iQoov de Uea$d. Flinke Jan. door Hermenii a. jlïan$ Moeder was werkvrouw op Rustoord, loo heette de villa, die even buiten 't dorp aan $en boschrand stond, en nu gebeurde het wel -jens een keertje, dat hij met Moeder mee fnocht komen om wat met Lucie te spelen. Ajacity die op Rustoord woonde, verveelde iich vaak, omdat re geen broertjes of zusjes aad. j Jan kwam er graag, want Lucie had zoo weel speelgoed en meestal was ze ook heel aar- pg tegen hemmeestal, ja, want niet altijd; soms deed Lucie niet aardig, dan was pe bazig en commandeerde hem. Jan wist van Moeder, dat hij niet bazig terug mocht doen; «ij gaf dus maar toe, ais zij graag iets wou, #n zoo kwam het, dat die twee gewoonlijk igoed met elkaar opschoten. 1 ft Was Oudejaarsdag. Moeder behoefde nu niet te komen werken, blaar toch was Jan bij Lucie gevraagd; Lucie kou hem haar Kerstboompje laten zien. Daar hing ook nog lekkers aan voor Jan en als 't donker w erd, zouden de lichtjes nog eens wor den opgestoken. 't Was een heerlijke middag. Het boompje itond in een pot op de tafel in Lucie's speel kamer. Er hing veel moois en lekkers aan en voor Jan lagen er ook nog cadeautjes onder: een griffelkoker, een tol, een boekje, een mooie plaat en een nieuwe, warme blouse. Juf hielp hem al zijn schatten uitpakken. •Yah 't lekkers, dal aan den boom hing, moch ten de kinderen wat hebben om mee te spelen. Jans gezicht straalde, maar Lucie keek knorrig, want ze wou de lichtjes nu al aan hebben en Juf zei: „neen, niet voordat het donker wordt, anders is 't niet aardig." „Als u 'l niet wilt doen, steek ik ze zelf tan", pruttelde Lucie, hoewel ze heel best wist, dat Ma en Juf volstrekt niet wilden hebben, dat ze aan lucifers kwam. Maar Juf hoorde 't niet meer; ze was de deur al uit. 't Spelletje, dat zij voor de kinderen klaar ^ad gezet, wou.niet vlotten. Telkens begon Lucie weer over de lichtjes en zeurde bij Jan, dat h ij ze toch zou aansteken. „Durf je 't niet. Jan?" „Jawel. maar. ik doe het niet; 't mag niet", hield hij vol. Lucie probeerde 't eerst met vriendelijke Woorden, maar toen Jan op zijn stuk bleef rtaan, werd ze boos. „Je moet 't doen. je moet", riep ze stamp voetend, en Jan. half huilend: „nee, ik doe 'l liet, 't ma g nietl" „Dan zal i k 'l doen, flauwe jongen", riep Lucie en voordat Jan nog goed begreep, wat er gebeuren ging, had Lucie den standaard gl van den schoorsteenmantel genomen, een lucifer afgestreken en één kaarsje aangesto ken. Juichend omdat 't zoo mooi brandde, gooi de ze 't lucifersstompje weg, waaraan nog zen glimmend vonkje zat. ft Viel in een papie ren slinger onder in ft boompje; in een oog wenk vatte die slinger vuur. Groote schrik! Lucie gilde en liep de kamer uit, maar Jan trok den slinger, zoo goed en iwaad het ging, van den boom, en toen Juf misleid kwam aahloopen. had hij hem al uit getrapt en stond nu, over al zijn leden bevend zn trillend bij 't boompje, waarvan één kaarsje brandde. Natuurlijk moest Juf wel denken, dat Jan de tchuldige was; hij keek zoo ontdaan en deed zoo verlegen, toen Juf er hem naar vroeg, maar dal kwam, omdat hij Lucie niet wou verklappen. „Lucie zal wel zóó terug komen", dacht Jan, „en dan zal ze 't wel zelf vertellen." Maar Lucie kwam niet terug; ze was bang en wou maar liefst niet zien, wat er van haar ongehoorzaamheid gekomen was. Zij bleef op haar kamertje, totdat Juf, die Jan met een ge duchte beknorring naar huis had gestuurd, haar kwam zoeken, en toen was ze zóó van streek, dat Juf maar niet meer sprak over Jan en zijn stout-zijn. Vlug ging ze alles in de speelkamer opruimen; dan zou Lucie haar schrik wel gauw vergelen en weer vroolijk kijken, als Ma straks thuis