Qoot3 <fc dJeügd. Het Klaverblad. Naar het Engelsch van L. E. TID^EMAN. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK VI. Het ongeluk. Iedereen weet, dat er bij een huwelijk in fden regel allerlei feestjes en pretjes zijn. [Cathrientje en Liesbeth waren echter nog fkinderen en hadden natuurlijk nog lang niet ^zooveel ondervinding als gioote raenschen, «oodat zij er geen flauv, begrip van hadden, wat voor heerlijks hen allemaal wachtte. ,Toen zij hoorden, dat zij juffrouw Armitage's 'bruidsmeisjes mochten zijn, waren zij in do wolken van plezier. „Juffrouw Arnütage is veel te oud om nog ■bruidsmeisjes te hobben. 't Is heelemaal on- <inl" merkte Rosa Neville op. „Dat is, omdat ze 't jouw niet gevraagd heeft", antwoordde Liesbeth onvriendelijk. Nauwelijks had zij dit gezegd, of zij had er spijt van, doch zij kon haar woorden na tuurlijk niet ongezegd maken. ,A1 had ze 't mij honderd maal gevraagd, dan zou ik het toch niet gedaan hebben", zei Bosa. Maar ik geloof, dat het ook hier weer dc oude kwestie van de zure druiven was- Het huwelijk had plaats in het begin van September en het geheele dorp had dien dag vrij. „Als je iets doet, moet je het goed doen", zei de generaal. „Dit is de gelukkigste dag in mijn leven en daarvan wil ik anderen ook la ten genieten.'' In een groote schuur richtte hij een maal tijd aan voor alle dorpelingen. Ook de kinde ren werden niet vergom, dr.?r gedraal Corn- wallis een gioot kindervriend was. We gaan allemaal naar een buitenpartij in Halfweg", vertelde Cathrientje al een maand te voren aan Liesbeth ..Heerlijkrieo deze uil. „Jn, daar zijn schommels en wippen en zweefmolens en w? we. den er ook getrak teerd. De heelo school wordt uitgenoodigd en Moeder is de gastvrouw. Praat er nog maar niel met de anderen over." „Jullie tweeën fluisteren altijd", zei Rosa Neville. „Geheimen", antwoordden de vriendinne tjes. „Kinderpraat", zei Rosa. „Jullie zijn nog net een paar kleine kinderen Eindelijk brak dan toch de derde September aan. Het was een prachtige dag: de zon scheen helder en dc lucht was mooi blauw. Generaal Cornwallis en zijn bruid zagen er zóó gelukl-'g uit. dat Cathrientje en Liesbeth wel wilden, dat zij ook al zoo ver wa ren. Ook waren de kinderen niet bedroefd, toen het gelukkigs paar wegreed. Zij zouden hun huwelijksreis naar Parijs maken en daar na hun intrek op Builenlust nemen. Om vijf uur gingen de kinderen een eenvou diger jurk aantrekken. Fr -wachtte h <n nog hel feest in Halfweg, wear Jo, Bob en Dick ook bij verzocht waren. Zij hielden allemaal veel an Cathrientje en beschouwden haar als hun iwee.de zusje. Majoor Danvers was ook van de partij en zat in een rolstoel. Dit was op zich zelf al een heel feest, want het bewees, hoeveel sterker de majoor in den laatsten tijd was geworden. Hij zag er dan ook al veel beter uit. „Ik voel me als een kind, dat op een buiten partij is", zei hij glimlachend. „O Vadertje, het is zoo heerlijk, dat u er ook bij bent!" riep Cathrientje uit. Mevrouw Danvers had tranen in haar oogen. Niet dal zij bedroefd was, integendeel zij was heel gelukkig. Doch soms komen de tranen ook van geluk. Haar man was op den rand van het graf geweest en juist vandaag had de dokter gezegd, dat hij weer heelemaal dc oude zou worden. Dit was een heerlijk denkbeeld. Hij zelf had nooit gedacht, dat hij nog beter kon worden. Moedig en geduldig had hij het feit onder de oogen gezien, dat hij van zijn vrouw en