(Hooi3 de <Deü$d. Het Klaverblad. fJaair het Engelsch van L. E. Tiddértïan. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK II. Arme Kittyl Jenny Henderson stond buiten op Licsbeth te wachten. „We gaan denzelfden kant uit," zei ze gullen we samen gaan?" Liesbeth vond dit heerlijk. Gezellig babbe lend liep het tweetal naar huis. Jenny vertel de van de verschillende meisjes uit de klas. 1 „Wie is het meisje met die bruine jurk en 'stoppen aan haar beide ellebogen?' vroeg liesbeth. „Dat is Kaatje Danvcrs," antwoordde Jenny. „Ziet zij er niet schunnig uit?" Zij schudde haar krullen naar achter en Liesbeth wilde juist zeggen, dat zij Kaatje foo'n leelijken naam vond, toen poes miauw de en haar opmerkzaamheid afleidde. „Misschien," zei Jenny, „stikt ze. We moch ten wel eens naar haar kijken." Zij maakten het touw, dat om het mandje «at, los en keken, of er soms iets aan haper de. Zij zagen, <dat poes alleen uit verveling over haar nauw verblijf miauwde en besloten zoo vlug mogelijk naar huis te loopen. Kitty hield haar kopje op en Liesbeth en Jenny drukten er beiden een kusje op. Toen deden zij het mandje weer voorzichtig dicht. Toen zij door het kamperfoelielaantje lie pen, zagen ze heel hoog langs een haag mooie bloemen groeien. Natuurlijk wilden zij er graag van plukken. Jenny had een paraplu met een haak en droeg ook een stapeltje boe ien. Deze legde zij op den grond en zij trok met haar paraplu voorzichtig een paar tak ken kamperfoelie omlaag, zoodat zij erbij konden. Na dit oponthoud wilden de kinderen weer verder gaan, maar toen Liesbeth haar mandje opnam, voelde zij, dat het veel lichter was geworden en riep zij ontsteld uit: „O, kijk eens!" Het touw zat niet meer om het mandje. Zij hadden het er niet stevig genoeg omheen ge bonden en Kitty's worstelingen hadden het losgemaakt. Dat was maar een kleinigheid, maar het was geen kleinigheid tot de ontdek king te komen, dat Kitly ontsnapt was! De twee kleine meisjes waren wanhopend. Zij liepen een heel eind terug, keken onder hagen en in slooten, doch konden nergens een spoor van de lieve Kitty ontdekken. Toen het eindelijk al heel laat geworden was, holde Liesbeth naar huis en vertelde zij de treurige geschiedenis aan haar moeder. Het was heel moeilijk om haar te begrijpen, want haar verhaal bestond uit onsamenhangende woor den, die door snikken onderbroken werden. Eindelijk echter begreep mevrouw Jones, wat er gebeurd was Zij was niet boos op haar dochtertje. Juf frouw Armitagc had haar reeds aan het ver stand gebracht, dat zij verkeerd gedaan had. Bovendien had mevrouw Jones erg medelijden met het arme kind, want hongerig en dorstig als zij was. kon zij door haar heftig snikken niets naar binnen krijgen. Zij zei maar steeds: „Misschien h-heeft K-Kitty ook h-honger!" Dick kwam nu naar haar toe. „Dat geloof ik niet," zei hij. „Kitty is zoo'n snoezig poesje, dat iedereen haar dadelijk wat te eten zal geven. En we zullen haar natuurlijk gaan zoeken." „Hoe kan dat, als jij den geheelen dag op school bent en ik ook?" Maar Dick liet zich niet zoo spoedig uit het veld slaan. „Ik zal Moeder wagen, of we Zaterdagmid dag Kiltjr mogen gaan zoeken. En ik geloof .vast, dal we haar zullen vinden." Dick was zóó vol hoop. dat Liesbeth met Snikken ophield, haar tranen afveegde en nog wat at. Na tafel speelde zij zelfs met de broer tjes. Deze waren alle drie heel lief voor haar, want zij zagen niet graag, dat hun zusje ver driet had. Toen zij dien avond naar bed ging, voegde zij een nieuwen zin aan haar gebedje toe en vroeg zij God, of Hij