0OO13 de iJeagd. In zee gedreven. Naai' het Engelsch van E. L. uit Jong Engeland. Bewerkt door C. H. „De boot is weg e.. de twee jongens uil Lon den ook!" Dit riep een jongen met verbaasde en booze gevoelens en zijn kameraad, die hard langs het steenen pad Kwam aanloopen, 't welk aan het strand uitkwam, keek eerst den spreker &an en toen naar de zei waar de golven zacht over de steentjes kabbelden, als lach ten zij hen en hun vertwijfeling uit. „Als er niet op eern» zc 'n mist was komen opzetten, zouden we ue boot nog wel zien, maar „Het helpt niet, of we al over den mist pratenwe moeten denken aan de boot van je vader, Chris Sanders, cn aan de landrot ten, die er mee van door zijn. Waarom zijn ze er ingestapt?" ,Jk zou met hen naar e kreeftenbank gaan; die hadden ze nog noodt gezien. Ik begrijp niet. wal ze in Londen letren." „Het geeft niets, of we al over hun lessen in Londen pralen; we mreten hen trachten te vinden en Tom en Dick Mullins vragen ons te helpen. Wat zeg jij er van?" Deze vraag was gericht tot e-n meisje, dat ook al hard kwam aanloopen en een broodje in de hand hield. „Waar zijn ze?" riep ze hijgend uit, eerst naar de zee en vervolgens naar de jongens kijkend. „Waar is de boot9 vroeg zij boos, toen zij Chris Sanders met de roeispanen op zijn schouders zag. „Dat wilden wij nu juist weten", zei Chris „lk zou hun de kreeftenbank laten zien en „Dus zijn ze zonder jullie gegaan en heb ben ze onzen kleinen Tom meegenomen 1" Het meisje liet het brood van schrik vallen en barstte in tranen uil. Dc mededeeling, dat de kleine driejarige Tom Craddick ook in ae vermiste boot was, maakte de jongens nog argsliger. Zij lieten de roeispanen liggen *n bolden weg om de hulp der visschers in ie roepen. Mary Craddick liep hen zoo vlug zij kon achterna. Plotseling sloeg zij echter een an dere richting in, want zij had visschers in de verte gezien. Zij holde naar hen toe in dc hoop, dat één van beiden haar vader zou zijn. „O, onze Tom! Onze Toml" gilde zij. „Wel meisje, wat scheelt er aan?" vroeg één der mannen. „Dc boot is weg en onze Tom en de twee jongens uil Londen, die hie_ logeeren, ook.' „En waar zijn ze heen?" vroeg de een. Mary kon slechts rt hoofd schudden en vertellen, dat Chris Sanders hun de kreeften- bank van zijn vader had willen laten zien. Toen hij even wegging om de roeispannen te gaan halen, hadden zi, haar gevraagd iels om te eten uit het dorpswinheltje te wil len halen. Zij zouden dan zoolang op Tom passen, dan kon zij harder loopen. Maar toen zij met een broodje terugkwam, stond Chris Sanders aan het strand met de roeispaan op zijn schouder; er was echte geen boot te be kennen. „Misschien heeft een ander hen naar de kreeftenbank geroeid'zei de jongste der twee mannen; „de jongen^ hebben hier ver scheiden vrienden gemaak Huil maar niet; We zullen zien, wat we kunnen doen." Mary was er het meisje niet naar om haar tijd en krachten door tranen te verspillen, als er gehandeld moest worden, vooral nu de veiligheid van haar kleii. broertje op het spel stond. Zij had nie's liever gewild dan zelf in een boot uit te gaan om op die manier te helpen zoeken. Zij slaagde er echter met behulp van Chris Sanders en zijn vriend in het kleine visschers- dorp op te roepen en weldra werden er ver scheiden booten in *ee gelaten. IntusscheD liepen Mar}', haar moeder en eenige buren naar een pun<t van het strand, waar zij hoop ten. dat de boot heen gedreven zou zijn. Doch de dikke mist, die plotseling was op gekomen, hang over de zee en onttrok die aan hun oogen. De uren gi-igen langzaam voorbij en geen windje deed hi. grijze gordijn optrek ken. Er werden