doch tertje afscheid zou moeten nemen. Dit viel hem dikwijls zwaar, want hij hield zielsveel van deze twee. En nu zou hij weer sterk wor den en nog jaren kunnen leven, ja misschien een oude man worden 1 Hij was zóó gelukkig, dat hij er veel jonger uitzag en zijn vrouw en dochtertje waren al even gelukkig. Cathrientje babbelde over de bruiloft, over de buitenpartij en allerlei an dere prettige dingen, en toen het tijd was om thee te gaan drinken, rolden Jo en Bob den stoel naar de lange tafel, die keurig gedekt was en er heel smakelijk uitzag. De kinderen de den zich flink te goed en gingen daarna weer zpeien. Een troepje meisjes liep naar den schom mel. Natuurlijk moest ieder haar beurt afwach ten en Rosa Neville nam de leiding op zich lij scheen werkelijk in een goed humeur te zijn en ze vond het heerlijk den baas te kun nen spelen. Liesbeth en Cathrientje stonden eerst ge duldig te wachten, maar op het laatst begon hun dit te vervelen, want P.osa's vriendinnen mochten veel langer schommelen dan de an deren, die soms heel lang op een beurt moes ten wachten. „Dat is niet eerlijk!" zeiden de beide vrien dinnetjes. Even later begon Liesbeth weer. „Nu is Ca thrientje aan de beurt", zei zij op beslisten toon, want zij nam altijd de partij voor haar vriendinnetje op. „Zoo, vin-jij, dat Cathrienti° aan de beurt is? Nee, eerst nog een ander." Cathrientje keek teleurgesteld en beet zich op de lippen om zich goed te houden. „Goed Bosa. maar dan ik toch!'' Zij bleef zoo vriendelijk, dat Rcsa zich be schaamd voelde. Zij gaf hnar gauw een beurt. Misschien zou alles nog goed zijn afgeloo- pen, als Liesbeth haar tong beter in bedwang had gehouden. Zij was boos, dat Rosa zoo den baas speelde en zei hoonend „Natuurlijk krijgt het arme Cathrientje maar een halve beurt Nu was Rosa wcrkeFjk van plan geweest Cathrientje extra lang te laten schommelen, maar zoodra zij dit hoorde, kwamen haar minder mooie gevoelens weer boven. Al heel gauw zei ze dan ook: „Kom er nu af, dan volgt Gladys Arm strong." Cathrientje had nog geen zin al weer dade lijk uit te schommelen en bleef nog aanzetten, hiertoe aangemoedigd door Liesbeth. „H^« wat valsch", riep zij. „Ik bc:t pas .begonnen 1' „Je hebt lang genoeg geschommeld I'- „Niet waar!" „Kom er dadelijk afl" ,.Nee „Dat zullen we eens zienl" Cathrientje zette opnieuw aan en schommel de nog hooger. Rosa werd vuurrood van drift cn greep het touw'. Deze beweging was zóó onverwacht, da» hoe het precies gebeurde wist eigenlijk niemand Cathrientje op den grond Yiel. Haar doordringende gal joeg allen kinderen schrik aan. Rosa 'l meest. Zij lag onbewegelijk op het gras en had een bloe dende wond aan het voorhoofd. Haar gezicht was doodsbleek, haar oogen bleven gesloten. "Zij sprak niet, hoewel Liesbeth over haar heen boog en haar bij haar naam noemde. Alle an deren stonden er als verslagen om heen. „O. ze is dood!" jammerde Gladys Arm strong. „Waarom heb je dat gedaan, Rosa? liet kon mij heusch niet schelen, nog wat te moeten wachten." „Nee, ze is niet dood", stamelde Rosa. Zij knielde bij Cathrientje neer. Liesbeth had grooten lust" haar weg te duwen, maar zij deed dit niet. omdat zij zag, dat haar oogen vol tranen stonden. „Ik wilde haar heusch met laten vallen", fluisterde zij. ,,'t Spijt we zoo vreeselijk." „Ja. ik geloof je wel", zei Liesbeth zacht. Of Cntihrientje's gil door mevrouw Danvers gehoord was, valt niet met zekerheid te zeg gen, maar deze