0001* <k dJeagd. begreep en vertelde haar, hoe de eenc trein op den anderen was geloopen, maar dat haar vader niet in gevaar verkeerde. Hij zelf had hem geholpen bij het verzorgen der arme ge kwetsten en eenige uren naast hem gestaan, I hem hulp verleenend zooveel in zijn macht was. „Ik ben vandaag meer op de been geweest dan in de drie laatste maanden samen", zei de majoor. Bep zei dadelijk bezorgd: „O, ik vergat heelemaal uw arme been. Wat zult u moe zijn! Wilt u niet binnenkomen om wat uit te rusten?" De majoor antwoordde, dat hij veel liever Robbedoes. {Jaar Engelacb van II E- TIDDEMAN. Vertaald door C. H. Hoolditui VB. yit de lucht gevallen. Als Bep« vader eenmaal iets heloold Had, .Vrist zijn dochtertje en eigenlijk iedereen, iflie hem kende, dat hij voord hield. Hij had gezegd: „We tullen er eens over denken". Nu weten we allemaal, dat „over iets den ken" niet ln eens gaat; daarvoor is tijd noo- 'dlg. Den volgenden morgen aan het ontbijt was dokter Hale stiller dan gewoonlijk. Bep u °t j d7 ster ren 'den hêmêi stonden" en was ook stil, want zij zou haar vader voor niets ter wereld gestoord willen hebben. Plot seling zei hij echter tegen haar: „Maar kleintje, je hebt al in een heel kwar tier geen woord gezegd. Wat scheelt er aan?" „Ik dacht", antwoordde het kind, „dat u er niet goed over denken kon, Vader, als ik be gon te praten." „O toch wel, maar waarover moet ik eigen lijk denken, Bep?" Zij keek haar vader eenige oogenblikken aan met een glimlach op haar lippen. „Ik heb het niet vergeten, kindje," ging bij voort; „we zullen op de een of andere manier wel een speelkameraadje voor je vinden." „Maar waar, Vader?" „Ja, dat is nu juist de kunst. Misschien komt er wel eens een uit de lucht vallen. Wat voor soort speelkameraadje zou je graag willen hebben? Moet zij blond: zijn of donker, hoe oud, en welke kleur moeten haar oogen heb ben? Als we iets wenschen, moeten we goed vreten, wat we wenschen.' „O Vader, hel is zoo heerlijk daarover te denken." „Nu. deuk er dan maar eens goed over. Het rijtuig komt niet vóór half elf, je hebt dus nog tijd genoeg om te denken." „Zij moet blond zijn. Vader, en blauwe oogen hebben; zij mag ook niet te oud zijn, 't aardigst zou zijn een jaar of drie, vier. Ik zou bet zoo prettig vinden moedertje over haar te spelen." „Moedertje over haar te spelen, Bep?" Ja, Vader, ziet u, een klein kindje, dat ik naar bed zou kunnen brengen en verhaal tjes vertellen en Zij zweeg plotseling en keek haar vader aan. „Iemand om voor te zorgen", ging zij voort, terwijl er een zacht licht straalde uit haar bruine oogen. Die van baar vader waren vochtig, toen hij ze op zijn dochtertje vestig de. Hij dacht aan de vrouw, die hij verloren had, aan de lieve Moeder, die Bep nooit ge kend had. Het kleine meisje kwam vlak bij hc-m staan en legde haar handje op zijn schouder. Zij begreep, dat hij verdriet had, al wist zij niet waarom. „Ik had moeten zeggen, om vadertje over haar te spelen, hè Vader?" zei zij. „Maar dat is toch precies hetzelfde.' dat hij niets kon zien dan haar witlc jurk, om met menschelijke krachten te worden uit- maar hij herkende haar stem en ging naar geroeid. Daarover nu had de koning veel haar toe. verdriet. Niet- alleen ging hem het karakter Majoor Wallis stelde Bep gerust. Hij legde van zijn zoon zeer ter harte, maar ook de dingen uit, die zij tot nu toe heelemaal nieL toekomst van zijn volk stemde hem treurig. Zijn leven werd verbitterd. Zoo wandelde