(joor de Üeügd.
T
Het Klaverblad,
Naar Het Engelsch van L. E. TIDDEMAN.
Bewerkt door C. H-
HOOFDSTUK VIII.
Besluit.
Dagen van angst en weken van geduldig
waken gingen voorbij, terwijl moederlijke
zorgen en de kundigheid van den dokter Ca-
thrientje langzamerhand deden genezen. Ein
delijk schenen haar hersenen lot rust te ko
men en kwam de oude, vriendelijke uitdruk
king weer in haar oogen terug, terwijl zij nu
niet langer met een schrille stem onsamen
hangende woorden sprak, maar slecnts fluis
terde van zwakte. Haar eerste vraag was die
welke haar moeder verwacht had.
„Waar is Liesbelh?' vroeg zij.
Na een tijdje, toen Cathrientje wat sterker
werd, mocht Liesbelh bij haar komen.
Deze herkende haar vriendinnetje bijna
niet. zóó was zij veranderd Haar oogen le
ken heel groot, haar gezicht was bleek en
mager. Maar haar glimlach was die van het
oude Cathrientje en de twee vriendinnetjes
omhelsden elkaar innig. Wat waren ze blij en
gelukkig' Hand in hand bleef Liesbelh naast
het bed zitten.
Cathrientje vroeg zóó veel, dat Liesbelh
niet wist, waarop zij het eerst moest ant
woorden. Zij vroeg: „Hoe is 't met Dick?
Wat voor haar heeft je nieuwe pop?" enz.
enz. Doch na een poosje praatten de kinde
ken rustiger.
Ze hadden een heel belangrijke zaak te be
spreken, want over een week zou Cathrientje
jarig zijn en dlit hield de vriendinnetjes be
zig. Dokter Loriraer had gezegd, dat zij dien
dag wel een paar kennissen op visite mocht
hebben, als zij zich ten minste niet te veel op
wond. Mevrouw Danvers had het ook goed
gevonden en nu was het nog maar de vraag,
wie er uilgcnoodigd zouden worden.
„Om te beginnen, jij natuurlijk", zei Ca
thrientje, „en dan verder Jo en Bob en Dick
cn Oom Cornwaltis en juffrouw Armitage
ik bedoel Tante Mary. Die heb ik allemaal
zelf bedacht, maar Moeder zegt, dat ik nog
iemand vergeten heb. Moeder wil niet zeggen
wie Wee! vi hel?"
„Ja", antwoordde Liesbcth. ik geloof wel,
dal ik het weet. Ik denk, dat je moeder Rosa
Neville bedoelt."
Cathrientje lachte.
„Onzin!" riep zij uit. „Moeder kan onmo
gelijk Rosa bedoelen, want Rosa kan me niet
oStstaan. Ze heeft me immers van den schom
mel gegooid!"
Hoewel Rosa tijdens Cathrientje's ziekte
eiken middag bij bet patiëntje gezeten had,
wist deze hier niets van, want zoodra haar
geest weer helder was geworden en zij de
omstanders begon te herkennen, had dokter
Lorimer gezegd, dat zij in den eersten tijd
alleen haar vader en moeder mocht zien,
daar zij zich anders licht te veel zou opwin
den en dit haar genezing natuurlijk zou te
genhouden. Zoo kwam het. dal zij niet wist,
hoe Rosa veranderd was en hoe verschillend
deze nu over haar dacht.
„Ik weet zeker, dat Rosa het heerlijk zou
vinden, als zij op je verjaardag mocht ko
men", hield Liesbelh vol. „Je zult er haar een
groot plezier mee doen."
Op dit oogenblik kwam mevrouw Danvers
binnen-
„Liesbelh zegt, dat u Rosa Neville bedoelt,
Moeder", zei Cathrientje. „Maar ik vind het
niets prettig. Rosa heeft een hekel aan me."
„Ik geloof niet, dal ze n u nog een hekel aan
je heeft, lieve kind. 't Is alleen maar de
vraag, of jij haar vergeven hebt en weer goe
de vrienden met haar wilt worden."
