Qooi3 de Deagd.
Robbedoes-
Kaar hel Engelsóh van L. E. TIDDB3fA!N.
Vertaald door C. H.
HOOFDSTUK IV.
Op vifite bij den majoor.
Toen Bep twee dagen na het bezoek aan
'den majoor aan het ontbijt kwam, vond zij
een briefje naast haar bord liggen, iets wat
natuurlijk lang niet eiken dag voorkwam.
Eerst dacht zij zelfs, dat het een vergissing
was, maar toen zij hel adres bekeek, zag zij,
dat hel wel degelijk voor haar bestemd was.
Haar naam stond er op, doch het was niet
duidelijk geschreven Met moeite ontcijferde
«ij:
Jongejuffrouw Bep Hale,
Sunny Home,.
Dalton.
Nu, zij was jongejuffrouw Bep Hale en het
huis van haar vader heette Sunny Home,
maar wie zou het briefje geschreven hebben?
Zij ging naar haar vader en liet het hem
zien- Zij begreep er niets van.
„Lieve kind'', zei haar vader, „wat zou je
er van zeggen, als je den brief eens open
maakte, dan kun je zien van wien hij komt."
Dit was een goede raad. Bep scheurde het
couvert open en las:
Mijn lief vriendinnetje,
Ik zit nog altijd met mijn voet op een laag
doeltje en verveel me erg, omdat ik geen
klein meisje heb. Denk je, dat je vader je eens
een middag zou willen afstaan om een een
zamen ouden man gezelschap te houden eD
heb je cr zelf lust in?
Na vriendelijke groeten,
Majoor Wallis
Bep liet den brief uit haar hand vallen.
„O, lieve helpl" riep zij uit.
„Heb je er niet veel zin in?" vroeg dokter
Hale. „Je moet zelf maar beslissen."
„Zou u er niet met majoor Wallis over kun
nen spreken?' vroeg Bep.
„Nee kindje, de brief is aan jou geadres
seerd cn je moet dus zelf een besluit nemen."
„Dat is zoo moeilijk", zuchtte Bep, „en dat
diuurt soms zoo lang."
„Nu, je kunt er den heelen middag over
denken", antwoordde haar vader lachend. .Je
hebt geen haast te maken."
„Bep bracht den middag in den tuin door,
maar de bloemen en struiken noch Hector
konden haar raad geven Zelfs Tom niet, hoe
wel zij 't hem vroeg. Hij kwam met zijn lang-
zamen tred voorbij, terwijl hij zijn mand
droeg.
„Tom", riep het kind.
„Ja Bep", antwoordde hij.
„Je hebt zeker geen erge haast?"
Deze vraag was eigenlijk geheel overbodig,
want Tom haastte zich nooit.
„Nee, ik heb geen haast. Wat wou je
graag?"
„Tom, heb je majoor Wallis wel eens ge
zien?"
„Ja."
Tom zette zijn mand op den grond, lichtte
zijn pet op en streek met zijn vingers door
«ijn rood hAir.
„Of ik majoor Wallis wel eens gezien heb!"
zei hij. „Nou! Gezien en gehoord ook; hem
verleden week maar al te goed gehoord. Dat
tal ik niet licht vergeten."
„Wat zei hij dan?"
„Hij zei, dat hij wel eens met me zou af
rekenen."
„Waarom?"
Tom aarzelde even.
„Ja, om je de waarheid te zeggen
„Natuurlijk, je moet altijd de waarheid
spreken."
„Om je de waarheid te zeggen, er hingen
appels over zijn muur en ze zagen er zoo lek
ker uit. Er waren er een heele hoop; hij zou
ze zeker niet missen. Ik heb er een paar ge
plukt
„Dat was stelen, Tom."
„Dat zei de majoor ook
„Ik begrijp best, dat hij zei, dat hij met je
afrekenen zou. Dat zou Vader ook doen.
Maar Tom, zoo vreeselijk is de majoor toch
niet. want hij heeft me gevraagd, of ik een
heelen middag bij hem wil komen. Zou jij in
mijn plaats gaan?"
