Qooi3 de Deagd. Robbedoes- Kaar hel Engelsóh van L. E. TIDDB3fA!N. Vertaald door C. H. HOOFDSTUK IV. Op vifite bij den majoor. Toen Bep twee dagen na het bezoek aan 'den majoor aan het ontbijt kwam, vond zij een briefje naast haar bord liggen, iets wat natuurlijk lang niet eiken dag voorkwam. Eerst dacht zij zelfs, dat het een vergissing was, maar toen zij hel adres bekeek, zag zij, dat hel wel degelijk voor haar bestemd was. Haar naam stond er op, doch het was niet duidelijk geschreven Met moeite ontcijferde «ij: Jongejuffrouw Bep Hale, Sunny Home,. Dalton. Nu, zij was jongejuffrouw Bep Hale en het huis van haar vader heette Sunny Home, maar wie zou het briefje geschreven hebben? Zij ging naar haar vader en liet het hem zien- Zij begreep er niets van. „Lieve kind'', zei haar vader, „wat zou je er van zeggen, als je den brief eens open maakte, dan kun je zien van wien hij komt." Dit was een goede raad. Bep scheurde het couvert open en las: Mijn lief vriendinnetje, Ik zit nog altijd met mijn voet op een laag doeltje en verveel me erg, omdat ik geen klein meisje heb. Denk je, dat je vader je eens een middag zou willen afstaan om een een zamen ouden man gezelschap te houden eD heb je cr zelf lust in? Na vriendelijke groeten, Majoor Wallis Bep liet den brief uit haar hand vallen. „O, lieve helpl" riep zij uit. „Heb je er niet veel zin in?" vroeg dokter Hale. „Je moet zelf maar beslissen." „Zou u er niet met majoor Wallis over kun nen spreken?' vroeg Bep. „Nee kindje, de brief is aan jou geadres seerd cn je moet dus zelf een besluit nemen." „Dat is zoo moeilijk", zuchtte Bep, „en dat diuurt soms zoo lang." „Nu, je kunt er den heelen middag over denken", antwoordde haar vader lachend. .Je hebt geen haast te maken." „Bep bracht den middag in den tuin door, maar de bloemen en struiken noch Hector konden haar raad geven Zelfs Tom niet, hoe wel zij 't hem vroeg. Hij kwam met zijn lang- zamen tred voorbij, terwijl hij zijn mand droeg. „Tom", riep het kind. „Ja Bep", antwoordde hij. „Je hebt zeker geen erge haast?" Deze vraag was eigenlijk geheel overbodig, want Tom haastte zich nooit. „Nee, ik heb geen haast. Wat wou je graag?" „Tom, heb je majoor Wallis wel eens ge zien?" „Ja." Tom zette zijn mand op den grond, lichtte zijn pet op en streek met zijn vingers door «ijn rood hAir. „Of ik majoor Wallis wel eens gezien heb!" zei hij. „Nou! Gezien en gehoord ook; hem verleden week maar al te goed gehoord. Dat tal ik niet licht vergeten." „Wat zei hij dan?" „Hij zei, dat hij wel eens met me zou af rekenen." „Waarom?" Tom aarzelde even. „Ja, om je de waarheid te zeggen „Natuurlijk, je moet altijd de waarheid spreken." „Om je de waarheid te zeggen, er hingen appels over zijn muur en ze zagen er zoo lek ker uit. Er waren er een heele hoop; hij zou ze zeker niet missen. Ik heb er een paar ge plukt „Dat was stelen, Tom." „Dat zei de majoor ook „Ik begrijp best, dat hij zei, dat hij met je afrekenen zou. Dat zou Vader ook doen. Maar Tom, zoo vreeselijk is de majoor toch niet. want hij heeft me gevraagd, of ik een heelen middag bij hem wil komen. Zou jij in mijn plaats gaan?" „Nee, hoor! Ik ging nog liever in het hoJ van een tijger." „Wat een onzin, Tom." Bep draaide zich om. Tom hoefde ze niet om raad te vragen. Zij ging weer met Hector spelen en had nog juist tijd om een schoone jurk aan te trek ken. voor haar vader thuiskwam. „Nu, kleintje", zei deze, terwijl zij tegen over elkaar aan tafel zaten, „heb je al een be sluit genomen?" „Ja", antwoordde het kind, „ik heb er den heelen middag over gedacht. Als 't niet zoo •warm was, zou ik er misschien eerder