Qoot3 <fc dJeügd.
Het Klaverblad.
Naar het Engelsch van L. E. TID^EMAN.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK VI.
Het ongeluk.
Iedereen weet, dat er bij een huwelijk in
fden regel allerlei feestjes en pretjes zijn.
[Cathrientje en Liesbeth waren echter nog
fkinderen en hadden natuurlijk nog lang niet
^zooveel ondervinding als gioote raenschen,
«oodat zij er geen flauv, begrip van hadden,
wat voor heerlijks hen allemaal wachtte.
,Toen zij hoorden, dat zij juffrouw Armitage's
'bruidsmeisjes mochten zijn, waren zij in do
wolken van plezier.
„Juffrouw Arnütage is veel te oud om nog
■bruidsmeisjes te hobben. 't Is heelemaal on-
<inl" merkte Rosa Neville op.
„Dat is, omdat ze 't jouw niet gevraagd
heeft", antwoordde Liesbeth onvriendelijk.
Nauwelijks had zij dit gezegd, of zij had
er spijt van, doch zij kon haar woorden na
tuurlijk niet ongezegd maken.
,A1 had ze 't mij honderd maal gevraagd,
dan zou ik het toch niet gedaan hebben", zei
Bosa. Maar ik geloof, dat het ook hier weer
dc oude kwestie van de zure druiven was-
Het huwelijk had plaats in het begin van
September en het geheele dorp had dien dag
vrij.
„Als je iets doet, moet je het goed doen",
zei de generaal. „Dit is de gelukkigste dag in
mijn leven en daarvan wil ik anderen ook la
ten genieten.''
In een groote schuur richtte hij een maal
tijd aan voor alle dorpelingen. Ook de kinde
ren werden niet vergom, dr.?r gedraal Corn-
wallis een gioot kindervriend was.
We gaan allemaal naar een buitenpartij in
Halfweg", vertelde Cathrientje al een maand
te voren aan Liesbeth
..Heerlijkrieo deze uil.
„Jn, daar zijn schommels en wippen en
zweefmolens en w? we. den er ook getrak
teerd. De heelo school wordt uitgenoodigd en
Moeder is de gastvrouw. Praat er nog maar
niel met de anderen over."
„Jullie tweeën fluisteren altijd", zei Rosa
Neville.
„Geheimen", antwoordden de vriendinne
tjes.
„Kinderpraat", zei Rosa. „Jullie zijn nog
net een paar kleine kinderen
Eindelijk brak dan toch de derde September
aan. Het was een prachtige dag: de zon
scheen helder en dc lucht was mooi blauw.
Generaal Cornwallis en zijn bruid zagen er
zóó gelukl-'g uit. dat Cathrientje en Liesbeth
wel wilden, dat zij ook al zoo ver wa
ren. Ook waren de kinderen niet bedroefd,
toen het gelukkigs paar wegreed. Zij zouden
hun huwelijksreis naar Parijs maken en daar
na hun intrek op Builenlust nemen.
Om vijf uur gingen de kinderen een eenvou
diger jurk aantrekken. Fr -wachtte h <n nog
hel feest in Halfweg, wear Jo, Bob en Dick
ook bij verzocht waren. Zij hielden allemaal
veel an Cathrientje en beschouwden haar als
hun iwee.de zusje.
Majoor Danvers was ook van de partij en
zat in een rolstoel. Dit was op zich zelf al een
heel feest, want het bewees, hoeveel sterker
de majoor in den laatsten tijd was geworden.
Hij zag er dan ook al veel beter uit.
„Ik voel me als een kind, dat op een buiten
partij is", zei hij glimlachend.
„O Vadertje, het is zoo heerlijk, dat u er
ook bij bent!" riep Cathrientje uit.
Mevrouw Danvers had tranen in haar
oogen. Niet dal zij bedroefd was, integendeel
zij was heel gelukkig. Doch soms komen de
tranen ook van geluk. Haar man was op den
rand van het graf geweest en juist vandaag
had de dokter gezegd, dat hij weer heelemaal
dc oude zou worden.
Dit was een heerlijk denkbeeld. Hij zelf had
nooit gedacht, dat hij nog beter kon worden.
