0OO13 de iJeagd.
In zee gedreven.
Naai' het Engelsch van E. L. uit
Jong Engeland.
Bewerkt door C. H.
„De boot is weg e.. de twee jongens uil Lon
den ook!"
Dit riep een jongen met verbaasde en booze
gevoelens en zijn kameraad, die hard langs
het steenen pad Kwam aanloopen, 't welk aan
het strand uitkwam, keek eerst den spreker
&an en toen naar de zei waar de golven
zacht over de steentjes kabbelden, als lach
ten zij hen en hun vertwijfeling uit.
„Als er niet op eern» zc 'n mist was komen
opzetten, zouden we ue boot nog wel zien,
maar
„Het helpt niet, of we al over den mist
pratenwe moeten denken aan de boot van
je vader, Chris Sanders, cn aan de landrot
ten, die er mee van door zijn. Waarom zijn
ze er ingestapt?"
,Jk zou met hen naar e kreeftenbank gaan;
die hadden ze nog noodt gezien. Ik begrijp
niet. wal ze in Londen letren."
„Het geeft niets, of we al over hun lessen
in Londen pralen; we mreten hen trachten
te vinden en Tom en Dick Mullins vragen
ons te helpen. Wat zeg jij er van?"
Deze vraag was gericht tot e-n meisje, dat
ook al hard kwam aanloopen en een broodje
in de hand hield.
„Waar zijn ze?" riep ze hijgend uit, eerst
naar de zee en vervolgens naar de jongens
kijkend. „Waar is de boot9 vroeg zij boos,
toen zij Chris Sanders met de roeispanen op
zijn schouders zag.
„Dat wilden wij nu juist weten", zei Chris
„lk zou hun de kreeftenbank laten zien en
„Dus zijn ze zonder jullie gegaan en heb
ben ze onzen kleinen Tom meegenomen 1"
Het meisje liet het brood van schrik vallen
en barstte in tranen uil.
Dc mededeeling, dat de kleine driejarige
Tom Craddick ook in ae vermiste boot was,
maakte de jongens nog argsliger. Zij lieten
de roeispanen liggen *n bolden weg om de
hulp der visschers in ie roepen.
Mary Craddick liep hen zoo vlug zij kon
achterna. Plotseling sloeg zij echter een an
dere richting in, want zij had visschers in
de verte gezien. Zij holde naar hen toe in dc
hoop, dat één van beiden haar vader zou
zijn.
„O, onze Tom! Onze Toml" gilde zij.
„Wel meisje, wat scheelt er aan?" vroeg
één der mannen.
„Dc boot is weg en onze Tom en de twee
jongens uil Londen, die hie_ logeeren, ook.'
„En waar zijn ze heen?" vroeg de een.
Mary kon slechts rt hoofd schudden en
vertellen, dat Chris Sanders hun de kreeften-
bank van zijn vader had willen laten zien.
Toen hij even wegging om de roeispannen te
gaan halen, hadden zi, haar gevraagd
iels om te eten uit het dorpswinheltje te wil
len halen. Zij zouden dan zoolang op Tom
passen, dan kon zij harder loopen. Maar toen
zij met een broodje terugkwam, stond Chris
Sanders aan het strand met de roeispaan op
zijn schouder; er was echte geen boot te be
kennen.
„Misschien heeft een ander hen naar de
kreeftenbank geroeid'zei de jongste der
twee mannen; „de jongen^ hebben hier ver
scheiden vrienden gemaak Huil maar niet;
We zullen zien, wat we kunnen doen."
Mary was er het meisje niet naar om haar
tijd en krachten door tranen te verspillen, als
er gehandeld moest worden, vooral nu de
veiligheid van haar kleii. broertje op het
spel stond. Zij had nie's liever gewild dan
zelf in een boot uit te gaan om op die manier
te helpen zoeken.
Zij slaagde er echter met behulp van Chris
Sanders en zijn vriend in het kleine visschers-
dorp op te roepen en weldra werden er ver
scheiden booten in *ee gelaten. IntusscheD
liepen Mar}', haar moeder en eenige buren
naar een pun<t van het strand, waar zij hoop
ten. dat de boot heen gedreven zou zijn.
Doch de dikke mist, die plotseling was op
gekomen, hang over de zee en onttrok die aan
hun oogen. De uren gi-igen langzaam voorbij
en geen windje deed hi. grijze gordijn optrek
ken. Er werden hooi usigLalen gegeven vaD
dc kust en van de boot. die de verniste
jorgens trachtten o- te sporen doch er kwam
geen anftwoord op.