de koning eens in zijn groo- ten tuin achter het paleis. Bezorgd dacht hij aan de toekomst van zijn thans zoo gelukkig land. Er hing nog een grauwe schemering over de aarde; de morgen was nog niet aan gebroken, maar de koning kon van zorgen niet slapen en liep daarom in den tuin rond. Plotseling glinsterde er een licht voor zijn oogen en een bovennatuurlijke glans ver blindde hem voor ccn oogenblik. Weldra ech ter ontdekte bij een jongen man, die met stra lende teugcis twee witte rossen in loom hield. ren in een verbalend groole rots uitgehou wen, zoo ver zijn oog reikte. Dc ondergaande zon wierp een bloedrood schijnsel in de ge welven en deed de zuilen reusachtige scha duwen werpen op den kunstig gemetselden vloer. „Wie zijt gij?" vroeg Nussir aan den grijs aard. „Ik ben een priester van den hoogslen God; ik ben een Bramin". luidde het antwoord. „Weet gij", vroeg Nussir verder, „wien gij herbergt?" „Ik weet het", antwoordde de Bramin. „Weet gij ook, wat ik deed?" vroeg Nussir somber. „Ik weet het", antwoordde de Bramin an dermaal. Nussir zweeg. Met de grootste zorgvuldig heid verpleegde de grijsaard den jongeling ,Kent gij mij?" vroeg de jongeling èn op het stille ontkenningsteeken van den koningen sprak in het geheel niet over het verle- buitcn bleef bij haar en bij Hector en Bep ging hij voort: „Ik ben India, de zonnegod, den met hem. haalde nu een stoel. Het drietal bleef daar, aan wien de Alvader Bram ten taak stelde, Er verliep geruime tijd. Nussir was gene- juffrouw Tomlinson zich bij hen voegde, ter wijl zij het kind in een sjaal wikkelde, daar zij anders kou zou kunnen vatten. Eenigen tijd hield de majoor hen bezig door verhalen te vertellen uit de landen, welke hij bezocht had, maar hij zag, dat Bep niet met hart en ziel luisterde, hoe zij ook haar best deed. Daarna zalen zij allen heel stil bij elkaar, scherp luisterend naar het ge ringste geluid. Maar Hector merkte toch het eerst iets; hij stak zijn ooren op, blafte, sprong naar het hek en was in één oogen blik in de laan. Hij kwam terug met dokter Hale, die een vreemdsoortig, pakje droeg, dat wel een bundeltje geleek. „O!" riep Bep, terwijl zij den majoor aan zijn mouw trok, ,,'t is zeker iemand, die dood is." „Nee, nee!" antwoordde deze, „het is een pakje." Dokter Hale kwam nu door het hek, heel voorzichtig loopende. Hij had de laatste woorden van den majoor verslaan en zag den gretigen blik in Beps oogen. „Ja zeker, het is een pakje," zei hij; „kom, kleine meid, help mij maar eens uitpakken." Zij gingen nu allen naar binnen en juf frouw Tomlinson stak het licht op. Zelfs Hec tor scheen nieuwsgierig te zijn en dokter Hale legde zijn bundeltje voorzichtig op de ruslbank. Het was al een heel vreemdsoor tig pakje. „Maak het maar los, kleintje," zei hij. Bep kwam verlegen naderbij en keek haar vader onderzoekend aan om te zien, of hij soms een grapje maakte, hoewel het heele maal geen oogenblik was voor grappen. „Het bijt niet", zei bij, „je hoeft niet bang te zijn." Zij tilden de punten van den doek voor zichtig op. Hetgeen zij zag, was heelemaal niet om bang voor te zijn. „O!" riep ze verrast uit. „Lieve help!" zei juffrouw Tomlinson. „Wie had dat ooit gedacht?" De majoor zei de eerste oogenblikken niets. Toen hij eindelijk sprak, was het tegen den dokter. „Een aardig kind, Hale", zei hij, terwijl hij zich over de rustbank heen boog. Want toen Bep den doek weggetrokken had, zagen ze een slapend meisje. Zij was leven