„Nee, hoor! Ik ging nog liever in het hoJ
van een tijger."
„Wat een onzin, Tom."
Bep draaide zich om. Tom hoefde ze niet
om raad te vragen.
Zij ging weer met Hector spelen en had
nog juist tijd om een schoone jurk aan te trek
ken. voor haar vader thuiskwam.
„Nu, kleintje", zei deze, terwijl zij tegen
over elkaar aan tafel zaten, „heb je al een be
sluit genomen?"
„Ja", antwoordde het kind, „ik heb er den
heelen middag over gedacht. Als 't niet zoo
•warm was, zou ik er misschien eerder mee
klaar geweest zijn."
„En wat ben je van plan te doen?"
„Ik heb eigenlijk niet veel zin om naar den
majoor te gaan en Tomzou liever in net
hol van een tijger gaan, maar ik zal het toch
maar doen."
,.Zoo! En waarom?"
„Omdat ik denk, dat de majoor me noodig
heeft, ik weet zeker, dat hij zich erg verveelt."
„Goed", zei de dokter, „ik zal er je morgen
om een uur of drie heen rijden."
„En wanneer komt u mij dan weer halen.
Vader?"
„Om vijf uur, is dat goed?"
„Hel is wel heel lang, maar ik zal het wel
uithouden", antwoordde zij.
Hoewel onze Bep zulke flinke plannen had.
ontzonk haar de moed toch wel wat, toen zij
den volgenden dag in de huiskamer van
„Eikestein" op den majoor wachtte. Er ston
den. heel veel mooie dingen, vooral veel
vreemde voorwerpen uit verre landen. Bep
dacht, dat zij ze wel eens bekijken mocht. Zij
stond op en ging naar den schoorsteen, waar
een aardig beeldje stond.
Juist toen zij het aanraakte, riep een schrille
«tem:
„O, jou stout kind 1"
Zij" schrikte zóó hevig, dat het een wonder
was, dat zij het niet liet vallen.
Zij keek rond, doch zag niemand. Zij streek
opnieuw heel zacht over het beeldje, tooi de
zelfde schrille stefh weer riep
„Goedenmorgen, Jemina. Hoe gaat het met
Je moeder?"
Bep schrikte nu nog heviger. Zij begreep er
aiets van. Waar kwam die vreemde stem
toch vandaan? Zij keek in elk hoekje, doch
zag niemand. Terwijl zij nog zocht, zei de
zelfde stem weer:
„Domkop! Domkop 1"
Dat liep de spuigaten uit.
„Ik ben niet dom!" riep Bep, „en jij bent
heel onbeleefd."
Op dit oogenblik kwam mijitheer Wallis
binnen en hij lachte hartelijk om de verwar
ring van zijn kleine bezoekster.
„Kijk maar eens door het raam", zei hij,
„dan zul je zien, wie zoo onbeleefd is."
Bep deed dit en zag een grijzen papegaai,
die zijn kop schuin hield en opnieuw riep*
„Domkop! Domkop!"
Het kind schaterde het uit van plezier.'
„Dat is niet erg", zei zij, „jij weet niet be
ter. Je bent maar een papegaai. Zoete Papje!
Zoete Papje!"
Zij krauwde hem op zijn kopje, hetgeen hij
gewillig toeliet, terwijl de majoor verhalen
begon te doen van verre landen, waar allerlei
vogels, insecten en andere dieren leven, zoo
als men ze in een dierentuin kan zien. Maar
Bep was nog nooit in een dierentuin ge
weest. Toen haar nieuwe vriend dit hoorde,
belde hij om eenige boeken en liet hij haar
platen zien van leeuwen, beren, tijgers en al
lerlei andere dieren.
„O, dat is een tijger", zei Bep, „die wou ik
zoo graag eens zien
„Waarom?"
„Omdat Tom zei
Zij voltooide haar zin niet, daar zij plotse
ling bedacht, dat hetgeen Tom gezegd had,
eigenlijk niet geschikt was om over te vertel
len aan den majoor.