Eindelijk viel de rvond in e.i keerden enkele
booten terug, terwijl andere, waarvan men
soms de doffe lantaarns door den mist heen
kon zien, heen en weer voeren. Niemand had
echter de vermiste boot gezien, hoewel het
vrij vast stond, dat zij met den vloed mee
ergens in de nabijheid moesten drijven.
De buren trachtten de angstige moeder en
zuster gerust te stellen door te spreken over
de kalme zee en dat de boot sterk en ver
trouwd was. Niemand waagde het echter een
woord te reppen over de onkunde der jongens
om met een boot om te gaan en zij fluister
den slechts voor .ch heen, dat als de boot
niet vóór den morgen gevonden was, zij
waarschijnlijk a 1 s zij nog terug mocht
drijven onderstboven zo - liggen.
„Ja, dat is het meest waarsch:jnlijk", zei
een oude visscher, „want wat kun je verwach
ten van stadskinderen, die misschien nog
nooit in een boot hebben gezeten?"
Doch de jongens, die _n de boot waren weg
gedreven, bleken meer vertrouwen te verdie
nen dan dit visschersvolk hun wel schonk. Zij
waren al een heel eindje van de kust gedre
ven, vóór zij bemerkten, wat er gebeurde en
het was dan ook met een blik vol schrik en
angst, dat de jongste der twee opkeek van
den vlieger, dien hij maakte en zag, hoe ver
zij reeds in zee waren gedreven.
Harry, Harry, kijk eens, hoe ver wij weg
drijven!" riep hij in wanhoop uit.
De oudste, een jongen van zestien jaar,
legde zijn boek neer, k?ek om en zag nu ook
den afstand en het touw, waarmee de boot
vastgemaakt was en dat nr achter hen aan
dreef.
Eerst bleef hij eenige oogenblikken sprake
loos. Toen begon hij zoo har., en zoo lang hij
kon te fluiten. Doch op hetzelfde oogenblik
kwam er een dikke mist opzetten en hoewel
beiden luidkeels riepen, hoorde niemand hen
én konden zij weldra <?c kus* niet meer on
derscheiden. De mist werd steeds dikker en
hoe zij ook floten en schreeuwden, tot zij er
heesch van werden, er kram geen geruststel
lend antwoord en zij dreven.steeds verder af.
Kleine Tom, die slechts een vaag vermoe
den had, dat er --is niet in orde was, begon
luidkeels te huilen.
„Dat is het beste, wat hij doen kan," zei
de oudste jongen, „misschien hoort iemand
hem en komt er op -ie manier hulp opda
gen"
Kleine Tom huilde zich zelf geheel over
stuur en de anderen floten en riepen, terwijl
de boot steeds verder wegdreef en de mist
met elke minuut dikker werd.
Harry was van natuur een vroolijke, onver
schrokken jongen en belus* op avonturen.
Hier viel echter niets te doer, dacht hij treu
rig, want ais zij niet heel stil zalen, zou de
boot omslaan en hoewe. hij een goed zwem
mer was, verslond zijn broer die kunst niet
eri moesten zij bovendien even goed aan het
kind denken als aan zich zelf.
„We moesten maar om beurten fluiten en
roepen," zei Harry, nadai zij even hadden ge
luisterd. „Iemand zal ons toch zeker zoe
ken en ons hooren."
„Denk je, dat ze ons zullen zoeken?" vroeg
zijn broer.
„O, ja, stellig Alf! Daar zijn ten eerste de
boot en dit kleine ventje om nog niet eens
van ons zelf te preken. E- zal wel dadelijk
iemand op uit gaan. zoodra ze ons missen.
Luister! Wat is dat?"
Kleine Tom had zich zelf in slaap geschreid
en lag nu op den bodem der boot, toegedekt
met een oude jas, .-ie Chris Sanders er in ge
gooid had, toen h:j de roeispanen ging halen,
-e anderen konden nu rustig luisteren. Maar
al> 't het geluid van roeispanen in het water
was. zooals Harry ht, was de boot óf ver
der- óf teruggegaan, want hoe zij ook floten
en riepen, er kwam geen antwoord. Zij hoor
den niets anders dan h.t eentonig geplas van
het water legen de boe' en hun hoop op red
ding werd hoe langer hoe geringer.
