0OO13 <k Deugd. Robbedoes* to nr het Engelsch van L. E. TTDDEMAN. Vertaald door C. H. Hoofdstuk V1ÏI. Een klein zusje. In dc veertien dagen, die nu volgden, vroeg Bep telkens aan haar vader: „Vader, mag ik haar als een klein zusje houden?" Gedurende al dien tijd stelde dokter Hale pogingen in het werk om de familie van het arme weesje op le sporen, zoodat hij einde lijk zijn dochtertje antwoord kon geven. „Ja, kindje", zei hij, „alles is nu in orde; het kleine ding heeft geen familie behalve een tante, die zelf al zóó veel kinderen heeft, dat zij er geen meer bij wenseht te nemen. Zij vindt daarom goed, dat ik het arme verlaten schaap als mijn kind aanneem. "Wat zeg je d; ar nu van"? Bep zei heel weinig, maar omhelsde "haar vader en ku?te hem herhaaldelijk, net zooals zij met Kerstmis gedaan had, toen zij zoo'n mooie pop van hem gekregen had. „Maar dit is nog veel en veel prettiger dan een pop", zei zij; „poppen kunnen niet praten en niet gewasschen worden, of zij verliezen hun kleur en als je hun haar wilt kammen, "worden ze heelemaal kaal". Zij zweeg plotseling. „Vader"! riep zij daarna uit. ..als u haar tante gesproken hebt, weet u ook den naam van mijn nieuw zusje en hoever, we dien niet meer tc raden". „Haar naam", zei dokter TIale, „is Hij wachtte even en deed net, alsof hij hem vergeten had. doch dit was natuurlijk niet het geval. „Lieve help!riep hij uit, „met welke letter begon hij ook al weer?" „Met een C?" vroeg Bep. „Nee, het was geen C." „Met een D dan. Vader?" „Nee, ook niet met een D; 't was meer een letter, die veel verder in het alphabet voor komt. O ja, 't was de allerlaatste." „Z!" riep Bep. „Maar welke naam begint er nu met Z?" Eerst zei haar vader, dat ze maar eens raden moest, maar dit lukte haar niet. Toen vertelde dokter Hale zijn dochtertje, dat zij Zillah heette en haar achternaam Ashburlon was, maar dat haar vader en moe der haar nooit anders dan Baby genoemd hadden, omdat zij het jongste k*nd was. „Wij zullen haar Zillah noemen," zei Bep; „het is een prachtige naam en er is geen een Zillah onder alle meisjes van de heele school. Maar Vader, er is nog iets, dat ik u nooit ge vraagd heb. Ik dacht er zelfs niet eerder aan Idan gisteravond, toen juffrouw Tomlinson er met mij over sprak. Zij zei, daj het heel veel geld kost om een meisje op te voeden. Kunt u werkelijk alles voor Zillah betalen? Juf frouw Tomlinson is bang van niet, maar ik zei tegen haar, dat u het best zon kunnen. Ik geloof, dat ik weet, hoe het heel goed kan." „Zoo kindje, en hoe zou jij het dan willen schikken?" Dokter Hale keek zijn dochtertje eens aan, terwijl zij in gedachten verzonken scheen. „Ik eet dikwijls veel meer," begon zij, „dan Jk eigenlijk noodig heb. Soms zou ik het met 1de helft wel kunnen doen; ik wil het in ieder geval probeeren. Vader. Vraag *3 me alsjeblieft nooit meer, of ik voor den tweeden keer pud ding wil hébben, want het is net iets voor mi] om het heelemaal te vergeten en het in ge dachten aan te nemen." De dokter glimlachte, terwijl hij haar hoofdje tussehen zijn handen nam. „Je hoeft niet bang te zijn, Bep," zei hij. „Ik heb geld genoeg om alles even goed voor Zillah te kunnen betalen als voor jouw." Bep aarzelde nog even. „Juffrouw Tomlinson zei," ging zij voort, „dat u misschien niet genoeg geld hadt ze zei, dat doktersrekeningen soms niet betaald worden en zij dikwijls heel lang op geld moe ten wachten. Daarom geloof ik heusch, dat het beter is, als ik minder eet." „Kom maar mee." zei haar vader, „dan zul je zien hoeveel geld ik heb." Bep keek verbaasd, toen zij dit zag en was nu van den rijkdom van haar vader over tuigd. „Och, natuurlijk zou u niet arm kunnen zijn," zei zij. ..u bent zoo knap. Ik begrijp niet, dat juffrouw Tomlinson daar niet aan gedacht heeft Vadertje, mag ik nu u toch zooveel geld hebt een veriaarsDarlijtje hebben?" „En wie zou je dan willen vragen, Ben?" „Al de kinderen uit mijn klas; dat zijn er zestien. Dat is toch niet te veel, hè Vader? En Op dit oogenblik gleed zij van haar stoel, liep naar haar vader toe. nam zijn hoofd tus sehen haar handen en fluisterde hem iets in het oor, maar zóó zachties, dat zij het drie maal herhalen moest, vóór h!