Cathrientje dacht even na.
„Ik geloof, dat ze mij niet met opzet van
den schommel gegooid heefT en ik zou het
aeerlijk vinden, weer goede vrienden met haar
te worden.
„Als zij weer naar je komt vragen ze
doet dat eiken dag mag ze even bij je ko
men. Ik geloof, dait jullie het samen best zult
kunnen vinden."
Den volgenden dag kwam Rosa. De kleine
zieke stak haar beide handen als welkom uit
en keerde haar haar gezichtje toe voor een
kus
„Ik zou graag willen, dat je op mijn ver
jaardag kwam", zei Cathrientje met een
zwak stemmetje en schitterende oogen. Rosa
wist, dat zij haar niet mocht opwinden «1
deed erg haar best zich kalm te houden, maar
Cathrientje was zóó veranderd, dat dit haar
heel veel inspanning kostte.
„O, da* meen je toch nietl" riep zij uit. „Je
bedoelt toch niet, dat ik op je verjaarsvisite
mag komen, terwijl ik zoo leelijk tegen je ge
weest benl"
„O. dat is al zoo lang geleden", antwoordde
Cathrientje glimlachend.
„Maar ik heb je toch van den schommel ge
gooid 1°
„Dat is ook al zoo lang geleden."
Rosa keek Cathientje verbaasd aan-
„Ik geloof", zei ze met een door tranen
verstikte stem. „dat je mij vergeven hebt".
Zij liet zich op den grond zakken en leun
de met haar hoofd tegen de knieën van het
patientje, dat zacht over haar blonde haar
streek. Deze Üefkoozende aanraking verd niet
afgebroken, toen Rosa haar berouw ln woor
den uitdrukte.
„Ik was bang, dat je sterven zon en nooit
zou weten hoe vreeselijk het mij speet. De
andere meisjes dachten, dal ik het met opzet
gedaan had en ik was zoo bang, dat jij dat
ook dacht. Maar je moeder gelooft me en
Liesbeth ook."
„En ik ook", riep Cathrientje vr .jk uit.
„Geef me een zoen. Rosa. Hoe heerlijk, dat
vrij nu vriendinnetjes zijn, wij drietjes: jij,
ik en Liesbeth Jones Trek er je maar niets
fan aan, wat de andere meisjes zeggen."
„Dank je. Kaatje", zei de vroeger zoo trot"
•chc Rosa nu nederig.
Er kwam een kleur op Cathrientje's bleeke
wangen en Rosa merkte, dat de verkeerde
Baam haar bij ongeluk ontsnapt was.
„Ik zal het nooit raeer zeggen, Cathrientje",
«ei zij. „Nooit, nooit meer!" En zij hield
woord.
Eindelijk brak Cathrientje's verjaardag aan
gereed om de gasten te ontvangen. In een
leuningstoel zit Cathrientje, naast haar haar
vader. Hij ziet er al veel gezonder en sterker
uit en is vroolijk en opgewekt. Moeder zit me!
een kanten kraag op haar donkere japon in
blijde afwachting van de dingen, die komen
zullen. Haar gelaat wordt nog liever, als
Rosa en Liesbeth samen binnenkomen met een
cadeatje voor de heldin van den dag in de
hand. Na hen komen generaal Cornwallis en
zijn vrouw; daarna Jo, Bob en Dick, die wit
blij zijn. dat zij ook mogen komen, en einde
lijk mijnheer en mevrouw Jones, die even
eens uilgenoodigd werden, daar iedereen
vond. dat zij er bij behoorden.
