind snikkende uit.
,Jij ook!"
En zij draaide zich nog harder snikken
de om.
Liesbèth sprak nu vriendelijk over den
schouder van het ongelukkige kind heen.
„Ik wist niet, dat het een bijnaam was. Ik
wist het heusch niet," zei zij. „Waarom noe
men ze je Kaatje Danvers?"
„Omdat ik versleten jurken draag."
„Hoe heet je dan eigenlijk?"
„Cathrienlje."
„Dan zal ik je altijd Cathrientje noemen. Dat
beloof ik je."
Geen antwoord.
Liesbeth waagde het haar arm om Cathrien
tje's middel te slaan; zij werd niet afgeweerd.
Toen volgde er een kus op het bleeke, be
traande gezichtje en -de nieuwe vriendinne
tjes wandelden samen gearmd weg, terwijl de
anderen ophielden met spelen en hun een en
ander nariepen.
„Nare kinderen!" riep Liesbeth terug.
,,'t Kan me niets schelen, wat jullie roepen!"
Cathrientje keek haar vol bewondering aan,
want zij vond dit heel dapper.
„Laten we hier heen gaan," zei Liesbeth.
II c r was een schuur, waar tennisrackets,
ballen en dergelijke zaken werden opgebor
gen. De beide meisjes gingen er in en zaten
weldra op een kist. Cathrientje's oude jurk
zag er nóg ouder uit naast de mooie blauwe
van haar nieuw vriendinnetje.
Cathrientje wilde nu wel praten.
„Ik wou. dat Moeder me nooit naar deze
school gestuurd had," zei zij; ,,'t is er zoo
vreeselijk!"
„Hou je dan niet van juffrouw Armilage?"
„Jawel."
„Zijn de lessen te moeilijk?"
„Nee."
„Is het dan alleen, omdat ze je zoo noe
men?"
„Ja en omdat ze niet met me willen spelen."
„Ik wil wel met je spelen, hoor!"
„Moeder kan het toch niet helpen, dat ik
geen mooie jurken heb," ging het kind voort.
„Zij heeft geen geld om ze te koopen. Vader
is altijd ziek en heeft veel geld verloren. Ziek
zijn kost heel veel, zie je, de dokter en
heel veel dingen, die Moeder koopen moet."
„Ja," antwoordde Liesbeth.
„Waarom vertel je het niet aan juffrouw
Armitage?" vroeg zij even later.
„Dan zouden ze mij nog veel meer plagen en
mij een klikspaan noemen. Het zijn allemaal
spoken, ze roepen me zelfs op straat na."
Nu Cathrientje eenmaal haar hartje ge
opend had, stortte zij dit geheel voor haar
nieuw vriendinnetje uit. Zij had heel wat
grieven tegen haar medescholieren en Lies
beth luisterde aandachtig toe.
Toen de bel luidde en zij allen naar binnen
gingen, begreep juffrouw Armitage niet, waar
om Liesbeth zoo boos keek.
„Kun je geen vriendelijker gezichtje zetten?"
vroeg zij.
„Nee, heusch niet, juffrouw."
En ze keek de andere meisjes nog boozer
aan.
Jenny Henderson wilde weer met Liesbeth
naar huis gaan, maar deze zei flink:
„Ik ga met Cathrientje Danvers ^.aar huis;
als je wilt, mag je wel meegaan."
„Dank je wel," antwoordde Jetnv y,Tk loop
niet met een vogelverschrikker."
„Cathrientje is geen vogelverschrikker. Zij
ziet er veel aardiger uit dan jij. Jij hebt een
wipneus en dat heeft Cathrientje niet eens."
De twee nieuwe vriendinnetjes liepen
gearmd naar huis. Natuurlijk had Liesbeth
haar moeder heel wat te vertellen toen zij
thuis kwam en mevrouw Jones luisterde aan
dachtig toe.
„Je moet niet overdrijven, lieve kind." zei
zij. „Daarmee bereik je niets. Je moet wel lief
tegen je nieuwe vriendinnetje zijn, maar daar
om hoef je nog niet onvriendelijk tegen de
andere meisjes te zijn."
„Maar zij doen zoo akelig tegen Cathrientje.
Moeder."
„Zeker, maar op die manier maak je de
zaak niet beter. Als je hun wilt leeren vrien
delijk te zijn, moet je zelf het voorbeeld
geven."