mee klaar geweest zijn." „En wat ben je van plan te doen?" „Ik heb eigenlijk niet veel zin om naar den majoor te gaan en Tomzou liever in net hol van een tijger gaan, maar ik zal het toch maar doen." ,.Zoo! En waarom?" „Omdat ik denk, dat de majoor me noodig heeft, ik weet zeker, dat hij zich erg verveelt." „Goed", zei de dokter, „ik zal er je morgen om een uur of drie heen rijden." „En wanneer komt u mij dan weer halen. Vader?" „Om vijf uur, is dat goed?" „Hel is wel heel lang, maar ik zal het wel uithouden", antwoordde zij. Hoewel onze Bep zulke flinke plannen had. ontzonk haar de moed toch wel wat, toen zij den volgenden dag in de huiskamer van „Eikestein" op den majoor wachtte. Er ston den. heel veel mooie dingen, vooral veel vreemde voorwerpen uit verre landen. Bep dacht, dat zij ze wel eens bekijken mocht. Zij stond op en ging naar den schoorsteen, waar een aardig beeldje stond. Juist toen zij het aanraakte, riep een schrille «tem: „O, jou stout kind 1" Zij" schrikte zóó hevig, dat het een wonder was, dat zij het niet liet vallen. Zij keek rond, doch zag niemand. Zij streek opnieuw heel zacht over het beeldje, tooi de zelfde schrille stefh weer riep „Goedenmorgen, Jemina. Hoe gaat het met Je moeder?" Bep schrikte nu nog heviger. Zij begreep er aiets van. Waar kwam die vreemde stem toch vandaan? Zij keek in elk hoekje, doch zag niemand. Terwijl zij nog zocht, zei de zelfde stem weer: „Domkop! Domkop 1" Dat liep de spuigaten uit. „Ik ben niet dom!" riep Bep, „en jij bent heel onbeleefd." Op dit oogenblik kwam mijitheer Wallis binnen en hij lachte hartelijk om de verwar ring van zijn kleine bezoekster. „Kijk maar eens door het raam", zei hij, „dan zul je zien, wie zoo onbeleefd is." Bep deed dit en zag een grijzen papegaai, die zijn kop schuin hield en opnieuw riep* „Domkop! Domkop!" Het kind schaterde het uit van plezier.' „Dat is niet erg", zei zij, „jij weet niet be ter. Je bent maar een papegaai. Zoete Papje! Zoete Papje!" Zij krauwde hem op zijn kopje, hetgeen hij gewillig toeliet, terwijl de majoor verhalen begon te doen van verre landen, waar allerlei vogels, insecten en andere dieren leven, zoo als men ze in een dierentuin kan zien. Maar Bep was nog nooit in een dierentuin ge weest. Toen haar nieuwe vriend dit hoorde, belde hij om eenige boeken en liet hij haar platen zien van leeuwen, beren, tijgers en al lerlei andere dieren. „O, dat is een tijger", zei Bep, „die wou ik zoo graag eens zien „Waarom?" „Omdat Tom zei Zij voltooide haar zin niet, daar zij plotse ling bedacht, dat hetgeen Tom gezegd had, eigenlijk niet geschikt was om over te vertel len aan den majoor. „Nu, wat zei Tom?" „O, dat kon ik niet zeggen", antwoordde Bep. ,,'t Komt er eigenlijk ook niets op aan ,Was het over tijgers?" „Hel was over u." „Vond hij, dat ik op een tijger leek?'- „Ja, hoe weet u dal?" „Maar waarom lijk ik op een tijger?" „Ja, ziet u, ik vind het niet. Ik denk, dat Tom zich vergistmaar vergissen is mensche- lijk. zegt Vader." „Waarom ben je het niet eens met Tom en waarom vindt Tom, dat ik op een tijger lijk?" „Omdat hij vindt, dat u er zoo kwaad uit ziet, maar ik heb u eens heel goed aangeke ken en vind heelemaal niet, dat u er kwaad uitziet. Ik ben niets bang voor u." „Kom dan maar wat dichter bij." Bep ging naast haar nieuwen vriend staan en legde haar hand op de zijne. Hij zuchtte diep. „Ik ben bang, dat u zich verveelt", zed zij. „Zou u niet graag een spelletje willen doen? •Natuurlijk geen kinderspelletje, maar een voor groote menschen. Dat zou leuk zijn." „Domkop! Domkop!" riep de papegaai. Doch Bep en haar vriend letten er niet