0OO13 <k Deugd.
Robbedoes*
to nr het Engelsch van L. E. TTDDEMAN.
Vertaald door C. H.
Hoofdstuk V1ÏI.
Een klein zusje.
In dc veertien dagen, die nu volgden, vroeg
Bep telkens aan haar vader:
„Vader, mag ik haar als een klein zusje
houden?"
Gedurende al dien tijd stelde dokter Hale
pogingen in het werk om de familie van het
arme weesje op le sporen, zoodat hij einde
lijk zijn dochtertje antwoord kon geven.
„Ja, kindje", zei hij, „alles is nu in orde;
het kleine ding heeft geen familie behalve een
tante, die zelf al zóó veel kinderen heeft, dat
zij er geen meer bij wenseht te nemen. Zij
vindt daarom goed, dat ik het arme verlaten
schaap als mijn kind aanneem. "Wat zeg je
d; ar nu van"?
Bep zei heel weinig, maar omhelsde "haar
vader en ku?te hem herhaaldelijk, net zooals
zij met Kerstmis gedaan had, toen zij zoo'n
mooie pop van hem gekregen had.
„Maar dit is nog veel en veel prettiger dan
een pop", zei zij; „poppen kunnen niet praten
en niet gewasschen worden, of zij verliezen
hun kleur en als je hun haar wilt kammen,
"worden ze heelemaal kaal".
Zij zweeg plotseling.
„Vader"! riep zij daarna uit. ..als u haar
tante gesproken hebt, weet u ook den naam
van mijn nieuw zusje en hoever, we dien niet
meer tc raden".
„Haar naam", zei dokter TIale, „is
Hij wachtte even en deed net, alsof hij hem
vergeten had. doch dit was natuurlijk niet het
geval.
„Lieve help!riep hij uit, „met welke letter
begon hij ook al weer?"
„Met een C?" vroeg Bep.
„Nee, het was geen C."
„Met een D dan. Vader?"
„Nee, ook niet met een D; 't was meer een
letter, die veel verder in het alphabet voor
komt. O ja, 't was de allerlaatste."
„Z!" riep Bep. „Maar welke naam begint er
nu met Z?"
Eerst zei haar vader, dat ze maar eens
raden moest, maar dit lukte haar niet.
Toen vertelde dokter Hale zijn dochtertje,
dat zij Zillah heette en haar achternaam
Ashburlon was, maar dat haar vader en moe
der haar nooit anders dan Baby genoemd
hadden, omdat zij het jongste k*nd was.
„Wij zullen haar Zillah noemen," zei Bep;
„het is een prachtige naam en er is geen een
Zillah onder alle meisjes van de heele school.
Maar Vader, er is nog iets, dat ik u nooit ge
vraagd heb. Ik dacht er zelfs niet eerder aan
Idan gisteravond, toen juffrouw Tomlinson er
met mij over sprak. Zij zei, daj het heel veel
geld kost om een meisje op te voeden. Kunt
u werkelijk alles voor Zillah betalen? Juf
frouw Tomlinson is bang van niet, maar ik zei
tegen haar, dat u het best zon kunnen. Ik
geloof, dat ik weet, hoe het heel goed kan."
„Zoo kindje, en hoe zou jij het dan willen
schikken?"
Dokter Hale keek zijn dochtertje eens aan,
terwijl zij in gedachten verzonken scheen.
„Ik eet dikwijls veel meer," begon zij, „dan
Jk eigenlijk noodig heb. Soms zou ik het met
1de helft wel kunnen doen; ik wil het in ieder
geval probeeren. Vader. Vraag *3 me alsjeblieft
nooit meer, of ik voor den tweeden keer pud
ding wil hébben, want het is net iets voor mi]
om het heelemaal te vergeten en het in ge
dachten aan te nemen."
De dokter glimlachte, terwijl hij haar
hoofdje tussehen zijn handen nam.
„Je hoeft niet bang te zijn, Bep," zei hij.