hooi usigLalen gegeven vaD dc kust en van de boot. die de verniste jorgens trachtten o- te sporen doch er kwam geen anftwoord op. Eindelijk viel de rvond in e.i keerden enkele booten terug, terwijl andere, waarvan men soms de doffe lantaarns door den mist heen kon zien, heen en weer voeren. Niemand had echter de vermiste boot gezien, hoewel het vrij vast stond, dat zij met den vloed mee ergens in de nabijheid moesten drijven. De buren trachtten de angstige moeder en zuster gerust te stellen door te spreken over de kalme zee en dat de boot sterk en ver trouwd was. Niemand waagde het echter een woord te reppen over de onkunde der jongens om met een boot om te gaan en zij fluister den slechts voor .ch heen, dat als de boot niet vóór den morgen gevonden was, zij waarschijnlijk a 1 s zij nog terug mocht drijven onderstboven zo - liggen. „Ja, dat is het meest waarsch:jnlijk", zei een oude visscher, „want wat kun je verwach ten van stadskinderen, die misschien nog nooit in een boot hebben gezeten?" Doch de jongens, die _n de boot waren weg gedreven, bleken meer vertrouwen te verdie nen dan dit visschersvolk hun wel schonk. Zij waren al een heel eindje van de kust gedre ven, vóór zij bemerkten, wat er gebeurde en het was dan ook met een blik vol schrik en angst, dat de jongste der twee opkeek van den vlieger, dien hij maakte en zag, hoe ver zij reeds in zee waren gedreven. Harry, Harry, kijk eens, hoe ver wij weg drijven!" riep hij in wanhoop uit. De oudste, een jongen van zestien jaar, legde zijn boek neer, k?ek om en zag nu ook den afstand en het touw, waarmee de boot vastgemaakt was en dat nr achter hen aan dreef. Eerst bleef hij eenige oogenblikken sprake loos. Toen begon hij zoo har., en zoo lang hij kon te fluiten. Doch op hetzelfde oogenblik kwam er een dikke mist opzetten en hoewel beiden luidkeels riepen, hoorde niemand hen én konden zij weldra <?c kus* niet meer on derscheiden. De mist werd steeds dikker en hoe zij ook floten en schreeuwden, tot zij er heesch van werden, er kram geen geruststel lend antwoord en zij dreven.steeds verder af. Kleine Tom, die slechts een vaag vermoe den had, dat er --is niet in orde was, begon luidkeels te huilen. „Dat is het beste, wat hij doen kan," zei de oudste jongen, „misschien hoort iemand hem en komt er op -ie manier hulp opda gen" Kleine Tom huilde zich zelf geheel over stuur en de anderen floten en riepen, terwijl de boot steeds verder wegdreef en de mist met elke minuut dikker werd. Harry was van natuur een vroolijke, onver schrokken jongen en belus* op avonturen. Hier viel echter niets te doer, dacht hij treu rig, want ais zij niet heel stil zalen, zou de boot omslaan en hoewe. hij een goed zwem mer was, verslond zijn broer die kunst niet eri moesten zij bovendien even goed aan het kind denken als aan zich zelf. „We moesten maar om beurten fluiten en roepen," zei Harry, nadai zij even hadden ge luisterd. „Iemand zal ons toch zeker zoe ken en ons hooren." „Denk je, dat ze ons zullen zoeken?" vroeg zijn broer. „O, ja, stellig Alf! Daar zijn ten eerste de boot en dit kleine ventje om nog niet eens van ons zelf te preken. E- zal wel dadelijk iemand op uit gaan. zoodra ze ons missen. Luister! Wat is dat?" Kleine Tom had zich zelf in slaap geschreid en lag nu op den bodem der boot, toegedekt met een oude jas, .