(joor de Üeügd. T Het Klaverblad, Naar Het Engelsch van L. E. TIDDEMAN. Bewerkt door C. H- HOOFDSTUK VIII. Besluit. Dagen van angst en weken van geduldig waken gingen voorbij, terwijl moederlijke zorgen en de kundigheid van den dokter Ca- thrientje langzamerhand deden genezen. Ein delijk schenen haar hersenen lot rust te ko men en kwam de oude, vriendelijke uitdruk king weer in haar oogen terug, terwijl zij nu niet langer met een schrille stem onsamen hangende woorden sprak, maar slecnts fluis terde van zwakte. Haar eerste vraag was die welke haar moeder verwacht had. „Waar is Liesbelh?' vroeg zij. Na een tijdje, toen Cathrientje wat sterker werd, mocht Liesbelh bij haar komen. Deze herkende haar vriendinnetje bijna niet. zóó was zij veranderd Haar oogen le ken heel groot, haar gezicht was bleek en mager. Maar haar glimlach was die van het oude Cathrientje en de twee vriendinnetjes omhelsden elkaar innig. Wat waren ze blij en gelukkig' Hand in hand bleef Liesbelh naast het bed zitten. Cathrientje vroeg zóó veel, dat Liesbelh niet wist, waarop zij het eerst moest ant woorden. Zij vroeg: „Hoe is 't met Dick? Wat voor haar heeft je nieuwe pop?" enz. enz. Doch na een poosje praatten de kinde ken rustiger. Ze hadden een heel belangrijke zaak te be spreken, want over een week zou Cathrientje jarig zijn en dlit hield de vriendinnetjes be zig. Dokter Loriraer had gezegd, dat zij dien dag wel een paar kennissen op visite mocht hebben, als zij zich ten minste niet te veel op wond. Mevrouw Danvers had het ook goed gevonden en nu was het nog maar de vraag, wie er uilgcnoodigd zouden worden. „Om te beginnen, jij natuurlijk", zei Ca thrientje, „en dan verder Jo en Bob en Dick cn Oom Cornwaltis en juffrouw Armitage ik bedoel Tante Mary. Die heb ik allemaal zelf bedacht, maar Moeder zegt, dat ik nog iemand vergeten heb. Moeder wil niet zeggen wie Wee! vi hel?" „Ja", antwoordde Liesbcth. ik geloof wel, dal ik het weet. Ik denk, dat je moeder Rosa Neville bedoelt." Cathrientje lachte. „Onzin!" riep zij uit. „Moeder kan onmo gelijk Rosa bedoelen, want Rosa kan me niet oStstaan. Ze heeft me immers van den schom mel gegooid!" Hoewel Rosa tijdens Cathrientje's ziekte eiken middag bij bet patiëntje gezeten had, wist deze hier niets van, want zoodra haar geest weer helder was geworden en zij de omstanders begon te herkennen, had dokter Lorimer gezegd, dat zij in den eersten tijd alleen haar vader en moeder mocht zien, daar zij zich anders licht te veel zou opwin den en dit haar genezing natuurlijk zou te genhouden. Zoo kwam het. dal zij niet wist, hoe Rosa veranderd was en hoe verschillend deze nu over haar dacht. „Ik weet zeker, dat Rosa het heerlijk zou vinden, als zij op je verjaardag mocht ko men", hield Liesbelh vol. „Je zult er haar een groot plezier mee doen." Op dit oogenblik kwam mevrouw Danvers binnen- „Liesbelh zegt, dat u Rosa Neville bedoelt, Moeder", zei Cathrientje. „Maar ik vind het niets prettig. Rosa heeft een hekel aan me." „Ik geloof niet, dal ze n u nog een hekel aan je heeft, lieve kind. 't Is alleen maar de vraag, of jij haar vergeven hebt en weer goe de vrienden met haar wilt worden." Cathrientje dacht even na. „Ik geloof, dat ze mij niet met opzet van den schommel gegooid heefT en ik zou het aeerlijk vinden, weer goede vrienden met haar te worden. „Als zij weer naar je komt vragen ze doet dat eiken dag mag ze even bij je ko men. Ik geloof, dait jullie het samen best zult kunnen vinden." Den volgenden dag kwam Rosa. De kleine zieke stak haar beide handen als welkom uit en keerde haar haar gezichtje toe voor een kus „Ik zou graag willen, dat je op mijn ver jaardag kwam", zei Cathrientje met een zwak stemmetje en schitterende oogen. Rosa wist, dat zij haar niet mocht opwinden «1 deed erg haar best zich kalm te houden, maar