Moedig en geduldig had hij het feit onder de
oogen gezien, dat hij van zijn vrouw en doch
tertje afscheid zou moeten nemen. Dit viel
hem dikwijls zwaar, want hij hield zielsveel
van deze twee. En nu zou hij weer sterk wor
den en nog jaren kunnen leven, ja misschien
een oude man worden 1
Hij was zóó gelukkig, dat hij er veel jonger
uitzag en zijn vrouw en dochtertje waren al
even gelukkig. Cathrientje babbelde over de
bruiloft, over de buitenpartij en allerlei an
dere prettige dingen, en toen het tijd was om
thee te gaan drinken, rolden Jo en Bob den
stoel naar de lange tafel, die keurig gedekt was
en er heel smakelijk uitzag. De kinderen de
den zich flink te goed en gingen daarna weer
zpeien.
Een troepje meisjes liep naar den schom
mel. Natuurlijk moest ieder haar beurt afwach
ten en Rosa Neville nam de leiding op zich
lij scheen werkelijk in een goed humeur te
zijn en ze vond het heerlijk den baas te kun
nen spelen.
Liesbeth en Cathrientje stonden eerst ge
duldig te wachten, maar op het laatst begon
hun dit te vervelen, want P.osa's vriendinnen
mochten veel langer schommelen dan de an
deren, die soms heel lang op een beurt moes
ten wachten.
„Dat is niet eerlijk!" zeiden de beide vrien
dinnetjes.
Even later begon Liesbeth weer. „Nu is Ca
thrientje aan de beurt", zei zij op beslisten
toon, want zij nam altijd de partij voor haar
vriendinnetje op.
„Zoo, vin-jij, dat Cathrienti° aan de beurt
is? Nee, eerst nog een ander."
Cathrientje keek teleurgesteld en beet zich
op de lippen om zich goed te houden. „Goed
Bosa. maar dan ik toch!''
Zij bleef zoo vriendelijk, dat Rcsa zich be
schaamd voelde. Zij gaf hnar gauw een beurt.
Misschien zou alles nog goed zijn afgeloo-
pen, als Liesbeth haar tong beter in bedwang
had gehouden. Zij was boos, dat Rosa zoo den
baas speelde en zei hoonend
„Natuurlijk krijgt het arme Cathrientje
maar een halve beurt
Nu was Rosa wcrkeFjk van plan geweest
Cathrientje extra lang te laten schommelen,
maar zoodra zij dit hoorde, kwamen haar
minder mooie gevoelens weer boven. Al heel
gauw zei ze dan ook:
„Kom er nu af, dan volgt Gladys Arm
strong."
Cathrientje had nog geen zin al weer dade
lijk uit te schommelen en bleef nog aanzetten,
hiertoe aangemoedigd door Liesbeth. „H^«
wat valsch", riep zij. „Ik bc:t pas .begonnen 1'
„Je hebt lang genoeg geschommeld I'-
„Niet waar!"
„Kom er dadelijk afl"
,.Nee
„Dat zullen we eens zienl"
Cathrientje zette opnieuw aan en schommel
de nog hooger. Rosa werd vuurrood van drift
cn greep het touw'. Deze beweging was zóó
onverwacht, da» hoe het precies gebeurde
wist eigenlijk niemand Cathrientje op den
grond Yiel. Haar doordringende gal joeg allen
kinderen schrik aan. Rosa 'l meest. Zij lag
onbewegelijk op het gras en had een bloe
dende wond aan het voorhoofd. Haar gezicht
was doodsbleek, haar oogen bleven gesloten.
"Zij sprak niet, hoewel Liesbeth over haar heen
boog en haar bij haar naam noemde. Alle an
deren stonden er als verslagen om heen.
„O. ze is dood!" jammerde Gladys Arm
strong. „Waarom heb je dat gedaan, Rosa?
liet kon mij heusch niet schelen, nog wat te
moeten wachten."
„Nee, ze is niet dood", stamelde Rosa.
Zij knielde bij Cathrientje neer. Liesbeth
had grooten lust" haar weg te duwen, maar
zij deed dit niet. omdat zij zag, dat haar oogen
vol tranen stonden.
„Ik wilde haar heusch met laten vallen",
fluisterde zij. ,,'t Spijt we zoo vreeselijk."