„Ik heb geld genoeg om alles even goed voor
Zillah te kunnen betalen als voor jouw."
Bep aarzelde nog even.
„Juffrouw Tomlinson zei," ging zij voort,
„dat u misschien niet genoeg geld hadt ze
zei, dat doktersrekeningen soms niet betaald
worden en zij dikwijls heel lang op geld moe
ten wachten. Daarom geloof ik heusch, dat het
beter is, als ik minder eet."
„Kom maar mee." zei haar vader, „dan zul
je zien hoeveel geld ik heb."
Bep keek verbaasd, toen zij dit zag en was
nu van den rijkdom van haar vader over
tuigd.
„Och, natuurlijk zou u niet arm kunnen
zijn," zei zij. ..u bent zoo knap. Ik begrijp niet,
dat juffrouw Tomlinson daar niet aan gedacht
heeft Vadertje, mag ik nu u toch zooveel
geld hebt een veriaarsDarlijtje hebben?"
„En wie zou je dan willen vragen, Ben?"
„Al de kinderen uit mijn klas; dat zijn er
zestien. Dat is toch niet te veel, hè Vader?
En
Op dit oogenblik gleed zij van haar stoel,
liep naar haar vader toe. nam zijn hoofd tus
sehen haar handen en fluisterde hem iets in
het oor, maar zóó zachties, dat zij het drie
maal herhalen moest, vóór h!| het verstond.
Toen het hem eindelijk duidelijk werd en hij
„ja" knikte, was Bep gerustgesteld.
..Maar het is een geheim. Vader, denkt u
daaraan? Zelfs juffrouw Tomlinson mag het
niet weten, dat zou alles bederven," zei zij.
„Ik zal het geheim niet verklappen," ant
woordde de dokter. ..Daar kun je op rekenen."
,.Fn Zillah mag een witte ?urk aanhebben
en u vertelt dus aan niemand iets van haar,
niet vóór o stil! Daar is julfrouw Tomlin
son."
Dokter Hale kon niet stilhouden om de een
voudige reden, dat hii niet sprak, maar Bep
deed net alsof ze druk bezig was, totdat juf
frouw Tomlinson de kamer weer uit was.
Haar vader was nu in zijn krant verdiept,
maar werd plotseling opgeschrikt door Bep.
„Vader," riep zij uit, „we moeten juffrouw
Tomlinson toch in het geheim nemen, anders
spreekt zij misschien over Zillah en dan is
alle aardigheid er natuurlijk af. Denkt u, dat
zij een geheim kan bewaren?"
Dokter Hale glimlachte en zei, dat hij er
geheel zeker van was. Missch'en dacht hij,
dat het voor Bep nog het moeilijkst zou zijn,
ta2ar hii was te verstandig om dit te zeggen-
Hoofdstuk" IK.
„Ik hou van je."
Het was aardig om te zien, hoe de kleine
Zillah Ashburton spoedig aller harten gewon
nen had. Mina, die nu juist niet altijd goed
gehumeurd was te noemen en die altijd zei,
dat haar keuken geen plaats voor kinderen
was, Mina liet het kleine weesje gewillig toe,
zette haar op een hoogen stoel, deed haar
een groote schort voor en liet haar met haar
mollige handjes deeg rollen. Bep had dit nooit
mogen doen, maar zij was toch in het minst
niet jaloersch.
Als haar het spelen met Mina verveelde, liep
Zillah naar Marie en mocht haar helpen het
zilver .te poetsen, terwijl zij een oogenblik
later weer naar Tom ging en hem de medi-
cijnfleschjes in zijn mand hielp zetten. In
de eerste dagen had zij dokter Hale, Vader
genoemd, al was het altijd eenigszins aarze
lend, alsof zij niet zeker wist, of het goed
was en niemand wist, waarom ze hem op eens
aankeek en met haar lief, zacht stemmetje
zei:
„Nee, niet Vader, Opa."