| het verstond. Toen het hem eindelijk duidelijk werd en hij „ja" knikte, was Bep gerustgesteld. ..Maar het is een geheim. Vader, denkt u daaraan? Zelfs juffrouw Tomlinson mag het niet weten, dat zou alles bederven," zei zij. „Ik zal het geheim niet verklappen," ant woordde de dokter. ..Daar kun je op rekenen." ,.Fn Zillah mag een witte ?urk aanhebben en u vertelt dus aan niemand iets van haar, niet vóór o stil! Daar is julfrouw Tomlin son." Dokter Hale kon niet stilhouden om de een voudige reden, dat hii niet sprak, maar Bep deed net alsof ze druk bezig was, totdat juf frouw Tomlinson de kamer weer uit was. Haar vader was nu in zijn krant verdiept, maar werd plotseling opgeschrikt door Bep. „Vader," riep zij uit, „we moeten juffrouw Tomlinson toch in het geheim nemen, anders spreekt zij misschien over Zillah en dan is alle aardigheid er natuurlijk af. Denkt u, dat zij een geheim kan bewaren?" Dokter Hale glimlachte en zei, dat hij er geheel zeker van was. Missch'en dacht hij, dat het voor Bep nog het moeilijkst zou zijn, ta2ar hii was te verstandig om dit te zeggen- Hoofdstuk" IK. „Ik hou van je." Het was aardig om te zien, hoe de kleine Zillah Ashburton spoedig aller harten gewon nen had. Mina, die nu juist niet altijd goed gehumeurd was te noemen en die altijd zei, dat haar keuken geen plaats voor kinderen was, Mina liet het kleine weesje gewillig toe, zette haar op een hoogen stoel, deed haar een groote schort voor en liet haar met haar mollige handjes deeg rollen. Bep had dit nooit mogen doen, maar zij was toch in het minst niet jaloersch. Als haar het spelen met Mina verveelde, liep Zillah naar Marie en mocht haar helpen het zilver .te poetsen, terwijl zij een oogenblik later weer naar Tom ging en hem de medi- cijnfleschjes in zijn mand hielp zetten. In de eerste dagen had zij dokter Hale, Vader genoemd, al was het altijd eenigszins aarze lend, alsof zij niet zeker wist, of het goed was en niemand wist, waarom ze hem op eens aankeek en met haar lief, zacht stemmetje zei: „Nee, niet Vader, Opa." Het kind had geen grootvader en niemand begreep, hoezij aan dien naam kwam. Zij was echter nog te jong om iets van haar vroe gere geschiedenis te vertellen en Bep werd nooit moe zich in allerlei gissingen daar omtrent te verdiepen en te denken over den vader, de moeder en het zusje van het kleine ding, dat zij allen reeds spoedig zoo liefhad den. Zij had zulke grappige maniertjes en kon zoo aardig iets zeggen, dat de dolcter dikwijls om haar lachen moest. Eén zinnetje zei ze bij alle voorkomende gelegenheden en het gaf duidelijk te kennen, dat zij in alles wilde dee- len. Op een keer, toen dokter Hale znn doch tertje leerde halma spelen, kwam Zillah aan gedribbeld en bleef bij hen staan. Zij waren zoo in het snel verdiept, dat zii haar niet op merkten, vóór zij sprak. Plotseling riep ze: „Ik ook, Opal" Er was niets aan te doen, of zij moest de dopjes ook naar hartelust over het halma- bord laten springen en de meest ernstige per soon zou bij het zien daarvan een glimlach niet hebben kunnen onderdrukken. De meeste kinderen weten wat het is, alles in gereedheid te brengen, als