en zegen in de wereld te verspreiden. zen en hielp den Bramin over dag aan diens De goden hebben uw verdriet gezien en nu bezigheden .'s Avonds zetten zij zich voor den zenden ze mij om u dezen ring als talisman j ingang der groote poort en keken naar de (toovermiddel) te overhandigen. Zoolang gijondergaande zon, terwijl Nussir gretig luis- hem aan den vinger draagt, zult gij niet ster- j lerde naar de mooie, edele dingen, waarover ven, maar zegenend voor uw volk kunnende Bramin vertelde. Het was net, alsof de arbeiden. Neem dezen ring en bewaar hem i Nussir van vroeger een ander geweest was goed." j dan hij zelf. Zoo sterk als hij vroeger den De koning nam het kleinood aan en zonkdrang naar het kwade in zich voelde, zoo dankbaar op de knieën. Toen hij het hoofd sterk voelde hij nu den drang naar het goede weer oprichtte, was de godenzoon verdwenenin zich, welke in hem opgewekt werd door Deze woorden brachten eeni glimlach op ouder dan %ier jaar en had een lief haar vaders lippen, want zij zeiden hem, dat hetgeen hij gedaan had, niet vergeefs was ge weest. Hij was Vader en Moeder voor zijn kind geweest en hoewel zij nog te jong was om het onder woorden te brengen, begreep zij dit toch heel goed. Hij wist het door haar omhelzing en de hartelijke kussen, die zij hem gaf. toen het rijtuig voorreed. Men zou gedacht hebben, dat hij een lange reis ging ondernemen in plaats van enkel bezoe ken af te leggen in Dalton, een rustig, lan delijk dorpje, dat niet veel gevaren opleverde. Op dezen beerlijken zomerdag scheen het dokter Hale, dat Dalton nog nooit zoo mooi kleurtje en blonde krulletjes. „O, Vaderl" riep Bep uit, terwijl zij in de handen klapte, „wat voor kleur oogen heeft zij?" Haar stem maakte het slapende kind wak ker. Twee mollige armpjes werden uitgesto ken en om Beps hals geslagen. „Zus! Zus" riep het kind. „Zij is uit de lucht komen vallen en haai* haar en haar oogen hebben de goede kien en in het Oosten zag hij een vurige streep die den komenden d3g aankondigde. Ernstig en gerustgesteld wendde de ko ning zijn schreden naar het paleis en begon hij zijn dagelijkschen arbeid. II. Jaren waren verloopen. Nussir Abad, de zoon van den koning, was tot een trotschen jongeling opgegroeid. Van dag tot dag werd hij wreeder en heerschzuchtiger. Hij kende maar één wcnsch, n.l. dat zijn vader de re geering mocht neerleggen en deze aan hem opdragen. Dan zou hij onafhankelijk zijn en geen rekenschap van zijn doen en laten be hoeven af te leggen. Ziïn buitengewoon lange krachtige gestalte teekende moed en vastbe radenheid. Jammer dat deze veelbelovende knaap geen verstandige opvoeders gehad bad, die hem tot een goed mensch hadden ge vormd. Diep in zijn bn^t sluimerde het goede zaad wel, maar het was verstikt door het onkruid, dat er welig opschoot. „Als ik op den troon mijns vaders zat, zou ik mijn doel bereikt hebben", zuchtte hij dik wijls moedeloos. „Allen zouden dan voor mij in het stof hun knieën buigen en mijn blik vreezen!" Zeldzame trekken kwamen er op zijn gelaat en een vreeselijke gedachte vloog door zijn ziel. Hij zelf schrikte er van, streek met zijn zenuwachtige hand de haren van het voorhoofd weg en ging, als beefde hij voor zich zelf, weer naar zijn vaderlijk huis terug. Daar vond hij de jonge mannen van zijn leeftijd, die wild en roofzuchtig als zij wa ren, onder de rechtvaardige regeering van den koning hun wenschen niet konden ver vullen en die den prins vleiden om onder zijn