Het kind had geen grootvader en niemand
begreep, hoezij aan dien naam kwam. Zij
was echter nog te jong om iets van haar vroe
gere geschiedenis te vertellen en Bep werd
nooit moe zich in allerlei gissingen daar
omtrent te verdiepen en te denken over den
vader, de moeder en het zusje van het kleine
ding, dat zij allen reeds spoedig zoo liefhad
den. Zij had zulke grappige maniertjes en kon
zoo aardig iets zeggen, dat de dolcter dikwijls
om haar lachen moest. Eén zinnetje zei ze bij
alle voorkomende gelegenheden en het gaf
duidelijk te kennen, dat zij in alles wilde dee-
len. Op een keer, toen dokter Hale znn doch
tertje leerde halma spelen, kwam Zillah aan
gedribbeld en bleef bij hen staan. Zij waren
zoo in het snel verdiept, dat zii haar niet op
merkten, vóór zij sprak. Plotseling riep ze:
„Ik ook, Opal"
Er was niets aan te doen, of zij moest de
dopjes ook naar hartelust over het halma-
bord laten springen en de meest ernstige per
soon zou bij het zien daarvan een glimlach
niet hebben kunnen onderdrukken.
De meeste kinderen weten wat het is, alles
in gereedheid te brengen, als er een partijtje
aan huis is, maar ik geloof niet, dat dit ooit
met zooveel gesnannen verwachting gedaan
werd als dezen keer door Bep Hale. Zij dacht,
sprak of droomde van niets anders en als
juffrouw Tomlinson het niet zoo druk had ge
had en dokter Hale niet zoo'n vriendelijke
man was geweest, zouden zij haar stellig ge
vraagd hebben nu eens over iets anders te
praten.
Zij keken elkaar echter maar eens glim
lachend aan en. luisterden aandachtig naar
haar plannen en vragen. De dokter hoorde
zóóveel van allerlei lekkernijen, dat hij bang
was ze zijn patiënten voor te schrijven, in
welk geval hij werkelijk niet wist, wat de ge
volgen er van zouden zijn. Daar hij echter
zoo'n knappe man was, was hij in staat zijn
hoofd helder te houden en kwamen er geen
vergissingen voor.
Toen de 17de September aanbrak, was Bep
al moe van het verlangen naar den avond en
zag zij bleek, toen zii tegenover haar vader
aan de ontbijttafel zat.
„Zal het dan nooit avond worden?" vroeg
Jij.
„Voor mij maar al te gauw, kleintje," zei de
dokter. „Ik heb nog een massa te doen, voor
het avond is, als je mij ten minste graag bij
je partijtje wilt hebben. Ik zelf vind, dat ik
er te oud voor ben. Zie maar eens, hoe dun
mijn haar boven op mijn hoofd wordt. Ik zal
binnen veertien dagen kaal zijn."
Bep klauterde op de leuning van den stoel
en kuste verscheiden malen de plek op zijn
hoofd, waar het haar dun werd. alsof zij
dacht, dat het daardoor weer dikker zou
worden. "Weldra begon het paard van den
dokter te trappelen om te toonen. dat het
wachten hem verveelde, terwijl Johan, de
koetsier, even kuchte, alsof hij zeggen wilde:
„Ik wacht hier al zoo lang."
Als je op die manier aan je plicht herinnerd
wordt, is het maar het beste den wenk ter
harte te nemen. De dokter deed dit en Bep
zag hem niet meer, -vóór zij in de hei-verlichte
kamer met een stralend gezichtje op haar
gasten wachtte. Haar oogen schitterden vroo-
lijk, terwijl zij van haar schoone witte jurk
met het blauwe ceintuur naar haar verlakte
schoentjes keek.
„Vader." riep zij uit. „Ik ben zoo blü dat u
er bent. Ik ben doodmoe, want ik wil^e niet
gaan zitten, voor u mij gezien hadt; ik was
zoo bang mijn jurk te knoeien. Denkt u, dat
ik nu even kan gaan zitten?"