-ie Chris Sanders er in ge gooid had, toen h:j de roeispanen ging halen, -e anderen konden nu rustig luisteren. Maar al> 't het geluid van roeispanen in het water was. zooals Harry ht, was de boot óf ver der- óf teruggegaan, want hoe zij ook floten en riepen, er kwam geen antwoord. Zij hoor den niets anders dan h.t eentonig geplas van het water legen de boe' en hun hoop op red ding werd hoe langer hoe geringer. De voortdurende .nspanning om het zwak ste geluid te onderscheidi-n. dat voor hen redding zou beteekenen, maakte hen moe en uitgeput. Eindelijk zed Harry: „Kom Alf, we kunnen het zoo niet langer volhouden; we krijgen beiden slaap en h t helpt toch niet. We moeten om beurten de wacht houden. Ga jij maar eerst naast _om liggen, dan zal ik beginnen, later kun E mij aflossen." „Zul je mij dan wakkei maken?" vroeg de ander. „Ja, 't is beter, dat - niet tegelijk slapen, nu het donker wordt. Ze zullen nu wel met lantaarns zoeken, dem. ik, dus moeten we goed uitkijken," zei Harry terwijl Alf naast Tom ging liggen. Toen begon de zwijgende, sombere nacht voor Harry. Eén of tweemaal dacht hij een licht te zien glanzen of roeispanen in het wa ter te hooren klotsen. Hij schudde zijn slape righeid van zich ai en riep en floot om daar na even stil te houden en te luisteren, of het licht of het geluid ook naderbij kwam. Maar hij hoorde geen ander geluid in den mist dan heit geklots der golven tegen de boot. Eindelijk werd Lij zóó stijf, koud en flauw, dat hij het verstandiger achtte op den bodem der boot te gaan zitten. Hij mocht anders eens over boord slaan. Hij maakte Alf echter niet wakker en wilde zijn broer het verschrikke lijke der wacht besparen Angstvallig bleef hij luisteren en zoo kroop de nacht voorbij en dreef de boot steeds voort Of Harry in slaap was gevallen of alleen maar wal sufte, heeft nij nooit p.ecies gewe ten, doch plotseling schrikte hij op. De boot stootte ergens op en hot volgend oogen blik was hij helder wakker en riep hij zijn broer. „"Vvord toch wakker, All! We zijn ergens opgeloopen. Voel je het niet? Blijf aan dien kant dan zal ik Lier eens kijken. Alfred ging nu langzaam naar den anderen kant der boot, maar alj wrc nog te slaperig om den gevaarlijken toestand, waarin zij ver keerden, geheel te beseffen. ..Alf, Alf, het is zeewier Geef mij hot touw eens aan. dan zal ik probeeren de boert vast le leggen, zoodat zij niet weer weg kan drij ven." Terwijl hij dit ze*, stapte hij uit de boot op een rots, die geheel bedekt was met zeewier. Alfred was nu helder wakker. Hij gaf het touw aan en wilde zij.i broer helpen, doch deze zei hem voorloopig te blijven, waar hij stond. „Geef mij hot dunne touw, dat je in je zak hebt, Dat zal ik om mijn arm binden en aan dit dikke touw vastmaken, dan kan ik op verkenning uitgaan. Het zal al gauw licht worden cn dan kunnen we zien, waar we zijn. Maar de boe mocht vóór dien tijd eens wegdrijven, als wo haar allebei verlie ten." Hij stapte voorzichtig verder, doch het ging voetje voor voetje. Gelukkig begon het eindelijk te schemeren en op hetzelfde oogen blik zette hij zijn voet op het zand ,,'t Is in orde, Alf, we zijn gered I" riep hij. „Wacht even, dan kom ik jouw en het kind halen." „Neen, nee! Ik wil liever zoo gauw moge lijk uit de boot riep Alf terug. „Trek het touw maar strak aan, dan wijst dal mij den weg en kom ik dadelijk met Tom." Hij voelde zich op dit oogenblik krachtig en was met een enkele seconde uit de boot; met kleinen Tom op _ijn arm liep hij nu al tastende over de rotsen. Het was reeds licht genoeg, dat hij het zand in de verte onder scheiden kon en door het touw vast te hou den. kon hij den weg gemakkelijk vinden. Zij liepen voort, toen zij duidelijk voetstap pen in het zand konden onderscheiden. Di< nam het laatste spoor van angst weg. Doch nu Harry wist, dat het gevaar voorbij was. begaven zijn krachten hem. „Hou jij nu de wacht maar, Alf", zei hij, en hij liet zich op den grond zakken, waar