„Nu, wat zei Tom?"
„O, dat kon ik niet zeggen", antwoordde
Bep. ,,'t Komt er eigenlijk ook niets op aan
,Was het over tijgers?"
„Hel was over u."
„Vond hij, dat ik op een tijger leek?'-
„Ja, hoe weet u dal?"
„Maar waarom lijk ik op een tijger?"
„Ja, ziet u, ik vind het niet. Ik denk, dat
Tom zich vergistmaar vergissen is mensche-
lijk. zegt Vader."
„Waarom ben je het niet eens met Tom en
waarom vindt Tom, dat ik op een tijger lijk?"
„Omdat hij vindt, dat u er zoo kwaad uit
ziet, maar ik heb u eens heel goed aangeke
ken en vind heelemaal niet, dat u er kwaad
uitziet. Ik ben niets bang voor u."
„Kom dan maar wat dichter bij."
Bep ging naast haar nieuwen vriend staan
en legde haar hand op de zijne.
Hij zuchtte diep.
„Ik ben bang, dat u zich verveelt", zed zij.
„Zou u niet graag een spelletje willen doen?
•Natuurlijk geen kinderspelletje, maar een
voor groote menschen. Dat zou leuk zijn."
„Domkop! Domkop!" riep de papegaai.
Doch Bep en haar vriend letten er niet op.
Zij speelden hun spelletje en waren er nog
in verdiept, toen dokier Hale zijn dochtertje
kwam halen.
„Zoo Bep", zei hij, „je ziel er nog niet uit,
of je graag mee wilt.
„We spelen zoo prettig, Vader", antwoord
de zij, „maar ik wil toch wel met u mee naar
huis gaan."
De uitdrukking op haar gezichtje scheen te
zeggen: „ik wil altijd met u meegaan."
„De majoor is veel beter", ging zij voort,
terwijl zij haar gastheer opgewekt aankeek
„hij z€gt. dat Lij niet half zooveel pijn heeft
als voordat ik kwam."
„Dat is zoo", zei de majoor; „maar ik weet
ndet of het uw dochtertje is of de „gebruiks
aanwijzing bekend", die mij zooveel goed
heeft gedaan."
.Zet je hoed maar op, Bep", zei de dokter,
„dan gaan we naar huis."
Doch de majoor wilde nog niets hooren van
weggaan en op hetzelfde oogenblik kwam het
dienstmeisje de thee binnenbrengen. Dokter
Hale liet zich overhalen te blijven en Bep
had nog nooit zulke lekkere koekjes geproefd
tussehen sommige was zelfs room.
Ook de papegaai werd niet vergeten. Hij
begon dadelijk te schreeuwen: „Pol heeft hon
ger! Pol heeft honger!" en was niet tevreden,
vóór iemand hem een suikerklontje gaf.
„Ik denk", zei Beps vader, toen zij samen
naar huis reden, „dat je het heel prettig vondt
bij den majoor."
Ik vind hem heel aardig", antwoordde zij,
„en als je vlak bij hem zit, ziet hij er lang
niet zoo rood uit en kijken zijn oogen niet zoo
boos."
Zij zweeg en bleef zitten nadenken.
„Ik geloof, dat hij van me houdt", zei ze
eindelijk, ,.en toen hij een spelletje met me
deed, vergat hij heelemaal zijn pijn. Als hij
me weer vraagt, ga ik vast naar hem toe.
Denk', u, Vader, dat de majoor me nog eens
vragen zal?"
(Wordt vervolgd).
Een ong luk
Er zat een heel klein spijkertje met een heel
scherp puntje aari de bank.
In de bank zat kleine Em met naast haar
Marietje. En op eens gebeurde het, dat Emmy's
teere jurkje van nopjesneteldoek met blauw
er onder aan het puntje van het spijkertje
bleef haken.
Toen kwam er een leelijke scheur in.
Emmv schrikte en Marietje lachte er om.