Als eenig antwoord tilde dokter Hale zijn
dochtertje op zün knie en streek zijn vingers
door haar krullen op een wijze, die de arme
juffrouw Tomlinson in vertwijfeling zou heb
ben gebracht, 't Was maar goed, dat zij niet
in de kamer was.
„Kijk Vader," zei Bep, terwijl zij hem bij
de hand nam en hem meetrok naar een
tafeltje. „Daar liggen al mijn cadeautjes. Zijn
ze niet prachtig en hebben wij ze niet netjes
uitgestald?"
De tafel zag er werkelijk mooi uit en er
lagen heel wat geschenken op, want onze Bep
had verscheiden vrienden en vriendinnen. Zij
raakte haar schatten allen liefkoozend aan,
zelfs Toms vlindernetje.
„Ik vang natuurlijk geen vlinders," zei zij,
„ik zou het voor niets ter wereld willen doen,
maar dat weet Tom niet en het was toch heel
aardig van hem het mij te geven."
„Maar al je cadeautjes zijn er nog niet,"
zei de dokter. „Hoe staat het met
„St, stl" fluisterde Bep.
Nu kwamen de gasten meisjes in rose
jurken .blauwe jurken, witte jurken en groene
jurken, jongetjes in blauwe pakjes, witte pak
jes en bruine pakjes. Allen hadden opgewek
te gezichten; sommigen waren een klein beetje
verlegen, anderen vrijmoediger. Toen allen
er waren, werd de thee gepresenteerd, waar
bij verschillende lekkernijen, die zeer in den
smaak vielen, rond gingen. Dokter Hale zei,
dat hij den volgenden dag wel bij verschil
lende gasten geroepen zou worden. Niemand
was daar echter bang voor. Hij zag er zoo
vriendelijk uit, dat zij heelemaal vergaten,
dat hij iets te maken had met het geven van
pillen en poelera. Na de the* *n nu brak
de pret eigenlijk' eerst recht aan na de
thee kwam de groote verrassing.
„Ik zal jullie mijn cadeautjes eens laten
zien," 2ei Bep.
Zij gingen nu allen om het tafeltje staan,
waar al het moois op lag en bekeken de ge
schenken vol bewondering.
„Maar het allermooiste cadeau is niet hier,"
zei Bep, „een prachtige pop, die ik van Vader
gekregen heb."
„Al weer een nieuwe pop!" zei Olive Ben
nett, „en je hadt er al zooveel."
„Ja, maar dit is een nieuw soort pop," ant
woordde Bep. „Zij is heel anders dan de
anderen. "Willen jullie haar eens zien? Zij is
levensgroot."
Allen riepen nu: „ja, graag 1" en vroegen, of
ze mee mochten om de pop te gaan halen,
maar Bep keek haar vader schalks aan en
vroeg:
„Wilt u haar alsjeblieft halen, Vader?"
De dokter ging onmiddellijk en kwam met
Zillah in de armen terug. Haar blonde haar
was zijïger dan ooit en haar oogjes schitter
den, terwijl een lief blosje "haar wangen
kleurde.
Zij droeg een witte jurk en om haar hals
een snoer kralen. Zij zag er werkelijk als een
mooie pop uit. Alle kinderen waren opge
togen, terwijl Bep haar handen uitstak en
riep:
„Geef haar mij maar, Vader, dan kan ik
haar aan iedereen laten gien."
Dokter Hale zette Zillah glimlachend op
Beps schoot.
„Kijk eens," zei Bep, „dit is mijn groote,
nieuwe pop, die heelemaal van mij is. Zij is
anders dan alle andere poppen. Vinden jullie
haar geen dot?"
De laatste vraag ^'erd niet goed gehoord,
want Zillah sloeg haar armpjes om Beps hals
en sloot haar lippen met een kus.
„Ik hou van je," fluisterde het kinderstem
metje zacht, maar in Beps ooren klonken
deze woorden als de heerlijkste muziek.
