0001* <k dJeagd.
begreep en vertelde haar, hoe de eenc trein
op den anderen was geloopen, maar dat haar
vader niet in gevaar verkeerde. Hij zelf had
hem geholpen bij het verzorgen der arme ge
kwetsten en eenige uren naast hem gestaan,
I hem hulp verleenend zooveel in zijn macht
was.
„Ik ben vandaag meer op de been geweest
dan in de drie laatste maanden samen", zei
de majoor.
Bep zei dadelijk bezorgd:
„O, ik vergat heelemaal uw arme been. Wat
zult u moe zijn! Wilt u niet binnenkomen
om wat uit te rusten?"
De majoor antwoordde, dat hij veel liever
Robbedoes.
{Jaar Engelacb van II E- TIDDEMAN.
Vertaald door C. H.
Hoolditui VB.
yit de lucht gevallen.
Als Bep« vader eenmaal iets heloold Had,
.Vrist zijn dochtertje en eigenlijk iedereen,
iflie hem kende, dat hij voord hield. Hij had
gezegd: „We tullen er eens over denken".
Nu weten we allemaal, dat „over iets den
ken" niet ln eens gaat; daarvoor is tijd noo-
'dlg. Den volgenden morgen aan het ontbijt
was dokter Hale stiller dan gewoonlijk. Bep u °t j d7 ster ren 'den hêmêi stonden" en
was ook stil, want zij zou haar vader voor
niets ter wereld gestoord willen hebben. Plot
seling zei hij echter tegen haar:
„Maar kleintje, je hebt al in een heel kwar
tier geen woord gezegd. Wat scheelt er aan?"
„Ik dacht", antwoordde het kind, „dat u er
niet goed over denken kon, Vader, als ik be
gon te praten."
„O toch wel, maar waarover moet ik eigen
lijk denken, Bep?"
Zij keek haar vader eenige oogenblikken
aan met een glimlach op haar lippen.
„Ik heb het niet vergeten, kindje," ging bij
voort; „we zullen op de een of andere manier
wel een speelkameraadje voor je vinden."
„Maar waar, Vader?"
„Ja, dat is nu juist de kunst. Misschien komt
er wel eens een uit de lucht vallen. Wat voor
soort speelkameraadje zou je graag willen
hebben? Moet zij blond: zijn of donker, hoe
oud, en welke kleur moeten haar oogen heb
ben? Als we iets wenschen, moeten we goed
vreten, wat we wenschen.'
„O Vader, hel is zoo heerlijk daarover te
denken."
„Nu. deuk er dan maar eens goed over. Het
rijtuig komt niet vóór half elf, je hebt dus
nog tijd genoeg om te denken."
„Zij moet blond zijn. Vader, en blauwe
oogen hebben; zij mag ook niet te oud zijn, 't
aardigst zou zijn een jaar of drie, vier. Ik zou
bet zoo prettig vinden moedertje over haar
te spelen."
„Moedertje over haar te spelen, Bep?"
Ja, Vader, ziet u, een klein kindje, dat
ik naar bed zou kunnen brengen en verhaal
tjes vertellen en
Zij zweeg plotseling en keek haar vader
aan.
„Iemand om voor te zorgen", ging zij voort,
terwijl er een zacht licht straalde uit haar
bruine oogen. Die van baar vader waren
vochtig, toen hij ze op zijn dochtertje vestig
de. Hij dacht aan de vrouw, die hij verloren
had, aan de lieve Moeder, die Bep nooit ge
kend had. Het kleine meisje kwam vlak bij
hc-m staan en legde haar handje op zijn
schouder. Zij begreep, dat hij verdriet had,
al wist zij niet waarom.
„Ik had moeten zeggen, om vadertje
over haar te spelen, hè Vader?" zei zij. „Maar
dat is toch precies hetzelfde.'
dat hij niets kon zien dan haar witlc jurk, om met menschelijke krachten te worden uit-
maar hij herkende haar stem en ging naar geroeid. Daarover nu had de koning veel
haar toe. verdriet. Niet- alleen ging hem het karakter
Majoor Wallis stelde Bep gerust. Hij legde van zijn zoon zeer ter harte, maar ook de
dingen uit, die zij tot nu toe heelemaal nieL toekomst van zijn volk stemde hem treurig.