regeering hun rol te kunnen spelen. Zij bestormden Nussir Abad en zeiden hem, dat zij sedert langen tijd bespeurd had den, dat de koning te oud en te zwak was, om met krachtige hand de teugels van het bewind nog langer te voeren; dat het noodig was, dat een jonger man aan het hoofd werd gesteld en dat hij daartoe de rechte persoon was. Nussir Abad stemde hierin toe en vroeg, hoe men het -wilde aanleggen om hem den troon te doen beklimmen. Zij beraadslaagden hierover en allen waren het daarin eens, dat de koning nooit meer afstand zou doen en Ik" verlang naar den dag der ruste, ik 5d het leven moede. Neem gij den purperen mantel en de diamanten kroon, bestijg <h gouden trapnen van den troon, u zij het rijk.' De vader had~zich van de verrit*: del koripï'1;iVo vpprdisbeid ontdaan pn <laar mede zijn zoon bekleed. Vervolgens leidde hl hem den troon en gebood h-jn. rich nedei te zetten. „Nu, mijn zoon," sprak* de grijsaard, „geel ik u het grootste kleinood, dezen dunnen; ring. Bewaar hem goed, want zoolang gij hem aan den vinger draagt, zult gij niet ster ven; behoud hem, totdat gij een waardlgeü opvolger zult gevonden hebben." Hij stak Nussir Abad den ring aan detf vinger. Zegenend hield de oude man zijn: handen boven het hoofd van zijn zoon eni zonk toen dood voor zijn voeten neer. Onder veel rouwbeklag werd het lijk naait de gewoonte van het land verbrand en nau welijks hoorde Nussir Abad door de droef heid, die hem had aangegrepen, het gejubel der menigte, die hem als den nieuwen heep scher begroette. ren. ze is niet te oud ook. En en mag dat men wachten moest, totdat hij stierf, ik haar als mijn eigen zusje hebben? Mag ik Maar al te gaarne hadden Nussir Abad zoo- werkelijk moedertje over haar spelen?" Dokter Hale legde zijn band op den scbou- was geweest. De hagen langs den weg prijk- der vaQ zijn dochtertje. De andere rustte ten met beelderige wilde rozen, de vogels zacht op haar hoofdje cn hij keek heel ern. zongen, het vee loeide, de kinderen plukten veldbloemen en hieven hun stralende ge-1 zichtjes op naar dc blauwe lucht, terwijl zij vroolijk zongen en blij waren, dat het vacan tia was. Alles scheen even jong en gelukkig te zijn. Op dat oogenblik dacht niemand aan ge vaar, en dit was toch zoo heel dicht bij. Ter wijl dokier Hale rustig in zijn rijtuigje reed, kwam de gedachte aan gevaar niet bij hem op. Juffrouw Tomlinson en Bep dachten er al evenmin aan; het kleine meisje was zelfs vrooliiker dan zij in dagen geweest was, om dat zij bezig was kaasbroodjes te leeren ma ken, iets waarvan haar vader bijzonder veel hield. Doch twee uur later wist geheel Dalton het treurige nieuws. Er was even vóór het station een spoorwegongeluk gebeurd, waarbij ver scheiden personen gedood en nog meer zwaar gekwetst waren. Sommigen waren menschen uit Dalton en zoo was het dorp plotseling in rouw gedompeld. Zélfs de kinde ren staakten hun spel en stonden op de hoe ken der stralen met elkaar te fluisteren. liet koffic-uurtje brak aan, doch dokter Hale kwam niet thuis. De middag ging lang zaam voorbij en Mina werd ongeduldig, zoo als zij reeds zoo dikwijls geweest was, als de i dokter laat thuis kwam. Toen eindelijk de visch op tafel gebracht werd, was er niemand wel als de anderen gezien, dat aan de be slaande regeering zoo spoedig mogelijk een einde kwam. Toen fluisterde één der vleiers den konings zoon in het oor: de gesprekken met den edelen grijsaard. Hij viel voor hem op de knieën en smeekte hem