hij weldra uitgeput van vermoeienis en angst ii> slaap viel. Alf ging naast hem zitten en zette het kind tusschen hen in. Daarop nam hij het touw uit Harry's hand, maakte het van zijn arm los en dekte hem toe met de oude jas, die hij uit de boot had meegebracht. Toen het heelemaal liv-t was geworden en hij ales beter onderscheiden kon, was het on- morelijk iets anders te doen dan den kleinen Tom te sussen, die huilende wakker was ge worden. Wat Alf ook probeerde, hij kon het kind niet tot bedaren -rengCL. Doch dit doordrin gende geluid bleek hun redding te zijn, want Toms zuster Mary vas b j het aanbreken van den dag weer naar het strand gegaan cn hoorde het kind in de verte huilen. Tommy! Tommy!" riep zij vol vreugde en op het geluid van haa.' stem begon de kleine jongen nog harder te schreeuwen. Mary holde naar de plek, vanwaar het geluid kwam. ..Lieveling!" was alles, wat zij zeggen kon, toen zij hem in haar arm.n klemde ,Hoe komen jullie hier?' vroeg ze even later, terwijl zij Alf boos aankeek. ..Met de boot natuurlijk antwoordde Alf. ,Hoe ver zijn we va- huis?" „Maar één mijl. Ik z.-.l gauw naar huns gaan om te vertellen, dat j'tlligered zijn. IIou jij de boot nog vast, totdat Sanders komt," en met haar broertje in de armen liep zij weg „Laten ze wat meebrengen om te eten," riep de jongen haar nog na. „Wc vergaan van den honger!" Het was een moeilijke tocht met Tommy d' het mulle zand, doch de mist was ge lukkig heelemaal opgetrokken en de vreugde gaf hel meisje kracht, zoodat het niet lang duurde, of zij had andere zoekenden be reikt, die zij naar de jongens zond, terwijl zij met Tom naar huis ging om daarna ieder een in het dorp het nieuws te vertelLn. De vermiste boot werd dus teruggehaald en de jongens werden roa* huis gebracht, bei den vermoeid en uitgcp van hun nachtelijk avontuur. Vooral Harry was dood-op van het waken. De eigenaars vjh de boot hoorden spoedig, hoe de zaak rich had toegedragen en de „jongens uit Londen' werden als hel den binnengehaald. Een nacht in den mist op een drijvende boot door te brengen, ,as dit vonden zelfs de meest stoere visschers een. avontuur, dat niet licht vergeten zou worden. De regimentsgans. Een bakker te Eszlingen in Wurlemberg had in het voorjaar van 1833 een ganzenkui- ken. In de nabijheid der bakkerij lag de dra gonderkazerne en al heel spoedig had het gan- zenkuiken tot gewoonte aangenomen om den schildwacht voor de kazerne gezelschap te ga<an houden. Wegjagen hielp wel voor een oogenblik, doch weldra kwam het dier terug. Kort hierna werd de kazerne zóó verbouwd, dat dc schildwacht zijn plaats kreeg op het binnenplein, en ons kuiken, dal nu tot een volwassen gans was opgegroeid, vloog over den muur heen en kwam op de binnenplaats den schildwacht gezelschap houden. Wanneer de knecht van den bakker haar kwam halen, verborg hel dier zich zóó, dat de man haar, tot groole vreugde der dragonders, niet vin den kon. Nu kocht een officier de gans van den bakker en liet naast het schilderhuisje een klein nachthok voor het dier maken. Van dien lijd af heette onze vogel „Regiments gans". Het was alsof de snateraar trotsch op dien naam was, en met minachting behan delde zij alle menschen, die in burgerkleedim waren. Kwam iemand naar haar zin te dichl bij den schildwacht, al was het de overste, dan pikte ze hem in de laarzen. Was het weer koud en guur en kroop de schildwacht in zijn huisje, waar hij dan wel eens een dutje stond te doen, dan was er toch geen gevaar, dat iemand den slaper verrassen zou, want wan neer de patrouille of iemand anders aan kwam, don begon de gans door een luid ge snater den schildwacht