Zijn leven werd verbitterd.
Zoo wandelde de koning eens in zijn groo-
ten tuin achter het paleis. Bezorgd dacht hij
aan de toekomst van zijn thans zoo gelukkig
land. Er hing nog een grauwe schemering
over de aarde; de morgen was nog niet aan
gebroken, maar de koning kon van zorgen
niet slapen en liep daarom in den tuin rond.
Plotseling glinsterde er een licht voor zijn
oogen en een bovennatuurlijke glans ver
blindde hem voor ccn oogenblik. Weldra ech
ter ontdekte bij een jongen man, die met stra
lende teugcis twee witte rossen in loom hield.
ren in een verbalend groole rots uitgehou
wen, zoo ver zijn oog reikte. Dc ondergaande
zon wierp een bloedrood schijnsel in de ge
welven en deed de zuilen reusachtige scha
duwen werpen op den kunstig gemetselden
vloer.
„Wie zijt gij?" vroeg Nussir aan den grijs
aard.
„Ik ben een priester van den hoogslen God;
ik ben een Bramin". luidde het antwoord.
„Weet gij", vroeg Nussir verder, „wien gij
herbergt?"
„Ik weet het", antwoordde de Bramin.
„Weet gij ook, wat ik deed?" vroeg Nussir
somber.
„Ik weet het", antwoordde de Bramin an
dermaal.
Nussir zweeg. Met de grootste zorgvuldig
heid verpleegde de grijsaard den jongeling
,Kent gij mij?" vroeg de jongeling èn op
het stille ontkenningsteeken van den koningen sprak in het geheel niet over het verle-
buitcn bleef bij haar en bij Hector en Bep ging hij voort: „Ik ben India, de zonnegod, den met hem.
haalde nu een stoel. Het drietal bleef daar, aan wien de Alvader Bram ten taak stelde, Er verliep geruime tijd. Nussir was gene-
juffrouw Tomlinson zich bij hen voegde, ter
wijl zij het kind in een sjaal wikkelde, daar
zij anders kou zou kunnen vatten.
Eenigen tijd hield de majoor hen bezig
door verhalen te vertellen uit de landen,
welke hij bezocht had, maar hij zag, dat Bep
niet met hart en ziel luisterde, hoe zij ook
haar best deed. Daarna zalen zij allen heel
stil bij elkaar, scherp luisterend naar het ge
ringste geluid. Maar Hector merkte toch het
eerst iets; hij stak zijn ooren op, blafte,
sprong naar het hek en was in één oogen
blik in de laan. Hij kwam terug met dokter
Hale, die een vreemdsoortig, pakje droeg, dat
wel een bundeltje geleek.
„O!" riep Bep, terwijl zij den majoor aan
zijn mouw trok, ,,'t is zeker iemand, die
dood is."
„Nee, nee!" antwoordde deze, „het is een
pakje."
Dokter Hale kwam nu door het hek, heel
voorzichtig loopende. Hij had de laatste
woorden van den majoor verslaan en zag
den gretigen blik in Beps oogen.
„Ja zeker, het is een pakje," zei hij; „kom,
kleine meid, help mij maar eens uitpakken."
Zij gingen nu allen naar binnen en juf
frouw Tomlinson stak het licht op. Zelfs Hec
tor scheen nieuwsgierig te zijn en dokter
Hale legde zijn bundeltje voorzichtig op de
ruslbank. Het was al een heel vreemdsoor
tig pakje.
„Maak het maar los, kleintje," zei hij.
Bep kwam verlegen naderbij en keek haar
vader onderzoekend aan om te zien, of hij
soms een grapje maakte, hoewel het heele
maal geen oogenblik was voor grappen.
„Het bijt niet", zei bij, „je hoeft niet bang
te zijn."
Zij tilden de punten van den doek voor
zichtig op. Hetgeen zij zag, was heelemaal
niet om bang voor te zijn.
„O!" riep ze verrast uit.
„Lieve help!" zei juffrouw Tomlinson.
„Wie had dat ooit gedacht?"
De majoor zei de eerste oogenblikken niets.
Toen hij eindelijk sprak, was het tegen den
dokter.