De voortdurende .nspanning om het zwak
ste geluid te onderscheidi-n. dat voor hen
redding zou beteekenen, maakte hen moe
en uitgeput. Eindelijk zed Harry: „Kom Alf,
we kunnen het zoo niet langer volhouden; we
krijgen beiden slaap en h t helpt toch niet.
We moeten om beurten de wacht houden. Ga
jij maar eerst naast _om liggen, dan zal ik
beginnen, later kun E mij aflossen."
„Zul je mij dan wakkei maken?" vroeg de
ander.
„Ja, 't is beter, dat - niet tegelijk slapen,
nu het donker wordt. Ze zullen nu wel met
lantaarns zoeken, dem. ik, dus moeten we
goed uitkijken," zei Harry terwijl Alf naast
Tom ging liggen.
Toen begon de zwijgende, sombere nacht
voor Harry. Eén of tweemaal dacht hij een
licht te zien glanzen of roeispanen in het wa
ter te hooren klotsen. Hij schudde zijn slape
righeid van zich ai en riep en floot om daar
na even stil te houden en te luisteren, of het
licht of het geluid ook naderbij kwam. Maar
hij hoorde geen ander geluid in den mist dan
heit geklots der golven tegen de boot.
Eindelijk werd Lij zóó stijf, koud en flauw,
dat hij het verstandiger achtte op den bodem
der boot te gaan zitten. Hij mocht anders eens
over boord slaan. Hij maakte Alf echter niet
wakker en wilde zijn broer het verschrikke
lijke der wacht besparen Angstvallig bleef
hij luisteren en zoo kroop de nacht voorbij
en dreef de boot steeds voort
Of Harry in slaap was gevallen of alleen
maar wal sufte, heeft nij nooit p.ecies gewe
ten, doch plotseling schrikte hij op. De boot
stootte ergens op en hot volgend oogen
blik was hij helder wakker en riep hij zijn
broer.
„"Vvord toch wakker, All! We zijn ergens
opgeloopen. Voel je het niet? Blijf aan dien
kant dan zal ik Lier eens kijken.
Alfred ging nu langzaam naar den anderen
kant der boot, maar alj wrc nog te slaperig
om den gevaarlijken toestand, waarin zij ver
keerden, geheel te beseffen.
..Alf, Alf, het is zeewier Geef mij hot touw
eens aan. dan zal ik probeeren de boert vast
le leggen, zoodat zij niet weer weg kan drij
ven." Terwijl hij dit ze*, stapte hij uit de
boot op een rots, die geheel bedekt was met
zeewier.
Alfred was nu helder wakker. Hij gaf het
touw aan en wilde zij.i broer helpen, doch
deze zei hem voorloopig te blijven, waar hij
stond. „Geef mij hot dunne touw, dat je in
je zak hebt, Dat zal ik om mijn arm binden
en aan dit dikke touw vastmaken, dan kan
ik op verkenning uitgaan. Het zal al gauw
licht worden cn dan kunnen we zien, waar
we zijn. Maar de boe mocht vóór dien tijd
eens wegdrijven, als wo haar allebei verlie
ten."
Hij stapte voorzichtig verder, doch het
ging voetje voor voetje. Gelukkig begon het
eindelijk te schemeren en op hetzelfde oogen
blik zette hij zijn voet op het zand
,,'t Is in orde, Alf, we zijn gered I" riep hij.
„Wacht even, dan kom ik jouw en het kind
halen."
„Neen, nee! Ik wil liever zoo gauw moge
lijk uit de boot riep Alf terug. „Trek het
touw maar strak aan, dan wijst dal mij den
weg en kom ik dadelijk met Tom."
Hij voelde zich op dit oogenblik krachtig
en was met een enkele seconde uit de boot;
met kleinen Tom op _ijn arm liep hij nu al
tastende over de rotsen. Het was reeds licht
genoeg, dat hij het zand in de verte onder
scheiden kon en door het touw vast te hou
den. kon hij den weg gemakkelijk vinden.
Zij liepen voort, toen zij duidelijk voetstap
pen in het zand konden onderscheiden. Di<
nam het laatste spoor van angst weg.
Doch nu Harry wist, dat het gevaar voorbij
was. begaven zijn krachten hem.
„Hou jij nu de wacht maar, Alf", zei hij, en
hij liet zich op den grond zakken, waar hij
weldra uitgeput van vermoeienis en angst ii>
slaap viel.