op. Zij speelden hun spelletje en waren er nog in verdiept, toen dokier Hale zijn dochtertje kwam halen. „Zoo Bep", zei hij, „je ziel er nog niet uit, of je graag mee wilt. „We spelen zoo prettig, Vader", antwoord de zij, „maar ik wil toch wel met u mee naar huis gaan." De uitdrukking op haar gezichtje scheen te zeggen: „ik wil altijd met u meegaan." „De majoor is veel beter", ging zij voort, terwijl zij haar gastheer opgewekt aankeek „hij z€gt. dat Lij niet half zooveel pijn heeft als voordat ik kwam." „Dat is zoo", zei de majoor; „maar ik weet ndet of het uw dochtertje is of de „gebruiks aanwijzing bekend", die mij zooveel goed heeft gedaan." .Zet je hoed maar op, Bep", zei de dokter, „dan gaan we naar huis." Doch de majoor wilde nog niets hooren van weggaan en op hetzelfde oogenblik kwam het dienstmeisje de thee binnenbrengen. Dokter Hale liet zich overhalen te blijven en Bep had nog nooit zulke lekkere koekjes geproefd tussehen sommige was zelfs room. Ook de papegaai werd niet vergeten. Hij begon dadelijk te schreeuwen: „Pol heeft hon ger! Pol heeft honger!" en was niet tevreden, vóór iemand hem een suikerklontje gaf. „Ik denk", zei Beps vader, toen zij samen naar huis reden, „dat je het heel prettig vondt bij den majoor." Ik vind hem heel aardig", antwoordde zij, „en als je vlak bij hem zit, ziet hij er lang niet zoo rood uit en kijken zijn oogen niet zoo boos." Zij zweeg en bleef zitten nadenken. „Ik geloof, dat hij van me houdt", zei ze eindelijk, ,.en toen hij een spelletje met me deed, vergat hij heelemaal zijn pijn. Als hij me weer vraagt, ga ik vast naar hem toe. Denk', u, Vader, dat de majoor me nog eens vragen zal?" (Wordt vervolgd). Een ong luk Er zat een heel klein spijkertje met een heel scherp puntje aari de bank. In de bank zat kleine Em met naast haar Marietje. En op eens gebeurde het, dat Emmy's teere jurkje van nopjesneteldoek met blauw er onder aan het puntje van het spijkertje bleef haken. Toen kwam er een leelijke scheur in. Emmv schrikte en Marietje lachte er om. De juffrouw vroeg, wat er was cn 's mid dags, toen alle kindertjes naar huis waren, nam de timmerman het kleine spijkertje roet het scherpe puntje weg. Toen kon geen van de meisjes meer haar jurk er aan scheuren. „Dag Moes! Dag Moesl" Met een zwaai vloog de boekentasch in een hoek en met den hoed op den rug en alle bruine krullen zwierend om een opgewonden gezichtje met schitteren de oogjes, sprong Emmy op Moeders schoot en zoende haar Moeder zat aan een kleine tafel op de veranda. Moeders naaimand stond naast haar en de klosjes en de schaar dansten op door Emmy's wilden sprong. „Dag Moeder! Dag Moes! O, Moes, dat is waar ook ik kan het niet helpen, hoor! het was heusch een ongeluk, Moeder. Ziet u. aan de bank zat eenHeusch, Moeder, u moet nlert denken, dat ik lok. Emmy plukte heel verward aan haar Jurk en keek Moeder niet aan. „Maar, kindje, wat is er nu?Je bent zoo zenuwachtig drukWat is er?" En Emmy, die haast begon te schreien zei „Heusch, Moeder, ik kon het ndet helpen* Er was aan de bank een heel klein spijkertje en op eens kijk moederin mijn jurk een groote winkelhaak. Heusch Moeder,.