„Moeder," zei Bob nu, „zou het niet veel
beter zijn. het uit te vechten? Dat doen ze bij
ons op school altijd. Dat is veel gemakkelij
ker dan er over te praten, omdat ze dan net
doen alsof ze het niet hooren en als je vecht,
moeten ze het wel voelen. Dat zal bij meisjes
toch wel net eender zijn als bij jongens 1"
Iedereen lachte en hoewel Dick en Jo het
zoo gek nog niet vonden, zei Jo: „Ja, bij meis
jes is dat wel iets anders dan bij jongens. Ze
weten heelemaal niet. hoe ze vechten moeten.
Ze trekken elkaar altijd aan het haar en dat
is natuurlijk valsch."
„Nee," zei mevrouw Jones, „zachtheid
overwint alles. Zeg dat aan je vriendin
netje en denk er zelf ook aan."
Liesbeth deed den volgenden 'dag werkelijk
haar best en juffrouw Armitage merkte op, dat
zij weer vriendelijk keek. Na schooltijd ging
zij weer met Cathrientje naar huis en deze
vroeg, of zij even met haar mee naar binnen
wilde gaan. Haar vriendinnetje deed dit. Het
huisje was zoo klein, dat Liesbeth niet be
greep. hoe de familie Danvers er in kon
wonen.
Mevrouw was heel vriendelijk tegen haar.
Zij had een lieve stem en nam het kind bij de
hand.
„Ik zal je niet lang hier houden, lieve kind,"
zei zij. „maar ik zou graag willen, dat mijn
majoor Danvers, die heel sukkelend was, op
een rustbank lag. De man, die vroeger zoo
dapper voor zijn vaderland gestreden had,
moest nu bet grootste gedeelte van den dag
liggen. Maar al was hij nóg zoo zwak, hij was
toch een held gebleven, want hij kon zoo pret
tig vertellen en allerlei grappen van vroeger
ophalen en daartoe behoort heel wat mbed,
als men zóó ziek is en zóóveel pijn heeft.
„Zoo, beste meid," zei hij tegen Liesbeth',
„ben jij nu het vriendinnetje van Cathrien
tje? Ik ben blij, het eenige meisje van de ge
heele school eens te zien, dat weet, wat liefde
a. Ik heb je vader en moeder nog nooit ge
zien, maar toch wreet ik iets van hen: Zij voe
den hun kinderen goed op."
Liesbeth kreeg een kleur en was wel wat
verlegen, maar zij vond het tocfiT heerlijk, dat
mijnheer Danvers dit zei.
Vader en Moeder zijn de liefste menschen
op de geheele wereld," zei zij, „en ze zien er
ook heel lief uit. Mag ik hun portretten eens
meebrengen? Dan kunt u het zelf zien."
Mijnheer Danvers zei, dat hij dit heel pret
tig zou vinden en babbelde nog wat met Lies
beth. Maar toen zijn vrouw bang was, dat men
thuis ongerust zou worden over het lange uit
blijven van het kind, nam hij afscheid van
haar. Hij richtte zich een weinig op en keek
het kleine figuurtje glimlachend na.
Toen Cathrientje en Liesbeth den volgenden
dag samen speelden, begrepen zij niet, dat de
andere meisjes al fluisterende elkaar aanstoot
ten en haar aankeken.
's Middags pas werd het Licsbeth duidelijk.
"Want toen zij en haar vriendinnetje de school
kamer binnenkwamen vonden zij daar
hoewel het nog vroeg was al de anderen
reeds, terwijl juffrouw Armitage er nog niet
was. Een groot meisje gaf het afgesproken
teeken, waarop allen opstonden.
„Dag juffrouw Kaatje!" zeiden zij, terwijl
zij Cathrientje aankeken.
Deze antwoordde niet.
Toen kekeu zij Liesbeth aan en zeiden:
„Dag juffrouw Lijs!"
Licsbeth vergat op dat oogenblik heelemaal,
wat haar moeder over zachtheid gezegd had,
en zei driftig:
Jullie zijn allemaal spoken en ik haat jul
lie! Ik houd alleen van Cathrientje. Als ik een
jongen was, zou ik met jullie vechten en je
één voor één verslaan. Cathrientje's vader is
officier en als hij beter wordt, hoop ik, dat
hij jullie allemaal dood zal schieten!"
(Wordt vervolgd.)
i.. van te
©uilen, liep Licsbeth hard weg. Dit was eigen-
lijk het verstandigste wat zij op dit oogenhlik man je eens zag."
;zu T^0n' v- - l Liestettl wel wat verlegen, maar zij
liet» achter niet ver en einj* recelrecht alna toch 'de kleine zitkamer binnen.
Een praatje over koffie.