Cathrientje zit met allerlei schatten om
zich heen. Een pop met blauwe oogen staart
haar nieuwe meesteres aanop een stoel naast
haar liggen een boek, een beurs, een doos
chocola, een muzieklasch, een mof en een
bontje, te veel schatten om allemaal te be
schrijven. Men zou denken, dat alle geschen
ken er nu waren doch niemand kan met Oom
Cornwallis wedijveren. Er is niels, dat hij zóó
graag doet als cadeaux geven en zijn oogen
schitteren ondeugend. Hij kijkt echter niet
naar zijn nichtje, doch naar Rosa, die een
kleur krijgt en erg verlegen wordt
,Ik wilde je nog wat zeggen, bes'e meid",
begint hij. „Kom eens hier
Rosa treedt naar voren. Zij herinnert zich
nog heel goed, wat de generaal zei, toen hij
pas uit Indiê teruggekeerd was en hoe boos
zij toen was. Zij hoopt, dat het nu niet iets
dergelijks zal zijn hoewel zij nu niet boos zou
zijn, maar wel diep beschaamd. De generaal
legt zijn hand op haar schouders. Hij kijkt
haar vriendelijk aan.
„Een vogeltje heeft mij ingefluisterd, dat
Rosa Neville heel lief was voor mijn nichtje,
toen deze ziek was", zei hij. „hetzelfde vogel
tje. dat -mij influisterde, dat Cathrientje niet
gelukkig was op school. Maar het heeft me nu
erteld, dat er drie vriendinnetjes zijn in
plaats van twee. Is dat zoo?"
.Ja", viel Cathrientje haar oom in de rede.
..Dat is zoo. Liesbelh. Rosa en ik zijn vrien
dinnen. Moeder noemt ons het Klaverblad."
Oom Cornwallis keek vroolüker dan ooit.
„Dat dacht ik wel", riep hij uit. .Het is
een slim vogeltje. En wat denk je dat hij mij
nog meer influisterde? Het vond, dat alles
nog niet in orde was."
..Waarom niet?" vroegen zij alle drie tege
lijk.
„Omdat twee van de drie vriendinnen een
moolen ketting dragen als symbool van hun
vriendschap, en de derde er geen heeft Het
zegt, dat dat niet eerlijk is."
Liesbeth keek Cathrientje aan en Cathrien
tje Liesbeth. Beiden droegen hun ketting,
maar Rosa Neville droeg niets om haar hals.
„Ik vind, dat het vogeltje gelijk heeft en
zal naar zijn stem luisteren. Oogen dicht,
Rosa! Zoo, kijk nu eens, wat het vogeltje in
zijn bek heef'
Rosa kreeg een kleer van verrassing en zag
een ketting, die precies hetzelfde was als die
van haar vriendinnetjes.
,Nu is het Klaverblad compleet", zei me
vrouw Danvers.
Er kwamen tranen van vreugde in Rosa's
oogen. Tante Mary boog zich voorover en
kuste haar.
„Dank u, juffrouw Armitage" zei Rosa.
Allen lachten. Rosa ook en zij verbeterde
zich zelf gauw door te- zeggen: „Dank u, me
vrouw Cornwallis."
Toen zij den generaal probeerde te bedan
ken. was haar hart zóó vol, dat zij haar woor
den niet kon vinden- Zij schreef hem den vol
genden dag een brief, een heel dankbaren
brief. Doch hij had reeds begrepen, hoe zij
het geschenk op prijs stelde. Zij was wel is
waar in haar woorden blijven steken, maar
haar blikken waren welsprekend genoeg en
de generaal had hun uitdrukking begrepen
Het was een heerlijke middag in het kleine
huisje. Er werden allerlei spelletjes gesDeeld.
waarbij de groote menschen druk meededen.
Toen de visite wegging, was Cathrientje.
wel wat moe, doch zij leunde met een geluk
kig gezicht achter in haar stoel, terwijl allen
haHelük afscheid van haar namen.
Toen zij met haar ouders alleen gebleven
was, zei zij..Ik hoop, dat Rosa, Liesbeth en
ik altijd vriendinnen zullen blijven!"
Of haar wensch vervuld werd? Ik begrijp,
dat julhe dat graag wilt weten en om aan
je verzoek te voldoen, wil ik je nog even
één tooneeltje laten gadeslaan.
Zie je dat groote meisje rechts? Dal is Rosa
Neville. De naiaarszon valt juist op haar ge
zicht en verguldt haar haar. Cathrientje Dan
vers staat naast haar en Liesbeth Jones kijkt
naar hen beiden, terwijl zij vriendelijk glim
lacht.