De juffrouw vroeg, wat er was cn 's mid
dags, toen alle kindertjes naar huis waren,
nam de timmerman het kleine spijkertje roet
het scherpe puntje weg.
Toen kon geen van de meisjes meer haar
jurk er aan scheuren.
„Dag Moes! Dag Moesl" Met een zwaai vloog
de boekentasch in een hoek en met den hoed
op den rug en alle bruine krullen zwierend
om een opgewonden gezichtje met schitteren
de oogjes, sprong Emmy op Moeders schoot
en zoende haar
Moeder zat aan een kleine tafel op de
veranda. Moeders naaimand stond naast haar
en de klosjes en de schaar dansten op door
Emmy's wilden sprong.
„Dag Moeder! Dag Moes! O, Moes, dat is
waar ook ik kan het niet helpen, hoor!
het was heusch een ongeluk, Moeder. Ziet
u. aan de bank zat eenHeusch, Moeder,
u moet nlert denken, dat ik lok.
Emmy plukte heel verward aan haar Jurk
en keek Moeder niet aan.
„Maar, kindje, wat is er nu?Je bent
zoo zenuwachtig drukWat is er?"
En Emmy, die haast begon te schreien zei
„Heusch, Moeder, ik kon het ndet helpen* Er
was aan de bank een heel klein spijkertje en
op eens kijk moederin mijn jurk
een groote winkelhaak. Heusch Moeder,.«a
een ongeluk.een.
Toen kwamen de bruine handjes voor de
donkere oogjes en groote tranen kwamen
druppen tussohen de kleine vingertjes.
Die waren de voorboden van een heftig, ze
nuwachtig gesnik.
Moeder liet Em eerst uitschreien. Toen nam
ze het bedroefde kopje tegen zich aan en
zoende de betraande oogjes.
„Mijn liefje, schrei maar zoo niet. Moeder
zal het maken voor Em - Later, hè? Dan
?al Emmy wel eens wat voor moe maken.
Kom, kom, om een ongeluk is Moeder niet
boos. Emmy zal voortaan voorzichtig zijn,
niet?"
„Ja, Moeder ja Moes", klonk het door
hel snikken heen „maar heusoli, ziet u,
het.was.een ongeluk"
Emmy bleef den heelen avond stil. Toen ze
na het eten nog wat bij Moeders schoot zat,
in haar laag stoeltje, viel het prentenboek
haar uit de handjes en leunde ze lusteloos
het kopje tegen Moeders knie.
Haar vroolijke oogjes van anders k°ken nu
treurig en de zwarte wimpers bleven meest
neergeslagen.
Emmy moest maar vroeg naar bed", zei
Moeder.
„Doe maar gauw de Jurk uit, dan zal Moe
der haar maken."
Toen ging Emmy naar bed. Moeder hielp
haar kindje bij het uitkleeden.
Eerst het jurkje, waar zooveel verdriet om
was
Toen Em den groolen winkelhaak weer zag
in het zachte neteldoek, kwamen de waterlan
ders opnieuw en slikte Emmy een grooten
zenuwachtigen snik weg.
„Kom, kom, nu is het uit. Morgen is Em
my's jurkje weer heel. Ga n.u gauw slapen
Ze dekte de hlauw-donzen deken over Era
heen en nam het kleine krulkopje in de han
den 8m het goedennacht te zoenen.
„Nacht F.m."
„Nacht Moes, nacht lieve Moes. Bent u niet
boos?"
„Wel neen, kleintje. Nu gauw gaan slapen."
Toen nam Moeder de jurk op en liet Emmy
alleen.
Heel helder scheen de maan in de slaap
kamer en de kleine bruine kijkers van Emmy
konden duidelijk alles zien.
Haar eigen, wit ledikantje met haar zelf on
der de blauw-gesatineerde deken.
Haar pantoffeltjes op het berenvel er voor.