Alf ging naast hem zitten en zette het kind
tusschen hen in. Daarop nam hij het touw
uit Harry's hand, maakte het van zijn arm
los en dekte hem toe met de oude jas, die hij
uit de boot had meegebracht.
Toen het heelemaal liv-t was geworden en
hij ales beter onderscheiden kon, was het on-
morelijk iets anders te doen dan den kleinen
Tom te sussen, die huilende wakker was ge
worden.
Wat Alf ook probeerde, hij kon het kind
niet tot bedaren -rengCL. Doch dit doordrin
gende geluid bleek hun redding te zijn, want
Toms zuster Mary vas b j het aanbreken van
den dag weer naar het strand gegaan cn
hoorde het kind in de verte huilen.
Tommy! Tommy!" riep zij vol vreugde en
op het geluid van haa.' stem begon de kleine
jongen nog harder te schreeuwen. Mary holde
naar de plek, vanwaar het geluid kwam.
..Lieveling!" was alles, wat zij zeggen kon,
toen zij hem in haar arm.n klemde
,Hoe komen jullie hier?' vroeg ze even
later, terwijl zij Alf boos aankeek.
..Met de boot natuurlijk antwoordde Alf.
,Hoe ver zijn we va- huis?"
„Maar één mijl. Ik z.-.l gauw naar huns gaan
om te vertellen, dat j'tlligered zijn. IIou jij
de boot nog vast, totdat Sanders komt," en
met haar broertje in de armen liep zij weg
„Laten ze wat meebrengen om te eten," riep
de jongen haar nog na. „Wc vergaan van den
honger!"
Het was een moeilijke tocht met Tommy
d' het mulle zand, doch de mist was ge
lukkig heelemaal opgetrokken en de vreugde
gaf hel meisje kracht, zoodat het niet lang
duurde, of zij had andere zoekenden be
reikt, die zij naar de jongens zond, terwijl
zij met Tom naar huis ging om daarna ieder
een in het dorp het nieuws te vertelLn.
De vermiste boot werd dus teruggehaald en
de jongens werden roa* huis gebracht, bei
den vermoeid en uitgcp van hun nachtelijk
avontuur. Vooral Harry was dood-op van het
waken. De eigenaars vjh de boot hoorden
spoedig, hoe de zaak rich had toegedragen
en de „jongens uit Londen' werden als hel
den binnengehaald.
Een nacht in den mist op een drijvende
boot door te brengen, ,as dit vonden zelfs
de meest stoere visschers een. avontuur,
dat niet licht vergeten zou worden.
De regimentsgans.
Een bakker te Eszlingen in Wurlemberg
had in het voorjaar van 1833 een ganzenkui-
ken. In de nabijheid der bakkerij lag de dra
gonderkazerne en al heel spoedig had het gan-
zenkuiken tot gewoonte aangenomen om den
schildwacht voor de kazerne gezelschap te
ga<an houden. Wegjagen hielp wel voor een
oogenblik, doch weldra kwam het dier terug.
Kort hierna werd de kazerne zóó verbouwd,
dat dc schildwacht zijn plaats kreeg op het
binnenplein, en ons kuiken, dal nu tot een
volwassen gans was opgegroeid, vloog over
den muur heen en kwam op de binnenplaats
den schildwacht gezelschap houden. Wanneer
de knecht van den bakker haar kwam halen,
verborg hel dier zich zóó, dat de man haar,
tot groole vreugde der dragonders, niet vin
den kon. Nu kocht een officier de gans van
den bakker en liet naast het schilderhuisje
een klein nachthok voor het dier maken. Van
dien lijd af heette onze vogel „Regiments
gans". Het was alsof de snateraar trotsch op
dien naam was, en met minachting behan
delde zij alle menschen, die in burgerkleedim
waren. Kwam iemand naar haar zin te dichl
bij den schildwacht, al was het de overste,
dan pikte ze hem in de laarzen. Was het weer
koud en guur en kroop de schildwacht in zijn
huisje, waar hij dan wel eens een dutje stond
te doen, dan was er toch geen gevaar, dat
iemand den slaper verrassen zou, want wan
neer de patrouille of iemand anders aan
kwam, don begon de gans door een luid ge
snater den schildwacht te wekken.