Duizenden jaren zijn er sedert het ontstaan
der wereld verloopen, voor men iets van
koffie wist of ook maar iels er van vermoed
de. Toen bekroop wreidenden kameelen de
lust om van de vruchten van den koffieboom
te proeven en hiervan werden ze telkens heel
vroolijk en dartel. Dit ontging hun herder
niet en hij deelde deze opmerking aan zijn
meester, een Mufti (Turksch opperpriester)
mee en deze kwam op het denkbeeld om een
aftreksel dier vruchten aan zijn monniken te
geven, om hen bij het nachtelijk koor leven
diger en frisscher te houden. Het middel
wTerkle goed en hiermee was een begin ge
maakt met het koffiedrinken, d^t ziicli spoe
dig van land tot land over de geheele be
schaafde wereld verspreidde.
De oudste berichten over de koffie en haar
gebruik bezitten we van een zekeren Prosper
Alpimins. die in 1584 in Egypte was. Deze ver
telt: „Ik heb in Egypte een boom gezien, die
he<t zaad voortbrengt, waaruit de Egyptena-
ren en Arabieren den meest algemeenen
drank bereiden. Hij heet Coava. Dit zaad komt
uit Gelukkig Arabic".
Dus ruim drie honderd jaar geleden was
het drinken van koffie in Egypte en Arabië
in zwang. In hel jaar 1551 wTaren er reeds
koffiehuizen in Constantinopel en in 1645
dronk men ook reeds in Italië koffie, in 1652
vond men te Londen een koffiehuis, in 1671
een te Marseille, in 1672 een te Parijs en in
1694 een te Leipzig. In dien tijd wTas echter
het koffiedrinken nog een dure zaak.
De Europeesche handel maakte zich spoe
dig van de koffie meester. De Yenetiërs wa
ren de eersten, die de koffie invoerden, dooh
in den aanvang slechts als geneesmiddel. Dat
was voor 't einde der 16e eeuw.
De Amsterdamsche burgemeester Witsen
maakte zich vooral door de verspreiding der
koffie beroemd. Hij wist het bij de bestuur
ders der Oost-Indische Compagnie c* arheen
te brengen, dat er versche koffieplanten naar
Java werden overgebracht. Van de boompjes,
die daaruit voortkwamen, kreeg Witsen er
een te Amsterdam. Dit werd zorgvuldig in
de broeikas gekweek en men trok er weder
vruchten en jonge boomen van. Van deze
schonk Witsen er verscheidene aan Europee
sche hoven. Het boompje, dat Lodewijk XIV
in Frankrijk kreeg, droeg de meeste vruch
ten 't werd In 1720 naar Martinique, een der
kleine Antillen, overgebracht en in 1722 naar
Cayenne, aan de oostelijke kust van Zuid-
Amerika, zoodat in 1750 de Franschen reeds
18 millioen pond koffiebooncn naar Europa
konden overbrengen.
Nu wordt er op vele eilanden en op het
vasteland der heete luchtstreek koffie geplant
en de verschillende soorten onlleenen haar
namen aan de streek, waar zij geplant zijn.
Hoe wordt nu de koffie toebereid? Heel
eenvoudig. Ec-rst wordt ze gebrand of geroos
terd in een gesloten ijzeren trommel, niet te
sterk en niet te zwak. zoodat zij precies goed
bruin is. Vervolgens laat men haar bekoelen.
Daarna wordt zij tot poeder gemalen, maar
dikwijls ook ongemalen verkocht, daar velen
haar bij voorkeur zelf malen. Het koffiezetten
kan op twee manieren gebeuren. Men kan de
koffie eenige minuten laten koken en haar
dan wal laten staan, totdat het dik op den
bodem ligt en het aftreksel klaar en helder is.
Anderen gebruiken een zoogenaamde filtreer
kan, waarbij het dik dan in den filter achter
blijft.
Maar niet overal zet en drinkt men de
koffie als bij ons. De Turken drinken baar
zonder melk en suiker, maar kruiden haar
daarentegen met kruidnagelen en andere spe
cerijen. Ook drinken ze daar uit heel kleine
kopjes. Daarbij gaan zij als volgt te werk: ze
doen eenige greepjes gemalen koffie in 't
kopje, zoowel het kooksel als hef dik.
De Aufthieren drinken hat aftreksel van bet
gedroogde vleesch der vrucht cn noemen dit
sultanskoffic.
In Abyssinië mengt men de gemalen koffie
met (boter, maakt er balletjes van cn peuzelt
die op reis op.
Ieder zijn meug, zei de boer. Wie t met de
Turken eens is, drinke zwarte koffie met het
zaksel: wie het met de Arabieren eens is,
drinke sultanskoffiewie *t met de Abyssi-
niërs eens is, de koffieballetjes; wie *t echter
met ons eens is, drinke een kopje koffie met
melk en suiker.