„Ja. ik geloof je wel", zei Liesbeth zacht.
Of Cntihrientje's gil door mevrouw Danvers
gehoord was, valt niet met zekerheid te zeg
gen, maar deze kwam in aller ijl aanloopeD
en schrikte niet weinig van hetgeen zij zag.
De kinderen spraken allen verward door el'
kaar; zij probeerden uit te leggen hoe het
gebeurd was en gaven allen Rosa de schuld
en omdat zij boos waren, maakten zij het er
voor haar niet heter op. Niemand luisterd*
echter, daar er wel wat anders te doen was
Calihrientje werd voorzichtig opgebeurd en
weggedragen, terwijl de andere meisjes allen
achterbleven. Niemand sprak tegen Rosa, die
e?n eindje van de anderen af stond en er diep
ongelukkig uitzag. De meisjes stonden in
groepjes tc praten. Gladvs Armstrong sloeg
haar arm om Liesbeth's middel, terwijl zij
wegwandelden.
Plotseling li?p Liesbeth hard weg.
„Het is niet eerlijk!" riep zij nog, terwijl
zii Gladys heel verbaasd achterliet.
Ze zou fiet misschien niet goed onder woor
den hebben kunnen brengen, maar toch voel
de zij, niettegenstaande zij nog jong was. het
heel goed Zij had een sterk ontwikkeld recht
vaardigheidsgevoel. Rosa werd harder veroor
deeld dan zij verdiende, dat wist ze zeker.
Ook kwam er een gevoel van medelijden bij.
Rosa was ongelukkig, Liesbeth had de tranen
in haar oogen gezien.
Zij ging weer naar den schommel. Haar
lippen trilden, toen zij de bloedvlekken op den
grond zag. Zij zocht Rosa. Plotseling ontdekte
zij haar; zij had zich naast een struik op den
grond geworpen en huilde, alsof haar hart zou
breken Bij het hooren van Liesbeth's voet
stappen keek zij op.
„Is zij dood?" vroeg zij met een verschrikt
gezicht.
Alleen het denkbeeld, dat haar vriendinnetje
zóó iets vreeselijks zou overkomen, deed Lies
beth huiveren. Zij had grooten lust bij Rosa
te gaan zitten huilen, doch zij begreep, dat dit
niet de manier was om haar te troosten en
zei vriendelijk:
„Natuurlijk niet. Ik denk, dat zij al weer
veel beter is en dat mevrouw Danvers de
wond verbonden heeft.''
Toen nam zij haar zakdoek en veegde Rosa's
oogen af. Maar het hielp al bitter weinig, want
telkens stroomden de tranen weer over haar
gezicht.
„Ik geloof zeker, dat zij dood isl Ik heb haar
vermoord!" jammerde Rosa.
Bij deze woorden sidderde Liesbeth.
Toch scheen het Rosa goed te doen, dat
Liesbeth den arm om haar middel hield en
plotseling zei ze:
„Ik durf niet naar het arme Kaatje gnan
vragen. Zou jij het willen doen? Ik zal hier
net zoo lang blijven wachten, totdat je terug
komt."
„Goed", zei Liesbeth.
„En en. Liesbeth, ik noemde haar daar
net bij ongeluk „Kaatje""
Het kleine ding knikte om te toonen, dat zij
bet begreep en liep hard weg.
Cathrientje was bij dokter Lorimer binnen
gedragen en verlegen belde Liesbeth daar aan.
Zij werd door den knecht regelrecht in de
spreekkamer gelaten. De dokter zat te schrij
ven. Liesbeth stond vlak bij hem, maar hij
scheen haar niet op te .merken. Zij kuchte,
doch de dokter was zóó verdiept in zijn werk,
dat hij daar niet eens op lette. Zij schoof met
haar voet over het karpet. „Stil, Fidel!" zei
hij tegen den hond, die naast hem lag te sla
pen. Hij ging nog altijd met schrijven voort.
Nu waagde Liesbeth hel. iels te zeggen.
„Hoe gaat het met Cathrientje?" vroeg zij.
Plotseling keek de dokter op.
„Liesbeth Jones, kleine Liesbeth Jones! "Wat
ben je groot geworden, kind!" zei hij, want
hi; kende elk kind in het dorp.