Een paar jaar later werd hel regiment naar
Ludwigsburg verlegd en de gans ging mede
om daar op dezelfde manier te doen als te
Eszlingen. In 1846 moesten er groote ma
noeuvres gehouden worden en hoe gaarne de
dragonders ook de gans naar het kamp mee
genomen hadden, het ging niet; men moest
haar achter laten. De gans ^scheen evenwel
zulk een voorliefde voor schildwachten te
hebben, dat zij nu de infanteristen, die bij
het arsenaal de wacht hielden, gezelschap
ging houden. Op een middag, dat ze weer bij
dpn schildwacht voor hel arsenaal heen en
weer drentelde, keerde het dragen derregi
ment onder trompetgeschal terug en nauwe
lijks hooide de gans die welbekende tonen, of
snaterend, met uilgerekten hals en klapwie
kende vleugels liep zij het regiment tegemoet.
Zelfs de paarden kenden het dier en het kon
zich gerust overal bewegen, want geen der
riervoelers zou het bij ongeluk vertrapt heb
ben.
Toen de gans zestien jaar oud was, werd
het regiment al weer naar Ulm verplaatst en
opnieuw ging de gans mee. Zij leefde daar
nog vier jaar te midden van dragonders en
paarden, ruzie zoekende met alle andere gan
zen en vogels, en stierf in 1853 op twintig
jarigen leeftijd, als een braaf soldaat op
schildwacht.
Als wc nu welen, dat niemand minder dan
Herr von Lipp, overste van het Wurtemberg-
sche „Ehren-Invaliden-corps", in 1876 de ge
schiedenis van deze „regimentsgans" mede
deelde. dan zullen we wel niet zeggen, dal
deze geschiedenis maar een sprookje is.
alleen het land, niet den daarin verborgen
schat gekocht. Maar e verkooper wil nem
niet terugnemen."
Dc aangeklaagde zei daarop:
„Ik ben even nauwgezet als hij. Ik heb hem
den grond met alles, wat daarin verborgen
was. verkocht, dus ot.c den schat."
De rechter herhaalde hun woorden, opdat
zij zicli konden overtuigen, of hij hen goed
verstaan had. Na ecnig overleg zei hij:
„Gij hebt een zoon, vriend?"
„Ja".
„En gij een dochter?"
Ja".
„Ulieder kinderen beminnen elkander?
Ja".
„Welnu! Uw zoon zal uwe dochter huwen
en hit echtpaar den ,i.xat als bruidsschat be
komen."
Alexander scheen getroffen
„Is misschien mijn uitspraak onrechtvaar-
i vroeg het opperhoofd.
„O neen", antwoordde Alexander, „maar
zij komt mij zonderling voor."
„Hoe zou de zaak in uw land beslist zijn
geworden?" vroeg de ander.
L.Om de waarheid te bekennen antwoord
de Alexander, „zouden wij beide mannen in
bewaring gehouden en den schat voor den
koning in bezit hebben genomen."
„Voor den koning?" vroeg het opperhoofd
verwonderd. „Schijnt de zon ook op gind-
schcn grond?"
„O ja."
„Regent het daar eveneens?"
..Zeker!"
„Wonderbaar! Zijn er daar ook tamme
kruiden-etende dieren?"
„Verschillende soorten.
„Nu", sprak het opperhoofd, „dan zal het
algocde Wezen wel ter wille van deze on
schuldige dieren in uw land zonneschijn en
rege.i geven. Gijlieden verdient het nieL"
De zware last.
De Kalief Hakkam, die heel prachtlievend
was, wilde de tuinen van zijn paleis ver
fraaien cn grooter Hij kocht alle om
liggende landerijen, waarvoor hij den eige
naars zooveel betaalde, als zij maar wensch-
len. Doch er was één arme weduwe, die het
erfdeel van haar voorvaderen niet wilde ver-
koopen en alle aanbiedingen, die men haar
deed. afsloeg.
De eigenzinnigheid van deze vrouw ver
droot den opzichter koninklijke gebou
wen. Hij nam haar he. stuk land met geweld
af en dc arme weduwe kwam weenende bij
den Kadi (rechter).
De Kadi, die iba Beschir heette, liet zich
alles vertellen en ond hel een moeilijk geval,
want hoewel de weduwe vo'gens de wet ge
heel in haar recht was, was bet toch niet ge
makkelijk een vorst, die gewoon was zijn wil
voor de volmaaktste gerechtigheid te houden,
van zijn plan af \e brengen.