Nu nog één mededeeling. De koffie groeit
aan een boom, die amper 6 meter hoog wordt
en welks bladeren evenals dfie van den lau
rierboom altijd groen zijn. Zijn bloesems heb
ben veel van die der jasmijnen en ruiken heel
sterk. Zijn vruchten zien eruit als lange bruine
kersen en hebben in het midden twee pitten,
die met de vlakke zij tegen elkander liggen.
Deze pitten zijn onze zoogenaamde koffie
booncn. De plantkundigen noemen den boom
coffeo arabica en daaruit is waar
schijnlijk de naam van koffie ontstaan.
Van alles wat.
Een Arabische barbier.
Evenals men in onze groote steden op straat
zijn schoenen kan laten poetsen, zoo bestaat
in Arabiê de gelegenheid zich op straat te la
ten scheren!
In het geheele Oosten ls het scheren sinds
oude tijden een gebruik. iBij de Egyptenaren
mocht alleen de adel een korten en Pharao
een langeren baard dragen. In Assyrië schoor
men zich ten tijde van Nebucadnezar ook
reeds, doch men droeg er een prachtigen
valschen baard! De Babyloniërs en Persen
hadden hun eigen baard, dien zij uitnemend
verzorgden. De Joden puntten den baard een
weinig, zalfden hem, en verzorgden hem als
kercteeken van den vrije en vrome; alleen zij
die rouwden en gevangenen verwaarloosden
ham baard, ja ruklen hem wél uit. De Grieken
lieten hun baard geheel groeien. Pas in den
lijd van Alexander 'den Groote en door hem
kwamen zij er toe zich te scheren. De Romei
nen bleven ongeschoren tot ongeveer 300 j. v.
Chn Toen kwam de eerste barbier in Rome
en sedert schoor men zich geregeld, behalve
in tijden van rouw. Onder Hadrianus begon
men echter woer algemeen een baard te dra
gen. Bij de oude Germanen waren kort haar
en het ontbreken van een baard de kenmer
ken van de lijfeigenen. De Longobarden had
den hun naam aan hun langen baard te dan
ken-. In Rusland verbood Peter de Groote het
dragen van een langen baard aan alle niet-
boeren en voerde, toen dit niet hielp, een
haardbelasting in. De meeste Russen waren
evenwel zoozeer aan het bezit van hun baard
gehecht, dat deze maatregel hen toch niet kon
bewegen, er afstand van te doen.
Bij het scheren op straat in Arabië gaat al
les uiterst primitief toe. De klantt hurkt een
voudig op den grond neer voor den barbier,
die dus eveneens in knielende houding zijn
werk moet verrichten. Een overdreven zin
delijkheid wordt ten: opzichte van het gereed
schap enz. niet in acht genomen
De Chlneesohe muur.
De Groote Muur ls de hooge wal, die als be
scherming tegen de Toeranisdhe volkeren
lanks de noordelijke grenzen van eigenlijk
China werd opgetrokken, en gedeeltelijk uit
ten daan, gedeeltelijk uit een hechten muur
bestaat. Hij begint in de woestijn Gobi en
loopt tweemaal over de rivier Hoang-ho, bet
eerst bij Ning-hia. Daarna bestaat hij uit een
aarden wal en vervolgens uit met metselwerk
bekleede dijken op een grondslag van graniet.
Op sommige plaatsen is hij dubbel, ja drie
dubbel, zooals vooral in de nabijheid van
Peking. Hij is 2450 KjM. lang en bevat stee-
nen genoeg, om er een dunnen, niet zeer hoo-
gen muur van te bouwen, die den geheelen
aardbol tweemaal omspant. Hij is op de mees-
Ie plaatsen 16.5 M. hoog en heeft van onderen
een dikte van 8 M., van boven van 5 M. Met
regelmatige tusschenruimten vindt men vier
hoekige wachttorens, die zich ruim 12 M. bo
ven den muur verheffen, en op de belangrijk
ste punten waren vroeger de poorten van
ijzer. Een talrijke bezetting vormde er toen
een eigenaardige bevolking. Thans is demiutf
doelloos geworden en valt in puin. Tot dèfr
bouw hebben ongetwijfeld vele keizers mee
gewerkt, naar t schijnt vooral keizer Tsiii:
hoangti, die 210 jaar voor Chr. overleed. In.
direct is de Chineesche muur oorzaak geweest
van de volksverhuizing, omdat de Mongool-
sehe scharen, toen zij hier het hoofd stieten'
zich naar het Westen hebben gewend.
Een Eiffeltoren van zakdoeken.