„Als jullie tweeën uitgepraat zijn", zegt zij.
.heb je zeker wel zin in een kopje thee. 't
Wordt koud."
En alle drie gaan zij nu onder een groolen
beuk zitten, waar de thee gereed staat.
„Negentien vandaag, Cathrientje!" zegt Lies
beth. „Ik kan me niet voorstellen, dat je al
zoo oud bent. Herinner je je nog dien ver
jaardag van je, toen wij kleine meisjes waren?
Wat hadden we toen een plezier en wat wa
ren we blii. dat je weer beter was, hè Rosa?"
„Ja", antwoordt Rosa ernstig. ..Dien dag
zal ik nooit vergeten. We hebben alle drie on
zen ketting aan."
Ik vind het nog heerlijker, dat wij vrien
dinnen zijn gebleven", zegt Cathrientje, „want
dat was mijn verjaarswensch. Moeder herin
nerde mij daar vanmorgen nog aan."
,Op je gezondheidroept Liesbelh vroo
lijk lachend en zij brengt haar kopje aan baar
lippen.
„Ja, op ie gezondheid'" voegt Rosa er aan
toe, terwijl zij haar hand in die van Ca
thrientje legt. De andere is niet vrij, want
Liesbeth heeft die gegrepen.
„Ik geloof, dat dit een goed oogenblik is,
om afscheid te nemen van het Klaverblad.
EINDE.
jaar. stond op, legde zijn lei, die hij aan
beide kanten haast vol gecijferd had, op de
tuinbank en liep naar zijn moeder toe.
„Moeder, hier ben ik", riep hij. „Wilt
iels van mij?"
„George, het is al over twaalvende zon
staat reeds boven den grenseik en Vader en
Gerard zullen beiden wel hongerig zijn. Zij
hebben nog een paar voren op den maïsakker
te trekken en dan zullen zij inspannen en naar
huis komen. Ik wilde Vader gaarne op zijn
lievelingsgerechtmeelknoedels met vcrsch
rundvleesch onthalen; loop dus gauw naar
de stad om vleesch te halen."
„Ja Moeder", antwoordde George, „geef
mij maar geld en het mandje."
be moeder kreeg het gevraagde en George
begaf zich terstond op weg.
„Maar George", riep zij hem nog na, „houdt
je nergens op. De knecht van mijnheer Sher-
ville kwam daar even voorbijhij ging ook
naar de stad. Je zult hem nog wel kunnen
inhalen."
George ging op weg en kwam in de stad;
hij trof er echter den knecht van mijnheer
Sherville niet meer aan. Toch was hij niet
bang om alleen terug te gaan. Het was nog
klaarlichte dag, zoodat hij niet bang behoef
de te zijn, dat de wolven zich nu al zouden
vertooncn, „en bovendien", dacht hij, „de
vrees zit er nu bij hen in, sedert Vader hen
onlangs zoo heeft nagezeten, dat drie van hen
er hun huid bij hebben ingeschoten."
Toen hij mét het gekochte vleesch de stad
weer verliet, dacht hij„Kijk, het is nog vroeg
en Vader kan nog onmogelijk met die lange
voren klaar zijn. Ik moet toch eens zien. of
ik nog wilde anemonen in het bosch kan vin
den. Het plekje, waar zij in overvloed groeien,
is niet ver af."
George ging echter dieper het bosch in dan
hij aanvankelijk gemeend had. Het werd don
ker en de weg al eenzamer. „Hé', mompelde
hij. toen hij links van zich eenige lichten zag
flikkeren, „ik ben op den weg naar Kaskasia
geraakt. Omgekeerd dus!" En nu draafde hij.
wel een beetje angstig, in de goede richting
voert.