er een partijtje aan huis is, maar ik geloof niet, dat dit ooit met zooveel gesnannen verwachting gedaan werd als dezen keer door Bep Hale. Zij dacht, sprak of droomde van niets anders en als juffrouw Tomlinson het niet zoo druk had ge had en dokter Hale niet zoo'n vriendelijke man was geweest, zouden zij haar stellig ge vraagd hebben nu eens over iets anders te praten. Zij keken elkaar echter maar eens glim lachend aan en. luisterden aandachtig naar haar plannen en vragen. De dokter hoorde zóóveel van allerlei lekkernijen, dat hij bang was ze zijn patiënten voor te schrijven, in welk geval hij werkelijk niet wist, wat de ge volgen er van zouden zijn. Daar hij echter zoo'n knappe man was, was hij in staat zijn hoofd helder te houden en kwamen er geen vergissingen voor. Toen de 17de September aanbrak, was Bep al moe van het verlangen naar den avond en zag zij bleek, toen zii tegenover haar vader aan de ontbijttafel zat. „Zal het dan nooit avond worden?" vroeg Jij. „Voor mij maar al te gauw, kleintje," zei de dokter. „Ik heb nog een massa te doen, voor het avond is, als je mij ten minste graag bij je partijtje wilt hebben. Ik zelf vind, dat ik er te oud voor ben. Zie maar eens, hoe dun mijn haar boven op mijn hoofd wordt. Ik zal binnen veertien dagen kaal zijn." Bep klauterde op de leuning van den stoel en kuste verscheiden malen de plek op zijn hoofd, waar het haar dun werd. alsof zij dacht, dat het daardoor weer dikker zou worden. "Weldra begon het paard van den dokter te trappelen om te toonen. dat het wachten hem verveelde, terwijl Johan, de koetsier, even kuchte, alsof hij zeggen wilde: „Ik wacht hier al zoo lang." Als je op die manier aan je plicht herinnerd wordt, is het maar het beste den wenk ter harte te nemen. De dokter deed dit en Bep zag hem niet meer, -vóór zij in de hei-verlichte kamer met een stralend gezichtje op haar gasten wachtte. Haar oogen schitterden vroo- lijk, terwijl zij van haar schoone witte jurk met het blauwe ceintuur naar haar verlakte schoentjes keek. „Vader." riep zij uit. „Ik ben zoo blü dat u er bent. Ik ben doodmoe, want ik wil^e niet gaan zitten, voor u mij gezien hadt; ik was zoo bang mijn jurk te knoeien. Denkt u, dat ik nu even kan gaan zitten?" Als eenig antwoord tilde dokter Hale zijn dochtertje op zün knie en streek zijn vingers door haar krullen op een wijze, die de arme juffrouw Tomlinson in vertwijfeling zou heb ben gebracht, 't Was maar goed, dat zij niet in de kamer was. „Kijk Vader," zei Bep, terwijl zij hem bij de hand nam en hem meetrok naar een tafeltje. „Daar liggen al mijn cadeautjes. Zijn ze niet prachtig en hebben wij ze niet netjes uitgestald?" De tafel zag er werkelijk mooi uit en er lagen heel wat geschenken op, want onze Bep had verscheiden vrienden en vriendinnen. Zij raakte haar schatten allen liefkoozend aan, zelfs Toms vlindernetje. „Ik vang natuurlijk geen vlinders," zei zij, „ik zou het voor niets ter wereld willen doen, maar dat weet Tom niet en het was toch heel aardig van hem het mij te geven." „Maar al je cadeautjes zijn er nog niet," zei de dokter. „Hoe staat het met „St, stl" fluisterde Bep. Nu kwamen de gasten meisjes in rose jurken .blauwe jurken, witte jurken en groene jurken, jongetjes in blauwe pakjes, witte pak jes en bruine pakjes. Allen hadden opgewek te gezichten; sommigen waren een klein beetje verlegen, anderen vrijmoediger. Toen allen er waren, werd de thee gepresenteerd, waar bij verschillende lekkernijen, die zeer in den smaak vielen, rond gingen. Dokter Hale zei, dat hij den volgenden dag wel bij verschil lende gasten geroepen zou worden. Niemand was daar echter bang voor. Hij zag er zoo vriendelijk