haar wilde helpen haar poesje te vinden. Daarna viel zij in een rusti- gen slaap. Den volgenden morgen ging zij weer naar school en daar hoorde en zag zij zóó veel nieuws dat zij geen tijd had aan haar groot verdriet te denken. En toen zij tusschen den middag met dc andere meisjes naar buiten ging om te spelen, gebeurde er iets, dat haar gedachten geheel afleidde. Alle kinderen waren druk aan het spelen, loen zij op eens een meisje zag. dat heelemaal lllcen stond. Zij was iets grooter dan zij zelve in zag er heel bedroefd uit, terwijl zij tegen ten muur geleund stond en naar de anderen keek. Zij droeg een verstelde jurk en een hoed. die eenmaal wit geweest, maar door de zon heele maal bruin geworden was en waarvan het .lint verschoten was. „"Waarom speelt dat meisje niet mee?" roeg Liesbeth. „Omdat we liever zonder haar spelen," zei *en groot meisje. „Waarom?" „Ze ziet er altijd zoo schunnig uit," ant* Woordde hetzelfde meisje. Liesbeth maakte haar hand los uit die van baar buurvrouw en zei: „Ik vind jullie allemaal erg flauwP- „Dat kan ons niets schelen, kind!" „Je bent heel onaardig, dat zal Moeder ook Vinden." „Jij hoeft ons de les niet te lezen hoor!" Het groote meisje keek Liesbeth boos aan en deze wierp haar leelijke blikken toe. Ik wilde wel, dat ik zeggen kon, dat het gekibbel hiermee uit was. Maar de waarheid gebiedt mij te vertellen, dat jongejuffrouw Liesbeth 4ones haar tong uitstak, hoewel zij natuurlijk best wist, dat dit heel ongemanierd is. Zij Werd erg boos en dan doe je soms wel eens "Vlingen, die heel leelijk zijn. Het groote meisje jgal haar nu een klap, maar in plaats naar het meisje, dat tegen den muur stond en heel bleek was. Zij zag er werkelijk heel be droefd uit. Welk kind kan zich ook gelukkig voelen, als bet moet toekijken, wanneer alle anderen vroolijk aan het spelen zijn? Zij glimlachte, toen Liesbeth naderbij kwam en voelde, dat zij een vriendinnetje gevonden had. Zij had een vriendelijk hartje en stak haar beide handen uit. Maar toen Liesbeth zei: „Jij heel Kaatje Danvers, is niet?" en alle meisjes lachten, antwoordde het kind boos: „Als je me zoo noemt, hoef je je niet met mij te bemoeien. „Maar hoe heet je dan?" vroeg Liesbeth verbaasd. „Jenny Henderson zei, dat je Kaatje Danvers heette. Ik heb het haar gevraagd." „Jenny Henderson is een spook, ze zijn alle maal spoken!" riep het kind snikkende uit. ,Jij ook!" En zij draaide zich nog harder snikken de om. Liesbèth sprak nu vriendelijk over den schouder van het ongelukkige kind heen. „Ik wist niet, dat het een bijnaam was. Ik wist het heusch niet," zei zij. „Waarom noe men ze je Kaatje Danvers?" „Omdat ik versleten jurken draag." „Hoe heet je dan eigenlijk?" „Cathrienlje." „Dan zal ik je altijd Cathrientje noemen. Dat beloof ik je." Geen antwoord. Liesbeth waagde het haar arm om Cathrien tje's middel te slaan; zij werd niet afgeweerd. Toen volgde er een kus op het bleeke, be traande gezichtje en -de nieuwe vriendinne tjes wandelden samen gearmd weg, terwijl de anderen ophielden met spelen en hun een en ander nariepen. „Nare kinderen!" riep Liesbeth terug. ,,'t Kan me niets schelen, wat jullie roepen!" Cathrientje keek haar vol bewondering aan, want zij vond dit heel dapper. „Laten we hier heen gaan," zei Liesbeth. II c r was een schuur, waar tennisrackets, ballen en dergelijke zaken werden opgebor gen. De beide meisjes gingen er in en zaten weldra op een kist. Cathrientje's oude jurk zag er nóg ouder uit naast de mooie blauwe van haar nieuw vriendinnetje. Cathrientje wilde nu wel praten. „Ik