ernstig, hem op den nieuwen weg, welken hij voor hem geopend had, verder te willen lei den. Hij voelde een kracht in zich, die hem hooger dreef, ver boven alles, wat hij kende. „O, mijn vader," riep Nussir uit, „leidt gij mij, die in de duisternis wandelt, op den weg des lichts!" De Bramin zag den jongen man vriendelijk aan en zei: „Mijn zoon, om over de wereld te heerschen, moet gij de wereld dienen. Zoek den geringslen uwer medemenschen te hel pen, den nood der armen te verzachten, dan zullen allen u met liefde aanhangen. Blijf voorloopig bij mij; hier zult gij gelegenheid genoeg vinden u te vormen en te veredelen." Nussir Abad volgde den wijzen leeraar. Veel kranken en armen kwamen bij den Bra min om hulp en troost bij hem te zoeken en het was Nussir een groote vreugde wel te doen, waar bij kon. Zoo verliepen er jaren. Nussir Abad was een ander mensch geworden. Een kalme blij moedigheid was zijn deel geworden, en slechts wanneer hij 's avonds met zijn grijzen vriend voor den ingang van de grot zat, kwam er een trek van bittere smart op zijn gelaat: bij dacht aan het verleden. Dan nam de Bramin Nussir's hand in de zijne en sprak troostend van geduld en hoop, maar de jonge man bleef droefgeestig voor zich uit staren. IV. Op zekeren morgen kwam de grijsaard niet als naar gewoonte aan Nussir's slaapstede en bezorgd verliet deze zijn leger en naderde zacht dat van den Bramin, dat hij echter tot zijn niet geringe verbazing leeg vond. Angstig ging hij naar bulten en ziet, daar werd hij plotseling door een hemelschen glans ver blind en voor hem stond India, de zonnegod, gelijk eens voor zijn vader. „De grijsaard, dien ik u tot leeraar gaf, Is ter ruste gegaan," zei de godenzoon. „Gij hebt u verbeterd; keer nu terug tot uw va der, hij heerscht nog altijd over zijn dank baar volk en maakt het gelukkig. Gij kondet hem niet dooden, want hij draagt een talis man aan den vinger, welke hem zelfs tegen verwonding beveiligt. Keer terug; uw vader is van uw beterschap en van uw terugkeer onderricht.'" De godenzoon verdween. Een knaap stond nu plotseling voor den verbaasden Nussir en wenkte hem te volgen. Nussir volgde het vooruitloopende, met bloemen en vlinders spelende kind verscheiden dagen lang en gunde zich slechts weinig rust voor den stig. „*We zullen zien. Bep", zei hij; „misschien wel, want de vader en de moeder van dit kleine meisje zijn dood." „Door het spoorwegongeluk?" vroeg Bep, plotseling verbleekend. Het gelaat van haar vader was ook bleek I en zijn oogen waren vochtig, toen hij haar gedachte antwoordde. „Ja," zei hij zachtjes, „en er was ook nog gelaat van zijn metgezellen was beweegloos, I kenen der koninklijke waardigheid versier een meisje van jouw leeftijd, daarom noemt hij werd doodsbleek, zonk ineen en zag lan-jden vader omringd van alle ministers en „Gij waart te helpen, prins, als de dood maaltijd en een korte sluimering, van uw vader verhaast werd. Hij heeft bo- j Na een moeilijken tocht kwam hij eindelijk vendien niet lang meer te leven, is oud en aan de hoofdstad, voor welker noorten de verliest niet veel; gij echter wint. Zie, éénkleine leidsman verdween. Nussir's hart greep naar den dolk, één stoot en j klopte onstuimig. Hij verzamelde echter al Nussir Abad sprong ontzet op. Dezelfde zijn moed en ging naar het paleis van zijn had hij in het bosch gehad, zijn j vader. Sidderend trad hij door het hooge por- I wangen gloeiden, hij keek om zich heen, hettaal in de troonzaal