«a een ongeluk.een. Toen kwamen de bruine handjes voor de donkere oogjes en groote tranen kwamen druppen tussohen de kleine vingertjes. Die waren de voorboden van een heftig, ze nuwachtig gesnik. Moeder liet Em eerst uitschreien. Toen nam ze het bedroefde kopje tegen zich aan en zoende de betraande oogjes. „Mijn liefje, schrei maar zoo niet. Moeder zal het maken voor Em - Later, hè? Dan ?al Emmy wel eens wat voor moe maken. Kom, kom, om een ongeluk is Moeder niet boos. Emmy zal voortaan voorzichtig zijn, niet?" „Ja, Moeder ja Moes", klonk het door hel snikken heen „maar heusoli, ziet u, het.was.een ongeluk" Emmy bleef den heelen avond stil. Toen ze na het eten nog wat bij Moeders schoot zat, in haar laag stoeltje, viel het prentenboek haar uit de handjes en leunde ze lusteloos het kopje tegen Moeders knie. Haar vroolijke oogjes van anders k°ken nu treurig en de zwarte wimpers bleven meest neergeslagen. Emmy moest maar vroeg naar bed", zei Moeder. „Doe maar gauw de Jurk uit, dan zal Moe der haar maken." Toen ging Emmy naar bed. Moeder hielp haar kindje bij het uitkleeden. Eerst het jurkje, waar zooveel verdriet om was Toen Em den groolen winkelhaak weer zag in het zachte neteldoek, kwamen de waterlan ders opnieuw en slikte Emmy een grooten zenuwachtigen snik weg. „Kom, kom, nu is het uit. Morgen is Em my's jurkje weer heel. Ga n.u gauw slapen Ze dekte de hlauw-donzen deken over Era heen en nam het kleine krulkopje in de han den 8m het goedennacht te zoenen. „Nacht F.m." „Nacht Moes, nacht lieve Moes. Bent u niet boos?" „Wel neen, kleintje. Nu gauw gaan slapen." Toen nam Moeder de jurk op en liet Emmy alleen. Heel helder scheen de maan in de slaap kamer en de kleine bruine kijkers van Emmy konden duidelijk alles zien. Haar eigen, wit ledikantje met haar zelf on der de blauw-gesatineerde deken. Haar pantoffeltjes op het berenvel er voor. Moeders ledikant met de groote koperen knoppen, waar Emmy dikwijls in keek, om dat ze haar gezichtje en haar oogen daarin kon zien Moeders toilettafel met veel fleschjes, die zoo lekker roken en heel veel andere kleinig heden, waarvan Moeder altijd aan Emmy moest vertellen, waarvoor ze waren. Er stond ook een klein portret van Vader. „Ja, van Vader", lag Emmy te denken. „Vader is al heel lang dood.... arme Vader. Emmv wist niet, hoe Vader er uitgezien had, maar Moeder vertelde haar altijd van den grooten. sterken man, die zooveel van zijn kindje hield. Emmy wist dat niet meer. Moe der had ook gezegd, dat Emmy's gezichtje even donker was als van Vader, met bruin- krullend haar en heel donkere oogen. Op het portret hadden ze dat samen heel duidelijk gezien. Maar Emmy vond Moeder veel liever met al haar mooi blond haar, dat in de morgenzon op gouden spinrag geleek- En met hare zachte, lieve blauwe oogen, die niet konden boos zien en haar blanke han den. die alles zoo mooi en lief maakten voor Emmy. Emmy deed de oogjes even toe. Ze waren pijnlijk van 't huilen Nu zag ze, in gedachten, Moeder werken aan haar jurkje. Moeder maakte alles zelf voor Emmv. Al haar kleertjes en haar hoe den ook. Niemand kon het zóó mooi als lief' Moedertje. Het zou wel lang duren, want het was een groote winkelhaak. Ze probeerde met haar handje de grootte aan te wijzen van de gemaakte scheur. „Wel zóó groot is-ie", soesde ze „zóó groot." En haar vingertjes, waarmee ze den af stand had gemeten, zakten naar beneden. Toen lagen de handjes op het blauw van de deken. En in haar hoofdje dacht het voort „Wel.zóó.groot.Als nu de spijker eens niet had losgelaten, maar had doorge scheurd. dan zou de winkelhaak wel zóó groot zijn geworden En ze zag het, dat de kwade spijker maar al vasthield. De scheur werd hoe langer hoe grooter. Het blauw kwam hoe- langer hoe verder uit het neteldoek. Ze probeerde om het er weer onder te doen. maar de scheur werd nog grooter en de heele jurk scheur de verder en verder, en altijd verder. Moedertje kon nu het gescheurde jurkje niet meer maken al zou ze ook den heelen langen nacht opblijven. ..Arme Moeder. Arme, lieve Moeder Opeens schrikte ze wakker. Hè, gelukkig