Moeders ledikant met de groote koperen
knoppen, waar Emmy dikwijls in keek, om
dat ze haar gezichtje en haar oogen daarin
kon zien
Moeders toilettafel met veel fleschjes, die zoo
lekker roken en heel veel andere kleinig
heden, waarvan Moeder altijd aan Emmy
moest vertellen, waarvoor ze waren.
Er stond ook een klein portret van Vader.
„Ja, van Vader", lag Emmy te denken.
„Vader is al heel lang dood.... arme
Vader.
Emmv wist niet, hoe Vader er uitgezien had,
maar Moeder vertelde haar altijd van den
grooten. sterken man, die zooveel van zijn
kindje hield. Emmy wist dat niet meer. Moe
der had ook gezegd, dat Emmy's gezichtje
even donker was als van Vader, met bruin-
krullend haar en heel donkere oogen.
Op het portret hadden ze dat samen heel
duidelijk gezien. Maar Emmy vond Moeder
veel liever met al haar mooi blond haar, dat
in de morgenzon op gouden spinrag geleek-
En met hare zachte, lieve blauwe oogen, die
niet konden boos zien en haar blanke han
den. die alles zoo mooi en lief maakten voor
Emmy.
Emmy deed de oogjes even toe. Ze waren
pijnlijk van 't huilen
Nu zag ze, in gedachten, Moeder werken
aan haar jurkje. Moeder maakte alles zelf
voor Emmv. Al haar kleertjes en haar hoe
den ook. Niemand kon het zóó mooi als lief'
Moedertje. Het zou wel lang duren, want het
was een groote winkelhaak. Ze probeerde
met haar handje de grootte aan te wijzen van
de gemaakte scheur.
„Wel zóó groot is-ie", soesde ze „zóó
groot."
En haar vingertjes, waarmee ze den af
stand had gemeten, zakten naar beneden.
Toen lagen de handjes op het blauw van de
deken.
En in haar hoofdje dacht het voort
„Wel.zóó.groot.Als nu de spijker
eens niet had losgelaten, maar had doorge
scheurd. dan zou de winkelhaak wel zóó
groot zijn geworden
En ze zag het, dat de kwade spijker maar
al vasthield. De scheur werd hoe langer hoe
grooter. Het blauw kwam hoe- langer hoe
verder uit het neteldoek. Ze probeerde om
het er weer onder te doen. maar de scheur
werd nog grooter en de heele jurk scheur
de verder en verder, en altijd verder.
Moedertje kon nu het gescheurde jurkje
niet meer maken al zou ze ook den heelen
langen nacht opblijven.
..Arme Moeder. Arme, lieve Moeder
Opeens schrikte ze wakker. Hè, gelukkig
was het niet waar, dat hel zóó erg was.
Zou Moeder niet voor Emmy spelen en haar
slaapliedje zingen, waarvan ze zooveel hield?
Emmy wachtte met de oogjes open Maar ze
hoorde niets. Moeder had zeker geen tijd, om-
dal ze nu zoo hard moest werken
Nu waren de lieve handen niet op de piano
zooals iederen avond, en Emmy hoorde haar
mooie, zachte stem niet, die haar anders in
slaap zong.
Hè, de maan keek zoo boos. Zou die weten
dat Emmy had gejokt en met moedwil haar
jurk over den spijker had getrokken, zoodat
zij gescheurd was
Zou die het weten, dat Marietje had ge
zegd, dat Emmy nu wel eens een nieuwe jurk
mocht hebben en dat. ah deze gesdheurd
was, Moeder wel een andere zou koopen?
Zou die weten, dat Marietje toen had ge
wezen naar het kleine spijkertje met het
scherpe puntje?
Zou die? O Ze kon niet slapen. Moe
dertje. lieve Moesje!
En onder de deken uit kwamen twee kleine,
blanke voetjes uit 't zachte bedje op 't beren
vel.
Ze dacht niet aan haar pantoffeltjes.
Nu liep «e, klein meisje in lang, wit nacht
ponnetje, de bruine krulletjes verward om
het bange gezichtje en de oogjes moe en rood
van verdrietig schreien naar de deur
Moeder zat te werken. Nog een paar
draadjes, dan was 't weer mooi gemaakt.