De kinderen speelden nog geruimen tijd,
dansten, lachten en sprongen en hadden de.
grootste pret. Boven alle andere geluiden uit
hoorde Bep echter steeds de woorden: „Ik
hou van je," en zij stemden haar innig ge
lukkig.
Het was al laat, toen zij naast Zillah in bed
kroop en nog later, toen dokter Hale nog eens
naar de beide slapende kinderen kwam
kijken. Hij ook dacht aan de eenvoudige
woorden, die het kleine weesje met haar lief
stemmetje gezegd had. Hij boog zich over
Bep heen en omdat het haar verjaardag was
en hij zooveel van haar hield, zei hij zacht,
terwijl hij zijn dochtertje een kus gaf:
„Ik hou van je, kleintje."
Bep opende haar oogen en sloeg haar
armen om zijn hals. Hierdoor werd Zillah
wakker. Zij ging in bed opzitten en keek van
de een naar de ander.
„Ik ook, Opa!" riep zij.
Soms kun je een vraag beantwoorden zon
der te spreken en dit deed dokter Hale. Hij
spreidde zijn armen heel wijd uit en drukte
beide kinderen aan zijn hart. Bep dacht, dat
zij het hoorde kloppen en zweeg, terwijl
Zillah druk babbelend met de knoopen van
zijn vest speelde. Maar in beider oogen begon
het zandmannetje weer zand te strooien,
zoodat zij weldra dicht vielen.
Toen ging dokter Hale zachtjes de kamer
uit, zonder Hector, die op de mat voor de
deur lag, te storen.
De maan scheen door het raam, de sterren
schitterden, de wind speelde door de blade
ren der boomen en de verjaardag van Bep
Ilale behoorde weer tot het verleden.
EINDE.
Sjefke's neutraliteit*
In één der door Duitsdhers bezette Belgi
sche grensdorpen, daar waar de Duitsche en
Hollandsche grenswachten tegenover elkan
der liggen, woonde een kleine Belgische jon
gen. een aardig, Vlaamsch-sprekend kereltje,
dat Sjefke heelHc. Sjefke's vader was heel ver
van huis. die vocht mee in den oorlog en was
nu in Frankrijk. En nu woonde Sjefke met
zijn moeder bij zijn grootouders in. Grootva
der was de molenaar van het dorp, en Sjef,
die het in den molen eerst wèl. doch later
niet meer zoo heel prettig vond, ging zijn ge
noegen zoeken bij de soldalen. Bij de Duit
sche. de vijanden van zijn land, die hij, Sjefke.
zijn vrienden noemde, vertelde hij met kin
derlijke openhartigheid, dal vader in den oor
log was en de Duitschers, pief, paf. poef, dood
schoot. „Niet jullie," verklaarde hij dan,
.maar die stoute soldaten, die met geweren
on kanonnen de Belgen dood maken..." Als
Sjefke zoo sprak, lachten ze allen om zijn aar
dig gebabbel; ze gaven hem chocolade en an
dere lekkernijen, en als Sjefke's handjes dan
leeg en zijn mondje soms nog vol was, liep hij
op een draf naar de Hollandsche grenswacht,
om ook daar zijn deel bij de soldaten te ha
len. want hij wist, dat ook die vaak appels
en chocolade voor hem hadden bewaard. En
toen hij nu op zekeTen morgen van één der
onderofficieren een kleine Hollandsche vlag
kreeg, waarmee hii de Duitsche soldaten moest
bang maken, zooals de onderofficier lachend
zeide. toen was Sjefke. heelemaal niet thuis
te houden.
.De Hollandsche soldaat zegt, dat de Duit
sche soldaten mij nu niet voorbij mogen
gaan," zei hij tegen zijn moeder. „Ze zeggen,
dat ik nu neutraal ben. En als je neutraal
bent, mag een Duitsche soldaat niet dicht bij
je komen, hè moeder? Ze mogen niet eens mijn
vlag voorbij* zeggen de Hollanders."