was het niet waar, dat hel zóó erg was. Zou Moeder niet voor Emmy spelen en haar slaapliedje zingen, waarvan ze zooveel hield? Emmy wachtte met de oogjes open Maar ze hoorde niets. Moeder had zeker geen tijd, om- dal ze nu zoo hard moest werken Nu waren de lieve handen niet op de piano zooals iederen avond, en Emmy hoorde haar mooie, zachte stem niet, die haar anders in slaap zong. Hè, de maan keek zoo boos. Zou die weten dat Emmy had gejokt en met moedwil haar jurk over den spijker had getrokken, zoodat zij gescheurd was Zou die het weten, dat Marietje had ge zegd, dat Emmy nu wel eens een nieuwe jurk mocht hebben en dat. ah deze gesdheurd was, Moeder wel een andere zou koopen? Zou die weten, dat Marietje toen had ge wezen naar het kleine spijkertje met het scherpe puntje? Zou die? O Ze kon niet slapen. Moe dertje. lieve Moesje! En onder de deken uit kwamen twee kleine, blanke voetjes uit 't zachte bedje op 't beren vel. Ze dacht niet aan haar pantoffeltjes. Nu liep «e, klein meisje in lang, wit nacht ponnetje, de bruine krulletjes verward om het bange gezichtje en de oogjes moe en rood van verdrietig schreien naar de deur Moeder zat te werken. Nog een paar draadjes, dan was 't weer mooi gemaakt. Op eens voelde ze twee zachte, teere armp jes om haar hals. Even schrikte ze. Het was nog eens ge beurd. Toen ze 't slaapliedje voor Emmy zat te zingen, zacht, zangerig met heel weeke toontjes van slaapmuziek droomend, lieve ge dachten tooverend in 't drukke kinderkopje. Toen was ze ook gekomen, zóó als nu de armpjes om Moeders hals. Maar Moeder had haar kindje verboden om uit haar zacht bedje te komen. Emmy mocht het niet doen. Ze zou kou vatten. Daaraan had Emmy nu niet gedacht „Nee, Moedertje, niet omzien zóó zóó blijven kijken naar uw werk", klonk het •bevende stemmetje. „Moesje, hoor eens. Emray heeft gejokt. Emmy heeft met moedwil haar jurk aan den spijker gescheurd, die aan de bank zat. Ma rietje vertelde, dat ik dan een nieuwe jurk zou krijgen. Moesje een nieuwe u dat was zoo bij Marietje ook ge- gegaan En toen, in afgebroken woordjes, heel zacht aan Moeders oor: „Wil lieve Moesje stoute Emmy vergeven? Ja Moesje? - Als Emmy dan nooit weer jokt?" Toen Moedertje even later Emmy in bed droeg, haar koud geworden voetjes koester de en warmpjes toedekte lachte de maan Emmy weer vriendelijk toe en kon ze weer rustig gaan slapen want Moeder was niet boos. Zachtjes klonken door *t huls, stil van nacht rust, tonen van wiegend slaapgeluid. Moeders stem beefde eventjes. Dat was van aandoening, omdat ze gelukkig was, dat haar kind de waarheid liefhad. J. G. HAVERKAMP. Van alles wat. Iets uit de geschiedenis dep klokken Reeds in den ouden tijd vond mzn klokken en schellen, die tot verscheiden doeleinden gebruikt werden. Aan den tempel te Jeruza lem, d»or Salomo gebouwd, bevond zich een koperen schelklinkend voorwerp, dat wel is waar pen geheed ander doeleinde had dan on ze hedendaagsche klokken, maar toch ook een soort van klokkenspel was. Bij de Romeinen waren de klokken ook be kend, en volgens de overlevering heelt keizer Augustus een klok in den tempel van Jupiter laten ophangen. Het eigenlijke vaderland der groote kick ken is Italië, en de thans geheel verwoeste stad NoLa wordt voor de eigenlijke uitvin dingsplaats der klokken gehouden. Aanvanke lijk vervaardigde men in den omtrek groote schellen cn daar deze bijval en aftrek vonden, begon men d* klokken steeds grooter te ma ken en tot-velerlei gebruik in te richten. De klokkengieters te Nola waren spoedig zoo algemeen bekend, dat daar ter plaatse een jaarmarkt gehouden werd, vah klokken, wel