kwam, meende Juf Onderwijl zat Jan thuis bij Moeder en ver telde onder tranen wat hem overkomen was. Zijn pakjes, zijn lekkers, alles had hij achter gelaten op Rustoord, maar dat kon hem niet achelen. ft Ergste was, dat de Juffrouw, en Mevrouw zeker ook, als zij er van hoorde "hem ongehoorzaam vonden en dachten, dat '1 zijn schuld was vah dien slinger. Lucie zou ook wel altiid boos op hein blijven, omdat hij haar zin niet had willen doen. en daarom was ze zeker ook niet teruggekomen om te zeggen, dat 't haar schuld en niet die van Jan was. Och, die Jan had zoo'n verdrietI Maar Moeder troostte hem, en zei, dat hij er heel goed aan gedaan had, door dezen keer niet ioe te geven, 't Zou stellig nog wel 's uitko men, dat Jan geen schuld had; hij moest het maar jfan God vragen dit zou Moeder ook doen en dan zouden ze rustig afwachten eD L probeeren weer vroolijk met elkaar te zijn. 't Was immers Oudejaar.-dan was er al- rijd voor zóóveel te danken, dat er geen tijd over kon blijven voor tobben cn klagen. Zoo praatte Moeder, terwijl ze 't beslag voor tt oliebollen klaar maakte en toen 't avond was en Moeder aan 't bakken ging, was Jan al bijna weer vroolijk geworden, door met Moeder alles op te lellen, waarvoor ze met hun beidjes vanavond wel te danken hadden. Maar toch, dat van Lucie deed hem pijn, diep In zijn hartje, en heelemaal vergeten kon hij 't niet 't Was laat geworden. Juist wou Moeder haar jongen naar bed brengen, toen er ge klopt werd. Wie daar nog zoo laat aankwam eh dat nog wel op Oudejaarsavond, als ieder graag thuis blijft! Moeder ging kijken en Jan liep nieuwsgierig mee. Mevrouw van Rustoord zelf! 'j Moeder kon haar oogen niet gelooven. En cn Lucie óók cn dan nog een knecht met een lantaarn en een arm vol pak ken En die kwamen nu allemaal naar binnen ln ft kleine kamertje, waar ft nog zoo naar olie bollen rook! Moeder was er verlegen mee, dat mevrouw in zoo'n rommel kwam, zooals ze zei, maar Mevrouw vond ft niets geen rommel. Zij ging zitten, trok den verlegen Jan naar zich toe en gaf hem een kus. „Je bent een lieve, brave jongen; ik weet er nu alles van. hoe flink je vanmiddag geweest bent, eerst door niet toe te geven, en toen door zoo moedig den brandenden slinger uit te trappen. Er had brand van kunnen komen en dat was dan Lucie's schuld geweest!" „Och ja", snikte Lucie, „ik heb er zoo'n spijt van, dat dat ik zoo ongehoorzaam was en zoo leelijk tegen jou deed en en dat ik 't niet dadelijk heb gezegd. Ben je erg boos op me, Jan?" „Boos? Nee, hoor!" Jans oogen straalden, zóó büi was hij, dat alles nog zoo heerlijk was terecht gekomen en Moeder schreide, maar dat was óók van blijdschap. En toen Lucie nu Jans achtergebleven pakjes op de tafel legde en de knecht er nog maar steeds meer bij voegde, allerlei nuttige en goede dingen, die in 't huishouden te pas zouden komen, toen trok Jan stilletjes Moe der aan haar mouw en 't kwam zoo echt uit zijn hart, wat hij haar toefluisterde: „Moeder, nou is ft Oudejaarsavond nou hebben we niks om over te tobben of te kla gen alleen maar een hoop om voor te danken, hè?" Dolly's» gomlastieken popje. Naar het Engelseh van Mrs. MUSGRAVE. Bewerkt door C. H. Dolly's popje voelde zich heel ongelukkig. Misschien was zij ontevreden, zooals sommige kinderen ook wel eens zijn. Maar ik geloof, dat jullie zult vinden, dat zij daar alle reden toe had. Het was stellig heel onplezierig nooit bui-ten de kinderkamer te komen en door de groote. mooie poppen uit de hoogte te wor den behandeld. Het was niet half zoo prettig, als in een speelgoedwinkel voor het raam te slaan met allemaal andere gomlastieken pop pen. Daar werden geen vergelijkingen ge maakt