„Een aardig kind, Hale", zei hij, terwijl hij
zich over de rustbank heen boog.
Want toen Bep den doek weggetrokken
had, zagen ze een slapend meisje. Zij was
leven en zegen in de wereld te verspreiden. zen en hielp den Bramin over dag aan diens
De goden hebben uw verdriet gezien en nu bezigheden .'s Avonds zetten zij zich voor den
zenden ze mij om u dezen ring als talisman j ingang der groote poort en keken naar de
(toovermiddel) te overhandigen. Zoolang gijondergaande zon, terwijl Nussir gretig luis-
hem aan den vinger draagt, zult gij niet ster- j lerde naar de mooie, edele dingen, waarover
ven, maar zegenend voor uw volk kunnende Bramin vertelde. Het was net, alsof de
arbeiden. Neem dezen ring en bewaar hem i Nussir van vroeger een ander geweest was
goed."
j dan hij zelf. Zoo sterk als hij vroeger den
De koning nam het kleinood aan en zonkdrang naar het kwade in zich voelde, zoo
dankbaar op de knieën. Toen hij het hoofd sterk voelde hij nu den drang naar het goede
weer oprichtte, was de godenzoon verdwenenin zich, welke in hem opgewekt werd door
Deze woorden brachten eeni glimlach op ouder dan %ier jaar en had een lief
haar vaders lippen, want zij zeiden hem, dat
hetgeen hij gedaan had, niet vergeefs was ge
weest. Hij was Vader en Moeder voor zijn
kind geweest en hoewel zij nog te jong was
om het onder woorden te brengen, begreep
zij dit toch heel goed. Hij wist het door
haar omhelzing en de hartelijke kussen, die
zij hem gaf. toen het rijtuig voorreed. Men
zou gedacht hebben, dat hij een lange reis
ging ondernemen in plaats van enkel bezoe
ken af te leggen in Dalton, een rustig, lan
delijk dorpje, dat niet veel gevaren opleverde.
Op dezen beerlijken zomerdag scheen het
dokter Hale, dat Dalton nog nooit zoo mooi
kleurtje en blonde krulletjes.
„O, Vaderl" riep Bep uit, terwijl zij in de
handen klapte, „wat voor kleur oogen heeft
zij?"
Haar stem maakte het slapende kind wak
ker. Twee mollige armpjes werden uitgesto
ken en om Beps hals geslagen.
„Zus! Zus" riep het kind.
„Zij is uit de lucht komen vallen en haai*
haar en haar oogen hebben de goede kien
en in het Oosten zag hij een vurige streep
die den komenden d3g aankondigde.
Ernstig en gerustgesteld wendde de ko
ning zijn schreden naar het paleis en begon
hij zijn dagelijkschen arbeid.
II.
Jaren waren verloopen. Nussir Abad, de
zoon van den koning, was tot een trotschen
jongeling opgegroeid. Van dag tot dag werd
hij wreeder en heerschzuchtiger. Hij kende
maar één wcnsch, n.l. dat zijn vader de re
geering mocht neerleggen en deze aan hem
opdragen. Dan zou hij onafhankelijk zijn en
geen rekenschap van zijn doen en laten be
hoeven af te leggen. Ziïn buitengewoon lange
krachtige gestalte teekende moed en vastbe
radenheid. Jammer dat deze veelbelovende
knaap geen verstandige opvoeders gehad bad,
die hem tot een goed mensch hadden ge
vormd. Diep in zijn bn^t sluimerde het goede
zaad wel, maar het was verstikt door het
onkruid, dat er welig opschoot.
„Als ik op den troon mijns vaders zat, zou
ik mijn doel bereikt hebben", zuchtte hij dik
wijls moedeloos. „Allen zouden dan voor mij
in het stof hun knieën buigen en mijn blik
vreezen!" Zeldzame trekken kwamen er op
zijn gelaat en een vreeselijke gedachte vloog
door zijn ziel. Hij zelf schrikte er van, streek
met zijn zenuwachtige hand de haren van het
voorhoofd weg en ging, als beefde hij voor
zich zelf, weer naar zijn vaderlijk huis terug.