Plotseling wat is dat voor een snuiven
achter hem? Hij ziel om inderdaad, een
vraatzuchtige wolf met overeind staande ha
ren en een ver uit den muil hangende tong
is het! Niet lang duurt het, of het zijn er
twee geworden, maar nog blijven zij op ta
melijk verren afstand achter hem, en George
zwaait, alsof hij toonen wil, dat hij vol moed
is. een op den weg opgeraapten knuppel sui
zend door de lucht.
Weer hoort hij na een korte poos ver
nieuwd gesnuif achter zich. Hij waagt het
angstig om te zien. O wee, een heele troep 1
Het zijn er minstens zeven of acht, die nu,
alsof zij den doodsangst van den al sneller
loopenden jongen bemerken, een luid vreug-
degehuil aanheffen. Wat nu te doen? De weg
is nog ver, de nacht valt in. „Had ik maar",
denkt hij, „een vuurslag bij mij. om het oude
middel tegen de voor vuur zoo bevreesde die
ren te kunnen toepassen. O God, sta mij bij in
mijn nood!"
Maar halt! Daar valt hem iets in. Hij zal
de wolven ophouden door hun stuk voor stuk
het gekochte vleesch toe te werpen. Goed
zoo! Zij blijven daar telkens even bij staan en
toen George hun eindelijk de geheele mand
met het laatste stuk er in toewerpt, is hij hun
zoover vooruit, dat hij een hem bekend oud,
maar nu onbewoond blokhuis met eeD dak vol
gaten bereikt.
In een wip klimt hij tegen de openstaande
deur op om het dak te bereiken, loopt buk
kende over den rand van den muur tot hij
een der dakbalken heeft bereikt en met een
kloppend hart gaat hij er wat op zitten rus
ten.
Daar komen de wolven aan. „Hier moet hij
zijn", schijnen zij te denken. Zij zoeken, snuf
felen en krabben aan de wanden. Zij hebben
hun slachtoffer boven zich herkend. Maar
hoe zij zich ook uitrekken, daarboven kunnen
zij niet komen en George is gerustgesteld
door het vergeefsche hunner pogingen. Ein
delijk valt het hem zelfs in zachtjes over de
halleen voort te schuiven, met zijn naar bui
ten afhangende beenen de deur wat aan te
trekken en dan met een plotselingen ruk die
in het slot te werpen. Zoo gezegd, zoo ge
daan; hel gelukt en George heeft de wolven
levend gevangen.
Luid roept hij nu in het donker om hulp.
Daar hoort hij schreden naderen. „George I"
wordt er geroepen en hij herkent de slem
van zijn vader, die vergezeld is van mijnheer
Sherville's knecht, beiden goed gewapend.
Hoe verbaasd waren zij. George boven op
het oude blokhuis te zien! Maar nog hooger
steeg hun verbazing, toen zij vernamen, dat
hij de wolven allen levend in het blokhuis
gevangen had. Nu ging het naar boven het
dak od en door de gaten in het dak schoten
de beide schutters de huilende dieren, die
tevergeefs trachtten zich te verschuilen, neer.
Ze worden soms negen jaar oud en zijn bij
na even vertrouwelijk als honden en neste
len zich zacht in de armen van hun verzor
gers wanneer men zc uit hun kooien haall
en het daglicht terug geeft.
Een anecdute van generaal
Von Kindenburg.
De Duitsche pers deelt een aardige anec
dote mee van den opperbevelhebber van het
Oostelijke leger, Von Hindenburg, die -den
Russen enkele malen gevoelige nederlagen
heeft toegebracht, die Oost-Pruisen van den
vijand gezuiveaxï heeft, en die nu naast den
keizer de populairste man van heel Duitsch-
land is.
Het was in den tijd, dat Von Hindenburg
nog divisiecommandant was. Op zijn inspec
tiereizen was dc generaal nauwkeurig, zoowel
in Ihet groote als in het kleine. Niets ontging
zijn scherpen blik. Het was een moeilijk oogen
blilk voor de troepen en men achtte zich ge
lukkig als alles goed afliep.
Eensklaps trad hij hij zulk een inspectie op
een dor recruten toe en vroeg hem of hij wel
wist hoe lang zoo ongeveer 10 minuten duren.