wou. dat Moeder me nooit naar deze school gestuurd had," zei zij; ,,'t is er zoo vreeselijk!" „Hou je dan niet van juffrouw Armilage?" „Jawel." „Zijn de lessen te moeilijk?" „Nee." „Is het dan alleen, omdat ze je zoo noe men?" „Ja en omdat ze niet met me willen spelen." „Ik wil wel met je spelen, hoor!" „Moeder kan het toch niet helpen, dat ik geen mooie jurken heb," ging het kind voort. „Zij heeft geen geld om ze te koopen. Vader is altijd ziek en heeft veel geld verloren. Ziek zijn kost heel veel, zie je, de dokter en heel veel dingen, die Moeder koopen moet." „Ja," antwoordde Liesbeth. „Waarom vertel je het niet aan juffrouw Armitage?" vroeg zij even later. „Dan zouden ze mij nog veel meer plagen en mij een klikspaan noemen. Het zijn allemaal spoken, ze roepen me zelfs op straat na." Nu Cathrientje eenmaal haar hartje ge opend had, stortte zij dit geheel voor haar nieuw vriendinnetje uit. Zij had heel wat grieven tegen haar medescholieren en Lies beth luisterde aandachtig toe. Toen de bel luidde en zij allen naar binnen gingen, begreep juffrouw Armitage niet, waar om Liesbeth zoo boos keek. „Kun je geen vriendelijker gezichtje zetten?" vroeg zij. „Nee, heusch niet, juffrouw." En ze keek de andere meisjes nog boozer aan. Jenny Henderson wilde weer met Liesbeth naar huis gaan, maar deze zei flink: „Ik ga met Cathrientje Danvers ^.aar huis; als je wilt, mag je wel meegaan." „Dank je wel," antwoordde Jetnv y,Tk loop niet met een vogelverschrikker." „Cathrientje is geen vogelverschrikker. Zij ziet er veel aardiger uit dan jij. Jij hebt een wipneus en dat heeft Cathrientje niet eens." De twee nieuwe vriendinnetjes liepen gearmd naar huis. Natuurlijk had Liesbeth haar moeder heel wat te vertellen toen zij thuis kwam en mevrouw Jones luisterde aan dachtig toe. „Je moet niet overdrijven, lieve kind." zei zij. „Daarmee bereik je niets. Je moet wel lief tegen je nieuwe vriendinnetje zijn, maar daar om hoef je nog niet onvriendelijk tegen de andere meisjes te zijn." „Maar zij doen zoo akelig tegen Cathrientje. Moeder." „Zeker, maar op die manier maak je de zaak niet beter. Als je hun wilt leeren vrien delijk te zijn, moet je zelf het voorbeeld geven." „Moeder," zei Bob nu, „zou het niet veel beter zijn. het uit te vechten? Dat doen ze bij ons op school altijd. Dat is veel gemakkelij ker dan er over te praten, omdat ze dan net doen alsof ze het niet hooren en als je vecht, moeten ze het wel voelen. Dat zal bij meisjes toch wel net eender zijn als bij jongens 1" Iedereen lachte en hoewel Dick en Jo het zoo gek nog niet vonden, zei Jo: „Ja, bij meis jes is dat wel iets anders dan bij jongens. Ze weten heelemaal niet. hoe ze vechten moeten. Ze trekken elkaar altijd aan het haar en dat is natuurlijk valsch." „Nee," zei mevrouw Jones, „zachtheid overwint alles. Zeg dat aan je vriendin netje en denk er zelf ook aan." Liesbeth deed den volgenden 'dag werkelijk haar best en juffrouw Armitage merkte op, dat zij weer vriendelijk keek. Na schooltijd ging zij weer met Cathrientje naar huis en deze vroeg, of zij even met haar mee naar binnen wilde gaan. Haar vriendinnetje deed dit. Het huisje was zoo klein, dat Liesbeth niet be greep. hoe de familie Danvers er in kon wonen. Mevrouw was heel vriendelijk tegen haar. Zij had een lieve stem en nam het kind bij de hand. „Ik zal je niet lang hier houden, lieve kind," zei zij. „maar ik zou graag willen, dat mijn majoor Danvers, die heel sukkelend was, op een rustbank lag. De man, die vroeger zoo dapper voor zijn vaderland gestreden had, moest nu bet grootste