kwam in aller ijl aanloopeD en schrikte niet weinig van hetgeen zij zag. De kinderen spraken allen verward door el' kaar; zij probeerden uit te leggen hoe het gebeurd was en gaven allen Rosa de schuld en omdat zij boos waren, maakten zij het er voor haar niet heter op. Niemand luisterd* echter, daar er wel wat anders te doen was Calihrientje werd voorzichtig opgebeurd en weggedragen, terwijl de andere meisjes allen achterbleven. Niemand sprak tegen Rosa, die e?n eindje van de anderen af stond en er diep ongelukkig uitzag. De meisjes stonden in groepjes tc praten. Gladvs Armstrong sloeg haar arm om Liesbeth's middel, terwijl zij wegwandelden. Plotseling li?p Liesbeth hard weg. „Het is niet eerlijk!" riep zij nog, terwijl zii Gladys heel verbaasd achterliet. Ze zou fiet misschien niet goed onder woor den hebben kunnen brengen, maar toch voel de zij, niettegenstaande zij nog jong was. het heel goed Zij had een sterk ontwikkeld recht vaardigheidsgevoel. Rosa werd harder veroor deeld dan zij verdiende, dat wist ze zeker. Ook kwam er een gevoel van medelijden bij. Rosa was ongelukkig, Liesbeth had de tranen in haar oogen gezien. Zij ging weer naar den schommel. Haar lippen trilden, toen zij de bloedvlekken op den grond zag. Zij zocht Rosa. Plotseling ontdekte zij haar; zij had zich naast een struik op den grond geworpen en huilde, alsof haar hart zou breken Bij het hooren van Liesbeth's voet stappen keek zij op. „Is zij dood?" vroeg zij met een verschrikt gezicht. Alleen het denkbeeld, dat haar vriendinnetje zóó iets vreeselijks zou overkomen, deed Lies beth huiveren. Zij had grooten lust bij Rosa te gaan zitten huilen, doch zij begreep, dat dit niet de manier was om haar te troosten en zei vriendelijk: „Natuurlijk niet. Ik denk, dat zij al weer veel beter is en dat mevrouw Danvers de wond verbonden heeft.'' Toen nam zij haar zakdoek en veegde Rosa's oogen af. Maar het hielp al bitter weinig, want telkens stroomden de tranen weer over haar gezicht. „Ik geloof zeker, dat zij dood isl Ik heb haar vermoord!" jammerde Rosa. Bij deze woorden sidderde Liesbeth. Toch scheen het Rosa goed te doen, dat Liesbeth den arm om haar middel hield en plotseling zei ze: „Ik durf niet naar het arme Kaatje gnan vragen. Zou jij het willen doen? Ik zal hier net zoo lang blijven wachten, totdat je terug komt." „Goed", zei Liesbeth. „En en. Liesbeth, ik noemde haar daar net bij ongeluk „Kaatje"" Het kleine ding knikte om te toonen, dat zij bet begreep en liep hard weg. Cathrientje was bij dokter Lorimer binnen gedragen en verlegen belde Liesbeth daar aan. Zij werd door den knecht regelrecht in de spreekkamer gelaten. De dokter zat te schrij ven. Liesbeth stond vlak bij hem, maar hij scheen haar niet op te .merken. Zij kuchte, doch de dokter was zóó verdiept in zijn werk, dat hij daar niet eens op lette. Zij schoof met haar voet over het karpet. „Stil, Fidel!" zei hij tegen den hond, die naast hem lag te sla pen. Hij ging nog altijd met schrijven voort. Nu waagde Liesbeth hel. iels te zeggen. „Hoe gaat het met Cathrientje?" vroeg zij. Plotseling keek de dokter op. „Liesbeth Jones, kleine Liesbeth Jones! "Wat ben je groot geworden, kind!" zei hij, want hi; kende elk kind in het dorp. Toen nam hij haar op zijn knie. Zij herin nerde zich, dat hij heel vriendelijk tegen haar was geweest, toen zij de mazelen had. Zij was nu niet verlegen meer en vertelde waar om zij gekomen was. Dokter Lorimer