iQoov de Uea$d.
Flinke Jan.
door Hermenii a.
jlïan$ Moeder was werkvrouw op Rustoord,
loo heette de villa, die even buiten 't dorp aan
$en boschrand stond, en nu gebeurde het wel
-jens een keertje, dat hij met Moeder mee
fnocht komen om wat met Lucie te spelen.
Ajacity die op Rustoord woonde, verveelde
iich vaak, omdat re geen broertjes of zusjes
aad.
j Jan kwam er graag, want Lucie had zoo
weel speelgoed en meestal was ze ook heel aar-
pg tegen hemmeestal, ja, want niet
altijd; soms deed Lucie niet aardig, dan was
pe bazig en commandeerde hem. Jan wist van
Moeder, dat hij niet bazig terug mocht doen;
«ij gaf dus maar toe, ais zij graag iets wou,
#n zoo kwam het, dat die twee gewoonlijk
igoed met elkaar opschoten.
1 ft Was Oudejaarsdag.
Moeder behoefde nu niet te komen werken,
blaar toch was Jan bij Lucie gevraagd; Lucie
kou hem haar Kerstboompje laten zien. Daar
hing ook nog lekkers aan voor Jan en als 't
donker w erd, zouden de lichtjes nog eens wor
den opgestoken.
't Was een heerlijke middag. Het boompje
itond in een pot op de tafel in Lucie's speel
kamer. Er hing veel moois en lekkers aan en
voor Jan lagen er ook nog cadeautjes onder:
een griffelkoker, een tol, een boekje, een mooie
plaat en een nieuwe, warme blouse.
Juf hielp hem al zijn schatten uitpakken.
•Yah 't lekkers, dal aan den boom hing, moch
ten de kinderen wat hebben om mee te spelen.
Jans gezicht straalde, maar Lucie keek
knorrig, want ze wou de lichtjes nu al aan
hebben en Juf zei: „neen, niet voordat het
donker wordt, anders is 't niet aardig."
„Als u 'l niet wilt doen, steek ik ze zelf
tan", pruttelde Lucie, hoewel ze heel best wist,
dat Ma en Juf volstrekt niet wilden hebben,
dat ze aan lucifers kwam.
Maar Juf hoorde 't niet meer; ze was de
deur al uit.
't Spelletje, dat zij voor de kinderen klaar
^ad gezet, wou.niet vlotten. Telkens begon
Lucie weer over de lichtjes en zeurde bij Jan,
dat h ij ze toch zou aansteken.
„Durf je 't niet. Jan?"
„Jawel. maar. ik doe het niet; 't mag niet",
hield hij vol.
Lucie probeerde 't eerst met vriendelijke
Woorden, maar toen Jan op zijn stuk bleef
rtaan, werd ze boos.
„Je moet 't doen. je moet", riep ze stamp
voetend, en Jan. half huilend: „nee, ik doe 'l
liet, 't ma g nietl"
„Dan zal i k 'l doen, flauwe jongen", riep
Lucie en voordat Jan nog goed begreep, wat
er gebeuren ging, had Lucie den standaard
gl van den schoorsteenmantel genomen, een
lucifer afgestreken en één kaarsje aangesto
ken.
Juichend omdat 't zoo mooi brandde, gooi
de ze 't lucifersstompje weg, waaraan nog
zen glimmend vonkje zat. ft Viel in een papie
ren slinger onder in ft boompje; in een oog
wenk vatte die slinger vuur.
Groote schrik! Lucie gilde en liep de kamer
uit, maar Jan trok den slinger, zoo goed en
iwaad het ging, van den boom, en toen Juf
misleid kwam aahloopen. had hij hem al uit
getrapt en stond nu, over al zijn leden bevend
zn trillend bij 't boompje, waarvan één kaarsje
brandde.
Natuurlijk moest Juf wel denken, dat Jan de
tchuldige was; hij keek zoo ontdaan en deed
zoo verlegen, toen Juf er hem naar vroeg,
maar dal kwam, omdat hij Lucie niet wou
verklappen.