Daar vond hij de jonge mannen van zijn
leeftijd, die wild en roofzuchtig als zij wa
ren, onder de rechtvaardige regeering van
den koning hun wenschen niet konden ver
vullen en die den prins vleiden om onder zijn
regeering hun rol te kunnen spelen.
Zij bestormden Nussir Abad en zeiden
hem, dat zij sedert langen tijd bespeurd had
den, dat de koning te oud en te zwak was,
om met krachtige hand de teugels van het
bewind nog langer te voeren; dat het noodig
was, dat een jonger man aan het hoofd werd
gesteld en dat hij daartoe de rechte persoon
was.
Nussir Abad stemde hierin toe en vroeg,
hoe men het -wilde aanleggen om hem den
troon te doen beklimmen. Zij beraadslaagden
hierover en allen waren het daarin eens, dat
de koning nooit meer afstand zou doen en
Ik" verlang naar den dag der ruste, ik 5d
het leven moede. Neem gij den purperen
mantel en de diamanten kroon, bestijg <h
gouden trapnen van den troon, u zij het rijk.'
De vader had~zich van de verrit*: del
koripï'1;iVo vpprdisbeid ontdaan pn <laar
mede zijn zoon bekleed. Vervolgens leidde hl
hem den troon en gebood h-jn. rich nedei
te zetten.
„Nu, mijn zoon," sprak* de grijsaard, „geel
ik u het grootste kleinood, dezen dunnen;
ring. Bewaar hem goed, want zoolang gij
hem aan den vinger draagt, zult gij niet ster
ven; behoud hem, totdat gij een waardlgeü
opvolger zult gevonden hebben."
Hij stak Nussir Abad den ring aan detf
vinger. Zegenend hield de oude man zijn:
handen boven het hoofd van zijn zoon eni
zonk toen dood voor zijn voeten neer.
Onder veel rouwbeklag werd het lijk naait
de gewoonte van het land verbrand en nau
welijks hoorde Nussir Abad door de droef
heid, die hem had aangegrepen, het gejubel
der menigte, die hem als den nieuwen heep
scher begroette.
ren. ze is niet te oud ook. En en mag dat men wachten moest, totdat hij stierf,
ik haar als mijn eigen zusje hebben? Mag ik Maar al te gaarne hadden Nussir Abad zoo-
werkelijk moedertje over haar spelen?"
Dokter Hale legde zijn band op den scbou-
was geweest. De hagen langs den weg prijk- der vaQ zijn dochtertje. De andere rustte
ten met beelderige wilde rozen, de vogels zacht op haar hoofdje cn hij keek heel ern.
zongen, het vee loeide, de kinderen plukten
veldbloemen en hieven hun stralende ge-1
zichtjes op naar dc blauwe lucht, terwijl zij
vroolijk zongen en blij waren, dat het vacan
tia was. Alles scheen even jong en gelukkig te
zijn.
Op dat oogenblik dacht niemand aan ge
vaar, en dit was toch zoo heel dicht bij. Ter
wijl dokier Hale rustig in zijn rijtuigje reed,
kwam de gedachte aan gevaar niet bij hem
op. Juffrouw Tomlinson en Bep dachten er
al evenmin aan; het kleine meisje was zelfs
vrooliiker dan zij in dagen geweest was, om
dat zij bezig was kaasbroodjes te leeren ma
ken, iets waarvan haar vader bijzonder veel
hield.
Doch twee uur later wist geheel Dalton het
treurige nieuws. Er was even vóór het station
een spoorwegongeluk gebeurd, waarbij ver
scheiden personen gedood en nog meer
zwaar gekwetst waren. Sommigen waren
menschen uit Dalton en zoo was het dorp
plotseling in rouw gedompeld. Zélfs de kinde
ren staakten hun spel en stonden op de hoe
ken der stralen met elkaar te fluisteren.
liet koffic-uurtje brak aan, doch dokter
Hale kwam niet thuis. De middag ging lang
zaam voorbij en Mina werd ongeduldig, zoo
als zij reeds zoo dikwijls geweest was, als de i
dokter laat thuis kwam. Toen eindelijk de
visch op tafel gebracht werd, was er niemand
wel als de anderen gezien, dat aan de be
slaande regeering zoo spoedig mogelijk een
einde kwam.