Toen nam hij haar op zijn knie. Zij herin
nerde zich, dat hij heel vriendelijk tegen haar
was geweest, toen zij de mazelen had. Zij
was nu niet verlegen meer en vertelde waar
om zij gekomen was. Dokter Lorimer zei, dat
haar vriendinnetje zich leelijk bezeerd had
en dat mj bang was. dat het geruimen tijd
zou duren, eer zij weer heelemaal hersteld
zou zijn.
Maar toen Liesbeth begon te schreien, zei
hij, dat hij zijn best zou doen haar zoo spoe
dig mogelijk weer beter te maken. Liesbeth
was hierdoor weer wat gerustgesteld, want
iedereen in het dorp zei, dat do!:ter Lorimer
heel knap was. Ze liep nu gauw terug naar
Rosa, die doodsbleek was, onmiddellijk op
sprong en uitriep: „O, ik weet het alt Ca-
thientje is doodl"
Liesbeth schudde haar hoofdje.
„Nee. heusch niet," zei zij..luister maar,
wat dokter Lorimer gezegd heeft."
Maar Rosa bleef heel bcdreofd. want het
was haar zoo angstig te moede.
„Het is heelemaal mijn schuld 1" herhaalde
zij steeds al snikkende.
Liesbeth wilde haar zoo gaarne troosten,
maar het was Rosa's schuld. Dat kon. zij
niet ontkennen. (Wordt vervolgd).
Het beestenhui*.
Het was winter. De sneeuw lag wel een
voet hoog op de straten en toen het begon
te dooien, haalden de jongens van de dag
school van mijnheer "Willems hun hart op aan
't sneeuwballen gooien, t Geloof, dat hun vin
ders nog tintelen, als rij er aan denken.
Zoodra de school uitging, liepen allen de
hangen natuurlijk uitgezonderd naar een
naburig plein. Daar verdeelden zij zich in
twee kampen en dan regende het sneeuwbal,
len van weerskanten. De mecsten waren wel
mis, docih dat deed er niet toe. Ze gooiden
meer uit plezier dan om elkaar te raken.
Toen zij op een middag naar school gingen,
waren zij al gooiende doorgeloopen en zoo
doende de huizen meer genaderde Ze dach
ten er niet aan, dlat de glasruiten gevaar
liepen, toen zij plotseling er aan herinnerd
werden door een rinkelend geluid en er glas-
sdherven op de sitoep van een groot huis
vielen.
De pret was in eens uit Wie het gedaan
had, wist niemand behalve de schuldige,
maar die was moeilijk uit te vinden. De jon
gens hepen allen op een draf weg, doch vóór
zij den hoek hadden omgeslagen, verscheen
de eigenaar van het huis op de stoep en riep:
-ik ken jullie wel, hengels! "Wacht maar".
Dc jongens brachten een onrustigen mid
dag op school door. Zij, die het plein over
moesten, hadden al besloten voortaan een
anderen weg te nemen en de anderen zouden
rich wel wachten in de eerste weken het huis
voorbij te loopen.
Maar hoe groot was hun schrik, toen de
hoofdonderwijzer op een ongewoon uur bin
nenkwam en hun zed, dat mijnheer Meerman,
de eigenaar van het mooie huis, bij hem was
gjekomen om zich over de jongens te bekla
gen en dat hij er op stond, dat de jongens
vergiffenis kwamen vragen.
Zij zouden echter liever de gebroken ruit,
ja, zelfs drie gebroken ruiten betaald heb
ben dan naar mijnheer Meerman te gaan.
want ze waren bang, niet voor mijnheer, maar
voor zijn huis. Het praatje liep namelijk, dat
het vol wilde dieren was. Verscheiden jon
gens hadden met eigen oogen gezien, dat er
eens een tijger voor het raam stond.
Niet lang gel-eden was er nog een aap ont
vlucht en de oude heer had altijd een gewel
dig grooten hond bij zich. Zijn huis werd dan
ook door de jongens het „beeslenhuis'' ge
noemd.
De verfhalen van al de dieren, welke in huis
waren, werden bevestigd door een nichtje
van mijnheer Meerman, die vertelde, dat er
op een nacht, toen ze bij haar oom logeerde,
beren en krokodillen op haar kamer waren
gekomen.