„Lucie zal wel zóó terug komen", dacht Jan,
„en dan zal ze 't wel zelf vertellen."
Maar Lucie kwam niet terug; ze was bang
en wou maar liefst niet zien, wat er van haar
ongehoorzaamheid gekomen was. Zij bleef op
haar kamertje, totdat Juf, die Jan met een ge
duchte beknorring naar huis had gestuurd,
haar kwam zoeken, en toen was ze zóó van
streek, dat Juf maar niet meer sprak over Jan
en zijn stout-zijn. Vlug ging ze alles in de
speelkamer opruimen; dan zou Lucie haar
schrik wel gauw vergelen en weer vroolijk
kijken, als Ma straks thuis kwam, meende
Juf
Onderwijl zat Jan thuis bij Moeder en ver
telde onder tranen wat hem overkomen was.
Zijn pakjes, zijn lekkers, alles had hij achter
gelaten op Rustoord, maar dat kon hem niet
achelen. ft Ergste was, dat de Juffrouw, en
Mevrouw zeker ook, als zij er van hoorde
"hem ongehoorzaam vonden en dachten, dat '1
zijn schuld was vah dien slinger. Lucie zou
ook wel altiid boos op hein blijven, omdat hij
haar zin niet had willen doen. en daarom
was ze zeker ook niet teruggekomen om te
zeggen, dat 't haar schuld en niet die van Jan
was.
Och, die Jan had zoo'n verdrietI Maar
Moeder troostte hem, en zei, dat hij er heel
goed aan gedaan had, door dezen keer niet
ioe te geven, 't Zou stellig nog wel 's uitko
men, dat Jan geen schuld had; hij moest het
maar jfan God vragen dit zou Moeder ook
doen en dan zouden ze rustig afwachten eD
L probeeren weer vroolijk met elkaar te zijn.
't Was immers Oudejaar.-dan was er al-
rijd voor zóóveel te danken, dat er geen tijd
over kon blijven voor tobben cn klagen.
Zoo praatte Moeder, terwijl ze 't beslag voor
tt oliebollen klaar maakte en toen 't avond
was en Moeder aan 't bakken ging, was Jan
al bijna weer vroolijk geworden, door met
Moeder alles op te lellen, waarvoor ze met
hun beidjes vanavond wel te danken hadden.
Maar toch, dat van Lucie deed hem pijn, diep
In zijn hartje, en heelemaal vergeten kon
hij 't niet
't Was laat geworden. Juist wou Moeder
haar jongen naar bed brengen, toen er ge
klopt werd.
Wie daar nog zoo laat aankwam eh dat nog
wel op Oudejaarsavond, als ieder graag thuis
blijft!
Moeder ging kijken en Jan liep nieuwsgierig
mee.
Mevrouw van Rustoord zelf!
'j Moeder kon haar oogen niet gelooven.
En cn Lucie óók cn dan nog een
knecht met een lantaarn en een arm vol pak
ken
En die kwamen nu allemaal naar binnen ln
ft kleine kamertje, waar ft nog zoo naar olie
bollen rook!
Moeder was er verlegen mee, dat mevrouw
in zoo'n rommel kwam, zooals ze zei, maar
Mevrouw vond ft niets geen rommel. Zij ging
zitten, trok den verlegen Jan naar zich toe
en gaf hem een kus.
„Je bent een lieve, brave jongen; ik weet er
nu alles van. hoe flink je vanmiddag geweest
bent, eerst door niet toe te geven, en toen
door zoo moedig den brandenden slinger uit
te trappen. Er had brand van kunnen komen
en dat was dan Lucie's schuld geweest!"
„Och ja", snikte Lucie, „ik heb er zoo'n spijt
van, dat dat ik zoo ongehoorzaam was en
zoo leelijk tegen jou deed en en dat ik
't niet dadelijk heb gezegd. Ben je erg boos
op me, Jan?"
„Boos? Nee, hoor!"