uit, dat zij heelemaal vergaten, dat hij iets te maken had met het geven van pillen en poelera. Na de the* *n nu brak de pret eigenlijk' eerst recht aan na de thee kwam de groote verrassing. „Ik zal jullie mijn cadeautjes eens laten zien," 2ei Bep. Zij gingen nu allen om het tafeltje staan, waar al het moois op lag en bekeken de ge schenken vol bewondering. „Maar het allermooiste cadeau is niet hier," zei Bep, „een prachtige pop, die ik van Vader gekregen heb." „Al weer een nieuwe pop!" zei Olive Ben nett, „en je hadt er al zooveel." „Ja, maar dit is een nieuw soort pop," ant woordde Bep. „Zij is heel anders dan de anderen. "Willen jullie haar eens zien? Zij is levensgroot." Allen riepen nu: „ja, graag 1" en vroegen, of ze mee mochten om de pop te gaan halen, maar Bep keek haar vader schalks aan en vroeg: „Wilt u haar alsjeblieft halen, Vader?" De dokter ging onmiddellijk en kwam met Zillah in de armen terug. Haar blonde haar was zijïger dan ooit en haar oogjes schitter den, terwijl een lief blosje "haar wangen kleurde. Zij droeg een witte jurk en om haar hals een snoer kralen. Zij zag er werkelijk als een mooie pop uit. Alle kinderen waren opge togen, terwijl Bep haar handen uitstak en riep: „Geef haar mij maar, Vader, dan kan ik haar aan iedereen laten gien." Dokter Hale zette Zillah glimlachend op Beps schoot. „Kijk eens," zei Bep, „dit is mijn groote, nieuwe pop, die heelemaal van mij is. Zij is anders dan alle andere poppen. Vinden jullie haar geen dot?" De laatste vraag ^'erd niet goed gehoord, want Zillah sloeg haar armpjes om Beps hals en sloot haar lippen met een kus. „Ik hou van je," fluisterde het kinderstem metje zacht, maar in Beps ooren klonken deze woorden als de heerlijkste muziek. De kinderen speelden nog geruimen tijd, dansten, lachten en sprongen en hadden de. grootste pret. Boven alle andere geluiden uit hoorde Bep echter steeds de woorden: „Ik hou van je," en zij stemden haar innig ge lukkig. Het was al laat, toen zij naast Zillah in bed kroop en nog later, toen dokter Hale nog eens naar de beide slapende kinderen kwam kijken. Hij ook dacht aan de eenvoudige woorden, die het kleine weesje met haar lief stemmetje gezegd had. Hij boog zich over Bep heen en omdat het haar verjaardag was en hij zooveel van haar hield, zei hij zacht, terwijl hij zijn dochtertje een kus gaf: „Ik hou van je, kleintje." Bep opende haar oogen en sloeg haar armen om zijn hals. Hierdoor werd Zillah wakker. Zij ging in bed opzitten en keek van de een naar de ander. „Ik ook, Opa!" riep zij. Soms kun je een vraag beantwoorden zon der te spreken en dit deed dokter Hale. Hij spreidde zijn armen heel wijd uit en drukte beide kinderen aan zijn hart. Bep dacht, dat zij het hoorde kloppen en zweeg, terwijl Zillah druk babbelend met de knoopen van zijn vest speelde. Maar in beider oogen begon het zandmannetje weer zand te strooien, zoodat zij weldra dicht vielen. Toen ging dokter Hale zachtjes de kamer uit, zonder Hector, die op de mat voor de deur lag, te storen. De maan scheen door het raam, de sterren schitterden, de wind speelde door de blade ren der boomen en de verjaardag van Bep Ilale behoorde weer tot het verleden. EINDE. Sjefke's neutraliteit* In één der door Duitsdhers bezette Belgi sche grensdorpen, daar waar de Duitsche en Hollandsche grenswachten tegenover elkan der liggen, woonde een kleine Belgische jon gen. een aardig, Vlaamsch-sprekend kereltje, dat Sjefke heelHc. Sjefke's vader was heel ver van huis. die vocht mee in den oorlog en was nu in Frankrijk. En nu woonde Sjefke met zijn moeder bij zijn grootouders in. Grootva der was de molenaar van het dorp, en Sjef, die het in den