zei, dat haar vriendinnetje zich leelijk bezeerd had en dat mj bang was. dat het geruimen tijd zou duren, eer zij weer heelemaal hersteld zou zijn. Maar toen Liesbeth begon te schreien, zei hij, dat hij zijn best zou doen haar zoo spoe dig mogelijk weer beter te maken. Liesbeth was hierdoor weer wat gerustgesteld, want iedereen in het dorp zei, dat do!:ter Lorimer heel knap was. Ze liep nu gauw terug naar Rosa, die doodsbleek was, onmiddellijk op sprong en uitriep: „O, ik weet het alt Ca- thientje is doodl" Liesbeth schudde haar hoofdje. „Nee. heusch niet," zei zij..luister maar, wat dokter Lorimer gezegd heeft." Maar Rosa bleef heel bcdreofd. want het was haar zoo angstig te moede. „Het is heelemaal mijn schuld 1" herhaalde zij steeds al snikkende. Liesbeth wilde haar zoo gaarne troosten, maar het was Rosa's schuld. Dat kon. zij niet ontkennen. (Wordt vervolgd). Het beestenhui*. Het was winter. De sneeuw lag wel een voet hoog op de straten en toen het begon te dooien, haalden de jongens van de dag school van mijnheer "Willems hun hart op aan 't sneeuwballen gooien, t Geloof, dat hun vin ders nog tintelen, als rij er aan denken. Zoodra de school uitging, liepen allen de hangen natuurlijk uitgezonderd naar een naburig plein. Daar verdeelden zij zich in twee kampen en dan regende het sneeuwbal, len van weerskanten. De mecsten waren wel mis, docih dat deed er niet toe. Ze gooiden meer uit plezier dan om elkaar te raken. Toen zij op een middag naar school gingen, waren zij al gooiende doorgeloopen en zoo doende de huizen meer genaderde Ze dach ten er niet aan, dlat de glasruiten gevaar liepen, toen zij plotseling er aan herinnerd werden door een rinkelend geluid en er glas- sdherven op de sitoep van een groot huis vielen. De pret was in eens uit Wie het gedaan had, wist niemand behalve de schuldige, maar die was moeilijk uit te vinden. De jon gens hepen allen op een draf weg, doch vóór zij den hoek hadden omgeslagen, verscheen de eigenaar van het huis op de stoep en riep: -ik ken jullie wel, hengels! "Wacht maar". Dc jongens brachten een onrustigen mid dag op school door. Zij, die het plein over moesten, hadden al besloten voortaan een anderen weg te nemen en de anderen zouden rich wel wachten in de eerste weken het huis voorbij te loopen. Maar hoe groot was hun schrik, toen de hoofdonderwijzer op een ongewoon uur bin nenkwam en hun zed, dat mijnheer Meerman, de eigenaar van het mooie huis, bij hem was gjekomen om zich over de jongens te bekla gen en dat hij er op stond, dat de jongens vergiffenis kwamen vragen. Zij zouden echter liever de gebroken ruit, ja, zelfs drie gebroken ruiten betaald heb ben dan naar mijnheer Meerman te gaan. want ze waren bang, niet voor mijnheer, maar voor zijn huis. Het praatje liep namelijk, dat het vol wilde dieren was. Verscheiden jon gens hadden met eigen oogen gezien, dat er eens een tijger voor het raam stond. Niet lang gel-eden was er nog een aap ont vlucht en de oude heer had altijd een gewel dig grooten hond bij zich. Zijn huis werd dan ook door de jongens het „beeslenhuis'' ge noemd. De verfhalen van al de dieren, welke in huis waren, werden bevestigd door een nichtje van mijnheer Meerman, die vertelde, dat er op een nacht, toen ze bij haar oom logeerde, beren en krokodillen op haar kamer waren gekomen. Ge kunt dus begrijpen, hoe de jongens er tegen opzagen, in dat huis van mijnheer Meer man te komen, daar zij al huiverden, als