Jans oogen straalden, zóó büi was hij, dat
alles nog zoo heerlijk was terecht gekomen
en Moeder schreide, maar dat was óók van
blijdschap.
En toen Lucie nu Jans achtergebleven
pakjes op de tafel legde en de knecht er nog
maar steeds meer bij voegde, allerlei nuttige
en goede dingen, die in 't huishouden te pas
zouden komen, toen trok Jan stilletjes Moe
der aan haar mouw en 't kwam zoo echt uit
zijn hart, wat hij haar toefluisterde:
„Moeder, nou is ft Oudejaarsavond nou
hebben we niks om over te tobben of te kla
gen alleen maar een hoop om voor
te danken, hè?"
Dolly's» gomlastieken popje.
Naar het Engelseh van Mrs. MUSGRAVE.
Bewerkt door C. H.
Dolly's popje voelde zich heel ongelukkig.
Misschien was zij ontevreden, zooals sommige
kinderen ook wel eens zijn. Maar ik geloof, dat
jullie zult vinden, dat zij daar alle reden toe
had. Het was stellig heel onplezierig nooit
bui-ten de kinderkamer te komen en door de
groote. mooie poppen uit de hoogte te wor
den behandeld. Het was niet half zoo prettig,
als in een speelgoedwinkel voor het raam te
slaan met allemaal andere gomlastieken pop
pen. Daar werden geen vergelijkingen ge
maakt over haar leelijk uiterlijk en haar ge
mis aan echt haar. Tot haar komst in de kin
derkamer wist ft arme popje niet, dat zij lot-
genoolen had met rose wangel' s cn zijige
krullen. In den winkel werd zij altijd voor
zichtig behandeld en niet door vuile kinder
handjes geknepen of door wilde jongens heen
cn weer gegooid. Haar mooie roode jurk werd
daar niet bevlekt met jam of honing en zij
had er nooit in een donkere kast op haar
hoofd behoeven le staan. Dolly's ouder zusje,
Connie, en haar broertjes toörd.i altijd een
soort minachting voor haar en gingen niet be
paald voorzichtig met haar om. Doch hoe zij
haar ook mishandelden, zij ging nooit stuk
en werd niet leelijker dan zij altijd geweest
was.
Maar al zijn sommige poppen of menschen
leelijk, daarom hoeven zij nog niet onvrien
delijk of slecht behandeld te worden. Kinde
ren mochten wel eens bedenken, dat zij
meestal zeer gevoelig zijn voor elk boos woord
of ruwe behandeling.
Dolly en haar oudere broertjes en zusjes
waren niet erger dan de meeste andere kin
deren. Zij konden dikwijls heel wild zijn en
gingen dan allesbehalve zachtzinnig met hun
speelgoed om, maar zij dachten, dat hun
paardjes en poppen geen gevoel hadden. Dol
ly's gomlastieken popje had het wel het ergst
van allen te verduren, omdat zij er verreweg
het best tegen kon en al veel langer de kin
derkamer bewoonde dan eenig ander speel
goed, dat langzamerhand naar het K;nderzie-
kei/huis verhuisde. Dolly nam haar popje altijd
mee naar bed en viel meestal op haar hoofdje
zabbelend in slaap. Haar scherpe, kleine
tandjes hadden zelfs een gaatje gemaakt bo
ven het oor van de arme pop, zoodat de wind
ln haar hoofdje blies en haar dikwijls hoofd
pijn bezorgde. Me dunkt, het moet een heel
onaangenaam gevoel zijn, als de wind zoo in
je hoofd blaast!
Dolly was vijf jaar oud. Ze had lanee,
blonde krullen en groote. bruine oogen, die
menschen en dingen schenen aan te staren
alsof zij dooi hen heen wilde kijken. Zij zei
altijd: „Ik zou zoo graag willen weten hoe
het er van binnen uitziet.** Natuurlijk zijn er
heel wat dingen, die niet open kunnen, zoo
dat Dolly dikwijls teleurgesteld werd.