molen eerst wèl. doch later niet meer zoo heel prettig vond, ging zijn ge noegen zoeken bij de soldalen. Bij de Duit sche. de vijanden van zijn land, die hij, Sjefke. zijn vrienden noemde, vertelde hij met kin derlijke openhartigheid, dal vader in den oor log was en de Duitschers, pief, paf. poef, dood schoot. „Niet jullie," verklaarde hij dan, .maar die stoute soldaten, die met geweren on kanonnen de Belgen dood maken..." Als Sjefke zoo sprak, lachten ze allen om zijn aar dig gebabbel; ze gaven hem chocolade en an dere lekkernijen, en als Sjefke's handjes dan leeg en zijn mondje soms nog vol was, liep hij op een draf naar de Hollandsche grenswacht, om ook daar zijn deel bij de soldaten te ha len. want hij wist, dat ook die vaak appels en chocolade voor hem hadden bewaard. En toen hij nu op zekeTen morgen van één der onderofficieren een kleine Hollandsche vlag kreeg, waarmee hii de Duitsche soldaten moest bang maken, zooals de onderofficier lachend zeide. toen was Sjefke. heelemaal niet thuis te houden. .De Hollandsche soldaat zegt, dat de Duit sche soldaten mij nu niet voorbij mogen gaan," zei hij tegen zijn moeder. „Ze zeggen, dat ik nu neutraal ben. En als je neutraal bent, mag een Duitsche soldaat niet dicht bij je komen, hè moeder? Ze mogen niet eens mijn vlag voorbij* zeggen de Hollanders." Sjefke's moeder knikte en grootvader zei lachend: „Ja, dat is zoo, jongen. Jij bent uu neutraal..." Dadelijk moesten nu oo(k Sjefke's Duitsche vrienden de vlag zien, en moesten ze natuur lijk ook weten, dat hij nu neutraal was en dat ze niöt dicht bij hem mochten komen, ja, zelfs niert meer voorbij mochten, als hij. Sjef ke, daar stond met zijn Hollandsche vlag. „En hoe moet het dan, aJs we lekkers voor je bewaard hebben, Sjef?" vroeg een land storm-man, die 't meest van het ventje hield, omdat het hem deed denken aan zijn eigen jongen, zijn jongsten. „Wel, dat leg jullie maar neer, als jullie mij in de verte ziet aankomen," commandeerde bot ventje ^Maar niet dicht bij. hoor „Neen. Sjefke, we zullen het bij de rivier leggen," lachte de landstorm-man. En nog dienzelfden middag vond Sjef een zakje met leldkers bij het vondertje, dat over de kleine rivier lag, die de raderen van grootvader's molen in beweging moest brengen. Sjef mocht anders nooit bij het vondertje komen. 0e rivier was daar zoo bruisend en zoo diep. Maar daaraan dachten de soldaten niet. Zoo was op een morgen Sjefke daar weer heengegaan om te kijken, of er ook wat voor hem gereed lag. Hij vond het een aardig spel letje en dat vonden de soldaten ook. Allen keken zij hem na, als hij met de Hollandsche vlag in zijn arm den weg naar het vondertje opliep. Maar juist dien morgen hadden ze hem, daar het zeer mistig was, niet kunnen zien. Ze schrikten dan ook niet weinig, toen tegen het middaguirr Sjefke's moeder schrei end kwam aanloopen, vragen waar haar jon gen toch kon zijn. 'tWas tijd om te eten en hij was nergens te vinden. „Hij zal straks wel hier komen," zelden de soldaten, „we brengen hem dan wel even thuis. Hij is misschien bij de Hollandsche grenswacht Maar ook daar was Sjefke niet Hij was er zelfs dien ochtend nog niet geweest, zei de onderofficier. Zoo werd het twee, drie. ja. bijna was het vier uur en nog was Sjefke er niet. En heel het dorp was aan 't zoeken, dc boeren en de andere dorpslieden met den mo lenaar aan het hoofd, ja zelfs de Duitsche sol daten zochten mee en allen keken naar het vondertje over de rivier en dachten niet an ders. dan dat 'het aardige, kleine kereltje ver dronken was. Ook de Hollandsche grenswacht, die van Sjefke's verdwijnen had gehoord, stond daar met ernstige gezichten. Ze hadden zoo