gedeelte van den dag liggen. Maar al was hij nóg zoo zwak, hij was toch een held gebleven, want hij kon zoo pret tig vertellen en allerlei grappen van vroeger ophalen en daartoe behoort heel wat mbed, als men zóó ziek is en zóóveel pijn heeft. „Zoo, beste meid," zei hij tegen Liesbeth', „ben jij nu het vriendinnetje van Cathrien tje? Ik ben blij, het eenige meisje van de ge heele school eens te zien, dat weet, wat liefde a. Ik heb je vader en moeder nog nooit ge zien, maar toch wreet ik iets van hen: Zij voe den hun kinderen goed op." Liesbeth kreeg een kleur en was wel wat verlegen, maar zij vond het tocfiT heerlijk, dat mijnheer Danvers dit zei. Vader en Moeder zijn de liefste menschen op de geheele wereld," zei zij, „en ze zien er ook heel lief uit. Mag ik hun portretten eens meebrengen? Dan kunt u het zelf zien." Mijnheer Danvers zei, dat hij dit heel pret tig zou vinden en babbelde nog wat met Lies beth. Maar toen zijn vrouw bang was, dat men thuis ongerust zou worden over het lange uit blijven van het kind, nam hij afscheid van haar. Hij richtte zich een weinig op en keek het kleine figuurtje glimlachend na. Toen Cathrientje en Liesbeth den volgenden dag samen speelden, begrepen zij niet, dat de andere meisjes al fluisterende elkaar aanstoot ten en haar aankeken. 's Middags pas werd het Licsbeth duidelijk. "Want toen zij en haar vriendinnetje de school kamer binnenkwamen vonden zij daar hoewel het nog vroeg was al de anderen reeds, terwijl juffrouw Armitage er nog niet was. Een groot meisje gaf het afgesproken teeken, waarop allen opstonden. „Dag juffrouw Kaatje!" zeiden zij, terwijl zij Cathrientje aankeken. Deze antwoordde niet. Toen kekeu zij Liesbeth aan en zeiden: „Dag juffrouw Lijs!" Licsbeth vergat op dat oogenblik heelemaal, wat haar moeder over zachtheid gezegd had, en zei driftig: Jullie zijn allemaal spoken en ik haat jul lie! Ik houd alleen van Cathrientje. Als ik een jongen was, zou ik met jullie vechten en je één voor één verslaan. Cathrientje's vader is officier en als hij beter wordt, hoop ik, dat hij jullie allemaal dood zal schieten!" (Wordt vervolgd.) i.. van te ©uilen, liep Licsbeth hard weg. Dit was eigen- lijk het verstandigste wat zij op dit oogenhlik man je eens zag." ;zu T^0n' v- - l Liestettl wel wat verlegen, maar zij liet» achter niet ver en einj* recelrecht alna toch 'de kleine zitkamer binnen. Een praatje over koffie. Duizenden jaren zijn er sedert het ontstaan der wereld verloopen, voor men iets van koffie wist of ook maar iels er van vermoed de. Toen bekroop wreidenden kameelen de lust om van de vruchten van den koffieboom te proeven en hiervan werden ze telkens heel vroolijk en dartel. Dit ontging hun herder niet en hij deelde deze opmerking aan zijn meester, een Mufti (Turksch opperpriester) mee en deze kwam op het denkbeeld om een aftreksel dier vruchten aan zijn monniken te geven, om hen bij het nachtelijk koor leven diger en frisscher te houden. Het middel wTerkle goed en hiermee was een begin ge maakt met het koffiedrinken, d^t ziicli spoe dig van land tot land over de geheele be schaafde wereld verspreidde. De oudste berichten over de koffie en haar gebruik bezitten we van een zekeren Prosper Alpimins. die in 1584 in Egypte was. Deze ver telt: „Ik heb in Egypte een boom gezien, die he<t zaad voortbrengt, waaruit de Egyptena- ren en Arabieren den meest algemeenen drank bereiden. Hij heet Coava. Dit zaad komt uit Gelukkig Arabic". Dus ruim drie honderd jaar geleden was het drinken van koffie in Egypte en Arabië in zwang. In hel jaar 