Ge kunt dus begrijpen, hoe de jongens er
tegen opzagen, in dat huis van mijnheer Meer
man te komen, daar zij al huiverden, als zij
er voorbij gingen. Maar het moest.
„Alle jongens behoeven niet te gaan", zei
de onderwijzer; „als er twee gaan is het ge
noeg".
Dat was nog erger, want met hun allen
zouden ze nog wat durven, maar twee!
„En wie moeten die twee rijn, mijnheer?"
vroeg Jan van Dijk. Jan was de schuldige,
h ij 'had de ruit nebroken.
De onderwijzer scheen dit te begrijpen,
want hij antwoordde: „"Wel, in de eerste
plaats jij zelf en dan.hij keek de klas
eens rond, „Frans Hamer''.
Hoe popelden hun harten, toen zij bij mijn
heer Meerman op dc stoep stonden 1 Eindelijk
hadden zij den moed om aan de zware schel
te trekken en zij schrikten reeds van den
kHanik, zoo hol en luid galmde het door den
voorgang.
Een knecht liet hen binnen en zij keken
al achter hem, of hij door geen krokodil werd
gevolgd.
„Mijnheer zal dadelijk bij u komen", zei de
knecht, en hij liet Jan en Frans in een zij
kamer.
Zij waren er echter bijna even spoedig weer
udfc, want aan de achterzijde der kamer was
een glazen wand en daar achter zagen zij
allerlei wilde dieren en geraamten 1 Frans
waadde het evenwel n-og eens om den hoek
te kijken, en toen hij zag, dat alle wilde die
ren onbewegelijk bleven staan, wenkte hij Jan
ook om maar weer binnen te komen. De die
ren waren, opgezet.
De jongens lachten nog om hun schrik, toen
er op eens een luid gebrul in de gang klonk.
Nu was er toch werkelijk een wild dier in
aantocht, «dachten zij, bange jongens, die zij
waren! Was mijnheer Meerman, die wat
hard zijn neus snoot in de gang en nu bin
nenkwam.
Jan van Dijk zei, dat het hem speet, dat hij
de ruit had ingegooid, maar dat het natuur
lijk heelemaal een ongeluk was geweest.
„Och, jongens", zei mijnheer Meerman, „dat
neem ik ook zoo kwalijk niet. Een ongeluk
is licht gebeurd, vooral als jongens sneeuw
ballen gooien. Maar toen je mijn ruit gebro
ken hadt, moest je niet weggeloopen zijn;
daar heb je verkeerd aan gedaan en om je
dat te zeggen, liét ik je bij mij komen. Pas in
bet vervolg beter op, maar a 1 s je een onge
luk houdt, kom er dan tenminste rond voor
uit".
Dat liep beter af, dan Jan en Frans ge
dacht ha-dlden. Zc beloofden in het vervolg
voorzichtiger te zijn en maakten zich gereed
om weg te komen, maar met zoo n haast, dal
mijn-heer Meerman vroeg: „Hoe is hel, jon
gens, 't lijkt wel, of jullie bang zijn?"
„Wel een beetje, mijnheer", antwoordde
Jan.
„En waarom?''
„Om de wilde beesten, die bij u in huis
zijn".
Mijnheer Meerman begon 'hard te lachen.
Wilde beesten! Meen je soms die opgezette
déór?"
„Nee, mijnheer, de levende, dien tijger,
dien wij voor het raam hebben gezien".
„Dat was ook een opgezette, die schoon
gemaakt iraoest worden".
„En dan de krokodillen en beren, die uw
nichtje uit bed hebben gejaagd?" vroeg Jan.
„Praatjes, jongen®, niets dan praatjes. Ik
zal jullie eens vertellen, wat er gebeurd is.
Mijn nichtje Dora logeerde een paar weken
bij mij. Ik kwam pas uit de Oost en mijn aap
was nog niet nijdig, zooals de menschen hein
langzamerhand gemaakt hebben door hem
te plagen. Doortje hield veel van het dier,
maar omdat zii wat te veel met hem ®olde en
ik bang was. dat bij haar uit speelschheid
bijten zou, verbood ik haar al te druk met
het d'ier te zijn Als ik er bij was, liet zij hem
ook ongemoeid, maar zij probeerde den aap
dikwijls alleen te hebben.