graag meegezocht, maar ze mochten de grens niet over „Jullie moet in de rivier gaan dreggen", zei den zij tot de radelooze dorpslieden, die reeds begonnen waren dc Duitsche soldaten te be schuldigen. Doch dat die arme Duitsche sol daten aan Sjefke's verdwijnen schuld hadden, dat konden de Hollanders niet gelooven. Dat ook zij het kleine ventje graag terug hadden, zagen zij wel aan de ernstige gezichten der mannen, die tegen vier uur voorbij trokken om de wachten op de heuvels af te lossen. O, als ze eens gezien hadden, hoe de gezichten der mannen opklaarden en hoe verheugd ze waren, toen ze op één van deze heuvels Sjefke zagen zitten, die zich van mergelsteenen en zand een kleine schans had gebouwd, en met de Hollandsche vlag in de kleine knuistjes gekneld, de wacht, die moest afgelost worden, toeriep, dat ook de nieuwe wacht, die kwam, niet bij hem mocht komen, want dat hij „neu traal" was! „Die ondeugd zit h!er al vanaf half één," zoo legde de wacht de nieuw-gekomenen uit. „Hij heeft zich een schans gebouwd en was niet weg te krijgen..." „En jullie komt hier todh "niet in." riep Sjef ke nog eens den anderen toe. Maar de onder officier maakte, nadat het aflossen was afge- loopen, korte metten met het neutrale Sjefke. Hij nam den tegenspartelenden jongen met vlag en al uit de schans en droeg hem den heuvel af. „En nu gauw naar moeder, neutrale ondeugd," zei hij, toen ze bij den molen wa ren gekomen, waar Sjefke's moeder snikkend rondliep, niet anders denkende dan dat haar jongen verdronken was. „Goddank, hij is er!" riep ze bijna gillend van blijdschap den molenaar en den anderen dorpslieden toe. En toen het nu bekend werd, waar en hoe de wacht Sjefke gevonden had, lachten allen hartelijk om den ondeugd, die met zijn neutra liteit niet alleen het dorp, maar zelfs de Duit sche en de Hollandsche grenswacht angstige oogenblikken had bezorgd. Tante Joh. Man allea «wat. Twee verschillende zwaarden* Eén der felste mededingers naar de Duit sche Keizerskroon vond Karei V in Frans I Koning van Frankrijk, en deze zette die mede dinging nog voort, toen Karei reeds Keiz?i was. In één der oorlogen, die daardoor ont stonden, werd Koning Frans in Februari van het jaar 1525 bij Pavia zóó verslagen, dat hij zich gevangen moest geven. Dat hij schrijven kon: „Alles is verloren, behalve de eer," was een schrale troost. Hij, die den Koning gevangen nam. was een dapper Vlaamsch edelman, KaTel van Lannoy geheeten. In het heetst van het gevecht, riep hij Koning Frans, die met den moed der wan hoop streed, toe: „Geef u over. Heer Koning, of uw leven is verloren!" Toen Koning Frans zag, dat werkelijk alle kans voor hem verloren was, reikte hij den dapperen Edelman zijn degen over en zei op hooghartigen toon; „Ziehier mijn zwaard! He» heeft vele Spanjaarden gedood!" Karei van Lannoy nam het koninklijke zwaard aan en een beleefde buiging makende, bood hij den Koning het zijne aan en zei: Zulk een groot Koning als Uwe Majesteit is mag niet zonder zwaard zijn. Ontvang het mijne, Sire, en draag het! Het heeft vele Span jaarden gered!" Of de Koning op dat oogenblik het groote verschil wel voelde tussehen een zwaard, dat vele vijanden gedood en een. dat vele vijan den gered had, is de vraag, doch het was een mooi antwoord van Karei van Lannoy. Toen Frans I later weer onder vernederen de voorwaarden in vrijheid gesteld en in het bezit van zijn eigen zwaard gesteld werd. duurde het niet lang. of het werd andermaal gebruikt om „vele Spanjaarden te dooden. hoewel hij van al zijn oorlogen, hoe roemrijk hij ze ook voeren mocht, bijna niets anders dan groote nadeelen voor zich zelf en zijn land ondervond. Met dit al heet