Tien minuten, antwoordde de reeruut
Juist, antwoordde de generaal, maar
wü weten of gij u nauwkeurig kunt voorstel
len hoe lang tien minuten duren. Ik neem
mijn horloge in de hand cn nu waarschuwt u
mij als ze om zijn.
T)e reeruut bleef stokstijf in de positie staan.
Na vijf minuten vroeg de generaal of hij
nog lang moest wachten. De reeruut zeide
niets, maar grijnsde en keek een beetje schuiD
naar hoven. Na eenigen tijd riep hij uit:
Halt I
En het bleek, dal precies de 10 minuten
om waren.
Uitstekend, zei de generaal. Hoe heeft u
dat zoo precies kunnen afmeten?
Openhartig antwoordde de recruul*
Ik heb het op de toren/klok daarginds
gezien, generaal.
Er ontstond een vroolijk gelach onder offi
cieren en mansonappen, waarmee de gene
raal van harte instemde, daar hij veel zin
voor soldatenhumor had.
Maar nir moest de reeruut zich omkeeren
An noT eens dezelfde proef herhalen; toen nu
rijn schatting van den tijd vrijwel uitkwam,
oogstte hij van den generaal een welverdiende
lofuiting.
Het paard en den oorlog.
Uit de talrijke verhalen van het oorlogstoo-
neel hlij'kt, dat alle voorspellingen over
de verminderde waarde der cavalerie in den
modernen oorlog vergissingen waren. De
soldaten te paard hdbben vooral in de ge
vechten in het Oosten een gevechtswaarde
aan den dag gelegd, niet minder dan die in
de oorlogen van vroeger tijden, en met ver
rukking weten Duitsche en Ooslenrijksche
ruiters verhalen te doen over den strijdlust
der paarden zelf. Het kwam voor, dat Ko
zakken en Uhlanen elkaar zoo dicht naderden
dat de paarden elkaar konden bijten. De
dieren weerden zich vaak dapper en ze brach
ten den-vijand menigen beet en houw toe en
hun was vaak de eer eener overwinning te
danken.
Het volgende bewijs van paardentrouw
wordt door een Pruisisch kapitein als waar
heid verteld.
„Een kogel had mij in de borst getroffen. Ik
was van mijn paard gevallen en ferloor het
bewustzijn. Hoelang ik zoo in zwijm mag heb
ben gelegen weet ik niet, wel herinner ik mij
duidelijk, dat ik als in een diepen droom een
zacht gereutel hoorde, en dat ik van tijd tot
tijd een warme natte doek me o>p het voor
hoofd voelde leggen. Ook werd er nu en dan
aan mijn kleeren getrokken. Toen ik tot be
zinning kwam, keek ilk in de oogen van mijn
paard, waaruit angst en liefde mij tegen-
blonken, 't Dier bad mijn voorhoofd gelikt,
en af en toe aan mijn kleeren gesjord. Het
begon luid te hinniken, toen ik trachtte op te
staan, en het geluid, dat het trouwe dier
voortbracht toer wij er samen van-door
draafden, leken wel vreugdeklanken.
Een Indiaansche gesohiedenis.
Voor eenige jaren had bij den President der
Vereenigde Staten van Noord-Amerika een
diner plaats, waaraan ook eenige Indiaansche
opperhoofden tegenwoordig waren. Een der
roodhuiden bemerkte, hoe een naast hem ge
zeten bleekgezicht bij het vleesch een weinig
brei nam, hetwelk zich in een kunstig be
werkt potje naast hem bevond. Het was een
sterke mosterd. De onervaren Indiaan meen
de, dat het een zeer kostbare spijs was en
profiteerde van de gelegenheid zich er eens
ter dege te goed aan te doen. Hij nam op eens
een lepel vol, bemerkte een hevig branden,
slikte de verschrikkelijke spijs door, waarbij
hij toch niet beletten kon, dat hem de tra
nen in de oogen schoten. Zijn andere buur
man, een roodhuid, vroeg verbaasd: „Waar
om weent mijn broeder?