over haar leelijk uiterlijk en haar ge mis aan echt haar. Tot haar komst in de kin derkamer wist ft arme popje niet, dat zij lot- genoolen had met rose wangel' s cn zijige krullen. In den winkel werd zij altijd voor zichtig behandeld en niet door vuile kinder handjes geknepen of door wilde jongens heen cn weer gegooid. Haar mooie roode jurk werd daar niet bevlekt met jam of honing en zij had er nooit in een donkere kast op haar hoofd behoeven le staan. Dolly's ouder zusje, Connie, en haar broertjes toörd.i altijd een soort minachting voor haar en gingen niet be paald voorzichtig met haar om. Doch hoe zij haar ook mishandelden, zij ging nooit stuk en werd niet leelijker dan zij altijd geweest was. Maar al zijn sommige poppen of menschen leelijk, daarom hoeven zij nog niet onvrien delijk of slecht behandeld te worden. Kinde ren mochten wel eens bedenken, dat zij meestal zeer gevoelig zijn voor elk boos woord of ruwe behandeling. Dolly en haar oudere broertjes en zusjes waren niet erger dan de meeste andere kin deren. Zij konden dikwijls heel wild zijn en gingen dan allesbehalve zachtzinnig met hun speelgoed om, maar zij dachten, dat hun paardjes en poppen geen gevoel hadden. Dol ly's gomlastieken popje had het wel het ergst van allen te verduren, omdat zij er verreweg het best tegen kon en al veel langer de kin derkamer bewoonde dan eenig ander speel goed, dat langzamerhand naar het K;nderzie- kei/huis verhuisde. Dolly nam haar popje altijd mee naar bed en viel meestal op haar hoofdje zabbelend in slaap. Haar scherpe, kleine tandjes hadden zelfs een gaatje gemaakt bo ven het oor van de arme pop, zoodat de wind ln haar hoofdje blies en haar dikwijls hoofd pijn bezorgde. Me dunkt, het moet een heel onaangenaam gevoel zijn, als de wind zoo in je hoofd blaast! Dolly was vijf jaar oud. Ze had lanee, blonde krullen en groote. bruine oogen, die menschen en dingen schenen aan te staren alsof zij dooi hen heen wilde kijken. Zij zei altijd: „Ik zou zoo graag willen weten hoe het er van binnen uitziet.** Natuurlijk zijn er heel wat dingen, die niet open kunnen, zoo dat Dolly dikwijls teleurgesteld werd. Iedereen hield van Dolly, want zij was een aardig, klein meisje, al kon Juf wel eens onse- duldig worden, als zij zooveel vragen deed, dat het niet mogelijk was, die allen te beant woorden. Op een avond, terwijl zij in haar bedje lag was zij nog klaar wakkerj toen de onder gaande zon door hel gordijn gluurde en toon de. dat zij nog niet naar bed was gegaan Dolly vond het heel erg, dat kinderen naar bed moesten vóór de zon en daar zij nie mand had, tegen wie zij dit eens zeggen kon, begon zij tegen haar gomlastieken popje te fluisteren, dat heel stilletjes in haar arm lag *n met haar domme oogen naar de zoldering staarde. Dolly durfde alleen maar te fluisteren, om dat Juf in de kamer er naast was. De deur stond op een kier en als Juf merkte, dat Dolly nog wakker was, zou zij zeker binnenkomen om haar te zeggen, dat zij moest gaan slapen. „Iloe komt het toch, Popje, dat je zoo leelük bent en de meeste poppen veel mooier zijn?'* vroeg zij Dolly wachtte even, maar kreeg geen ant woord. Juf was nu niet meer in de aangren zende kamer en de zon gluurde niet langer door het gordijn. „Zeg dan toch eens wat. Popjet" begon Dolly weer, maar nu wat slaperiger. „Rika beweert, dat je van hetzelfde leelijke goed ge maakt bent als mijn overschoenen. Ze zegt, dat je nooit zult slijten." Toen heerschte er cenigen tijd stilte en Dolly vond, dat het nu pikdonker was. Zij hoorde duidelijk haar popje zuchten en schudde hert heen en weer. „Maar zeg dan toch eens wat, Popje! Ik heb nog niets geen zin om te gaan