Toen fluisterde één der vleiers den konings
zoon in het oor:
de gesprekken met den edelen grijsaard. Hij
viel voor hem op de knieën en smeekte hem
ernstig, hem op den nieuwen weg, welken hij
voor hem geopend had, verder te willen lei
den. Hij voelde een kracht in zich, die hem
hooger dreef, ver boven alles, wat hij kende.
„O, mijn vader," riep Nussir uit, „leidt gij
mij, die in de duisternis wandelt, op den weg
des lichts!"
De Bramin zag den jongen man vriendelijk
aan en zei: „Mijn zoon, om over de wereld
te heerschen, moet gij de wereld dienen. Zoek
den geringslen uwer medemenschen te hel
pen, den nood der armen te verzachten, dan
zullen allen u met liefde aanhangen. Blijf
voorloopig bij mij; hier zult gij gelegenheid
genoeg vinden u te vormen en te veredelen."
Nussir Abad volgde den wijzen leeraar.
Veel kranken en armen kwamen bij den Bra
min om hulp en troost bij hem te zoeken en
het was Nussir een groote vreugde wel te
doen, waar bij kon.
Zoo verliepen er jaren. Nussir Abad was
een ander mensch geworden. Een kalme blij
moedigheid was zijn deel geworden, en
slechts wanneer hij 's avonds met zijn grijzen
vriend voor den ingang van de grot zat,
kwam er een trek van bittere smart op zijn
gelaat: bij dacht aan het verleden. Dan nam
de Bramin Nussir's hand in de zijne en sprak
troostend van geduld en hoop, maar de jonge
man bleef droefgeestig voor zich uit staren.
IV.
Op zekeren morgen kwam de grijsaard niet
als naar gewoonte aan Nussir's slaapstede en
bezorgd verliet deze zijn leger en naderde
zacht dat van den Bramin, dat hij echter tot
zijn niet geringe verbazing leeg vond. Angstig
ging hij naar bulten en ziet, daar werd hij
plotseling door een hemelschen glans ver
blind en voor hem stond India, de zonnegod,
gelijk eens voor zijn vader.
„De grijsaard, dien ik u tot leeraar gaf, Is
ter ruste gegaan," zei de godenzoon. „Gij
hebt u verbeterd; keer nu terug tot uw va
der, hij heerscht nog altijd over zijn dank
baar volk en maakt het gelukkig. Gij kondet
hem niet dooden, want hij draagt een talis
man aan den vinger, welke hem zelfs tegen
verwonding beveiligt. Keer terug; uw vader
is van uw beterschap en van uw terugkeer
onderricht.'"
De godenzoon verdween. Een knaap stond
nu plotseling voor den verbaasden Nussir en
wenkte hem te volgen. Nussir volgde het
vooruitloopende, met bloemen en vlinders
spelende kind verscheiden dagen lang en
gunde zich slechts weinig rust voor den
stig.
„*We zullen zien. Bep", zei hij; „misschien
wel, want de vader en de moeder van dit
kleine meisje zijn dood."
„Door het spoorwegongeluk?" vroeg Bep,
plotseling verbleekend.
Het gelaat van haar vader was ook bleek I
en zijn oogen waren vochtig, toen hij haar gedachte
antwoordde.
„Ja," zei hij zachtjes, „en er was ook nog gelaat van zijn metgezellen was beweegloos, I kenen der koninklijke waardigheid versier
een meisje van jouw leeftijd, daarom noemt hij werd doodsbleek, zonk ineen en zag lan-jden vader omringd van alle ministers en
„Gij waart te helpen, prins, als de dood maaltijd en een korte sluimering,
van uw vader verhaast werd. Hij heeft bo- j Na een moeilijken tocht kwam hij eindelijk
vendien niet lang meer te leven, is oud en aan de hoofdstad, voor welker noorten de
verliest niet veel; gij echter wint. Zie, éénkleine leidsman verdween. Nussir's hart
greep naar den dolk, één stoot en j klopte onstuimig. Hij verzamelde echter al
Nussir Abad sprong ontzet op. Dezelfde zijn moed en ging naar het paleis van zijn
had hij in het bosch gehad, zijn j vader. Sidderend trad hij door het hooge por-
I wangen gloeiden, hij keek om zich heen, hettaal in de troonzaal en zag zijn met alle tee-
ze je, Zus. Zij stierf ook."