Cathrientje was zóó veranderd, dat dit haar heel veel inspanning kostte. „O, da* meen je toch nietl" riep zij uit. „Je bedoelt toch niet, dat ik op je verjaarsvisite mag komen, terwijl ik zoo leelijk tegen je ge weest benl" „O. dat is al zoo lang geleden", antwoordde Cathrientje glimlachend. „Maar ik heb je toch van den schommel ge gooid 1° „Dat is ook al zoo lang geleden." Rosa keek Cathientje verbaasd aan- „Ik geloof", zei ze met een door tranen verstikte stem. „dat je mij vergeven hebt". Zij liet zich op den grond zakken en leun de met haar hoofd tegen de knieën van het patientje, dat zacht over haar blonde haar streek. Deze Üefkoozende aanraking verd niet afgebroken, toen Rosa haar berouw ln woor den uitdrukte. „Ik was bang, dat je sterven zon en nooit zou weten hoe vreeselijk het mij speet. De andere meisjes dachten, dal ik het met opzet gedaan had en ik was zoo bang, dat jij dat ook dacht. Maar je moeder gelooft me en Liesbeth ook." „En ik ook", riep Cathrientje vr .jk uit. „Geef me een zoen. Rosa. Hoe heerlijk, dat vrij nu vriendinnetjes zijn, wij drietjes: jij, ik en Liesbeth Jones Trek er je maar niets fan aan, wat de andere meisjes zeggen." „Dank je. Kaatje", zei de vroeger zoo trot" •chc Rosa nu nederig. Er kwam een kleur op Cathrientje's bleeke wangen en Rosa merkte, dat de verkeerde Baam haar bij ongeluk ontsnapt was. „Ik zal het nooit raeer zeggen, Cathrientje", «ei zij. „Nooit, nooit meer!" En zij hield woord. Eindelijk brak Cathrientje's verjaardag aan gereed om de gasten te ontvangen. In een leuningstoel zit Cathrientje, naast haar haar vader. Hij ziet er al veel gezonder en sterker uit en is vroolijk en opgewekt. Moeder zit me! een kanten kraag op haar donkere japon in blijde afwachting van de dingen, die komen zullen. Haar gelaat wordt nog liever, als Rosa en Liesbeth samen binnenkomen met een cadeatje voor de heldin van den dag in de hand. Na hen komen generaal Cornwallis en zijn vrouw; daarna Jo, Bob en Dick, die wit blij zijn. dat zij ook mogen komen, en einde lijk mijnheer en mevrouw Jones, die even eens uilgenoodigd werden, daar iedereen vond. dat zij er bij behoorden. Cathrientje zit met allerlei schatten om zich heen. Een pop met blauwe oogen staart haar nieuwe meesteres aanop een stoel naast haar liggen een boek, een beurs, een doos chocola, een muzieklasch, een mof en een bontje, te veel schatten om allemaal te be schrijven. Men zou denken, dat alle geschen ken er nu waren doch niemand kan met Oom Cornwallis wedijveren. Er is niels, dat hij zóó graag doet als cadeaux geven en zijn oogen schitteren ondeugend. Hij kijkt echter niet naar zijn nichtje, doch naar Rosa, die een kleur krijgt en erg verlegen wordt ,Ik wilde je nog wat zeggen, bes'e meid", begint hij. „Kom eens hier Rosa treedt naar voren. Zij herinnert zich nog heel goed, wat de generaal zei, toen hij pas uit Indiê teruggekeerd was en hoe boos zij toen was. Zij hoopt, dat het nu niet iets dergelijks zal zijn hoewel zij nu niet boos zou zijn, maar wel diep beschaamd. De generaal legt zijn hand op haar schouders. Hij kijkt haar vriendelijk aan. „Een vogeltje heeft mij ingefluisterd, dat Rosa Neville heel lief was voor mijn nichtje, toen deze ziek was", zei hij. „hetzelfde vogel tje. dat -mij influisterde, dat Cathrientje niet gelukkig was op school. Maar het heeft me nu erteld, dat er drie vriendinnetjes zijn in plaats van twee. Is dat zoo?" .Ja", viel Cathrientje haar oom in de rede. ..Dat is zoo. Liesbelh. Rosa en ik zijn vrien dinnen. Moeder noemt ons het Klaverblad." Oom Cornwallis keek vroolüker dan ooit. „Dat dacht ik wel", riep hij uit. .Het is een slim vogeltje. En wat denk je dat hij mij nog meer influisterde? Het vond, dat alles nog niet in orde was." ..Waarom niet?" vroegen zij alle drie tege lijk. „Omdat twee van de drie vriendinnen