slapen. Het Is bespottelijk kinderen in bed te «toppen nog vóór de zon onder is." Dolly kneep haar popje eens en dit begon te piepen. „Ik ben zoo ongelukkig", fluisterde zij met een heel zwak slerametie- ,Wat is ongelukkig? Ik ben nooit ongeluk kig", zei Dolly. ,Ik bedoel, dat ik zoo'n akelig gevoel over me heb", antwoordde de pop. „Alsof je stout geweest bent?" vroeg Dolly, 't Gomlastieken popje wist niet, dat een „akelig gevoel" dikwijls 't gevolg van stout- zijn is en zij antwoordde, terwijl Dolly haar nog harder kneep ,Nee, nee Dolly, lk b e n niet stout. Maar maar jullie zijn allemaal zoo akelig tegen me." Dollv ging van schrik rechjop in haar bedje zitten. „Maar Jhoud ik je dan niet lekker warm ln mijn eigen bed? Geef ik je niet altijd allerlei lekkere dingen te eten en laat Bobby je niet in zijn karretje rijden en maakt hij niet dik wijls een kegel of een bal van je? Dót is toch zeker niet naarl En je krijgt met eens lessen, behalve als Connie je met haar eigen poppen Fransche les geeft." Dolly viel weer op haar kussen terug en kneep de pop nog eens, waarop deze ant woordde „Maar je laat me geen oogenblik met rust en dat maakt me zoo moe. Zie je, omdat ik sterk en laai ben, laat je mij allerlei verve lende dingen doen. Ik geloof niet, dat jij 't prettig zou vinden om een half uur in een koud bad te zitten of om voor kegel te moeten spe len of met jam ingesmeerd te worden. Pop pen houden bovendien heelemaai niet van eten en het rijden in Bobby's karretje is al heel onplezierig, als hij je er telkens uit laat vallen of je met een touw om je hals vastmaakt. Zie je, omdat ik zoo'n leelijke kleur heb, kun je de builen en schrammen niet eens zien." DoUy was heel bedroefd, toen zij dit alles hoorde, want zij had een vriendelijk hartje en zou niemand met opzet pijn doen. „Maar Popje, je breekt toch nooit een arm of een been, zooals andere poppen, en er val len nooit zemelen uit je. Bobby zegt, dat je met lucht gevuld bent, net als een luchtballon en Connie beweert, dat je heelemaal hol bent. Ik zou wel eens willen weten, hoe je er van binnen uitziet. Jij zelf ook niet? Ik zou je graag eens willen openknippen, maar Juf wil nooit, dat ik haar schaar gebruik. Je bent heele maal geen mooie pop, maar ik houd toch van je. Ik geloof eigenlijk, dat ik van jou 't aller meest houd, meer nog dan van Elizabeth in haar vit-zijden jurk. Maar je ziet er zoo lee lijk en vies uit, dat ik niet met je kan gaan wandelen; daarom moet je altijd thuis blij ven. Maar zie je, Elizabeth kan ik niet mee naar bed nemen. Haar jurk zou te veel knoeien. Voel je je heusch 7.00 ongeluk kig?" vroeg Dolly, terwijl zij met wroeging bedacht, dat het toch zeker niet plezierig was op je hoofd in een hoek te moeten staan. „Het eenige oogenblik. dat ik gelukkig ben*', antwoordde de pop, „is als ik in bed lig; maar je wordt 's morgens altijd zoo vroeg wakker, Dolly.'' Dolly was erg verbaasd, dat haar pop be grip van tijd had. „Maar ik ben hel niet, die wakker wordt" antwoordde Dolly, ,,'t Is mijn hoofd, 't Is net, alsof er een klok ln mijn hoofd zit, die mijn oogen open maakt en dan dan begint het allemaal heel gauw te tikken. Dat is dan wakker worden. Grappig hè?" „Maar poppen hebben geen klok in hun hoofd", antwoordde de gomlastieken pop eenigszins uit de hoogte. „Heusch niet?" vrog Dolly verbaasd. „Dan is jullie hoofd zeker heelemaal hol met lucht opgeblazen, zooals Bobby zegt. Maar ik dacht toch. dat dat niet kon, toen je begon te pra ten." Dolly kneep Popje opnieuw. „En poppen hebben heelemaal geen behoef te aan clcn cn drinken", ging de laatste nog meer uit de hoogte voort. Jullie kinderen eet den geheelen dag maar