Frans I bij sommige geschiedschrijvers wel eens:^ „De laatste Ridder op den Franschen froon." Dat hij graag een ridider der middeleeuwen wilde zijn en dus met den voortgang der al- gemeene beschaving niet veel ophad, kan wel hieruit blijken, dat hij in 1535 in zijn Ko ninkrijk het bevel uitvaardigde, dat hij, die boeken durfde drukken, met de galg Km g«- «traft worden. Iets uit de oude doos. Neem een kop vol opgeruimdheid Met een doosje goeden moed, Dan twee lepels vol beweging; Even lauw gebruikt is goed. Vijftig pillen vaste spijzen. Aangemengd met zonneschijn En tinctuur van vergenoegen. Is de beste medicijn. Twintig druppels geest van vreugde Met een poeder levenszout, En wat balsem van "Verkwikking. Is een raad, zoo goed als goud; Dodh vindt gij in dit receptje Uwen vscnsch nog nie. vervuld, Neem dan voor het allerlaatste, Nog een pleister van geduld Hoe een kat het leven van een kanarievogel edele. Henry Lewis, van St. Albans, \erhaalt in de „Zooph." het volgende: Ik zat op een zomerkenen dag in mijn eet kamer te lezen, toen mijn aandacht viel op den kanarievogel van mijn buurman, welke in den tuin rondsprong. Op hetzelfde oogen blik zag ik een vreemde kat op het tuinpad sleelsgewijze naar de kanarie toesluipen, ger reed om ieder oogenblik het slachtoffer te be springen. Daar ik meende dat het tüjd was om tusschenbeide te komen, opende ik de vensterramen en stapte naar huiten, toen ik een groote zwarte kat van den tuinmuur af zag springen. Voordat ik den vogel bereiken kon, had deze kat hem in den bek genomen en 'bracht hem, na een oogenblik aarzelen, naar mij toe om 'bij mij bescherming te vinden en legde hem voor mijn voeten neer. Ik nam de kanarie op en verwachtte, het dier gebeten te zien, maar het had geen enkel letsel gekre gen. Toen ik den kanarievogel aan zijn eige naar teruggaf, zeide deze mij dat de zwarte kat ook van hem was en m it den vogel was opgevoed. Op 't gezicht van *t gevaar, waarin dc vogel verkeerde, was poes ter hulp ge sneld en had hem uit de klauwen des doods gered. Een bekeuring. Toen de phoiugiapheerkunsi nog in zijn aan vang, en dus nog verre van algemeen bekend was, ging een photograaf te Lyon, Ga rein, niet zijn toestel naar een naburig landgoed, om daar eenige mooie punten op te nemen. Ji had hij zijn hoofd weer onder het doek v borgen, toen hij een hand op zijn sr'- voelde leggen. Het was die van den jack; ziener. „Uw naam?" „Garcin." „Uw acte?" „Ik jaag nietl" „Wat! niet jagen, en dat kanon dan?" deze woorden wees hij op bet toestel van photograaf. Deze barstte in een schaterend lachen uit „Dat is voor het photografeeren," aui woordde hij. De ander, die hiervan niets begreep, ze koppig: JJc maak proces-verba al op!" Hij voegde de daad bij het woord en cotï stateerde. dat Garcin met een klein kanon op de vogeltjes schoot. Hierop beval hij den pho Ingraaf hem naar den maire te volgen. Men kan zich voorstellen, wat er plaat* bad, toen hij voor dezen gebracht werd. Mn de veldwachter wilde zijn ongelijk niet erlce nen, vóór bij een afbeeldsel zag, door Gr vervaardigd, waarop zijn eigen hoofd n een boom te zien was. zooals hij den graaf had beloerd, wachtende op hel se-:: dat niet kwam. Katjesspel. door HERMANNA. „Poesje-mauw, aan dit touw hangt een muis! 't is niet pluis, kijk, ze sprLigt en ze wringt zich in 't rond op den grond!' „Kleine vrouw, hoor eens gtuw, 'k zie wat f*>ed dat jij 't doel met een kluw! 'k sla het nu heen en w?er, keer op keer!" Wat een pitt heeft nu Jet met haar poesl 't is een snoei! maar de muis veilig thuiii ziet het wel: „katjesspel", denkt z'er bij niets voor mijl1-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 6