te wekken. Een paar jaar later werd hel regiment naar Ludwigsburg verlegd en de gans ging mede om daar op dezelfde manier te doen als te Eszlingen. In 1846 moesten er groote ma noeuvres gehouden worden en hoe gaarne de dragonders ook de gans naar het kamp mee genomen hadden, het ging niet; men moest haar achter laten. De gans ^scheen evenwel zulk een voorliefde voor schildwachten te hebben, dat zij nu de infanteristen, die bij het arsenaal de wacht hielden, gezelschap ging houden. Op een middag, dat ze weer bij dpn schildwacht voor hel arsenaal heen en weer drentelde, keerde het dragen derregi ment onder trompetgeschal terug en nauwe lijks hooide de gans die welbekende tonen, of snaterend, met uilgerekten hals en klapwie kende vleugels liep zij het regiment tegemoet. Zelfs de paarden kenden het dier en het kon zich gerust overal bewegen, want geen der riervoelers zou het bij ongeluk vertrapt heb ben. Toen de gans zestien jaar oud was, werd het regiment al weer naar Ulm verplaatst en opnieuw ging de gans mee. Zij leefde daar nog vier jaar te midden van dragonders en paarden, ruzie zoekende met alle andere gan zen en vogels, en stierf in 1853 op twintig jarigen leeftijd, als een braaf soldaat op schildwacht. Als wc nu welen, dat niemand minder dan Herr von Lipp, overste van het Wurtemberg- sche „Ehren-Invaliden-corps", in 1876 de ge schiedenis van deze „regimentsgans" mede deelde. dan zullen we wel niet zeggen, dal deze geschiedenis maar een sprookje is. alleen het land, niet den daarin verborgen schat gekocht. Maar e verkooper wil nem niet terugnemen." Dc aangeklaagde zei daarop: „Ik ben even nauwgezet als hij. Ik heb hem den grond met alles, wat daarin verborgen was. verkocht, dus ot.c den schat." De rechter herhaalde hun woorden, opdat zij zicli konden overtuigen, of hij hen goed verstaan had. Na ecnig overleg zei hij: „Gij hebt een zoon, vriend?" „Ja". „En gij een dochter?" Ja". „Ulieder kinderen beminnen elkander? Ja". „Welnu! Uw zoon zal uwe dochter huwen en hit echtpaar den ,i.xat als bruidsschat be komen." Alexander scheen getroffen „Is misschien mijn uitspraak onrechtvaar- i vroeg het opperhoofd. „O neen", antwoordde Alexander, „maar zij komt mij zonderling voor." „Hoe zou de zaak in uw land beslist zijn geworden?" vroeg de ander. L.Om de waarheid te bekennen antwoord de Alexander, „zouden wij beide mannen in bewaring gehouden en den schat voor den koning in bezit hebben genomen." „Voor den koning?" vroeg het opperhoofd verwonderd. „Schijnt de zon ook op gind- schcn grond?" „O ja." „Regent het daar eveneens?" ..Zeker!" „Wonderbaar! Zijn er daar ook tamme kruiden-etende dieren?" „Verschillende soorten. „Nu", sprak het opperhoofd, „dan zal het algocde Wezen wel ter wille van deze on schuldige dieren in uw land zonneschijn en rege.i geven. Gijlieden verdient het nieL" De zware last. De Kalief Hakkam, die heel prachtlievend was, wilde de tuinen van zijn paleis ver fraaien cn grooter Hij kocht alle om liggende landerijen, waarvoor hij den eige naars zooveel betaalde, als zij maar wensch- len. Doch er was één arme weduwe, die het erfdeel van haar voorvaderen niet wilde ver- koopen en alle aanbiedingen, die men haar deed. afsloeg. De eigenzinnigheid van deze vrouw ver droot den opzichter koninklijke gebou wen. Hij nam haar he. stuk land met geweld af en dc arme weduwe kwam weenende bij den Kadi (rechter). De Kadi, die iba Beschir heette, liet zich alles vertellen en ond hel een moeilijk geval, want hoewel de weduwe vo'gens de wet ge heel in haar recht was, was bet toch niet ge makkelijk een vorst, die gewoon was zijn wil voor de volmaaktste gerechtigheid