door; jullie zijn ook zoo gulzig!" „Maar", zei Dollv, terwijl zij bijna begon ic huilen, „dat is de schuld van onze maag en 7.ie je, die hou jij er heelemaal niet op na." „Daar zijn wij boven verheven." „Wat is verheven? Is het zooiets als knap?" „Het beleckenl hooger dan anderen, niet zoo gewoon. Hel is heel gewoon, altijd te eten en te drinken." „Dan zal ik Bobby eens vertellen, dat hij het allergewoonst van allemaal is. Hij eet of drinkt a 11 ij d Maar jij bent een heclc knappe pop, dat je dat allemaal zoo weel. Van wie heb je dat geleerd? Heb je soms een gouver nante gehad?" „O nee!" antwoordde de pop, „dat lecren we van zelf. Poppen kunnen werkelijk heel knap zijn. al weten de menschen dat zoo niet Dolly dacht, dat het stemmetje wat zwak ker werd Zij hoopte echter, dat de pop nu niet juist zou inslapen. „Maar je moet toch verstand h.bben. omdat je zoo goed kunt praten", hernam Dolly. ,.Je spreekt als een minister t" „Ken jij dan een minister?" „Ja zeker! Voder heeft een minister onder zijn kennissen, die komt dikwijls bi. ons. Als hij weer eens komt, zal ik hem vragen, of hij j eens in de kinderkamer wil komen om jou te zien. Dan moetje ook tegen hem spreken. Dat j is een heele eer voor een gomlastieken pop Bobby zegt, dat hij ons regeert en Juf beweert, dat Bobby dat in do krant geler m heeft. Maar ik begrijp hel niet. Jij soms?" „Zeker, ik begrijp alles." „Dan hoef je nooit moeilijke lessen te lei*" ren. Wal prettig!" Dolly sprak nu wat har der. Op hetzelfde oogenblik kraakte de deur en kwam Juf zachtjes de kamer binnen, terwijl zij een kaars met haar hand bc chutte. Ik dacht, dat ik Dolly hoorde praten", 7ci zij binnensmonds. Maar het was nu heel rustig en Dolly lag als een muisje zoo stil, terwijl Popje als altijd op het kussen lag. Even later, toen Juf weer verdwenen was, [luisterde Dolly: ..Bluf alsjeblieft wakker, Popje. Ik wou nog zoo graag veel meer hooren." ,.Je deedt verstandiger met te gaan slapen", fluisterde de pop terug. „Juf mocht nog eens terugkomen." „Wil je mij morgen dan nog meer vertel len?" vroeg Dolly. „Het is zoo leuk om met j Iemand te praten, als je in bed Mgt. Ik wou, dat je eerder was begonnen te spieken. Mis schien zat je tongriem vast. Connie las daar eens iels over." Popje antwoordde met een zwak stemmetje. dat van uit de verte scheen te komen: „Nu moet je gaan slapen, Dolly." Toen herinnerde Dolly zich niets meer, tot dat het dag werd en het klokje weer in haar hoofd begon te tikken. Nadat zij haar oogen eens goed had uitgewreven, keek zij Popje aan, die onbewegelijk op het kussen lag. Zij was erg leelijk en er kon geen leelijker pop Bestaan. Dolly begon natuurlijk dadelijk met haar te praten en haar vragen te doen. Doch zij bleef maar naar de zoldering staren en zei geen woord. Hoe Dolly haar ook schudde en kneep, er kwam geen ander geluid uit haar dan een zacht gepiep. Zij scheen weer even dom en vervelend te zijn als zij allijd ge weest was. En toen Dolly na het ontbijt aLs een heel groot geheim - - aan Bobby vertelde, wat Popje den vorigen avond alle maal gezegd had, lachte hij ongeloovig en zei dat het maar een droom was. Ik geloof ook. dat het een droom was. En wat zeggen jullie er van? Dolly gelooft echter nog steeds, dat haar oude gomlastieken pop praten kan, als zij dat wil. Zij heeft haar vol zorg in een wollen doek gewikkeld en met allerlei andere schat ten in een la gelegd. Van alle» wat. Het paard van den trompetter Lamont. Lamont was trompetter bij het zevende Fransche huzaren-regiment en meermalen was hem door rijn pa 3rd, te midden van den slag. het leven gered geworden. Niemand was er dan ook, die meer van zijn paard hield dan