zij er voorbij gingen. Maar het moest. „Alle jongens behoeven niet te gaan", zei de onderwijzer; „als er twee gaan is het ge noeg". Dat was nog erger, want met hun allen zouden ze nog wat durven, maar twee! „En wie moeten die twee rijn, mijnheer?" vroeg Jan van Dijk. Jan was de schuldige, h ij 'had de ruit nebroken. De onderwijzer scheen dit te begrijpen, want hij antwoordde: „"Wel, in de eerste plaats jij zelf en dan.hij keek de klas eens rond, „Frans Hamer''. Hoe popelden hun harten, toen zij bij mijn heer Meerman op dc stoep stonden 1 Eindelijk hadden zij den moed om aan de zware schel te trekken en zij schrikten reeds van den kHanik, zoo hol en luid galmde het door den voorgang. Een knecht liet hen binnen en zij keken al achter hem, of hij door geen krokodil werd gevolgd. „Mijnheer zal dadelijk bij u komen", zei de knecht, en hij liet Jan en Frans in een zij kamer. Zij waren er echter bijna even spoedig weer udfc, want aan de achterzijde der kamer was een glazen wand en daar achter zagen zij allerlei wilde dieren en geraamten 1 Frans waadde het evenwel n-og eens om den hoek te kijken, en toen hij zag, dat alle wilde die ren onbewegelijk bleven staan, wenkte hij Jan ook om maar weer binnen te komen. De die ren waren, opgezet. De jongens lachten nog om hun schrik, toen er op eens een luid gebrul in de gang klonk. Nu was er toch werkelijk een wild dier in aantocht, «dachten zij, bange jongens, die zij waren! Was mijnheer Meerman, die wat hard zijn neus snoot in de gang en nu bin nenkwam. Jan van Dijk zei, dat het hem speet, dat hij de ruit had ingegooid, maar dat het natuur lijk heelemaal een ongeluk was geweest. „Och, jongens", zei mijnheer Meerman, „dat neem ik ook zoo kwalijk niet. Een ongeluk is licht gebeurd, vooral als jongens sneeuw ballen gooien. Maar toen je mijn ruit gebro ken hadt, moest je niet weggeloopen zijn; daar heb je verkeerd aan gedaan en om je dat te zeggen, liét ik je bij mij komen. Pas in bet vervolg beter op, maar a 1 s je een onge luk houdt, kom er dan tenminste rond voor uit". Dat liep beter af, dan Jan en Frans ge dacht ha-dlden. Zc beloofden in het vervolg voorzichtiger te zijn en maakten zich gereed om weg te komen, maar met zoo n haast, dal mijn-heer Meerman vroeg: „Hoe is hel, jon gens, 't lijkt wel, of jullie bang zijn?" „Wel een beetje, mijnheer", antwoordde Jan. „En waarom?'' „Om de wilde beesten, die bij u in huis zijn". Mijnheer Meerman begon 'hard te lachen. Wilde beesten! Meen je soms die opgezette déór?" „Nee, mijnheer, de levende, dien tijger, dien wij voor het raam hebben gezien". „Dat was ook een opgezette, die schoon gemaakt iraoest worden". „En dan de krokodillen en beren, die uw nichtje uit bed hebben gejaagd?" vroeg Jan. „Praatjes, jongen®, niets dan praatjes. Ik zal jullie eens vertellen, wat er gebeurd is. Mijn nichtje Dora logeerde een paar weken bij mij. Ik kwam pas uit de Oost en mijn aap was nog niet nijdig, zooals de menschen hein langzamerhand gemaakt hebben door hem te plagen. Doortje hield veel van het dier, maar omdat zii wat te veel met hem ®olde en ik bang was. dat bij haar uit speelschheid bijten zou, verbood ik haar al te druk met het d'ier te zijn Als ik er bij was, liet zij hem ook ongemoeid, maar zij probeerde den aap dikwijls alleen te hebben. Met dat doel had zij hem op een avond in haar kamer gesloten, doch dat had zij waar schijnlijk vergeten, toen zij naar bed ging en de aap lag in een hoekjs