1551 wTaren er reeds koffiehuizen in Constantinopel en in 1645 dronk men ook reeds in Italië koffie, in 1652 vond men te Londen een koffiehuis, in 1671 een te Marseille, in 1672 een te Parijs en in 1694 een te Leipzig. In dien tijd wTas echter het koffiedrinken nog een dure zaak. De Europeesche handel maakte zich spoe dig van de koffie meester. De Yenetiërs wa ren de eersten, die de koffie invoerden, dooh in den aanvang slechts als geneesmiddel. Dat was voor 't einde der 16e eeuw. De Amsterdamsche burgemeester Witsen maakte zich vooral door de verspreiding der koffie beroemd. Hij wist het bij de bestuur ders der Oost-Indische Compagnie c* arheen te brengen, dat er versche koffieplanten naar Java werden overgebracht. Van de boompjes, die daaruit voortkwamen, kreeg Witsen er een te Amsterdam. Dit werd zorgvuldig in de broeikas gekweek en men trok er weder vruchten en jonge boomen van. Van deze schonk Witsen er verscheidene aan Europee sche hoven. Het boompje, dat Lodewijk XIV in Frankrijk kreeg, droeg de meeste vruch ten 't werd In 1720 naar Martinique, een der kleine Antillen, overgebracht en in 1722 naar Cayenne, aan de oostelijke kust van Zuid- Amerika, zoodat in 1750 de Franschen reeds 18 millioen pond koffiebooncn naar Europa konden overbrengen. Nu wordt er op vele eilanden en op het vasteland der heete luchtstreek koffie geplant en de verschillende soorten onlleenen haar namen aan de streek, waar zij geplant zijn. Hoe wordt nu de koffie toebereid? Heel eenvoudig. Ec-rst wordt ze gebrand of geroos terd in een gesloten ijzeren trommel, niet te sterk en niet te zwak. zoodat zij precies goed bruin is. Vervolgens laat men haar bekoelen. Daarna wordt zij tot poeder gemalen, maar dikwijls ook ongemalen verkocht, daar velen haar bij voorkeur zelf malen. Het koffiezetten kan op twee manieren gebeuren. Men kan de koffie eenige minuten laten koken en haar dan wal laten staan, totdat het dik op den bodem ligt en het aftreksel klaar en helder is. Anderen gebruiken een zoogenaamde filtreer kan, waarbij het dik dan in den filter achter blijft. Maar niet overal zet en drinkt men de koffie als bij ons. De Turken drinken baar zonder melk en suiker, maar kruiden haar daarentegen met kruidnagelen en andere spe cerijen. Ook drinken ze daar uit heel kleine kopjes. Daarbij gaan zij als volgt te werk: ze doen eenige greepjes gemalen koffie in 't kopje, zoowel het kooksel als hef dik. De Aufthieren drinken hat aftreksel van bet gedroogde vleesch der vrucht cn noemen dit sultanskoffic. In Abyssinië mengt men de gemalen koffie met (boter, maakt er balletjes van cn peuzelt die op reis op. Ieder zijn meug, zei de boer. Wie t met de Turken eens is, drinke zwarte koffie met het zaksel: wie het met de Arabieren eens is, drinke sultanskoffiewie *t met de Abyssi- niërs eens is, de koffieballetjes; wie *t echter met ons eens is, drinke een kopje koffie met melk en suiker. Nu nog één mededeeling. De koffie groeit aan een boom, die amper 6 meter hoog wordt en welks bladeren evenals dfie van den lau rierboom altijd groen zijn. Zijn bloesems heb ben veel van die der jasmijnen en ruiken heel sterk. Zijn vruchten zien eruit als lange bruine kersen en hebben in het midden twee pitten, die met de vlakke zij tegen elkander liggen. Deze pitten zijn onze zoogenaamde koffie booncn. De plantkundigen noemen den boom coffeo arabica en daaruit is waar schijnlijk de naam van koffie ontstaan. Van alles wat. Een Arabische barbier. Evenals men in onze groote steden op straat zijn schoenen kan laten poetsen, zoo bestaat in