Sjefke's moeder knikte en grootvader zei
lachend: „Ja, dat is zoo, jongen. Jij bent uu
neutraal..."
Dadelijk moesten nu oo(k Sjefke's Duitsche
vrienden de vlag zien, en moesten ze natuur
lijk ook weten, dat hij nu neutraal was en
dat ze niöt dicht bij hem mochten komen, ja,
zelfs niert meer voorbij mochten, als hij. Sjef
ke, daar stond met zijn Hollandsche vlag.
„En hoe moet het dan, aJs we lekkers voor
je bewaard hebben, Sjef?" vroeg een land
storm-man, die 't meest van het ventje hield,
omdat het hem deed denken aan zijn eigen
jongen, zijn jongsten.
„Wel, dat leg jullie maar neer, als jullie mij
in de verte ziet aankomen," commandeerde
bot ventje ^Maar niet dicht bij. hoor
„Neen. Sjefke, we zullen het bij de rivier
leggen," lachte de landstorm-man. En nog
dienzelfden middag vond Sjef een zakje met
leldkers bij het vondertje, dat over de kleine
rivier lag, die de raderen van grootvader's
molen in beweging moest brengen.
Sjef mocht anders nooit bij het vondertje
komen. 0e rivier was daar zoo bruisend en
zoo diep. Maar daaraan dachten de soldaten
niet.
Zoo was op een morgen Sjefke daar weer
heengegaan om te kijken, of er ook wat voor
hem gereed lag. Hij vond het een aardig spel
letje en dat vonden de soldaten ook. Allen
keken zij hem na, als hij met de Hollandsche
vlag in zijn arm den weg naar het vondertje
opliep. Maar juist dien morgen hadden ze
hem, daar het zeer mistig was, niet kunnen
zien. Ze schrikten dan ook niet weinig, toen
tegen het middaguirr Sjefke's moeder schrei
end kwam aanloopen, vragen waar haar jon
gen toch kon zijn. 'tWas tijd om te eten en
hij was nergens te vinden.
„Hij zal straks wel hier komen," zelden de
soldaten, „we brengen hem dan wel even
thuis. Hij is misschien bij de Hollandsche
grenswacht
Maar ook daar was Sjefke niet Hij was er
zelfs dien ochtend nog niet geweest, zei de
onderofficier. Zoo werd het twee, drie. ja.
bijna was het vier uur en nog was Sjefke er
niet. En heel het dorp was aan 't zoeken, dc
boeren en de andere dorpslieden met den mo
lenaar aan het hoofd, ja zelfs de Duitsche sol
daten zochten mee en allen keken naar het
vondertje over de rivier en dachten niet an
ders. dan dat 'het aardige, kleine kereltje ver
dronken was. Ook de Hollandsche grenswacht,
die van Sjefke's verdwijnen had gehoord,
stond daar met ernstige gezichten. Ze hadden
zoo graag meegezocht, maar ze mochten de
grens niet over
„Jullie moet in de rivier gaan dreggen", zei
den zij tot de radelooze dorpslieden, die reeds
begonnen waren dc Duitsche soldaten te be
schuldigen. Doch dat die arme Duitsche sol
daten aan Sjefke's verdwijnen schuld hadden,
dat konden de Hollanders niet gelooven. Dat
ook zij het kleine ventje graag terug hadden,
zagen zij wel aan de ernstige gezichten der
mannen, die tegen vier uur voorbij trokken
om de wachten op de heuvels af te lossen. O,
als ze eens gezien hadden, hoe de gezichten
der mannen opklaarden en hoe verheugd ze
waren, toen ze op één van deze heuvels Sjefke
zagen zitten, die zich van mergelsteenen en
zand een kleine schans had gebouwd, en met
de Hollandsche vlag in de kleine knuistjes
gekneld, de wacht, die moest afgelost worden,
toeriep, dat ook de nieuwe wacht, die kwam,
niet bij hem mocht komen, want dat hij „neu
traal" was!