stil te slapen en ver toonde zich dan ook niet. Toen Dora een uurtje sliep, was de aap wakker geworden. Hij had geprobeerd de kamer init te gaan, maar de deur was dicht en daarop was het dier van het eene meubel op het andere ge sprongen en eindelijk bij Dioortje in bed. Hij wilde haar wakker maken en trok aan haar vlecht. Dora werd verschrikt wakker en schreeuwde zóó hard, dat de meiden naar bo ven snelden en ik mijn studeerkamer verliet. De aap sprong dadelijk de deur uit, toen ik die openmaakte en mijn nichtje vertelde nu, dat er heren en krokodillen bij haar geweest waren. Ik kan me best begrijpen, dat ze die in haar verschrikte verbeelding heeft gezien, maar ik verzeker jullie jongens, dat er nooit van die dieren in mijn huis zijn geweest. Het was al leen de aap, die haar een verdienden schrik had aangejaagd. Maar de vrees doet de men schen soms rare dingen zien. „Heb jullie lust om den aap eens te zien?" vroeg mijnheer Meerman. En hij ging den jongens al pratende voor naar den tuin, waar het dier op een 'hoogen paal zat. Mijnheer Meerman vertelde hun toen een menigte stre ken van apen in het algemeen en van zijn aap in het bijzonder. Jan en Frans bleven wel een uur bij den vriendelijken mijnheer Meerman. Er viel ook zooveel te hooren en te bewonderen! Het geleek er veel op een museum. Eindelijk na men zij afschei'd, «doch niet, nadat zij beloofd hadden eens spoedig terug te komen. Toen zij den volgenden dag op school ver telden, wat zij gezien en gehoord hadden, speet het iedereen, dat hij ook niet was mee gegaan. Maar wie had ook zulk een ontvangst kunnen verwachten? Ik behoef zeker wel niet te vertellen, dat er bij mijnheer Meerman nlooit meer een ruit werd ingegooid cn dat er van dlien tijd af niemand meer bang was voor het „beeslenhuis". Van alles wat. Vraag. Een boer had drie zoons. Hij gaf hun 17 schapen te verdeelen en wel zóó, dat de oud ste de helft, de tweede het derde deel en de jongste het negende deel zou krijgen. "Wie van jullie zou kans zien de schapen te verdeelcn? Een hevel. Zet een vol glas water op tafel en een even hoog leeg glas er naast. Rol nu een lapje lin nen op als een kokertje, steek het in het volle glas, zoodat het den bodem raakt, hang het droge overschot van het linnen in het leege fjlas en morgen is al het water daarin over- geloopen. De wijsheid door gierigheid bedrogen. Een gierigaard, diie liever geen hondenbe lasting betaalde en het onderhoud van een hond wel wilde uitsparen, kwam op het denkbeeld, zelf te leeren blaffen, teneinde de dierven op een afstand. te houden. Dat ging best; dikwijls stond hij 's nachts op en blafte, en daar er geen dieven waren of tenminste niet op zijn huisje afkwamen, was hij heel tevreden over zijn list. Maar de ambtenaren van de belasting kwa men op een nacht voorbij. Zij hoorden blaffen en <ze wisten, dat de bewoner van dat huis Een kijkje bij Moeder Beer brengt eiken avond zelf haar kinderen naar bed; vader zit de krant te lezen heeft zijn slaapmuts opgezet. Kijk eens even in hun (huisje, is 't geen aardig tafereel? "ik zeg je: zulke leuke (beertjes sis die drie, vind* je niet veell geen h< ..d had aangegeven. Hij werd kourd en daar Lij er liever niet voor wild* uitkomen, dat hij zelf uit gierigheid de rol van hond vervulde, betaalde hij de belasting en de boete bovendien -JS. Moed van een heas. Op een warmen namiddag in Juli waren eenige arbeiders bezig een korenveld af te maaien. Plotseling