Met dat doel had zij hem op een avond in
haar kamer gesloten, doch dat had zij waar
schijnlijk vergeten, toen zij naar bed ging en
de aap lag in een hoekjs stil te slapen en ver
toonde zich dan ook niet. Toen Dora een
uurtje sliep, was de aap wakker geworden.
Hij had geprobeerd de kamer init te gaan,
maar de deur was dicht en daarop was het
dier van het eene meubel op het andere ge
sprongen en eindelijk bij Dioortje in bed. Hij
wilde haar wakker maken en trok aan haar
vlecht. Dora werd verschrikt wakker en
schreeuwde zóó hard, dat de meiden naar bo
ven snelden en ik mijn studeerkamer verliet.
De aap sprong dadelijk de deur uit, toen ik
die openmaakte en mijn nichtje vertelde nu,
dat er heren en krokodillen bij haar geweest
waren.
Ik kan me best begrijpen, dat ze die in haar
verschrikte verbeelding heeft gezien, maar
ik verzeker jullie jongens, dat er nooit van die
dieren in mijn huis zijn geweest. Het was al
leen de aap, die haar een verdienden schrik
had aangejaagd. Maar de vrees doet de men
schen soms rare dingen zien.
„Heb jullie lust om den aap eens te zien?"
vroeg mijnheer Meerman. En hij ging den
jongens al pratende voor naar den tuin, waar
het dier op een 'hoogen paal zat. Mijnheer
Meerman vertelde hun toen een menigte stre
ken van apen in het algemeen en van zijn
aap in het bijzonder.
Jan en Frans bleven wel een uur bij den
vriendelijken mijnheer Meerman. Er viel ook
zooveel te hooren en te bewonderen! Het
geleek er veel op een museum. Eindelijk na
men zij afschei'd, «doch niet, nadat zij beloofd
hadden eens spoedig terug te komen.
Toen zij den volgenden dag op school ver
telden, wat zij gezien en gehoord hadden,
speet het iedereen, dat hij ook niet was mee
gegaan. Maar wie had ook zulk een ontvangst
kunnen verwachten? Ik behoef zeker wel niet
te vertellen, dat er bij mijnheer Meerman
nlooit meer een ruit werd ingegooid cn dat er
van dlien tijd af niemand meer bang was voor
het „beeslenhuis".
Van alles wat.
Vraag.
Een boer had drie zoons. Hij gaf hun 17
schapen te verdeelen en wel zóó, dat de oud
ste de helft, de tweede het derde deel en de
jongste het negende deel zou krijgen. "Wie van
jullie zou kans zien de schapen te verdeelcn?
Een hevel.
Zet een vol glas water op tafel en een even
hoog leeg glas er naast. Rol nu een lapje lin
nen op als een kokertje, steek het in het volle
glas, zoodat het den bodem raakt, hang het
droge overschot van het linnen in het leege
fjlas en morgen is al het water daarin over-
geloopen.
De wijsheid door gierigheid
bedrogen.
Een gierigaard, diie liever geen hondenbe
lasting betaalde en het onderhoud van een
hond wel wilde uitsparen, kwam op het
denkbeeld, zelf te leeren blaffen, teneinde
de dierven op een afstand. te houden. Dat ging
best; dikwijls stond hij 's nachts op en blafte,
en daar er geen dieven waren of tenminste
niet op zijn huisje afkwamen, was hij heel
tevreden over zijn list.
Maar de ambtenaren van de belasting kwa
men op een nacht voorbij. Zij hoorden blaffen
en <ze wisten, dat de bewoner van dat huis
Een kijkje bij
Moeder Beer brengt eiken avond
zelf haar kinderen naar bed;
vader zit de krant te lezen
heeft zijn slaapmuts opgezet.
Kijk eens even in hun (huisje,
is 't geen aardig tafereel?
"ik zeg je: zulke leuke (beertjes
sis die drie, vind* je niet veell
geen h< ..d had aangegeven. Hij werd
kourd en daar Lij er liever niet voor wild*
uitkomen, dat hij zelf uit gierigheid de rol
van hond vervulde, betaalde hij de belasting
en de boete bovendien
-JS.