Iedereen hield van Dolly, want zij was een
aardig, klein meisje, al kon Juf wel eens onse-
duldig worden, als zij zooveel vragen deed,
dat het niet mogelijk was, die allen te beant
woorden.
Op een avond, terwijl zij in haar bedje lag
was zij nog klaar wakkerj toen de onder
gaande zon door hel gordijn gluurde en toon
de. dat zij nog niet naar bed was gegaan
Dolly vond het heel erg, dat kinderen naar
bed moesten vóór de zon en daar zij nie
mand had, tegen wie zij dit eens zeggen kon,
begon zij tegen haar gomlastieken popje te
fluisteren, dat heel stilletjes in haar arm lag
*n met haar domme oogen naar de zoldering
staarde.
Dolly durfde alleen maar te fluisteren, om
dat Juf in de kamer er naast was. De deur
stond op een kier en als Juf merkte, dat Dolly
nog wakker was, zou zij zeker binnenkomen
om haar te zeggen, dat zij moest gaan slapen.
„Iloe komt het toch, Popje, dat je zoo leelük
bent en de meeste poppen veel mooier zijn?'*
vroeg zij
Dolly wachtte even, maar kreeg geen ant
woord. Juf was nu niet meer in de aangren
zende kamer en de zon gluurde niet langer
door het gordijn.
„Zeg dan toch eens wat. Popjet" begon
Dolly weer, maar nu wat slaperiger. „Rika
beweert, dat je van hetzelfde leelijke goed ge
maakt bent als mijn overschoenen. Ze zegt,
dat je nooit zult slijten."
Toen heerschte er cenigen tijd stilte en
Dolly vond, dat het nu pikdonker was. Zij
hoorde duidelijk haar popje zuchten en
schudde hert heen en weer.
„Maar zeg dan toch eens wat, Popje! Ik
heb nog niets geen zin om te gaan slapen. Het
Is bespottelijk kinderen in bed te «toppen nog
vóór de zon onder is."
Dolly kneep haar popje eens en dit begon te
piepen.
„Ik ben zoo ongelukkig", fluisterde zij
met een heel zwak slerametie-
,Wat is ongelukkig? Ik ben nooit ongeluk
kig", zei Dolly.
,Ik bedoel, dat ik zoo'n akelig gevoel over
me heb", antwoordde de pop.
„Alsof je stout geweest bent?" vroeg Dolly,
't Gomlastieken popje wist niet, dat een
„akelig gevoel" dikwijls 't gevolg van stout-
zijn is en zij antwoordde, terwijl Dolly haar
nog harder kneep
,Nee, nee Dolly, lk b e n niet stout. Maar
maar jullie zijn allemaal zoo akelig tegen me."
Dollv ging van schrik rechjop in haar
bedje zitten.
„Maar Jhoud ik je dan niet lekker warm ln
mijn eigen bed? Geef ik je niet altijd allerlei
lekkere dingen te eten en laat Bobby je niet
in zijn karretje rijden en maakt hij niet dik
wijls een kegel of een bal van je? Dót is toch
zeker niet naarl En je krijgt met eens lessen,
behalve als Connie je met haar eigen poppen
Fransche les geeft."
Dolly viel weer op haar kussen terug en
kneep de pop nog eens, waarop deze ant
woordde
„Maar je laat me geen oogenblik met rust
en dat maakt me zoo moe. Zie je, omdat ik
sterk en laai ben, laat je mij allerlei verve
lende dingen doen. Ik geloof niet, dat jij 't
prettig zou vinden om een half uur in een koud
bad te zitten of om voor kegel te moeten spe
len of met jam ingesmeerd te worden. Pop
pen houden bovendien heelemaai niet van
eten en het rijden in Bobby's karretje is al heel
onplezierig, als hij je er telkens uit laat vallen
of je met een touw om je hals vastmaakt. Zie
je, omdat ik zoo'n leelijke kleur heb, kun je
de builen en schrammen niet eens zien."