een moolen ketting dragen als symbool van hun vriendschap, en de derde er geen heeft Het zegt, dat dat niet eerlijk is." Liesbeth keek Cathrientje aan en Cathrien tje Liesbeth. Beiden droegen hun ketting, maar Rosa Neville droeg niets om haar hals. „Ik vind, dat het vogeltje gelijk heeft en zal naar zijn stem luisteren. Oogen dicht, Rosa! Zoo, kijk nu eens, wat het vogeltje in zijn bek heef' Rosa kreeg een kleer van verrassing en zag een ketting, die precies hetzelfde was als die van haar vriendinnetjes. ,Nu is het Klaverblad compleet", zei me vrouw Danvers. Er kwamen tranen van vreugde in Rosa's oogen. Tante Mary boog zich voorover en kuste haar. „Dank u, juffrouw Armitage" zei Rosa. Allen lachten. Rosa ook en zij verbeterde zich zelf gauw door te- zeggen: „Dank u, me vrouw Cornwallis." Toen zij den generaal probeerde te bedan ken. was haar hart zóó vol, dat zij haar woor den niet kon vinden- Zij schreef hem den vol genden dag een brief, een heel dankbaren brief. Doch hij had reeds begrepen, hoe zij het geschenk op prijs stelde. Zij was wel is waar in haar woorden blijven steken, maar haar blikken waren welsprekend genoeg en de generaal had hun uitdrukking begrepen Het was een heerlijke middag in het kleine huisje. Er werden allerlei spelletjes gesDeeld. waarbij de groote menschen druk meededen. Toen de visite wegging, was Cathrientje. wel wat moe, doch zij leunde met een geluk kig gezicht achter in haar stoel, terwijl allen haHelük afscheid van haar namen. Toen zij met haar ouders alleen gebleven was, zei zij..Ik hoop, dat Rosa, Liesbeth en ik altijd vriendinnen zullen blijven!" Of haar wensch vervuld werd? Ik begrijp, dat julhe dat graag wilt weten en om aan je verzoek te voldoen, wil ik je nog even één tooneeltje laten gadeslaan. Zie je dat groote meisje rechts? Dal is Rosa Neville. De naiaarszon valt juist op haar ge zicht en verguldt haar haar. Cathrientje Dan vers staat naast haar en Liesbeth Jones kijkt naar hen beiden, terwijl zij vriendelijk glim lacht. „Als jullie tweeën uitgepraat zijn", zegt zij. .heb je zeker wel zin in een kopje thee. 't Wordt koud." En alle drie gaan zij nu onder een groolen beuk zitten, waar de thee gereed staat. „Negentien vandaag, Cathrientje!" zegt Lies beth. „Ik kan me niet voorstellen, dat je al zoo oud bent. Herinner je je nog dien ver jaardag van je, toen wij kleine meisjes waren? Wat hadden we toen een plezier en wat wa ren we blii. dat je weer beter was, hè Rosa?" „Ja", antwoordt Rosa ernstig. ..Dien dag zal ik nooit vergeten. We hebben alle drie on zen ketting aan." Ik vind het nog heerlijker, dat wij vrien dinnen zijn gebleven", zegt Cathrientje, „want dat was mijn verjaarswensch. Moeder herin nerde mij daar vanmorgen nog aan." ,Op je gezondheidroept Liesbelh vroo lijk lachend en zij brengt haar kopje aan baar lippen. „Ja, op ie gezondheid'" voegt Rosa er aan toe, terwijl zij haar hand in die van Ca thrientje legt. De andere is niet vrij, want Liesbeth heeft die gegrepen. „Ik geloof, dat dit een goed oogenblik is, om afscheid te nemen van het Klaverblad. EINDE. jaar. stond op, legde zijn lei, die hij aan beide kanten haast vol gecijferd had, op de tuinbank en liep naar zijn moeder toe. „Moeder, hier ben ik", riep hij. „Wilt iels van mij?" „George, het is al over twaalvende zon staat reeds boven den grenseik en Vader en Gerard zullen beiden wel hongerig zijn. Zij hebben nog een paar voren op den maïsakker te trekken en dan zullen zij inspannen en naar huis komen. Ik wilde Vader gaarne op zijn lievelingsgerechtmeelknoedels met vcrsch rundvleesch onthalen; loop dus gauw naar de stad om vleesch te halen." „Ja Moeder", antwoordde George, „geef mij maar geld en het mandje." be moeder kreeg het gevraagde en George begaf zich terstond op weg. „Maar George", riep zij hem nog na, „houdt