en zag zijn met alle tee- ze je, Zus. Zij stierf ook." Beps tranen rolden langs haar wangen, hij zich en zei met bevende lippen: „Welaan, doch zij veegde ze weg, toen de majoor zei:het zij zoo!" „Ik weet zeker, -dat je vader honger heeft, Onder groot gejuich begroette het gezel- want hij zal na het ontbijt wel niets meer schap hem als den nieuwen koning. Nussir gegeten hebben." bief zijn gouden beker op. Het uur van mid- Juffrouw Tomlinson en Bep zetten nu gauw dernacht was voorbij. De gezellen van Nus- een en ander klaar en weldra zaten de ma- sir gingen uiteen en hij zelf sloop het slaap- joor en zijn vriend flink te eten. Natuurlijk vertrek van zijn vader binnen. De wachters werden Beps kaasbroodjes niet vergeten en sliepen. Voorzichtig schreed hij naar het bed, gen tijd strak voor zich uit. Eindelijk verhief raadslieden op den prachtigen troon zit ten. Nussir stortte ter aarde en strekte de lieten zij zich goed smaken. (Slot volgt). De tooverring. Een oud sprookje opnieuw verteld. L Ver in Achter-Indiê, waar de natuur zoo anders in dc eetkamer dan Bep, die cr van heerlijk mooi is, heerschte eens een koning eten kon. vol mildheid en goedheid over een groot rijk. Dat zij er van at, was niet omdat zij hongerAlle onderdanen wenschten dezen koning een had, maar om haar vriendin, juffrouw Tom- ^ang leven toe, want vóór hem hadden tiran- sloeg de hand om den greep van den dolk, zwaaide hem boven den boezem van zijn grij zen vader en slingerde hem met geweldadige kracht naar beneden. Op hetzelfde oogenblik klonk een schel ge roep: „Moordenaar!" Nussir, meenende ont dekt te zijn, rende zijn misdaad erkennen de en met beide handen voor het gelaat het paleis uit naar buiten. „Moordenaar!" klonk het hem duizendmaal j achterna, „moordenaar!"'Waarheen hij zich I ook wendde, overal zag hij bloed en het beeld van den slapenden vader trad hem dreigend handen, om vergeving smeekend uit. De ko ning ging snel de trappen van den troon af en ijlde zijn zoon tegemoet, hem duizend maal welkom heetend. „De groote India heeft mij aangekondigd, dat pii een ander mensch zijt geworden. Gij zult het waardig zijn, dit land, dit volk, het uwe te noemen, gij zult het gelukkig maken Van alles wat. Nieuwe Buren. Een tiental kleine katten, Die woonden op het land, Ze waren erg verstandig En o, zoo bijidehand. Papa, een groote kater, Ging dikwijls naar de stad, Waar hij heel wat te doen vond En ook familie had. Mama bleef bij haar klnd"ren, Die waren nog wat klein, Om zonder pa of maatje Alleen maar thuis to zijn. Ze leefden daar zoo rustig. Zoo heerlijk en zoo vrij. Maar op een zeek'ren morgen Was al hun rust voorbij. Toen kwam er naast hen wonen, Een heele groote hond, En geen van al de katten, Die dót erg prettig vond. Maar groote vriendschap kwam er Al ras, na korten tijd, En weet je, wie van allen Wel 't meest dit heeft verblijd? Dit was wel vader kater, Die nooit eens iemand had, Om samen mee te wandlen, Zoo'n groot eind naar de stad. Ze bleven trouwe vrienden, En leefden ongestoord, Met al de kattenkind'ren Zoo prettig, rustig voort. Corry de J> Vaderlandsliefde. In het jaar 1792 en in de volgende Jareff voerde Oostenrijk oorlog met Frankrijk. Dezi oorlog kostte heel veel geld en de rijkskas werd le«eg. Toen gaven vele trouwe onderda nen aan keizer Frans II van Oostenrijk vrij willige geschenken, opdat hij ze tot verdedi ging van het vaderland zou besteden. In het jaar 1793 kwam ook een eenvoudige boer