Arabiê de gelegenheid zich op straat te la ten scheren! In het geheele Oosten ls het scheren sinds oude tijden een gebruik. iBij de Egyptenaren mocht alleen de adel een korten en Pharao een langeren baard dragen. In Assyrië schoor men zich ten tijde van Nebucadnezar ook reeds, doch men droeg er een prachtigen valschen baard! De Babyloniërs en Persen hadden hun eigen baard, dien zij uitnemend verzorgden. De Joden puntten den baard een weinig, zalfden hem, en verzorgden hem als kercteeken van den vrije en vrome; alleen zij die rouwden en gevangenen verwaarloosden ham baard, ja ruklen hem wél uit. De Grieken lieten hun baard geheel groeien. Pas in den lijd van Alexander 'den Groote en door hem kwamen zij er toe zich te scheren. De Romei nen bleven ongeschoren tot ongeveer 300 j. v. Chn Toen kwam de eerste barbier in Rome en sedert schoor men zich geregeld, behalve in tijden van rouw. Onder Hadrianus begon men echter woer algemeen een baard te dra gen. Bij de oude Germanen waren kort haar en het ontbreken van een baard de kenmer ken van de lijfeigenen. De Longobarden had den hun naam aan hun langen baard te dan ken-. In Rusland verbood Peter de Groote het dragen van een langen baard aan alle niet- boeren en voerde, toen dit niet hielp, een haardbelasting in. De meeste Russen waren evenwel zoozeer aan het bezit van hun baard gehecht, dat deze maatregel hen toch niet kon bewegen, er afstand van te doen. Bij het scheren op straat in Arabië gaat al les uiterst primitief toe. De klantt hurkt een voudig op den grond neer voor den barbier, die dus eveneens in knielende houding zijn werk moet verrichten. Een overdreven zin delijkheid wordt ten: opzichte van het gereed schap enz. niet in acht genomen De Chlneesohe muur. De Groote Muur ls de hooge wal, die als be scherming tegen de Toeranisdhe volkeren lanks de noordelijke grenzen van eigenlijk China werd opgetrokken, en gedeeltelijk uit ten daan, gedeeltelijk uit een hechten muur bestaat. Hij begint in de woestijn Gobi en loopt tweemaal over de rivier Hoang-ho, bet eerst bij Ning-hia. Daarna bestaat hij uit een aarden wal en vervolgens uit met metselwerk bekleede dijken op een grondslag van graniet. Op sommige plaatsen is hij dubbel, ja drie dubbel, zooals vooral in de nabijheid van Peking. Hij is 2450 KjM. lang en bevat stee- nen genoeg, om er een dunnen, niet zeer hoo- gen muur van te bouwen, die den geheelen aardbol tweemaal omspant. Hij is op de mees- Ie plaatsen 16.5 M. hoog en heeft van onderen een dikte van 8 M., van boven van 5 M. Met regelmatige tusschenruimten vindt men vier hoekige wachttorens, die zich ruim 12 M. bo ven den muur verheffen, en op de belangrijk ste punten waren vroeger de poorten van ijzer. Een talrijke bezetting vormde er toen een eigenaardige bevolking. Thans is demiutf doelloos geworden en valt in puin. Tot dèfr bouw hebben ongetwijfeld vele keizers mee gewerkt, naar t schijnt vooral keizer Tsiii: hoangti, die 210 jaar voor Chr. overleed. In. direct is de Chineesche muur oorzaak geweest van de volksverhuizing, omdat de Mongool- sehe scharen, toen zij hier het hoofd stieten' zich naar het Westen hebben gewend. Een Eiffeltoren van zakdoeken. Een paar bijzonderheden over den Eiffelto ren komen in de tegenwoordige tijdsomstan digheden zeker niet te onpa9. De Eiffeltorcn> in 1889 door den ingenieur A. G. Eiffel op het Champ de Mars te Parijs opgericht, is 300 M, hoog en weegt 9 millioen KjG. De lengte der zijden van het vierkant waarop lilj staat be draagt bijna 130 M. Het eerste platform, een vierkant met zijden