je nergens op. De knecht van mijnheer Sher- ville kwam daar even voorbijhij ging ook naar de stad. Je zult hem nog wel kunnen inhalen." George ging op weg en kwam in de stad; hij trof er echter den knecht van mijnheer Sherville niet meer aan. Toch was hij niet bang om alleen terug te gaan. Het was nog klaarlichte dag, zoodat hij niet bang behoef de te zijn, dat de wolven zich nu al zouden vertooncn, „en bovendien", dacht hij, „de vrees zit er nu bij hen in, sedert Vader hen onlangs zoo heeft nagezeten, dat drie van hen er hun huid bij hebben ingeschoten." Toen hij mét het gekochte vleesch de stad weer verliet, dacht hij„Kijk, het is nog vroeg en Vader kan nog onmogelijk met die lange voren klaar zijn. Ik moet toch eens zien. of ik nog wilde anemonen in het bosch kan vin den. Het plekje, waar zij in overvloed groeien, is niet ver af." George ging echter dieper het bosch in dan hij aanvankelijk gemeend had. Het werd don ker en de weg al eenzamer. „Hé', mompelde hij. toen hij links van zich eenige lichten zag flikkeren, „ik ben op den weg naar Kaskasia geraakt. Omgekeerd dus!" En nu draafde hij. wel een beetje angstig, in de goede richting voert. Plotseling wat is dat voor een snuiven achter hem? Hij ziel om inderdaad, een vraatzuchtige wolf met overeind staande ha ren en een ver uit den muil hangende tong is het! Niet lang duurt het, of het zijn er twee geworden, maar nog blijven zij op ta melijk verren afstand achter hem, en George zwaait, alsof hij toonen wil, dat hij vol moed is. een op den weg opgeraapten knuppel sui zend door de lucht. Weer hoort hij na een korte poos ver nieuwd gesnuif achter zich. Hij waagt het angstig om te zien. O wee, een heele troep 1 Het zijn er minstens zeven of acht, die nu, alsof zij den doodsangst van den al sneller loopenden jongen bemerken, een luid vreug- degehuil aanheffen. Wat nu te doen? De weg is nog ver, de nacht valt in. „Had ik maar", denkt hij, „een vuurslag bij mij. om het oude middel tegen de voor vuur zoo bevreesde die ren te kunnen toepassen. O God, sta mij bij in mijn nood!" Maar halt! Daar valt hem iets in. Hij zal de wolven ophouden door hun stuk voor stuk het gekochte vleesch toe te werpen. Goed zoo! Zij blijven daar telkens even bij staan en toen George hun eindelijk de geheele mand met het laatste stuk er in toewerpt, is hij hun zoover vooruit, dat hij een hem bekend oud, maar nu onbewoond blokhuis met eeD dak vol gaten bereikt. In een wip klimt hij tegen de openstaande deur op om het dak te bereiken, loopt buk kende over den rand van den muur tot hij een der dakbalken heeft bereikt en met een kloppend hart gaat hij er wat op zitten rus ten. Daar komen de wolven aan. „Hier moet hij zijn", schijnen zij te denken. Zij zoeken, snuf felen en krabben aan de wanden. Zij hebben hun slachtoffer boven zich herkend. Maar hoe zij zich ook uitrekken, daarboven kunnen zij niet komen en George is gerustgesteld door het vergeefsche hunner pogingen. Ein delijk valt het hem zelfs in zachtjes over de halleen voort te schuiven, met zijn naar bui ten afhangende beenen de deur wat aan te trekken en dan met een plotselingen ruk die in het slot te werpen. Zoo gezegd, zoo ge daan; hel gelukt en George heeft de wolven levend gevangen. Luid roept hij nu in het donker om hulp. Daar hoort hij schreden naderen. „George I" wordt er geroepen en hij herkent de slem van zijn vader, die vergezeld is van mijnheer Sherville's knecht, beiden goed gewapend. Hoe verbaasd waren zij. George boven op het oude blokhuis te zien! Maar nog hooger steeg hun verbazing, toen zij vernamen, dat hij de wolven allen levend in het blokhuis gevangen had. Nu ging het naar boven het dak od en door de gaten in het dak schoten de beide schutters de huilende dieren, die tevergeefs trachtten zich te verschuilen, neer. Ze worden