Op eens voelde ze twee zachte, teere armp
jes om haar hals.
Even schrikte ze. Het was nog eens ge
beurd. Toen ze 't slaapliedje voor Emmy zat
te zingen, zacht, zangerig met heel weeke
toontjes van slaapmuziek droomend, lieve ge
dachten tooverend in 't drukke kinderkopje.
Toen was ze ook gekomen, zóó als nu
de armpjes om Moeders hals.
Maar Moeder had haar kindje verboden om
uit haar zacht bedje te komen. Emmy mocht
het niet doen. Ze zou kou vatten.
Daaraan had Emmy nu niet gedacht
„Nee, Moedertje, niet omzien zóó
zóó blijven kijken naar uw werk", klonk het
•bevende stemmetje.
„Moesje, hoor eens. Emray heeft gejokt.
Emmy heeft met moedwil haar jurk aan den
spijker gescheurd, die aan de bank zat. Ma
rietje vertelde, dat ik dan een nieuwe jurk
zou krijgen. Moesje een nieuwe
u dat was zoo bij Marietje ook ge-
gegaan
En toen, in afgebroken woordjes, heel
zacht aan Moeders oor: „Wil lieve Moesje
stoute Emmy vergeven? Ja Moesje? -
Als Emmy dan nooit weer jokt?"
Toen Moedertje even later Emmy in bed
droeg, haar koud geworden voetjes koester
de en warmpjes toedekte lachte de maan
Emmy weer vriendelijk toe en kon ze weer
rustig gaan slapen want Moeder was
niet boos.
Zachtjes klonken door *t huls, stil van nacht
rust, tonen van wiegend slaapgeluid.
Moeders stem beefde eventjes. Dat was van
aandoening, omdat ze gelukkig was, dat haar
kind de waarheid liefhad.
J. G. HAVERKAMP.
Van alles wat.
Iets uit de geschiedenis dep klokken
Reeds in den ouden tijd vond mzn klokken
en schellen, die tot verscheiden doeleinden
gebruikt werden. Aan den tempel te Jeruza
lem, d»or Salomo gebouwd, bevond zich een
koperen schelklinkend voorwerp, dat wel is
waar pen geheed ander doeleinde had dan on
ze hedendaagsche klokken, maar toch ook
een soort van klokkenspel was.
Bij de Romeinen waren de klokken ook be
kend, en volgens de overlevering heelt keizer
Augustus een klok in den tempel van Jupiter
laten ophangen.
Het eigenlijke vaderland der groote kick
ken is Italië, en de thans geheel verwoeste
stad NoLa wordt voor de eigenlijke uitvin
dingsplaats der klokken gehouden. Aanvanke
lijk vervaardigde men in den omtrek groote
schellen cn daar deze bijval en aftrek vonden,
begon men d* klokken steeds grooter te ma
ken en tot-velerlei gebruik in te richten. De
klokkengieters te Nola waren spoedig zoo
algemeen bekend, dat daar ter plaatse een
jaarmarkt gehouden werd, vah klokken, wel
ke naar alle oorden verzonden werden.
De tijd, waarin de klokken bij de Christe
lijke bijeenkomsten gebezigd werden, is niet
met zekerheid te noemen. Men houdt het er
voor, dat zekere Paulinus, dde in den aanvam»
der XVde eeuw bisschop te Nola was. de
klokken het eerst in de kerken invoerde. In
plaats van het gewone blazen, gaf men het
teeken door het luiden der klok.
Deze kloosterklokken hingen destijds niet
in torens, maair waren op de daken der ker
ken, aan een daartoe geschikten *>aal, <Vge"
hangen. Uit de kloosters gingen de klokken
van lieverlede ook op andere gemeenten over
en aanzienlijke steden wedijverden met elkan
der om het bezit der grootste klokken. Bij be--
grafenissen werden de klokken sedert de
XVde eeuw gebruikt. Later zag men de al Arm
en stormklokken, de eer- en scbandklokken
en vele andere.