ke naar alle oorden verzonden werden. De tijd, waarin de klokken bij de Christe lijke bijeenkomsten gebezigd werden, is niet met zekerheid te noemen. Men houdt het er voor, dat zekere Paulinus, dde in den aanvam» der XVde eeuw bisschop te Nola was. de klokken het eerst in de kerken invoerde. In plaats van het gewone blazen, gaf men het teeken door het luiden der klok. Deze kloosterklokken hingen destijds niet in torens, maair waren op de daken der ker ken, aan een daartoe geschikten *>aal, <Vge" hangen. Uit de kloosters gingen de klokken van lieverlede ook op andere gemeenten over en aanzienlijke steden wedijverden met elkan der om het bezit der grootste klokken. Bij be-- grafenissen werden de klokken sedert de XVde eeuw gebruikt. Later zag men de al Arm en stormklokken, de eer- en scbandklokken en vele andere. In de middeleeuwen, toen er n geen schoorsteenen waren, vond men overal de zoo genaamde burgerklokken. Toen lag het vuur midden in bet huis in een Luil, onder een rn het riak gemaakte opening, die, wanneer hel vuur uitgedoofd was, of wanneer men naar bed ging, met een houten schuif werd geslo ten. Het was een vaste wet, dat het vuur uitgedoofd en de sahuif Asloten werd; de tijd werd door het gelui eener klok aangekon "igl Willen de Veroveraar af in het jaar 1038 in Engeland het.bevel, dat het vuur des avonds ten zeven uur uil gedoofd moest - :>rd< van daar wellicht, dat men "van sommiee men schen op L platteland, die vroeg naar bed gaan, zegt: „Hij houdt Let met hel burger klokje. Dit klokgelui werd ook gebezigd als het zoogenaamde fcidlklokje. Paus Johan XXII verordende dat ter afyendm^ der vel< rnge- vallen, die brm het leven bitter maakte, eiken avond na het vuurdoovc drie Ave-Maria's voor hem gebeden zouden woi J:n. In lateren tijd vermeerderde Calixlus III deze g cd n en liet ook des arts hri bidklokje lui'en Een andere paus, Johan XXII, zou reeds in de 14de eeuw den klokkendoop ftreevoerd heb ben, in de meening verkecrende. dat de klik ken daardoor een heiliger aanzien verier gen. De eerste klok zou door den paus zelf in de kerk te Rome ingezegend en gedoopt zijn. We willen van dit onderwerp niet a'stap- pen, zonder nog even iets over het klokken spel mee te deelen. Het is een uitvinding van de Middeleeuwen, en ar men meent, zou het eerste klokkenspel in 1487 te Aelst, in de Belgische provincie Oost-Vlaanderen, ver vaardigd zijn. Invoer van vreemde dieren. Ten tijde van het groote Romcinsche rijk bracht men, zooals jullie wel eens gelezen zul) hebben, allerlei soorten wilde dieren uit Azië en Afrika naar Europa over. om daar in ke- 55-—MT tens geklonken of ook wel tamme exetè plaren ongek etend de triomf tochten op i luisteren of bij de dierengevechten te wordel gebruikt. Gedurende de Middeleeuwen mid schien het tijdperk der kruistochten uitgezooj derd verminderde die aanvoer zoo, dal ery kele diersoorten eeuwen lang in Europa, bij* zonder in Midden-Europa, niet meer levend te zien waren. Toen b.v. de Aartshertog, di3 later als Keizesr Maximiliaan II geregcei^ heeft, uit Spanje, dat hij voor zijn neef Filipi II als stadhouder bestuuTd had, terugkeerde bracht hij den eersten olifant mede naar WeeJ nen (1551). Dit dier, dat men daar nog noon te voren levend gezien had, werd bij den iai tocht van Maximiliaan na zijn kroning tot ko* ning van Bohemen dn 1552, ln de keizerstad met zooveel bewondering aanschouwd, dat e? besloten werd zulk een natuurwonder doo«4 een afbeelding ln zandsteen uitgehouwen té vereeuwigen. Van nijlpaarden was er ln 15 eeuwen geea* levend naar Europa overgebracht, toen med er ln 1849 voor het eerst