Beps tranen rolden langs haar wangen, hij zich en zei met bevende lippen: „Welaan,
doch zij veegde ze weg, toen de majoor zei:het zij zoo!"
„Ik weet zeker, -dat je vader honger heeft, Onder groot gejuich begroette het gezel-
want hij zal na het ontbijt wel niets meer schap hem als den nieuwen koning. Nussir
gegeten hebben." bief zijn gouden beker op. Het uur van mid-
Juffrouw Tomlinson en Bep zetten nu gauw dernacht was voorbij. De gezellen van Nus-
een en ander klaar en weldra zaten de ma- sir gingen uiteen en hij zelf sloop het slaap-
joor en zijn vriend flink te eten. Natuurlijk vertrek van zijn vader binnen. De wachters
werden Beps kaasbroodjes niet vergeten en sliepen. Voorzichtig schreed hij naar het bed,
gen tijd strak voor zich uit. Eindelijk verhief raadslieden op den prachtigen troon zit
ten. Nussir stortte ter aarde en strekte de
lieten zij zich goed smaken.
(Slot volgt).
De tooverring.
Een oud sprookje
opnieuw verteld.
L
Ver in Achter-Indiê, waar de natuur zoo
anders in dc eetkamer dan Bep, die cr van heerlijk mooi is, heerschte eens een koning
eten kon. vol mildheid en goedheid over een groot rijk.
Dat zij er van at, was niet omdat zij hongerAlle onderdanen wenschten dezen koning een
had, maar om haar vriendin, juffrouw Tom- ^ang leven toe, want vóór hem hadden tiran-
sloeg de hand om den greep van den dolk,
zwaaide hem boven den boezem van zijn grij
zen vader en slingerde hem met geweldadige
kracht naar beneden.
Op hetzelfde oogenblik klonk een schel ge
roep: „Moordenaar!" Nussir, meenende ont
dekt te zijn, rende zijn misdaad erkennen
de en met beide handen voor het gelaat
het paleis uit naar buiten.
„Moordenaar!" klonk het hem duizendmaal j
achterna, „moordenaar!"'Waarheen hij zich I
ook wendde, overal zag hij bloed en het beeld
van den slapenden vader trad hem dreigend
handen, om vergeving smeekend uit. De ko
ning ging snel de trappen van den troon af
en ijlde zijn zoon tegemoet, hem duizend
maal welkom heetend.
„De groote India heeft mij aangekondigd,
dat pii een ander mensch zijt geworden. Gij
zult het waardig zijn, dit land, dit volk, het
uwe te noemen, gij zult het gelukkig maken
Van alles wat.
Nieuwe Buren.
Een tiental kleine katten,
Die woonden op het land,
Ze waren erg verstandig
En o, zoo bijidehand.
Papa, een groote kater,
Ging dikwijls naar de stad,
Waar hij heel wat te doen vond
En ook familie had.
Mama bleef bij haar klnd"ren,
Die waren nog wat klein,
Om zonder pa of maatje
Alleen maar thuis to zijn.
Ze leefden daar zoo rustig.
Zoo heerlijk en zoo vrij.
Maar op een zeek'ren morgen
Was al hun rust voorbij.
Toen kwam er naast hen wonen,
Een heele groote hond,
En geen van al de katten,
Die dót erg prettig vond.
Maar groote vriendschap kwam er
Al ras, na korten tijd,
En weet je, wie van allen
Wel 't meest dit heeft verblijd?
Dit was wel vader kater,
Die nooit eens iemand had,
Om samen mee te wandlen,
Zoo'n groot eind naar de stad.
Ze bleven trouwe vrienden,
En leefden ongestoord,
Met al de kattenkind'ren
Zoo prettig, rustig voort.
Corry de J>
Vaderlandsliefde.