Wat deed nu de rechtvaardige Kadi? Hij
zadelde een ezel, hing dien een groolen zak
om den nek en reed zonder uitstel naar <te
tuinen van het paleis, waar de Kalief zich
juist in het mooie paviljoen bevond, dat hij
op den grond der weduwe had laten bouwen.
De komst van den Kadi met zijn ezel en zak
verwonderde hem, maar nc.0- meer verbaasde
het hem, dat Iba Beschir zich voor zijn voe
ten op den grond wierp en hem aldus aan
sprak
„Vergun mij, heer, dat ik dezen zak met
aarde van dezen grond vul."
De Kalief stond dit toe. Toen de zak vol
was, verzocht Iba Beschir hem om den zak
op den ezel te helpen tillen. Kalief Hakkam
vond dit verzoek nog vreemder dan al het
voorgaande, maar hij wilde toch wel eens
weten, wat de ander voorhad en vatte daar
om den zak mede aan De zak was echter
ni'rt te tillen en de Kalief zei: „De last is
te zwaar, Kadi, hij is tj zwa.jl"
„Heer!" antwoordde Iba Beschir vrijmoe
dig, „gij vindt dezen last te zwaar en hij
bevat toch maar een klein gedeelte van de
aarde, die gij op onbillijke wijze aan een
arme Weduwe ontnomen hebt. Hoe zult gij
dus de verantwoordig voor dit geheele Knd
kunnen dragen?"
De Kalief was getroffen. Hij prees de
schranderheid van dv Kadi en gaf aan de
weduwe het land met al de gebouwen, die hij
er op had laten zetten, terug
Eenvoudige woningen.
Dc Bosjesman is van huis of hof bijna vol
komen onafhankelijk. Een rotskloof is een
woning, waar hij al bijzonder veel vah houdt.
Er zijn echter veel streken in het land, dat
liii bewoont, waar geen rotsen en dus ook geen
rotsholten gevonden worden.
Dan stelt hij zich net als ceh haas met eeu
soort „leger" tevreden. Hij zoekt een boxhi?,
dat hem lijkt, kruipt er in, in buigt de tauken
omlaag, zoodat zij een tentvormige bedekking
seven. Het liefst gebruikt hii hiervoor de mi*
moscn en bekleedt deze eenvoudige woning
met hooi, droge bladeren, wol en andpre zachte
stoffen.
Deze zonderlinge verblijven worden niet al
leen gebruikt voor woningen, maar ook voor
schuilplaatsen waar de Bos;esman verborgen
ligt. en waaruit hij zijn kleine, maar doode<-
li'ke Diil afschiet op de dieren, die deze ver
raderlijke struiken voorbijgaan. Aan deze een
voudige v»jze om zijn woningen te maken,
heeft die groep van 7-iid-Afrikaansche inboot*
lingen den naam van „Bosjesmannen" te dan
ken. De naam, waarmee zij zithzelve» noemen
is: „Saqua's
Op plaatsen, waar noch rotsen, noch strui
ken gevonden worden, is dil liclitbevredigd
vclk evenwel niet om een onderkomen verle
gen; zij graven eenvoudig een cat in ^en grond
en werpen de uitgegraven aarde aan de wind-
zijde op een hoop. Son.s brengen nog dc
luxe aan. om door dit gal eenige stokken in
den grond te steken cn ïierover een mat of
een stuk huid te hangen, waardoor ze dal
nog meer tegen den wind be:chut zijn.
In zulk een hol kan zich een verwonderlijk
groot aartal Bosjesmannen opeen hoopeu.
Hun scherm is de eenige beschuttinr tegen
den wind en hun mantel de eenige verdediging
tegen den regen!
De geheimenissen van een
kraaienmaag.
De kraaien, die echte alltsvreters, zullen,
vooral in den winter, wanneer de sneeuw den
bodem dik bedekt, cn de kok in het huishou
den van moeder Natuur Schraalhans heet, hun
maag met alle mogelijke onverteerbare voor
werpen, die dan natuurlijk in precies denzelf
den vorm het lichaam weer verlaten. In den
laatsten tijd heeft men herhaaldelijk overblijf
selen van gummi-artikelen gevonden in de uit
werpselen dezer vogels. Er zi!n verschillende
dierkundigen, die voor den kraai "M den bii-
Daam ..gummi-vreter" gebruiken. Dr. Lindner,
de Duilsche natuuronderzoeker, vond laatst in
■•eji half uurtje, dat hij doorbracht met het
onderzoek van kraaiensouvenirs, onder een
erooten nooulier uitgestort, niet minder dan:
6 gummi-ringen van Weck-apparatcn, drie
stukken gummiband, vier snenen en 50 zuig-
ringen van bierfleschjes. Waarschijnlijk ziea
de kraaien de roodc voorwerpen voor stukjes
vleesch aan en denken ze er een smakelijk
hapje aan te hebben.