vonden zij ee-n haasje, dat nog niet loopen kon. Eén van dc arbeiders ging op den grond liggen om het diertje nauwkeurig te bekijken. Hot was nog heel klein en pas een paar weken oud. De maaier nam het bij de lepels zoo heeten de ooren van een haas en hield het in de hoogte, om het op de achterpoolen te laten loopen. Op hetzelfde oogewblik echter sprong do moeder uit het n-og niet gemaaide koren, waarheen zij waarschijnlijk voor de zeis was gevlucht, op den man los. Zij wilde hem wel iswaar niet bijten, maar uit zorg voor haar jong stootte zij hem met den kop en toonde zich heel angstig. Maar de bazenvrees was nog grooler dan de moederliefde, want spoe dig ijlde zij weer van den man weg en ver borg zich in het koren. De eigenaar van het veld had dit toneeltje vanuit de verte gadegeslagen. Hij riep den arbeider toe, dat hij het haasje" r.:,oest los laten. Nauwelijks had de man dit gedaan, of de moeder keerde terug, pakte het kleintje met de tanden beet en ontsnapte er mee. Het kaartspel. We willen ons met den oorsprong van dit uitsDanningsmiddel eens eenige oogenblikken bezig houden. Vroeger geloofde men algemeen, dat hel kaartspel uitgevonden was in Frankrijk ten behoeve van den öngelukkigen koning Karei VI. wien daarmede, om zijn zwakke geestver mogens. eenige verstrooiing en opbeuring be zorgd werd. Latere navorschingen hebben dit echter tegengesproken en uitgemaakt, dal het kaart spel in lang vervlogen eeuwen ontstaan is. Men is er nu van overtuigd, dat het geenszins voor den bedoelden waanzinnigen vorst was uitgevonden, maar enk"! h°m tot afleiding in zijn treurigen toestand moest dienen. Het kaartspel wordt geacht een uitvinding der Oosterlingen te zijii. De Arabieren of Sa- racenen hebben het gebruik er van in Europa verbreid. Ook de weg. dien het kaartspel bij zijn invoering door Europa nam, toont aan, dat het uit hel Oosten tot ons overgekomen moet zijn. want in de landen, die verder oos telijk liggen, heeft het vroeger bestaan dan in de westelijke streken. Dc oudste geschiedkun dige sporen van het gebruik der kaarten zijn in Italië gevonden, daarna in Duilschland. Frankrijk en Spanje. De eerste kaarten wer den geschilderd. Later werd het drukken der kaarten omtrent 1360 door de Duitschers uit gevonden. Ze werden op stukjes hout gedrukt. Deze uitvinding ging dus aan die der boek drukkunst vooraf. Het Lansknechtsspel, dat men voor het eerste Duilsche kaartspel houdt, ls eveneens een Duitsche uitvinding. Van dit spel bestond reeds in 1392, onder den verbas terden naam van Lansquenet, een nabootsing in Frankrijk, welke zich tot aan den tijd van Molière en wellicht nog langer gehnrdhaald heeft. Het eeiste zekere bewijs van kaartspe len ln Frankrijk vindt men in 1351, cn de reeds genoemde koning Karei VI heeft zich op het laatst der 14de eeuw ln zijn zickelijken toestand er mee vermaakt. De oudste bekende getuigenis van het kaart spel in Spanje is het verbod daarvan, dooi den koning van Castilië, Johannes I, in 1387 uitgevaardigd, waaruit genoeg blijkt, dat het aldaar destijds reeds zeer verbreid moet ge weest zijn. familie beer. In de tobbe spelen, sparl'Iend twee zoo vroolijk met elkaar cn dc kleinste in zijn wiegje is erg wijs voor pas twee jaar. 't Oud'renpaar heeft A»s wel reden trotsch te zijn, is 't waar of niet? nooit nog deden d'eze beertjes ■hun ook maar het minst verdriet I HERMANN A

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 6