„Omdat ik daaraan denk, dat het van
daag acht jaar is geleden, dat mijn vader in
de Mississippi verdronk", antwoorde deze.
Daarop nam de andere Indiaan een lepel vol
mosterd en nu begon hij te weenen. Toen
vroeg zijn lotgenoot spottend: „En waarom
weent gij nu?" „Daarover, dat gij destijds
ook niet verdronken zijtl"
Een moedige jongen.
Een ware Noord-Pr.teriksansche
geschiedenis.
„George, waar ben je?" riep George's moe
der in den tuin achter het blokhuis, zoo
noemt men de woningen, die de Amerikaan-
»che planters in de bosschen gewoon zijn van
en de kleine ontvangkamer in het huisje van ruwe boomstammen op te trekken
flJLo f.TwUi. op v.T-r .ft" ar aaifilli a \iil an M-' ia T~\ a - - - aam flnlfrtan
«n n. at flniallifl uil on Wi» II# Amantmn oaa flvon Ui 14 tlrin-kfi)
Van alles wat.
Hanen met lange staarten.
Men treft in Japan hanen aan met staarten
van soms meer dan 4 meter lang. Deze lang-
staartige hanen hebben hun staartpronk niet
op gemakkelijke wijze verkregen. Veel eer
zou men het eenc marteling kunnen noemen,
welke rij daarvoor hebben moeten ondergaan.
De vogels worden gezet in een hooge, nau
we, donkere kooi, waar alleen van boven licht
in valt. Het licht zou ze naar den bodem de
zer kooi brengen, en dat moet zorgvuldig
worden vermeden.
Zoodra de veeren langer worden, en den
bodem van dc kooi bereiken, wordt een bam
boe-stokje zoodanig naar achteren geplaatst,
dat zij een boog kunnen vormen en op een
afstand gaan groeien. Den ganschen dag zit
ten de vogels op een stokje van slechts enkele
centimeters lang. Een- of tweemaal daags
worden ze uitgelaten. Zij mogen dan ongeveer
een half uur wandelen, terwijl iemand al dien
tijd hun staart vasthoudt, om te verhinderen
dat de veeren zullen slijten of vuil worden.
Een- of twee keer per maand worden ze
voorzichtig met lauw wator gcwasschcn. op
«1e een of andere verheven plaats, het dak
van een huis b.v., terwijl de staart zoolang
wordt vastgehouden tot hij droog is.
De vogels worden met ongepelde lijst en
jkool gevoed. Ook laat men hen veel water
Wii wonen bij een heuvel
daarachter slaat de school
van onzen ouden meester,
hij speelt zoo mooi viool.
Hij leert ons versjes zingen
van zomerzonneschijn,
of ook van sneeuw en sleden,
als w'in den winter zijn.
Op weg naar school*
Dan gaan wij naar beneden
ik zeg je: met een vaart 1
daar wacht al d'oude meester
en roept ons toe: „bedaard 1H
(Bij sneeuw ls het nog 't prettigst i
we maken dan een baan
en glijden op de leien
omlaag, zoo goed wil gaan.
Wij houden veel van meester
en gaan wit graag naar school:
de tocht er heen is prettig,
dan maken w'altijd jool.
W« moeten imet ons allen
den heuvel op en af
en doen dit beide keeren
het liefst nog op een draf.
We zuchten, hijgen, blazen,
dnn boven op den top
en wie er nog kan spreken,
zegt tegen d'and'ren: „stop!
Soms gooien w'onxe zakjes
met proviand omlaag;
wie 'l verst er mee kan kom'
dit is de rrnote vraag!
Van bovenaf trakteeren
z'ons op een witten rug,
maar, zie je, onder 't glijden,
kan niemand meer terug.
Zijn w'a 11 e m a a 1 beneden,
din zetten wij 't betaald,
we stoeien en ravotten,
tot meester zelf ons haalt.
„Komt kinderen," roept hij vriend lijk,
„komt, één, twee, drie in schoof
„we zingen straks nog saimen,
„van sneeuw, bij de viool!