van 65 M., ligt ruim 57 M. boog, het tweede, dat een zijde van 30 M. heeft, 115 M. Op een hoogte van 190 M. ver eenigen zich dc vier stijlen tot een enkelen, die op 276 M. heft derde platform draagt. Dit laatste bestaat uit een omgang, wiens zijden 15 M. zijn, rondom de vertrekken voor weten schappelijke doeleinden. Daaihoven bevindl zich de electrische zoeklichtwerper en daar boven op een hoogte van 300 M. een balkon, langs een wenteltrap te boreiken. Tot den top van den toren leiden 1792 treden; echter wordt de bestijging door liften vergemakke- lijkt. Het slingeren van den toren bij storm bedraagt niet meer dan 15 cM. De totale bouwkosten waren 6,5 millioen francs. Voor 1909 werd de toren geëxploiteerd door een naamlooze vennootschap, nu Is hij in het be zit van den Staat. Hij wordt gebruikt voor meteorologische waarnemingen en geeft een gezichtsveld over het omringende land mei een straal van 70 KAf. Belangrijke onderzoe kingen omtrent den weerstand der lucht en den druk van gassen zijn er gedaan, ook heeft men met een afzonderlijk toestel bliksemstra len van 10,000 voet waargenomen. Een versteend woud. Het versteende woud van Arizona is zeker wel een der merkwaardigste natuurwonderen der aarde. Volgens de meening der geleerden was het acht tienduizend jaar geleden een reusachtig bosch dat zich over vele honder der vierkanten mijlen oppervlakte uitstrekte. Onder den invloed van vulkanische uitbars tingen en warme springbronnen is het hout in den loop der jaren versteend en geheel veranderd De kiezel heeft onder den invloed der hitte de stammen met een doorschijnende laag bergkristal bedekt, zoodat zij met diamanten bezaaid schijnen. De boomen moeten bij hun afsterven een hoogte van meer dan 60 M. gehad hebben, daar zelfs de op den bodem liggende stam men van 30 tot 45 M. lang zijn. Eigenaardig is het dat de groote boomen hier en daar zóó scherp afgebroken zijn, dat zij er als doorge zaagd uitzien. Hoewel door leeken en deskundigen in den loop der jaren veel soliade aan dit merk waardig nutuurwoud is toegebracht, blijft hel nog steeds een ziens waardigheid van den eer ste© rang. Slimheid van een valk. Een Perzisch vorst was op de jacht met zijn geliefden valk op den arm. Plotselir._ schooi hem een reebok voorbij; hij zet dc; vogel cup den grond en jaagt het wild nc Eindelijk komt hij vermoeid en uitgeput a. een rots, waaruit water druppelt. Hij nee; een kroes uit zijn weitasch en vangt de drup pels op, tot de beker vol is. De koning wild het water opdrinken, toen de valk, die z.ju meester gevolgd was, met zijn vleugels der beker omgooide. Toen dit voor deu tweeden keer weer gebeurde, besloot de vorst een zij ner bcdiienden naar den oorsprong der bron te zenden om zijn beker daar te vullen. De dienaar kwam met een leegen beker terug en vertelde, dal hij in het water een doode slang gevonden had, waardoor het water vergiftigd was. De vorst was diep ontroerd door de groote aanhankelijkheid en slimheid van zijn valk A/Ie dogen uit rijden. Maar nu ben ik off eer ln stad, zonder ezelwagen *-* tóch ga ik nog rijden, hoor» rijden alle dagen; met mijn poppen Truus en Li we genieten aUe drlftj Van 'den zomer aan het strand had 'k een ezelwagen; tochten maakte ik er mee, tochten, alle dagen, met mijn poppen Truus en Li .we genoten alle drie! Hoe 't kan op een bovenhuis, moet je maar eens gissen; maar, als je naar 't plaatje kijkt, kan je 't toch niet missen, want daar zie j' ons alle drie: mtfn persoontje, Truus en Lil Her.m.« 63*-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 6