Moed van een heas.
Op een warmen namiddag in Juli waren
eenige arbeiders bezig een korenveld af te
maaien. Plotseling vonden zij ee-n haasje, dat
nog niet loopen kon. Eén van dc arbeiders
ging op den grond liggen om het diertje
nauwkeurig te bekijken. Hot was nog heel
klein en pas een paar weken oud. De maaier
nam het bij de lepels zoo heeten de ooren
van een haas en hield het in de hoogte, om
het op de achterpoolen te laten loopen.
Op hetzelfde oogewblik echter sprong do
moeder uit het n-og niet gemaaide koren,
waarheen zij waarschijnlijk voor de zeis was
gevlucht, op den man los. Zij wilde hem wel
iswaar niet bijten, maar uit zorg voor haar
jong stootte zij hem met den kop en toonde
zich heel angstig. Maar de bazenvrees was
nog grooler dan de moederliefde, want spoe
dig ijlde zij weer van den man weg en ver
borg zich in het koren.
De eigenaar van het veld had dit toneeltje
vanuit de verte gadegeslagen. Hij riep den
arbeider toe, dat hij het haasje" r.:,oest los
laten. Nauwelijks had de man dit gedaan,
of de moeder keerde terug, pakte het kleintje
met de tanden beet en ontsnapte er mee.
Het kaartspel.
We willen ons met den oorsprong van dit
uitsDanningsmiddel eens eenige oogenblikken
bezig houden.
Vroeger geloofde men algemeen, dat hel
kaartspel uitgevonden was in Frankrijk ten
behoeve van den öngelukkigen koning Karei
VI. wien daarmede, om zijn zwakke geestver
mogens. eenige verstrooiing en opbeuring be
zorgd werd.
Latere navorschingen hebben dit echter
tegengesproken en uitgemaakt, dal het kaart
spel in lang vervlogen eeuwen ontstaan is.
Men is er nu van overtuigd, dat het geenszins
voor den bedoelden waanzinnigen vorst was
uitgevonden, maar enk"! h°m tot afleiding in
zijn treurigen toestand moest dienen.
Het kaartspel wordt geacht een uitvinding
der Oosterlingen te zijii. De Arabieren of Sa-
racenen hebben het gebruik er van in Europa
verbreid. Ook de weg. dien het kaartspel bij
zijn invoering door Europa nam, toont aan,
dat het uit hel Oosten tot ons overgekomen
moet zijn. want in de landen, die verder oos
telijk liggen, heeft het vroeger bestaan dan in
de westelijke streken. Dc oudste geschiedkun
dige sporen van het gebruik der kaarten zijn
in Italië gevonden, daarna in Duilschland.
Frankrijk en Spanje. De eerste kaarten wer
den geschilderd. Later werd het drukken der
kaarten omtrent 1360 door de Duitschers uit
gevonden. Ze werden op stukjes hout gedrukt.
Deze uitvinding ging dus aan die der boek
drukkunst vooraf. Het Lansknechtsspel, dat
men voor het eerste Duilsche kaartspel houdt,
ls eveneens een Duitsche uitvinding. Van dit
spel bestond reeds in 1392, onder den verbas
terden naam van Lansquenet, een nabootsing
in Frankrijk, welke zich tot aan den tijd van
Molière en wellicht nog langer gehnrdhaald
heeft. Het eeiste zekere bewijs van kaartspe
len ln Frankrijk vindt men in 1351, cn de
reeds genoemde koning Karei VI heeft zich
op het laatst der 14de eeuw ln zijn zickelijken
toestand er mee vermaakt.
De oudste bekende getuigenis van het kaart
spel in Spanje is het verbod daarvan, dooi
den koning van Castilië, Johannes I, in 1387
uitgevaardigd, waaruit genoeg blijkt, dat het
aldaar destijds reeds zeer verbreid moet ge
weest zijn.
familie beer.
In de tobbe spelen, sparl'Iend
twee zoo vroolijk met elkaar
cn dc kleinste in zijn wiegje
is erg wijs voor pas twee jaar.
't Oud'renpaar heeft A»s wel reden
trotsch te zijn, is 't waar of niet?
nooit nog deden d'eze beertjes
■hun ook maar het minst verdriet I
HERMANN A