„Die ondeugd zit h!er al vanaf half één," zoo
legde de wacht de nieuw-gekomenen uit. „Hij
heeft zich een schans gebouwd en was niet
weg te krijgen..."
„En jullie komt hier todh "niet in." riep Sjef
ke nog eens den anderen toe. Maar de onder
officier maakte, nadat het aflossen was afge-
loopen, korte metten met het neutrale Sjefke.
Hij nam den tegenspartelenden jongen met
vlag en al uit de schans en droeg hem den
heuvel af. „En nu gauw naar moeder, neutrale
ondeugd," zei hij, toen ze bij den molen wa
ren gekomen, waar Sjefke's moeder snikkend
rondliep, niet anders denkende dan dat haar
jongen verdronken was.
„Goddank, hij is er!" riep ze bijna gillend
van blijdschap den molenaar en den anderen
dorpslieden toe.
En toen het nu bekend werd, waar en hoe
de wacht Sjefke gevonden had, lachten allen
hartelijk om den ondeugd, die met zijn neutra
liteit niet alleen het dorp, maar zelfs de Duit
sche en de Hollandsche grenswacht angstige
oogenblikken had bezorgd.
Tante Joh.
Man allea «wat.
Twee verschillende zwaarden*
Eén der felste mededingers naar de Duit
sche Keizerskroon vond Karei V in Frans I
Koning van Frankrijk, en deze zette die mede
dinging nog voort, toen Karei reeds Keiz?i
was. In één der oorlogen, die daardoor ont
stonden, werd Koning Frans in Februari van
het jaar 1525 bij Pavia zóó verslagen, dat hij
zich gevangen moest geven. Dat hij schrijven
kon: „Alles is verloren, behalve de eer," was
een schrale troost.
Hij, die den Koning gevangen nam. was een
dapper Vlaamsch edelman, KaTel van Lannoy
geheeten. In het heetst van het gevecht, riep
hij Koning Frans, die met den moed der wan
hoop streed, toe: „Geef u over. Heer Koning,
of uw leven is verloren!"
Toen Koning Frans zag, dat werkelijk alle
kans voor hem verloren was, reikte hij den
dapperen Edelman zijn degen over en zei op
hooghartigen toon; „Ziehier mijn zwaard! He»
heeft vele Spanjaarden gedood!"
Karei van Lannoy nam het koninklijke
zwaard aan en een beleefde buiging makende,
bood hij den Koning het zijne aan en zei:
Zulk een groot Koning als Uwe Majesteit is
mag niet zonder zwaard zijn. Ontvang het
mijne, Sire, en draag het! Het heeft vele Span
jaarden gered!"
Of de Koning op dat oogenblik het groote
verschil wel voelde tussehen een zwaard, dat
vele vijanden gedood en een. dat vele vijan
den gered had, is de vraag, doch het was een
mooi antwoord van Karei van Lannoy.
Toen Frans I later weer onder vernederen
de voorwaarden in vrijheid gesteld en in het
bezit van zijn eigen zwaard gesteld werd.
duurde het niet lang. of het werd andermaal
gebruikt om „vele Spanjaarden te dooden.
hoewel hij van al zijn oorlogen, hoe roemrijk
hij ze ook voeren mocht, bijna niets anders
dan groote nadeelen voor zich zelf en zijn
land ondervond. Met dit al heet Frans I bij
sommige geschiedschrijvers wel eens:^ „De
laatste Ridder op den Franschen froon."
Dat hij graag een ridider der middeleeuwen
wilde zijn en dus met den voortgang der al-
gemeene beschaving niet veel ophad, kan wel
hieruit blijken, dat hij in 1535 in zijn Ko
ninkrijk het bevel uitvaardigde, dat hij, die
boeken durfde drukken, met de galg Km g«-
«traft worden.
Iets uit de oude doos.
Neem een kop vol opgeruimdheid
Met een doosje goeden moed,
Dan twee lepels vol beweging;
Even lauw gebruikt is goed.