Onnoozelheid.
Op den 20sten Juli 1796, na den eersten
Inval der Franschen in Zwaben, s'.end een
deel van het keizerlijk leger in e. Wurtem-
bergsch stadje op den rechteroever van den
Necker, terwijl de Franschen de voorstad
en de omringende hoogten op den linkeroever
bezet hielden. Een deel der brug was door
eerst gemeld en afgebroken en daardoor de
gemeenschap gestremd. Het moordend lood
vloog over en weer. Daar kwam uit een
dorp, dat aan het vuur was blootgesteld, een
oud moedertje, met een overdekte mand op
het hoofd, en wilde met alle geweL' over de
brug naar de voorstad paan. Alle waar
schuwingen en tcrechtwijzin^n -leken
vruchteloos, zoodal men genoodzaakt was
haar in arrest te nemen. En nu bleek het,
dat de schout van het dorp haar gezonden
had om, indien dit mogelijk aan één
zijner kennissen in de voorstad eenige le
vensmiddelen te bezorgen.
„Maar, vrouwtje," vroeg haar de comman
derende officier, ,,hoe heb je hel durven
wagen, dezen gevaarlijken weg te loopen?"
„Och!" hernam het moedertje met onnoo-
zele gerustheid, ,.ik heb wel links cn rechts
om mij heen hooren fluiten en brommen;
maar ik heb er mij niet aan gestoord, wanl
ik dacht: de kogels zijn niet on m ij, maar
alleen op de soldaten gericht en de
gansche zaak gaat m ij immers in 't geheel
niet aanl"
Van alle» wat.
Alexander in Afrika*
Op zijn tocht om de wereld te bedwingen,
kwam Alexander, Koning van Macedonië, hij
een volk in Afrika, dat in een afzonderlijk ge
deelte in vreedzame hutten woonde en nozh
oorlog noch verovering kende. Men bracht
hem in de huit van het opperhoofd om hera
te onthalen. Deze zette hem gouden dadels,
gouden vijgen en gouden brooden voor.
„Eet gijlieden het goud hier?" vroeg
Alexander.
„Neen, maar ik verbeeld mij'", antwoordde
het opperhoofd, „eet^ re spijzen hadt gij
in uw land ook kunnen vinden. Waarom zijt
gij dan tot ons gekomen?
„Ulieder goud heeft mij niet hierheen ge
lokt", sprak Alexander„maar uw zeden wil
de ik leeren kennen."
„Welnu", hernam de ander, „vertoef dan
bij ons, zoolang het u bevalt."
Terwijl zij met eikand spraken, kwamen
er twee burgers voor he»t gerecht. De aankla
ger zei
„lk heb van dezen man een stuk grond ge
kocht en toen ik in den grond groef, vond ik
een schat. Deze is de mijne niet, want ik heb
Poppelijsje was aan 't wand'len
en verloor daarbij een schoen
Poppelijsje moest toen hinken
heel den weg door het plantsoen.
Poppelijsjo-
„Maar Liis^ wil er goed aan denken,
„hoor, dat je secuur nu past
„een te grooten schoen verlies je,
„een te kleine geeft maar last."
Poppelijsje's moeder Koosjc
wist van schaamte haast geen raad;
't was zoo'n eind nog heel naar huis toe
en 't stond vrees'lijk gek op straat
Poppelijsje met één schoentje
neen, dót was toch al te raar
moeder Koos zei: ,,'t is niet anders,
„Lijs, ik koop je 'n ander paar.
„*k Weet een opperbesten winkel
„stellig kun je daar terecht:
„massa's mooie, nieuwe schoentjes
„maakt de baas zelf met zijn knecht
Lijsje zei: ze zou 't bed'i.ken,
niet te gauw tevreden zijn
en dan een paar mooie ki.v.en,
niet te groot en niet te klein.
Toen kwam 't tweetal in een winkel,
waar het vrees'lijk rook naar leer,
cn al gauw had Poppelijsje
een paar nieuwe schoentjes weer.
Hprniannï.