In de middeleeuwen, toen er n geen
schoorsteenen waren, vond men overal de zoo
genaamde burgerklokken. Toen lag het vuur
midden in bet huis in een Luil, onder een rn
het riak gemaakte opening, die, wanneer hel
vuur uitgedoofd was, of wanneer men naar
bed ging, met een houten schuif werd geslo
ten. Het was een vaste wet, dat het vuur
uitgedoofd en de sahuif Asloten werd; de tijd
werd door het gelui eener klok aangekon "igl
Willen de Veroveraar af in het jaar 1038 in
Engeland het.bevel, dat het vuur des avonds
ten zeven uur uil gedoofd moest - :>rd< van
daar wellicht, dat men "van sommiee men
schen op L platteland, die vroeg naar bed
gaan, zegt: „Hij houdt Let met hel burger
klokje. Dit klokgelui werd ook gebezigd als
het zoogenaamde fcidlklokje. Paus Johan XXII
verordende dat ter afyendm^ der vel< rnge-
vallen, die brm het leven bitter maakte, eiken
avond na het vuurdoovc drie Ave-Maria's
voor hem gebeden zouden woi J:n. In lateren
tijd vermeerderde Calixlus III deze g cd n
en liet ook des arts hri bidklokje lui'en
Een andere paus, Johan XXII, zou reeds in
de 14de eeuw den klokkendoop ftreevoerd heb
ben, in de meening verkecrende. dat de klik
ken daardoor een heiliger aanzien verier gen.
De eerste klok zou door den paus zelf in de
kerk te Rome ingezegend en gedoopt zijn.
We willen van dit onderwerp niet a'stap-
pen, zonder nog even iets over het klokken
spel mee te deelen. Het is een uitvinding van
de Middeleeuwen, en ar men meent, zou
het eerste klokkenspel in 1487 te Aelst, in de
Belgische provincie Oost-Vlaanderen, ver
vaardigd zijn.
Invoer van vreemde dieren.
Ten tijde van het groote Romcinsche rijk
bracht men, zooals jullie wel eens gelezen zul)
hebben, allerlei soorten wilde dieren uit Azië
en Afrika naar Europa over. om daar in ke-
55-—MT
tens geklonken of ook wel tamme exetè
plaren ongek etend de triomf tochten op i
luisteren of bij de dierengevechten te wordel
gebruikt. Gedurende de Middeleeuwen mid
schien het tijdperk der kruistochten uitgezooj
derd verminderde die aanvoer zoo, dal ery
kele diersoorten eeuwen lang in Europa, bij*
zonder in Midden-Europa, niet meer levend
te zien waren. Toen b.v. de Aartshertog, di3
later als Keizesr Maximiliaan II geregcei^
heeft, uit Spanje, dat hij voor zijn neef Filipi
II als stadhouder bestuuTd had, terugkeerde
bracht hij den eersten olifant mede naar WeeJ
nen (1551). Dit dier, dat men daar nog noon
te voren levend gezien had, werd bij den iai
tocht van Maximiliaan na zijn kroning tot ko*
ning van Bohemen dn 1552, ln de keizerstad
met zooveel bewondering aanschouwd, dat e?
besloten werd zulk een natuurwonder doo«4
een afbeelding ln zandsteen uitgehouwen té
vereeuwigen.
Van nijlpaarden was er ln 15 eeuwen geea*
levend naar Europa overgebracht, toen med
er ln 1849 voor het eerst ween* een ter bezich.
tiging stelde. Dit had plaats in den dderentulq
te Londen. Het monster viel een hoogst be^
langrijk bezoek te beurt, want in het genoem
de jaar werd die tuin door ongeveer T70.00Ö
en het volgend jaar wel door 360,000 person
nen bezocht.