soms negen jaar oud en zijn bij na even vertrouwelijk als honden en neste len zich zacht in de armen van hun verzor gers wanneer men zc uit hun kooien haall en het daglicht terug geeft. Een anecdute van generaal Von Kindenburg. De Duitsche pers deelt een aardige anec dote mee van den opperbevelhebber van het Oostelijke leger, Von Hindenburg, die -den Russen enkele malen gevoelige nederlagen heeft toegebracht, die Oost-Pruisen van den vijand gezuiveaxï heeft, en die nu naast den keizer de populairste man van heel Duitsch- land is. Het was in den tijd, dat Von Hindenburg nog divisiecommandant was. Op zijn inspec tiereizen was dc generaal nauwkeurig, zoowel in Ihet groote als in het kleine. Niets ontging zijn scherpen blik. Het was een moeilijk oogen blilk voor de troepen en men achtte zich ge lukkig als alles goed afliep. Eensklaps trad hij hij zulk een inspectie op een dor recruten toe en vroeg hem of hij wel wist hoe lang zoo ongeveer 10 minuten duren. Tien minuten, antwoordde de reeruut Juist, antwoordde de generaal, maar wü weten of gij u nauwkeurig kunt voorstel len hoe lang tien minuten duren. Ik neem mijn horloge in de hand cn nu waarschuwt u mij als ze om zijn. T)e reeruut bleef stokstijf in de positie staan. Na vijf minuten vroeg de generaal of hij nog lang moest wachten. De reeruut zeide niets, maar grijnsde en keek een beetje schuiD naar hoven. Na eenigen tijd riep hij uit: Halt I En het bleek, dal precies de 10 minuten om waren. Uitstekend, zei de generaal. Hoe heeft u dat zoo precies kunnen afmeten? Openhartig antwoordde de recruul* Ik heb het op de toren/klok daarginds gezien, generaal. Er ontstond een vroolijk gelach onder offi cieren en mansonappen, waarmee de gene raal van harte instemde, daar hij veel zin voor soldatenhumor had. Maar nir moest de reeruut zich omkeeren An noT eens dezelfde proef herhalen; toen nu rijn schatting van den tijd vrijwel uitkwam, oogstte hij van den generaal een welverdiende lofuiting. Het paard en den oorlog. Uit de talrijke verhalen van het oorlogstoo- neel hlij'kt, dat alle voorspellingen over de verminderde waarde der cavalerie in den modernen oorlog vergissingen waren. De soldaten te paard hdbben vooral in de ge vechten in het Oosten een gevechtswaarde aan den dag gelegd, niet minder dan die in de oorlogen van vroeger tijden, en met ver rukking weten Duitsche en Ooslenrijksche ruiters verhalen te doen over den strijdlust der paarden zelf. Het kwam voor, dat Ko zakken en Uhlanen elkaar zoo dicht naderden dat de paarden elkaar konden bijten. De dieren weerden zich vaak dapper en ze brach ten den-vijand menigen beet en houw toe en hun was vaak de eer eener overwinning te danken. Het volgende bewijs van paardentrouw wordt door een Pruisisch kapitein als waar heid verteld. „Een kogel had mij in de borst getroffen. Ik was van mijn paard gevallen en ferloor het bewustzijn. Hoelang ik zoo in zwijm mag heb ben gelegen weet ik niet, wel herinner ik mij duidelijk, dat ik als in een diepen droom een zacht gereutel hoorde, en dat ik van tijd tot tijd een warme natte doek me o>p het voor hoofd voelde leggen. Ook werd er nu en dan aan mijn kleeren getrokken. Toen ik tot be zinning kwam, keek ilk in de oogen van mijn paard, waaruit angst en liefde mij tegen- blonken, 't Dier bad mijn voorhoofd gelikt, en af en toe aan mijn kleeren gesjord. Het begon luid te hinniken, toen ik trachtte op te staan, en het geluid, dat het trouwe dier voortbracht toer wij er samen van-door draafden, leken wel vreugdeklanken. Een Indiaansche gesohiedenis. Voor eenige jaren had bij den President der Vereenigde Staten van Noord-Amerika een diner plaats, waaraan ook eenige Indiaansche opperhoofden tegenwoordig waren. Een der roodhuiden bemerkte, hoe een naast hem ge zeten bleekgezicht bij het vleesch een weinig brei