DoUy was heel bedroefd, toen zij dit alles
hoorde, want zij had een vriendelijk hartje en
zou niemand met opzet pijn doen.
„Maar Popje, je breekt toch nooit een arm
of een been, zooals andere poppen, en er val
len nooit zemelen uit je. Bobby zegt, dat je
met lucht gevuld bent, net als een luchtballon
en Connie beweert, dat je heelemaal hol bent.
Ik zou wel eens willen weten, hoe je er van
binnen uitziet. Jij zelf ook niet? Ik zou je graag
eens willen openknippen, maar Juf wil nooit,
dat ik haar schaar gebruik. Je bent heele
maal geen mooie pop, maar ik houd toch van
je. Ik geloof eigenlijk, dat ik van jou 't aller
meest houd, meer nog dan van Elizabeth in
haar vit-zijden jurk. Maar je ziet er zoo lee
lijk en vies uit, dat ik niet met je kan gaan
wandelen; daarom moet je altijd thuis blij
ven. Maar zie je, Elizabeth kan ik niet mee
naar bed nemen. Haar jurk zou te veel
knoeien. Voel je je heusch 7.00 ongeluk
kig?" vroeg Dolly, terwijl zij met wroeging
bedacht, dat het toch zeker niet plezierig was
op je hoofd in een hoek te moeten staan.
„Het eenige oogenblik. dat ik gelukkig ben*',
antwoordde de pop, „is als ik in bed lig;
maar je wordt 's morgens altijd zoo vroeg
wakker, Dolly.''
Dolly was erg verbaasd, dat haar pop be
grip van tijd had.
„Maar ik ben hel niet, die wakker wordt"
antwoordde Dolly, ,,'t Is mijn hoofd, 't Is net,
alsof er een klok ln mijn hoofd zit, die mijn
oogen open maakt en dan dan begint
het allemaal heel gauw te tikken. Dat is dan
wakker worden. Grappig hè?"
„Maar poppen hebben geen klok in hun
hoofd", antwoordde de gomlastieken pop
eenigszins uit de hoogte.
„Heusch niet?" vrog Dolly verbaasd. „Dan
is jullie hoofd zeker heelemaal hol met lucht
opgeblazen, zooals Bobby zegt. Maar ik dacht
toch. dat dat niet kon, toen je begon te pra
ten."
Dolly kneep Popje opnieuw.
„En poppen hebben heelemaal geen behoef
te aan clcn cn drinken", ging de laatste nog
meer uit de hoogte voort. Jullie kinderen eet
den geheelen dag maar door; jullie zijn ook
zoo gulzig!"
„Maar", zei Dollv, terwijl zij bijna begon
ic huilen, „dat is de schuld van onze maag
en 7.ie je, die hou jij er heelemaal niet op na."
„Daar zijn wij boven verheven."
„Wat is verheven? Is het zooiets als
knap?"
„Het beleckenl hooger dan anderen, niet zoo
gewoon. Hel is heel gewoon, altijd te eten en
te drinken."
„Dan zal ik Bobby eens vertellen, dat hij
het allergewoonst van allemaal is. Hij eet of
drinkt a 11 ij d Maar jij bent een heclc knappe
pop, dat je dat allemaal zoo weel. Van wie
heb je dat geleerd? Heb je soms een gouver
nante gehad?"
„O nee!" antwoordde de pop, „dat lecren
we van zelf. Poppen kunnen werkelijk heel
knap zijn. al weten de menschen dat zoo niet
Dolly dacht, dat het stemmetje wat zwak
ker werd Zij hoopte echter, dat de pop nu
niet juist zou inslapen.
„Maar je moet toch verstand h.bben. omdat
je zoo goed kunt praten", hernam Dolly. ,.Je
spreekt als een minister t"
„Ken jij dan een minister?"