Vijftig pillen vaste spijzen.
Aangemengd met zonneschijn
En tinctuur van vergenoegen.
Is de beste medicijn.
Twintig druppels geest van vreugde
Met een poeder levenszout,
En wat balsem van "Verkwikking.
Is een raad, zoo goed als goud;
Dodh vindt gij in dit receptje
Uwen vscnsch nog nie. vervuld,
Neem dan voor het allerlaatste,
Nog een pleister van geduld
Hoe een kat het leven van een
kanarievogel edele.
Henry Lewis, van St. Albans, \erhaalt in
de „Zooph." het volgende:
Ik zat op een zomerkenen dag in mijn eet
kamer te lezen, toen mijn aandacht viel op
den kanarievogel van mijn buurman, welke
in den tuin rondsprong. Op hetzelfde oogen
blik zag ik een vreemde kat op het tuinpad
sleelsgewijze naar de kanarie toesluipen, ger
reed om ieder oogenblik het slachtoffer te be
springen. Daar ik meende dat het tüjd was
om tusschenbeide te komen, opende ik de
vensterramen en stapte naar huiten, toen ik
een groote zwarte kat van den tuinmuur af
zag springen. Voordat ik den vogel bereiken
kon, had deze kat hem in den bek genomen
en 'bracht hem, na een oogenblik aarzelen,
naar mij toe om 'bij mij bescherming te vinden
en legde hem voor mijn voeten neer. Ik nam
de kanarie op en verwachtte, het dier gebeten
te zien, maar het had geen enkel letsel gekre
gen. Toen ik den kanarievogel aan zijn eige
naar teruggaf, zeide deze mij dat de zwarte
kat ook van hem was en m it den vogel was
opgevoed. Op 't gezicht van *t gevaar, waarin
dc vogel verkeerde, was poes ter hulp ge
sneld en had hem uit de klauwen des doods
gered.
Een bekeuring.
Toen de phoiugiapheerkunsi nog in zijn aan
vang, en dus nog verre van algemeen bekend
was, ging een photograaf te Lyon, Ga rein, niet
zijn toestel naar een naburig landgoed, om
daar eenige mooie punten op te nemen. Ji
had hij zijn hoofd weer onder het doek v
borgen, toen hij een hand op zijn sr'-
voelde leggen. Het was die van den jack;
ziener.
„Uw naam?"
„Garcin."
„Uw acte?"
„Ik jaag nietl"
„Wat! niet jagen, en dat kanon dan?"
deze woorden wees hij op bet toestel van
photograaf.
Deze barstte in een schaterend lachen uit
„Dat is voor het photografeeren," aui
woordde hij.
De ander, die hiervan niets begreep, ze
koppig:
JJc maak proces-verba al op!"
Hij voegde de daad bij het woord en cotï
stateerde. dat Garcin met een klein kanon op
de vogeltjes schoot. Hierop beval hij den pho
Ingraaf hem naar den maire te volgen.
Men kan zich voorstellen, wat er plaat*
bad, toen hij voor dezen gebracht werd. Mn
de veldwachter wilde zijn ongelijk niet erlce
nen, vóór bij een afbeeldsel zag, door Gr
vervaardigd, waarop zijn eigen hoofd n
een boom te zien was. zooals hij den
graaf had beloerd, wachtende op hel se-::
dat niet kwam.
Katjesspel.
door HERMANNA.
„Poesje-mauw,
aan dit touw
hangt een muis!
't is niet pluis,
kijk, ze sprLigt
en ze wringt
zich in 't rond
op den grond!'
„Kleine vrouw,
hoor eens gtuw,
'k zie wat f*>ed
dat jij 't doel
met een kluw!
'k sla het nu
heen en w?er,
keer op keer!"
Wat een pitt
heeft nu Jet
met haar poesl
't is een snoei!
maar de muis
veilig thuiii
ziet het wel:
„katjesspel",
denkt z'er bij
niets voor mijl1-