te houden, van zijn plan af \e brengen. Wat deed nu de rechtvaardige Kadi? Hij zadelde een ezel, hing dien een groolen zak om den nek en reed zonder uitstel naar <te tuinen van het paleis, waar de Kalief zich juist in het mooie paviljoen bevond, dat hij op den grond der weduwe had laten bouwen. De komst van den Kadi met zijn ezel en zak verwonderde hem, maar nc.0- meer verbaasde het hem, dat Iba Beschir zich voor zijn voe ten op den grond wierp en hem aldus aan sprak „Vergun mij, heer, dat ik dezen zak met aarde van dezen grond vul." De Kalief stond dit toe. Toen de zak vol was, verzocht Iba Beschir hem om den zak op den ezel te helpen tillen. Kalief Hakkam vond dit verzoek nog vreemder dan al het voorgaande, maar hij wilde toch wel eens weten, wat de ander voorhad en vatte daar om den zak mede aan De zak was echter ni'rt te tillen en de Kalief zei: „De last is te zwaar, Kadi, hij is tj zwa.jl" „Heer!" antwoordde Iba Beschir vrijmoe dig, „gij vindt dezen last te zwaar en hij bevat toch maar een klein gedeelte van de aarde, die gij op onbillijke wijze aan een arme Weduwe ontnomen hebt. Hoe zult gij dus de verantwoordig voor dit geheele Knd kunnen dragen?" De Kalief was getroffen. Hij prees de schranderheid van dv Kadi en gaf aan de weduwe het land met al de gebouwen, die hij er op had laten zetten, terug Eenvoudige woningen. Dc Bosjesman is van huis of hof bijna vol komen onafhankelijk. Een rotskloof is een woning, waar hij al bijzonder veel vah houdt. Er zijn echter veel streken in het land, dat liii bewoont, waar geen rotsen en dus ook geen rotsholten gevonden worden. Dan stelt hij zich net als ceh haas met eeu soort „leger" tevreden. Hij zoekt een boxhi?, dat hem lijkt, kruipt er in, in buigt de tauken omlaag, zoodat zij een tentvormige bedekking seven. Het liefst gebruikt hii hiervoor de mi* moscn en bekleedt deze eenvoudige woning met hooi, droge bladeren, wol en andpre zachte stoffen. Deze zonderlinge verblijven worden niet al leen gebruikt voor woningen, maar ook voor schuilplaatsen waar de Bos;esman verborgen ligt. en waaruit hij zijn kleine, maar doode<- li'ke Diil afschiet op de dieren, die deze ver raderlijke struiken voorbijgaan. Aan deze een voudige v»jze om zijn woningen te maken, heeft die groep van 7-iid-Afrikaansche inboot* lingen den naam van „Bosjesmannen" te dan ken. De naam, waarmee zij zithzelve» noemen is: „Saqua's Op plaatsen, waar noch rotsen, noch strui ken gevonden worden, is dil liclitbevredigd vclk evenwel niet om een onderkomen verle gen; zij graven eenvoudig een cat in ^en grond en werpen de uitgegraven aarde aan de wind- zijde op een hoop. Son.s brengen nog dc luxe aan. om door dit gal eenige stokken in den grond te steken cn ïierover een mat of een stuk huid te hangen, waardoor ze dal nog meer tegen den wind be:chut zijn. In zulk een hol kan zich een verwonderlijk groot aartal Bosjesmannen opeen hoopeu. Hun scherm is de eenige beschuttinr tegen den wind en hun mantel de eenige verdediging tegen den regen! De geheimenissen van een kraaienmaag. De kraaien, die echte alltsvreters, zullen, vooral in den winter, wanneer de sneeuw den bodem dik bedekt, cn de kok in het huishou den van moeder Natuur Schraalhans heet, hun maag met alle mogelijke onverteerbare voor werpen, die dan natuurlijk in precies denzelf den vorm het lichaam weer verlaten. In den laatsten tijd heeft men herhaaldelijk overblijf selen van gummi-artikelen gevonden in de uit werpselen dezer vogels. Er zi!n verschillende dierkundigen, die voor den kraai "M den bii- Daam ..gummi-vreter" gebruiken. Dr. Lindner, de Duilsche natuuronderzoeker, vond laatst in ■•eji half uurtje, dat hij doorbracht met het onderzoek van kraaiensouvenirs, onder een erooten nooulier uitgestort, niet minder dan: 6 gummi-ringen van Weck-apparatcn, drie stukken gummiband, vier snenen en 50 zuig- ringen van bierfleschjes. Waarschijnlijk ziea de kraaien de roodc voorwerpen voor stukjes vleesch aan en denken ze er een smakelijk hapje aan te hebben. Onnoozelheid. Op den 20sten Juli 1796, na den eersten Inval der Franschen in Zwaben, s'.end een deel van het keizerlijk leger in e. Wurtem- bergsch stadje op den rechteroever van den Necker, terwijl de Franschen de voorstad en de omringende hoogten op den linkeroever bezet hielden. Een deel der brug was door eerst gemeld en afgebroken en daardoor de gemeenschap gestremd. Het moordend lood vloog over en weer. Daar kwam uit een dorp, dat aan het vuur was blootgesteld, een oud moedertje, met een overdekte mand op het hoofd, en wilde met alle geweL' over de brug naar de voorstad paan. Alle waar schuwingen en tcrechtwijzin^n -leken vruchteloos, zoodal men genoodzaakt was haar in arrest te nemen. En nu bleek het, dat de schout van het dorp haar gezonden had om, indien dit mogelijk aan één zijner kennissen in de voorstad eenige le vensmiddelen te bezorgen. „Maar, vrouwtje," vroeg haar de comman derende officier, ,,hoe heb je hel durven wagen, dezen gevaarlijken weg te loopen?" „Och!" hernam het moedertje met onnoo- zele gerustheid, ,.ik heb wel links cn rechts om mij heen hooren fluiten en brommen; maar ik heb er mij niet aan gestoord, wanl ik dacht: de kogels zijn niet on m ij, maar alleen op de soldaten gericht en de gansche zaak gaat m ij immers in 't geheel niet aanl" Van alle» wat. Alexander in Afrika* Op zijn tocht om de wereld te bedwingen, kwam Alexander, Koning van Macedonië, hij een volk in Afrika, dat in een afzonderlijk ge deelte in vreedzame hutten woonde en nozh oorlog noch verovering kende. Men bracht hem in de huit van het opperhoofd om hera te onthalen. Deze zette hem gouden dadels, gouden vijgen en gouden brooden voor. „Eet gijlieden het goud hier?" vroeg Alexander. „Neen, maar ik verbeeld mij'", antwoordde het opperhoofd, „eet^ re spijzen hadt gij in uw land ook kunnen vinden. Waarom zijt gij dan tot ons gekomen? „Ulieder goud heeft mij niet hierheen ge lokt", sprak Alexander„maar uw zeden wil de ik leeren kennen." „Welnu", hernam de ander, „vertoef dan bij ons, zoolang het u bevalt." Terwijl zij met eikand spraken, kwamen er twee burgers voor he»t gerecht. De aankla ger zei „lk heb van dezen man een stuk grond ge kocht en toen ik in den grond groef, vond ik een schat. Deze is de mijne niet, want ik heb Poppelijsje was aan 't wand'len en verloor daarbij een schoen Poppelijsje moest toen hinken heel den weg door het plantsoen. Poppelijsjo- „Maar Liis^ wil er goed aan denken, „hoor, dat je secuur nu past „een te grooten schoen verlies je, „een te kleine geeft maar last." Poppelijsje's moeder Koosjc wist van schaamte haast geen raad; 't was zoo'n eind nog heel naar huis toe en 't stond vrees'lijk gek op straat Poppelijsje met één schoentje neen, dót was toch al te raar moeder Koos zei: ,,'t is niet anders, „Lijs, ik koop je 'n ander paar. „*k Weet een opperbesten winkel „stellig kun je daar terecht: „massa's mooie, nieuwe schoentjes „maakt de baas zelf met zijn knecht Lijsje zei: ze zou 't bed'i.ken, niet te gauw tevreden zijn en dan een paar mooie ki.v.en, niet te groot en niet te klein. Toen kwam 't tweetal in een winkel, waar het vrees'lijk rook naar leer, cn al gauw had Poppelijsje een paar nieuwe schoentjes weer. Hprniannï.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7