Lamont. Hij zorgde altijd eerst voor den trou wen viervoeter en dan voor zich zelf. In een gevecht aan den Donau werd Lamont echter doodclijk gewond, maar wie den gevallene nu ook %erlaten mocht, niet het paard. Het trou we dier wentelde het lijk van zijn meester voortdurend om, li hem het gezicht en de handen, doch toen het, na een heelen nacht zoo doorgeworsteld te hebben, den volgenden morgen blijkbaar tot de overtuiging kwaip, dat zijn meester dood was, liep het droef hinni kend naar den Donau en verdronk zich Toen men Napoleon dit geval mededeelde, zei hij: „Wanneer dit paard niets meer geweest is dan een werktuig, dan was het ongetwij feld een zeer bewonderenswaardig werktuig, dat ons eerbied voor zijn Maker afperst." Mammouthti-tanden. Reeds ten tijde van Alexander den Groo- ten, dus meer dan 300 jaar vóór het begin van onze jaartelling, wordt er melding gemaakt van ivoor, dat uit de aarde opgegraven werd. Dit waren de slagtanden van een diersoort, die voor den zondvloed in het noorden van Europa, Aziè en Amerika in troepen moet hebben geleefd, maar later geheel is uitgestor ven. De mammouth moet nog grooter geweest zijn dan de olifant, hetgeen men kan opma ken uit de beenderen, welke men nog van tijd tot tijd aantreft in de streken, waar hij zijn verblijf gehouden heefL, vooral in de zooge naamde Mammouths-grot, die in de Vereenig- de Stalen van Noord-Amerika gevonden wordt. Van den olifant onderscheidde hij zich niet alleen door zijn meerdere lichaamsgroot te, maar ook door zijn grootere slagtanden, die naar boven gebogen stonden. De tanden dezer dieren worden in den han del gebracht en leveren jaarlijks een grocie som op. Het Ohio-dicr of de mastodon, mede een uitgestorven olifantensoort, waarvan men 111 Noord-Amerika nog veel beenderen en lan den aantreft, moet veel overeenkomst met den mammouth gehad hebben Winter in Siberlft* Hel wa/ter richt in Siberië enorme schade aan. Hoe meer het stroomgebied en de bo venloop der Siberische rivieren ontboscht worden, des te grooter het gevaar voor over strooming. In het voorjaar, nadat het ijs ge smolten is, wassen de rivieren zóó enorm, dat dorpen en koloniën, ernstig bedreigd wor den. .De rivieren krijgen bij hoog water dik wijls meer dan tweemaal de gewone breedte en doordat de etrooming meestal zeer sterk is, wordt alles wat al te dicht baj den oever stond, meegesleept. Aan Ob en Irtysch zijn vele dorpen, die alle jaren verder van den oever worden gebouwd, omdat het overstroomi ngsgevaar voortdurend grooter wordt. In het voorjaar zijn groote ultgastrefctheda, weiland door het water der rivieren faedekfö De gefceele landstreek gelijkt een groot mee* waaruit sleohts enkele landtongen of etlan. den met boerderijen en dorpen steken Do" Jriysdh, die anders ongeveer anderhalven kilometer breed is, bereikt bij Reoalowo ln het voorjaar een breedte van der vijf klio. meter; de Ob wordt dikwijls meer dan ve. r- tig kilometer breed. Komt daarbij nog een Noorderstoitn en wordt daardoor bet water teruggedreven, dan loopen zelfs teer ufge, legen dorpen cn visschershutten het gevaafy overstroomd te worden Jaarlijks verdrinken vele menschen, bar den en runderen in de Siberische sitrotmeq vooral echter in den tijd van den ijsQing? wanneer de w inter vissaherij een ei\&4 neemt, het verkeer per boot nog <nde* Wu plaats hebben. Dan waagt de een of antifvS voerman het nog met zijn vrachtje over het wrakke ijs te rijden, om de reizigers langs dien koristen weg verder te brengen. Daaabn breekt het ijs. vooral bij den oever, dikwijl» en paarden en menschen verdwijnen in de diepte. De (Zorgeloosheid der kolonisten gaat dik* wijüis over tot