Ook uit Amerika heeft men eerst zeer laai
wilde dieren levend naar Europa overga,
bracht. Zoo kwam in 1759 de eerste tijger ln
Duitschland, ja, van de reeds lang vóór do
ontdekking van dal werelddeel in Zuid-Ame-
nka tam gemaakte lama, werd pas in 1808
het eerste levende exemplaar ten toon ge
steld en toch was die diersoort reeds sedert
1544 aan de Spanjaarden bekend.
Van giraffen bracht Julius Cesar in het jaar
50 vóór i..-jze jaartelling de eerste uit Afrika
naar Rome. In de I5do eeuw had Ferdinand
de Médicis er te Florence een in zijn bezit
en toen duurde het wel tot 1827 voor er we
der in Europa werden ingevoerd, namelijk
in den Jardin des Plantes te -Parijs.
Ofschoon in den tijd van Koning Salomo
de Phoenicische schirmers reeds pauwen uit
Oost-Indië inruilden en zeker ook verder ver
voerden, werden toch pas in de 5de eeuw vóór
onze jaartelling in den tijd van Pericles
de eerste pauwen te Athene aangevoerd.
'n Deftigheid
De &oldaat onder Napoleon.
De ransel van een soldaat onder Napoleon
bevatte de noodigste kleedingslukken, een
wondverband, pluksel en 60 patronen Ver
der had hij in de beide zijzakken vier be
schuiten, elk van een pond en onderin had
hij een zak meel van 10 pond. In 't geheel woog
de ransel, met het leerwerk en de daarop ge-
gespten manitel 24 pond. Aan ccn riem droeg
elke so<ldaajt nog een linnen zak, met een
brood van drie pond. Hij kon dus 60 schoten
lossen, had voor verscheiden dagen brood en
kon bovendien nog versch brood laten bakken.
Tn totaal had hij 58 halve kilo's te dragen.
De garde was nog zwaarder beladen. In het
veld droeg de garde een lange, blauwe over
jas en als hoofddeksel een driekanligen hoed.
Bij een parade moest de garde een witte
broek dragen, een kofte, blauwe jas cn een
hooge zwarte berenmuts met een hooge pluim.
Zoo gekleed vocht de garde ook en dan droeg
zij om de beenen zwarte slobkousen, die zeer
testig waren. De garde-grenadier moest dat
alles in 't veld meesleepen, om als 't tot een
slag kwam, zich er mee te kleeden. De beren-
muls werd in een foudraal op den ransel ge
gespt en de pluim hing in een zakje van zwart
wasdoek naast de sabel.
GecTchtjes
door
#een meisje van tien jaar".
I. Muggenfeest.
*s Avonds, als het maantje schijnt.
Houden kleine mugjes bal
En zij dansen en zij zoemen
Boven 't hoofd van loome bloemen,
Tot ons maantje weer verdwijnt,
's Avonds, als het maantje schijnt
En de mooie bloempjes slapen,
Vieren kleine mugjes feest
Fn zij brommen bMj van geest,
Tot ons maantje weer verdwijnt.
Als de schoone morgen gloort,
Komt er aan het bal een eind
Fn de mugjes vroolirk blij
Pinsen weg, naar veld en wei
Om te slapen ongestoord.
II. Sneeuwvlokjes.
Sneeuwvlokjes dwarrelen over 't veld,
Zie, hoe ze zwieren, z:e, hoe ze zweven,
Ja. 't is heusch net of ze werkelijk leven,
Cf ieder vlokje een sprookje vertelt.
Sneeuwvlokjes dalen zachtkens neer.
Zie, hoe ze zwieren, zie, hoe ze zweven,
't Lijkt dat z' een groot wit laken weven
En dekken de plantjes klein en teer.
Sneeuwvlokjes dwarrelen overal in,
Zie, hoe ze zwieren, zie, hoe ze zweven.
En ze vertellen van 't nieuwe leven
En van het rijk der Sneeuwkoningin-
Sneeuwvlokjes vallen altijd maar voort,
Zie, hoe ze zwieren, zie, hoe ze zweven.
De vlokjes, die zooveel vreugde ons gevtlti
Totdat de dooi komt, die alles verstoort-