„Ja zeker! Voder heeft een minister onder
zijn kennissen, die komt dikwijls bi. ons. Als
hij weer eens komt, zal ik hem vragen, of hij j
eens in de kinderkamer wil komen om jou te
zien. Dan moetje ook tegen hem spreken. Dat j
is een heele eer voor een gomlastieken pop
Bobby zegt, dat hij ons regeert en Juf beweert,
dat Bobby dat in do krant geler m heeft. Maar
ik begrijp hel niet. Jij soms?"
„Zeker, ik begrijp alles."
„Dan hoef je nooit moeilijke lessen te lei*"
ren. Wal prettig!" Dolly sprak nu wat har
der.
Op hetzelfde oogenblik kraakte de deur en
kwam Juf zachtjes de kamer binnen, terwijl
zij een kaars met haar hand bc chutte.
Ik dacht, dat ik Dolly hoorde praten", 7ci
zij binnensmonds.
Maar het was nu heel rustig en Dolly lag als
een muisje zoo stil, terwijl Popje als altijd op
het kussen lag.
Even later, toen Juf weer verdwenen was,
[luisterde Dolly:
..Bluf alsjeblieft wakker, Popje. Ik wou nog
zoo graag veel meer hooren."
,.Je deedt verstandiger met te gaan slapen",
fluisterde de pop terug. „Juf mocht nog eens
terugkomen."
„Wil je mij morgen dan nog meer vertel
len?" vroeg Dolly. „Het is zoo leuk om met j
Iemand te praten, als je in bed Mgt. Ik wou,
dat je eerder was begonnen te spieken. Mis
schien zat je tongriem vast. Connie las daar
eens iels over."
Popje antwoordde met een zwak stemmetje.
dat van uit de verte scheen te komen: „Nu
moet je gaan slapen, Dolly."
Toen herinnerde Dolly zich niets meer, tot
dat het dag werd en het klokje weer in haar
hoofd begon te tikken. Nadat zij haar oogen
eens goed had uitgewreven, keek zij Popje
aan, die onbewegelijk op het kussen lag. Zij
was erg leelijk en er kon geen leelijker pop
Bestaan. Dolly begon natuurlijk dadelijk met
haar te praten en haar vragen te doen. Doch
zij bleef maar naar de zoldering staren en zei
geen woord. Hoe Dolly haar ook schudde en
kneep, er kwam geen ander geluid uit haar
dan een zacht gepiep. Zij scheen weer even
dom en vervelend te zijn als zij allijd ge
weest was. En toen Dolly na het ontbijt
aLs een heel groot geheim - - aan Bobby
vertelde, wat Popje den vorigen avond alle
maal gezegd had, lachte hij ongeloovig en
zei dat het maar een droom was. Ik geloof
ook. dat het een droom was. En wat zeggen
jullie er van?
Dolly gelooft echter nog steeds, dat haar
oude gomlastieken pop praten kan, als zij
dat wil. Zij heeft haar vol zorg in een wollen
doek gewikkeld en met allerlei andere schat
ten in een la gelegd.
Van alle» wat.
Het paard van den trompetter
Lamont.
Lamont was trompetter bij het zevende
Fransche huzaren-regiment en meermalen was
hem door rijn pa 3rd, te midden van den slag.
het leven gered geworden. Niemand was er
dan ook, die meer van zijn paard hield dan
Lamont. Hij zorgde altijd eerst voor den trou
wen viervoeter en dan voor zich zelf. In een
gevecht aan den Donau werd Lamont echter
doodclijk gewond, maar wie den gevallene nu
ook %erlaten mocht, niet het paard. Het trou
we dier wentelde het lijk van zijn meester
voortdurend om, li hem het gezicht en de
handen, doch toen het, na een heelen nacht
zoo doorgeworsteld te hebben, den volgenden
morgen blijkbaar tot de overtuiging kwaip, dat
zijn meester dood was, liep het droef hinni
kend naar den Donau en verdronk zich
Toen men Napoleon dit geval mededeelde, zei
hij: „Wanneer dit paard niets meer geweest
is dan een werktuig, dan was het ongetwij
feld een zeer bewonderenswaardig werktuig,
dat ons eerbied voor zijn Maker afperst."