nam, hetwelk zich in een kunstig be werkt potje naast hem bevond. Het was een sterke mosterd. De onervaren Indiaan meen de, dat het een zeer kostbare spijs was en profiteerde van de gelegenheid zich er eens ter dege te goed aan te doen. Hij nam op eens een lepel vol, bemerkte een hevig branden, slikte de verschrikkelijke spijs door, waarbij hij toch niet beletten kon, dat hem de tra nen in de oogen schoten. Zijn andere buur man, een roodhuid, vroeg verbaasd: „Waar om weent mijn broeder? „Omdat ik daaraan denk, dat het van daag acht jaar is geleden, dat mijn vader in de Mississippi verdronk", antwoorde deze. Daarop nam de andere Indiaan een lepel vol mosterd en nu begon hij te weenen. Toen vroeg zijn lotgenoot spottend: „En waarom weent gij nu?" „Daarover, dat gij destijds ook niet verdronken zijtl" Een moedige jongen. Een ware Noord-Pr.teriksansche geschiedenis. „George, waar ben je?" riep George's moe der in den tuin achter het blokhuis, zoo noemt men de woningen, die de Amerikaan- »che planters in de bosschen gewoon zijn van en de kleine ontvangkamer in het huisje van ruwe boomstammen op te trekken flJLo f.TwUi. op v.T-r .ft" ar aaifilli a \iil an M-' ia T~\ a - - - aam flnlfrtan «n n. at flniallifl uil on Wi» II# Amantmn oaa flvon Ui 14 tlrin-kfi) Van alles wat. Hanen met lange staarten. Men treft in Japan hanen aan met staarten van soms meer dan 4 meter lang. Deze lang- staartige hanen hebben hun staartpronk niet op gemakkelijke wijze verkregen. Veel eer zou men het eenc marteling kunnen noemen, welke rij daarvoor hebben moeten ondergaan. De vogels worden gezet in een hooge, nau we, donkere kooi, waar alleen van boven licht in valt. Het licht zou ze naar den bodem de zer kooi brengen, en dat moet zorgvuldig worden vermeden. Zoodra de veeren langer worden, en den bodem van dc kooi bereiken, wordt een bam boe-stokje zoodanig naar achteren geplaatst, dat zij een boog kunnen vormen en op een afstand gaan groeien. Den ganschen dag zit ten de vogels op een stokje van slechts enkele centimeters lang. Een- of tweemaal daags worden ze uitgelaten. Zij mogen dan ongeveer een half uur wandelen, terwijl iemand al dien tijd hun staart vasthoudt, om te verhinderen dat de veeren zullen slijten of vuil worden. Een- of twee keer per maand worden ze voorzichtig met lauw wator gcwasschcn. op «1e een of andere verheven plaats, het dak van een huis b.v., terwijl de staart zoolang wordt vastgehouden tot hij droog is. De vogels worden met ongepelde lijst en jkool gevoed. Ook laat men hen veel water Wii wonen bij een heuvel daarachter slaat de school van onzen ouden meester, hij speelt zoo mooi viool. Hij leert ons versjes zingen van zomerzonneschijn, of ook van sneeuw en sleden, als w'in den winter zijn. Op weg naar school* Dan gaan wij naar beneden ik zeg je: met een vaart 1 daar wacht al d'oude meester en roept ons toe: „bedaard 1H (Bij sneeuw ls het nog 't prettigst i we maken dan een baan en glijden op de leien omlaag, zoo goed wil gaan. Wij houden veel van meester en gaan wit graag naar school: de tocht er heen is prettig, dan maken w'altijd jool. W« moeten imet ons allen den heuvel op en af en doen dit beide keeren het liefst nog op een draf. We zuchten, hijgen, blazen, dnn boven op den top en wie er nog kan spreken, zegt tegen d'and'ren: „stop! Soms gooien w'onxe zakjes met proviand omlaag; wie 'l verst er mee kan kom' dit is de rrnote vraag! Van bovenaf trakteeren z'ons op een witten rug, maar, zie je, onder 't glijden, kan niemand meer terug. Zijn w'a 11 e m a a 1 beneden, din zetten wij 't betaald, we stoeien en ravotten, tot meester zelf ons haalt. „Komt kinderen," roept hij vriend lijk, „komt, één, twee, drie in schoof „we zingen straks nog saimen, „van sneeuw, bij de viool!

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 6