hchrtzi/nnigheidTon op het laat. fete oogenblik worden talkken en planken op het wrakke öjs gelegd ora het verkeer nog te doen plaats hebben. De ijsgang treedt op de Siberische sItoo- men plotseling in; <als op commando barsl 'vra kend en knarsend het ijs en zet zich in be weging. Groote watermassa's zetten dan wel dra het gëheele land onder water. Dan begint oolk de ganzen trek en de ja gers wagen het in hun Jdeine bootjes van den eenen oever naar den anderen te varen. Het gebeurt dökwijis, dat die bootjes in bot sing komen met groote ijsschotsen, waarbij dan die inzitten don in het water worden geworpen. De ledematen verstijven eeer snel in het koude water, de strooming is zeer sterk, averal bevinden zich draaikolken, zoo- d«at het slechts zelden gelukt, zulk oen dren keling te redden. Een groot gevaar voor vcrachlAcar&vflnen en reizigers vormen de reusachtige sneeuw stormen. Deze orkanen beginnen meestal te gen het einde van den winter en duren vaak verscheidene dagen. Zoo kwamen in dem na- winter 1911-1912 honderden menschen in het district Iscliim, in het zuiden van bet gou vernement Tobolsk, om. De storm was zóó hevig, dat gcheele karavanen Weven steken en ook de paarden, die overigens tamelijk goed bestand zijn tegen dit hondenweer, om- (kwamen. Na den sneeuwstorm werd den be woners van de verschillende dorpen gelast, te zonnen met de mdlitairen, naar d.e inge sneeuwde reizigers te zoeken, en het duurde wekenlang, vóórdat alle vermisten terugge vonden waren. De "West-Europeaan kan zich van een detr- getijken Russischen en Siberisohen sneeuw storm geen voorstelling vormen. Plotseling wordt de hemel bedekt met donkere, bferav- grijzie sneeuwwolken. Rukwinden gieren over de eindeiooae vlak ten en jagen de droge sneeuw op. De geheele streek lijkt een opgezweept watervlak. Ala witte meelstof vliegt de sneeuw voort, ber gen en dalen ontstaan en de anders góed te hedkennen landwegen, de mijlpalen lanjfc dien kant, de bosschages en struiken, verdwijnen in 'n oogenblik. De sneeuw ligt steeds hooger onder de hoeven der paarden, alsof ze door een onzichtbare hand opgelicht wordt. De dieren stampen snuivend en steunend door de melige massa, die hen reeds tot aan de zijden 'komt, terwijl ze, niettegenstaande de koude door inspanning en angst met schuim zijn bedekt. In dichte massa's valt de sneeuw alsof een wolkbreuk was, het wordt pikdonker, men lean geen twee passen voor zich uitxiep, Tenslotte blijven paarden en voerman ver moeid staan. Wanneer dan de storm voorbij Is en de rem weer over de onmetelijke witte vlakte schijnt is er peen spoor meer van een karst» vaan of eenig levend wezen te «ten. AUes 1} bergen li oog met heuvelachtige sneeuwmaa* sa's bedekt. Dan komen de hongerige «teppeti/woiveDi uit hot struikgewas, graven de li ikon, op en Stillen hun razendem honger. Raven, Icraaten en eksters nemen aan hot afschuwelijke deel. En in hot voorjaar, wanneer de sneeuw door de zon Gesmolten is. vindt raeo niefc dan de geraamten der verongelukten. Roosje* Roosje kan niet slapen ze is stout geweest, cn nu in het donker voel* ze 't allermeest; 't tikkertje daarbinnen o, wat klopt het luid! 't allerliefst kwam Roosje weer haar bedje uil. Roosje knikt, al snikkend; #/k zal het nooit weer doen," zegt ze en geeft Vader dan een dikken zoen nü kan Roosje slapen, cl'oogjes vallen dicht; .•'oor net venster schittert ft vriendlijk sterrenlicht. Hermann». Maar het is zoo donker; neen, ze durft niet goed och, zoo graag was Roo*J» 1 weer lief en zoet. Vader hoort haar achrelej «i* „is *t berouw zóó groot?" vraagt hij en neemt Rooi)9 even op zijn schoot.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 6