Mammouthti-tanden.
Reeds ten tijde van Alexander den Groo-
ten, dus meer dan 300 jaar vóór het begin van
onze jaartelling, wordt er melding gemaakt
van ivoor, dat uit de aarde opgegraven werd.
Dit waren de slagtanden van een diersoort,
die voor den zondvloed in het noorden van
Europa, Aziè en Amerika in troepen moet
hebben geleefd, maar later geheel is uitgestor
ven. De mammouth moet nog grooter geweest
zijn dan de olifant, hetgeen men kan opma
ken uit de beenderen, welke men nog van tijd
tot tijd aantreft in de streken, waar hij zijn
verblijf gehouden heefL, vooral in de zooge
naamde Mammouths-grot, die in de Vereenig-
de Stalen van Noord-Amerika gevonden
wordt. Van den olifant onderscheidde hij zich
niet alleen door zijn meerdere lichaamsgroot
te, maar ook door zijn grootere slagtanden,
die naar boven gebogen stonden.
De tanden dezer dieren worden in den han
del gebracht en leveren jaarlijks een grocie
som op.
Het Ohio-dicr of de mastodon, mede een
uitgestorven olifantensoort, waarvan men 111
Noord-Amerika nog veel beenderen en lan
den aantreft, moet veel overeenkomst met den
mammouth gehad hebben
Winter in Siberlft*
Hel wa/ter richt in Siberië enorme schade
aan. Hoe meer het stroomgebied en de bo
venloop der Siberische rivieren ontboscht
worden, des te grooter het gevaar voor over
strooming. In het voorjaar, nadat het ijs ge
smolten is, wassen de rivieren zóó enorm,
dat dorpen en koloniën, ernstig bedreigd wor
den. .De rivieren krijgen bij hoog water dik
wijls meer dan tweemaal de gewone breedte
en doordat de etrooming meestal zeer sterk
is, wordt alles wat al te dicht baj den oever
stond, meegesleept.
Aan Ob en Irtysch zijn vele dorpen, die alle
jaren verder van den oever worden gebouwd,
omdat het overstroomi ngsgevaar voortdurend
grooter wordt.
In het voorjaar zijn groote ultgastrefctheda,
weiland door het water der rivieren faedekfö
De gefceele landstreek gelijkt een groot mee*
waaruit sleohts enkele landtongen of etlan.
den met boerderijen en dorpen steken Do"
Jriysdh, die anders ongeveer anderhalven
kilometer breed is, bereikt bij Reoalowo ln
het voorjaar een breedte van der vijf klio.
meter; de Ob wordt dikwijls meer dan ve. r-
tig kilometer breed. Komt daarbij nog een
Noorderstoitn en wordt daardoor bet water
teruggedreven, dan loopen zelfs teer ufge,
legen dorpen cn visschershutten het gevaafy
overstroomd te worden
Jaarlijks verdrinken vele menschen, bar
den en runderen in de Siberische sitrotmeq
vooral echter in den tijd van den ijsQing?
wanneer de w inter vissaherij een ei\&4
neemt, het verkeer per boot nog <nde* Wu
plaats hebben. Dan waagt de een of antifvS
voerman het nog met zijn vrachtje over het
wrakke ijs te rijden, om de reizigers langs
dien koristen weg verder te brengen. Daaabn
breekt het ijs. vooral bij den oever, dikwijl»
en paarden en menschen verdwijnen in de
diepte.
De (Zorgeloosheid der kolonisten gaat dik*
wijüis over tot hchrtzi/nnigheidTon op het laat.
fete oogenblik worden talkken en planken op
het wrakke öjs gelegd ora het verkeer nog te
doen plaats hebben.
De ijsgang treedt op de Siberische sItoo-
men plotseling in; <als op commando barsl 'vra
kend en knarsend het ijs en zet zich in be
weging. Groote watermassa's zetten dan wel
dra het gëheele land onder water.