Een paar bijzonderheden over den Eiffelto
ren komen in de tegenwoordige tijdsomstan
digheden zeker niet te onpa9. De Eiffeltorcn>
in 1889 door den ingenieur A. G. Eiffel op het
Champ de Mars te Parijs opgericht, is 300 M,
hoog en weegt 9 millioen KjG. De lengte der
zijden van het vierkant waarop lilj staat be
draagt bijna 130 M. Het eerste platform, een
vierkant met zijden van 65 M., ligt ruim 57
M. boog, het tweede, dat een zijde van 30 M.
heeft, 115 M. Op een hoogte van 190 M. ver
eenigen zich dc vier stijlen tot een enkelen,
die op 276 M. heft derde platform draagt. Dit
laatste bestaat uit een omgang, wiens zijden
15 M. zijn, rondom de vertrekken voor weten
schappelijke doeleinden. Daaihoven bevindl
zich de electrische zoeklichtwerper en daar
boven op een hoogte van 300 M. een balkon,
langs een wenteltrap te boreiken. Tot den top
van den toren leiden 1792 treden; echter
wordt de bestijging door liften vergemakke-
lijkt. Het slingeren van den toren bij storm
bedraagt niet meer dan 15 cM. De totale
bouwkosten waren 6,5 millioen francs. Voor
1909 werd de toren geëxploiteerd door een
naamlooze vennootschap, nu Is hij in het be
zit van den Staat. Hij wordt gebruikt voor
meteorologische waarnemingen en geeft een
gezichtsveld over het omringende land mei
een straal van 70 KAf. Belangrijke onderzoe
kingen omtrent den weerstand der lucht en
den druk van gassen zijn er gedaan, ook heeft
men met een afzonderlijk toestel bliksemstra
len van 10,000 voet waargenomen.
Een versteend woud.
Het versteende woud van Arizona is zeker
wel een der merkwaardigste natuurwonderen
der aarde. Volgens de meening der geleerden
was het acht tienduizend jaar geleden een
reusachtig bosch dat zich over vele honder
der vierkanten mijlen oppervlakte uitstrekte.
Onder den invloed van vulkanische uitbars
tingen en warme springbronnen is het hout
in den loop der jaren versteend en geheel
veranderd
De kiezel heeft onder den invloed der hitte
de stammen met een doorschijnende laag
bergkristal bedekt, zoodat zij met diamanten
bezaaid schijnen.
De boomen moeten bij hun afsterven een
hoogte van meer dan 60 M. gehad hebben,
daar zelfs de op den bodem liggende stam
men van 30 tot 45 M. lang zijn. Eigenaardig
is het dat de groote boomen hier en daar zóó
scherp afgebroken zijn, dat zij er als doorge
zaagd uitzien.
Hoewel door leeken en deskundigen in den
loop der jaren veel soliade aan dit merk
waardig nutuurwoud is toegebracht, blijft hel
nog steeds een ziens waardigheid van den eer
ste© rang.
Slimheid van een valk.
Een Perzisch vorst was op de jacht met
zijn geliefden valk op den arm. Plotselir._
schooi hem een reebok voorbij; hij zet dc;
vogel cup den grond en jaagt het wild nc
Eindelijk komt hij vermoeid en uitgeput a.
een rots, waaruit water druppelt. Hij nee;
een kroes uit zijn weitasch en vangt de drup
pels op, tot de beker vol is. De koning wild
het water opdrinken, toen de valk, die z.ju
meester gevolgd was, met zijn vleugels der
beker omgooide. Toen dit voor deu tweeden
keer weer gebeurde, besloot de vorst een zij
ner bcdiienden naar den oorsprong der bron
te zenden om zijn beker daar te vullen. De
dienaar kwam met een leegen beker terug en
vertelde, dal hij in het water een doode slang
gevonden had, waardoor het water vergiftigd
was.
De vorst was diep ontroerd door de groote
aanhankelijkheid en slimheid van zijn valk
A/Ie dogen uit rijden.
Maar nu ben ik off eer ln stad,
zonder ezelwagen *-*
tóch ga ik nog rijden, hoor»
rijden alle dagen;
met mijn poppen Truus en Li
we genieten aUe drlftj
Van 'den zomer aan het strand
had 'k een ezelwagen;
tochten maakte ik er mee,
tochten, alle dagen,
met mijn poppen Truus en Li
.we genoten alle drie!
Hoe 't kan op een bovenhuis,
moet je maar eens gissen;
maar, als je naar 't plaatje kijkt,
kan je 't toch niet missen,
want daar zie j' ons alle drie:
mtfn persoontje, Truus en Lil
Her.m.« 63*-