In het jaar 1792 en in de volgende Jareff
voerde Oostenrijk oorlog met Frankrijk. Dezi
oorlog kostte heel veel geld en de rijkskas
werd le«eg. Toen gaven vele trouwe onderda
nen aan keizer Frans II van Oostenrijk vrij
willige geschenken, opdat hij ze tot verdedi
ging van het vaderland zou besteden. In het
jaar 1793 kwam ook een eenvoudige boer aan
het paleis en wilde den keizer spreken. De
keizer, die aan elk van zijn onderdanen den
toegang tot zich verleende, liet den boer bQ
zich komen.
„Ik breng u iets," zei de boer en legde een
beurs met duizend (gulden op de tafel.
De keizer was zeer verbaasd over het groote
geschenk van zoo'n eenvoudig man en vroeg
hem: „Hoe heet gij en waar komt gij van
daan?" Maar de man antwoordde: „Dat zal
niemand weten," en ging weg. IDe keizer ver
heugde zich over deze eenvoudigheid. HQ
zond den man boden achterna, die hem nog
maals naar zij-n naam en zijn woonplaats
moesten vragen. Maar de boer antwoordde
lachend: „Ik heb het den keizer niet gezegd:
ik zeg het ook u niet."
Spelletje*
Brrr I
Men vormt een kring en begint te tellen De
eerste zegt I, de tweede 2, enz., tot aan den
zevenden, die in plaats van 7 brrr! moet zeg
gen, evenals al degenen, die een getal treffen
dat door 7 deelbaar is, of waarin een 7 voor
komt. Zegt iemand bijv. 14 en 17 in plaati
van brrr! dan moet hij een pand geven en
het tellen begint bij den volgenden weer van
voren af aan. Zelden wordt dit spel voorbij
70 gebracht, waar de brrl's elkaar zouden
opvolgen. Men moet vlug tellen en geen tijd
verliezen door merkbaar na te denken^
linson plezier te doen. Nadat zij een paar nen het land onderdrukt. De ouderen herin- K QMinddi» m.f Hon
hapjes gegeten had, ging zij naar den tuin nerden zich nog met huivering de vroegere n e 0 en*
en bleef over het lage, groene hekje staan heerschappij en men was dankbaar, dat die
leunen. Hector zat pal naast haai en likte tijden tot het verleden behoorden.
van tijd tot tijd haar hand.
De koning had slechts één zoon, van wien
Bep kon aan niets anders denken dan aan hij vielsveel hield. Helaas was zijn vrouw
haar vader. Zij had eigenlijk slechts een vaag vroeg gestorven, zoodat de opvoeding van
begrip, wat een spoorwegongeluk was, maar den knaap aan vreemden moest worden over
zij wist, dat het gevaar beteekende en was
heel ongerust over hem. Zij had een ang
stige voorstelling van een woest rennende lo
comotief. die haar vader omver zou rijden,
terwijl hij bezig was iemand een been te ver
binden. Zij was eigenlijk te veel geschrikt
om na te denken of zelf goed te weten, waar
voor zij bang was.
Haar hartje klopte zóó hrid, dat rij het
gelaten. De koning zelf had het heel druk
met regeeringszaken en kon zich niet met de
opvoeding van zijn zoon bemoeien. Hij stelde,
daartoe opvoeders aan, maar trof heel slecht leek alles hem vreemd! Een grijsaard met
i 'u11AAP, enooim'n il
angst van een waanzinnige aan de takken en j
snikte het uit. Eindelijk zond hij neer, zijn
krachte begaven hem, zijn gedachten verdwe
nen, hij viel in onmacht.
ra.
Lang had de onmacht aangehouden, doch
eindelijk kwam Nussir weer bij. Maar wat
geschikte menschen daarvoor, zoodat de
knaap niet datgene werd, wat hij als kind
beloofde. Integendeel, hij kwelde en onder
drukte zijn onderdanen, zooveel hij kon. Toen
de koning dit bemerkte, verwijderde hij de
zelf hoorde en toen majoor "Wallis in de laan slechte opvoeden, maar *1 onkruid waa reedt
kwam, riep ril hem. Het werdi al donker, koo< I» dlep geworteld en to boog apnetchoton.
een sneeuw'witten baard en in een sneeuwwit
gewaad, dat door een zilveren gordel werd
samengehouden, boog zich over hem heen en
probeerde hem door de sterke lucht van
eenige kruiden in het leven terug te bren
gen.
Kmir lichtte rich op. Hooge tuüen wa-