ween* een ter bezich. tiging stelde. Dit had plaats in den dderentulq te Londen. Het monster viel een hoogst be^ langrijk bezoek te beurt, want in het genoem de jaar werd die tuin door ongeveer T70.00Ö en het volgend jaar wel door 360,000 person nen bezocht. Ook uit Amerika heeft men eerst zeer laai wilde dieren levend naar Europa overga, bracht. Zoo kwam in 1759 de eerste tijger ln Duitschland, ja, van de reeds lang vóór do ontdekking van dal werelddeel in Zuid-Ame- nka tam gemaakte lama, werd pas in 1808 het eerste levende exemplaar ten toon ge steld en toch was die diersoort reeds sedert 1544 aan de Spanjaarden bekend. Van giraffen bracht Julius Cesar in het jaar 50 vóór i..-jze jaartelling de eerste uit Afrika naar Rome. In de I5do eeuw had Ferdinand de Médicis er te Florence een in zijn bezit en toen duurde het wel tot 1827 voor er we der in Europa werden ingevoerd, namelijk in den Jardin des Plantes te -Parijs. Ofschoon in den tijd van Koning Salomo de Phoenicische schirmers reeds pauwen uit Oost-Indië inruilden en zeker ook verder ver voerden, werden toch pas in de 5de eeuw vóór onze jaartelling in den tijd van Pericles de eerste pauwen te Athene aangevoerd. 'n Deftigheid De &oldaat onder Napoleon. De ransel van een soldaat onder Napoleon bevatte de noodigste kleedingslukken, een wondverband, pluksel en 60 patronen Ver der had hij in de beide zijzakken vier be schuiten, elk van een pond en onderin had hij een zak meel van 10 pond. In 't geheel woog de ransel, met het leerwerk en de daarop ge- gespten manitel 24 pond. Aan ccn riem droeg elke so<ldaajt nog een linnen zak, met een brood van drie pond. Hij kon dus 60 schoten lossen, had voor verscheiden dagen brood en kon bovendien nog versch brood laten bakken. Tn totaal had hij 58 halve kilo's te dragen. De garde was nog zwaarder beladen. In het veld droeg de garde een lange, blauwe over jas en als hoofddeksel een driekanligen hoed. Bij een parade moest de garde een witte broek dragen, een kofte, blauwe jas cn een hooge zwarte berenmuts met een hooge pluim. Zoo gekleed vocht de garde ook en dan droeg zij om de beenen zwarte slobkousen, die zeer testig waren. De garde-grenadier moest dat alles in 't veld meesleepen, om als 't tot een slag kwam, zich er mee te kleeden. De beren- muls werd in een foudraal op den ransel ge gespt en de pluim hing in een zakje van zwart wasdoek naast de sabel. GecTchtjes door #een meisje van tien jaar". I. Muggenfeest. *s Avonds, als het maantje schijnt. Houden kleine mugjes bal En zij dansen en zij zoemen Boven 't hoofd van loome bloemen, Tot ons maantje weer verdwijnt, 's Avonds, als het maantje schijnt En de mooie bloempjes slapen, Vieren kleine mugjes feest Fn zij brommen bMj van geest, Tot ons maantje weer verdwijnt. Als de schoone morgen gloort, Komt er aan het bal een eind Fn de mugjes vroolirk blij Pinsen weg, naar veld en wei Om te slapen ongestoord. II. Sneeuwvlokjes. Sneeuwvlokjes dwarrelen over 't veld, Zie, hoe ze zwieren, z:e, hoe ze zweven, Ja. 't is heusch net of ze werkelijk leven, Cf ieder vlokje een sprookje vertelt. Sneeuwvlokjes dalen zachtkens neer. Zie, hoe ze zwieren, zie, hoe ze zweven, 't Lijkt dat z' een groot wit laken weven En dekken de plantjes klein en teer. Sneeuwvlokjes dwarrelen overal in, Zie, hoe ze zwieren, zie, hoe ze zweven. En ze vertellen van 't nieuwe leven En van het rijk der Sneeuwkoningin- Sneeuwvlokjes vallen altijd maar voort, Zie, hoe ze zwieren, zie, hoe ze zweven. De vlokjes, die zooveel vreugde ons gevtlti Totdat de dooi komt, die alles verstoort-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 6