Dan begint oolk de ganzen trek en de ja
gers wagen het in hun Jdeine bootjes van
den eenen oever naar den anderen te varen.
Het gebeurt dökwijis, dat die bootjes in bot
sing komen met groote ijsschotsen, waarbij
dan die inzitten don in het water worden
geworpen. De ledematen verstijven eeer snel
in het koude water, de strooming is zeer
sterk, averal bevinden zich draaikolken, zoo-
d«at het slechts zelden gelukt, zulk oen dren
keling te redden.
Een groot gevaar voor vcrachlAcar&vflnen
en reizigers vormen de reusachtige sneeuw
stormen. Deze orkanen beginnen meestal te
gen het einde van den winter en duren vaak
verscheidene dagen. Zoo kwamen in dem na-
winter 1911-1912 honderden menschen in het
district Iscliim, in het zuiden van bet gou
vernement Tobolsk, om. De storm was zóó
hevig, dat gcheele karavanen Weven steken
en ook de paarden, die overigens tamelijk
goed bestand zijn tegen dit hondenweer, om-
(kwamen. Na den sneeuwstorm werd den be
woners van de verschillende dorpen gelast,
te zonnen met de mdlitairen, naar d.e inge
sneeuwde reizigers te zoeken, en het duurde
wekenlang, vóórdat alle vermisten terugge
vonden waren.
De "West-Europeaan kan zich van een detr-
getijken Russischen en Siberisohen sneeuw
storm geen voorstelling vormen. Plotseling
wordt de hemel bedekt met donkere, bferav-
grijzie sneeuwwolken.
Rukwinden gieren over de eindeiooae vlak
ten en jagen de droge sneeuw op. De geheele
streek lijkt een opgezweept watervlak. Ala
witte meelstof vliegt de sneeuw voort, ber
gen en dalen ontstaan en de anders góed te
hedkennen landwegen, de mijlpalen lanjfc dien
kant, de bosschages en struiken, verdwijnen
in 'n oogenblik. De sneeuw ligt steeds hooger
onder de hoeven der paarden, alsof ze door
een onzichtbare hand opgelicht wordt.
De dieren stampen snuivend en steunend
door de melige massa, die hen reeds tot aan
de zijden 'komt, terwijl ze, niettegenstaande
de koude door inspanning en angst met
schuim zijn bedekt.
In dichte massa's valt de sneeuw alsof
een wolkbreuk was, het wordt pikdonker,
men lean geen twee passen voor zich uitxiep,
Tenslotte blijven paarden en voerman ver
moeid staan.
Wanneer dan de storm voorbij Is en de
rem weer over de onmetelijke witte vlakte
schijnt is er peen spoor meer van een karst»
vaan of eenig levend wezen te «ten. AUes 1}
bergen li oog met heuvelachtige sneeuwmaa*
sa's bedekt.
Dan komen de hongerige «teppeti/woiveDi
uit hot struikgewas, graven de li ikon, op en
Stillen hun razendem honger. Raven, Icraaten
en eksters nemen aan hot afschuwelijke
deel. En in hot voorjaar, wanneer de sneeuw
door de zon Gesmolten is. vindt raeo niefc
dan de geraamten der verongelukten.
Roosje*
Roosje kan niet slapen
ze is stout geweest,
cn nu in het donker
voel* ze 't allermeest;
't tikkertje daarbinnen
o, wat klopt het luid!
't allerliefst kwam Roosje
weer haar bedje uil.
Roosje knikt, al snikkend;
#/k zal het nooit weer doen,"
zegt ze en geeft Vader
dan een dikken zoen
nü kan Roosje slapen,
cl'oogjes vallen dicht;
.•'oor net venster schittert
ft vriendlijk sterrenlicht.
Hermann».
Maar het is zoo donker;
neen, ze durft niet goed
och, zoo graag was Roo*J»
1 weer lief en zoet.
Vader hoort haar achrelej «i*
„is *t berouw zóó groot?"
vraagt hij en neemt Rooi)9
even op zijn schoot.