aan het paleis en wilde den keizer spreken. De keizer, die aan elk van zijn onderdanen den toegang tot zich verleende, liet den boer bQ zich komen. „Ik breng u iets," zei de boer en legde een beurs met duizend (gulden op de tafel. De keizer was zeer verbaasd over het groote geschenk van zoo'n eenvoudig man en vroeg hem: „Hoe heet gij en waar komt gij van daan?" Maar de man antwoordde: „Dat zal niemand weten," en ging weg. IDe keizer ver heugde zich over deze eenvoudigheid. HQ zond den man boden achterna, die hem nog maals naar zij-n naam en zijn woonplaats moesten vragen. Maar de boer antwoordde lachend: „Ik heb het den keizer niet gezegd: ik zeg het ook u niet." Spelletje* Brrr I Men vormt een kring en begint te tellen De eerste zegt I, de tweede 2, enz., tot aan den zevenden, die in plaats van 7 brrr! moet zeg gen, evenals al degenen, die een getal treffen dat door 7 deelbaar is, of waarin een 7 voor komt. Zegt iemand bijv. 14 en 17 in plaati van brrr! dan moet hij een pand geven en het tellen begint bij den volgenden weer van voren af aan. Zelden wordt dit spel voorbij 70 gebracht, waar de brrl's elkaar zouden opvolgen. Men moet vlug tellen en geen tijd verliezen door merkbaar na te denken^ linson plezier te doen. Nadat zij een paar nen het land onderdrukt. De ouderen herin- K QMinddi» m.f Hon hapjes gegeten had, ging zij naar den tuin nerden zich nog met huivering de vroegere n e 0 en* en bleef over het lage, groene hekje staan heerschappij en men was dankbaar, dat die leunen. Hector zat pal naast haai en likte tijden tot het verleden behoorden. van tijd tot tijd haar hand. De koning had slechts één zoon, van wien Bep kon aan niets anders denken dan aan hij vielsveel hield. Helaas was zijn vrouw haar vader. Zij had eigenlijk slechts een vaag vroeg gestorven, zoodat de opvoeding van begrip, wat een spoorwegongeluk was, maar den knaap aan vreemden moest worden over zij wist, dat het gevaar beteekende en was heel ongerust over hem. Zij had een ang stige voorstelling van een woest rennende lo comotief. die haar vader omver zou rijden, terwijl hij bezig was iemand een been te ver binden. Zij was eigenlijk te veel geschrikt om na te denken of zelf goed te weten, waar voor zij bang was. Haar hartje klopte zóó hrid, dat rij het gelaten. De koning zelf had het heel druk met regeeringszaken en kon zich niet met de opvoeding van zijn zoon bemoeien. Hij stelde, daartoe opvoeders aan, maar trof heel slecht leek alles hem vreemd! Een grijsaard met i 'u11AAP, enooim'n il angst van een waanzinnige aan de takken en j snikte het uit. Eindelijk zond hij neer, zijn krachte begaven hem, zijn gedachten verdwe nen, hij viel in onmacht. ra. Lang had de onmacht aangehouden, doch eindelijk kwam Nussir weer bij. Maar wat geschikte menschen daarvoor, zoodat de knaap niet datgene werd, wat hij als kind beloofde. Integendeel, hij kwelde en onder drukte zijn onderdanen, zooveel hij kon. Toen de koning dit bemerkte, verwijderde hij de zelf hoorde en toen majoor "Wallis in de laan slechte opvoeden, maar *1 onkruid waa reedt kwam, riep ril hem. Het werdi al donker, koo< I» dlep geworteld en to boog apnetchoton. een sneeuw'witten baard en in een sneeuwwit gewaad, dat door een zilveren gordel werd samengehouden, boog zich over hem heen en probeerde hem door de sterke lucht van eenige kruiden in het leven terug te bren gen. Kmir lichtte rich op. Hooge tuüen wa-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 6