Qoot3 <k Deagd.
Voor zijn held in de bres
gesprongen.
Na air het Engelsch van
HAROLD AVERY.
Bewerkt door C. II.
Tot het 'troepje nieuwe jongens, dal na de
wttiervacantie in Marlington op kostschool
svas gekomen, behoorde een jongmensch, dat
John Price heette. Zijn moeder was een we
duwe, die in een heel klein dorpje woonde,
dat we Slowgo zullen noemen.
Rutherford, de zoon van een landedelman,
die een groote bezitting in de onmiddellijke
nabijheid van liet dorpje had, beschreef het
.plaatsje als „twee huisjes en een hondenhok";
maar John vond, dat geen stad in de geheele
wereld de vergelijking kon doorstaan met Slow
go en dat er geen school bestond, die ooit be
zocht werd door zulk con held als zijn dorps
genoot, Percival Rutherford.
Op den morgen, dat John voor het eerst de
reis naar Marlington zou ondernemen, kwam
Rutherford bij mevrouw Price binnen en zei,
dat hij haar zoon onder zijn hoede wilde ne
men. John begreep nog niet dadelijk, welk
een gunst het van een leerling uit de zesde
klas was om zich met zoo'n kleinen jongen
te bemoeien, doch het bleek hem weldra, dal
dit een bijzondere vriendelijkheid was en van
af dit oogenblik had hij een groote vereering
voor zijn held.
Terwijl de trein langs de velden voorlstoom-
rle, onderhield de groote man zich minzaam
met den nieuweling. Hierdoor wilde hij bij
dezen minder opgewekte gedachten verban
nen, die heel natuurlijk zijn, als iemand voor
het eerst zijn ouderlijk huis verlaat. En toen
zij Marlington bereikt hadden, werden er
twee jongens (die heel vereerd waren, dat
hun door iemand uit de zesde klas iets werd
opgedragen) aangewezen om den nieuweling
met een en ander uit de schoolwereld waar
in zij zelf pas een jaar verkeerden bekend
te an aken.
Hel was julkt één dezer spontane uitingen
van zijn goed hart, die Rutherford tot één der
meest beminde jongens der school maakte.
Er bestond geen bepaald systeem om de jon
gens uit de eerste klas te „ontgroenen" maar
het werd 'beschouwd als van zelf te spreken,
dat die der zesde alle mogelijke diensten van de
jongens aannamen. In de meeste gevallen
wercl 'het een eer genoemd boodschappen en
allerlei andere karweitjes voor „de grooten'
te doen. Bij John werden het bepaald liefde
diensten, want hij wierp zich geheel vrijwil
lig o.p tot een soort knechtje van Rutherford
Nooit verveelde het hem zijn kast op te rui
men, of allerlei boodschappen voor hem in
de stad te doen. Wat hij het prottigst vond.
was in het gras achter het eerste elftal te
ritten en daar zijn held te zien voetballen.
Wats niet elke overwinning een eer voor Slow
go en had hij geen ^.oot gelijk, als hij zijn
trots voelde zwellen, wanneer zijn dorpsge
noot goed „keepte?"
♦.John," riep de groote jongen dan diikwijls,
*haal me eens wat water, maair alsjeblieft
gauw, want ik verga van den dorst 1"
Als een pijl uit den boog vloog John weg
om binnen enkele andnuten terug tc keeren
met een grooten Jampot vol water. Het was
een gevaarlijk werkje, om hem zonder te mor
sen over het veld te dragen en de verschillen
de spelende jongens te ontwijken. Het herin
nerde onwillekeurig aan de drie krijgsknech
ten, die voor hun beminden koning hun levens
eens op dergelijke wijze waagden. John moest
steeds haastig op zij gaan met het gevolg, dal
hij den halven inhoud over zijn kleeren stort
te, maar de woorden: „dank je wel, jij ben»
üe bestel" waren een ruime belooning voor
den dienst, welke hij bewezen had.
Rutherford maakte gretig gebruik van Johns
aangeboden diensten. John stond altijd voor
hem klaar, doch er was één opdracht, dien
hij slechts met een bezwaard hart en met lood
ln zijn schoenen vervulde en dat was, als Ru
therford heim naar een winkeltje Stuurde,
waar het den jongens streng verboden was
heen te gaan.
De winkel van „Brok", zooals de jongens
hem altijd noemden, zag er allesbehalve aan
lokkelijk uit; het was er altijd even vuil en
slordig en de jongens zouden hem zeker niet
in bescherming hebben* genomen, als de
„snoep" er niet zoo bijzonder goedkoop was
geweest.
John was bang betrapt te worden en zware
straf op te loopen, doch Rutherford kende zijn
boodschapper genoeg handigheid toe om niet
gesnapt te worden en hij stuurde hem telkens
om allerlei lekkernijen te halen, die hij nooit
dadelijk betaalde.
John Price was nu al bijna een half jaar in
Marlington. In triomf was hij in de Kerstva-
cantic met Rutherford naar Slowgo gereisd
en hij kende geen grooter genot dan des Za
terdagsmiddags met hem naar het voetbalveld
tc gaan.
Op een regenachligen dag in Maart kwam
John van „Brok" terug. Hij zette een zorgvul
dig toegedekt mandje onder in de kast van
zijn grooten vriend.
„Zoo John," zei deze, „zei „Bro»k" ook wat
bijzonders, toen je in den winkel kwam?"
„Ja, ik moest je zeggen, dat hij geldgebrek
had en blij zou zijn, als het je schikte om
hem te betalen."
Eén oogenblik werd Rutherfords gezicht
ernstig, doch in bet volgende was hij weer
vrooRjk en onbezorgd als altijd.
„Zei hij dat werkelijk? Ja, geldgebrek is de
algemeene kwaal. Maar luister eens John, ik
heb je wat nieuws te vertellen; je behoeft niet
langer boodschappen voor me te doen, want
anet de Paasdhvacantie ga ik van school."
„O, Rutherford, dat is toch niet waar?"
„Ja zeker, ik ga weg. Je zult me na Paschen
hier niet meer zien. Het schijnt je te spijten
in jouw plaats zou ik heel blij zijn, want ik
heb je altijid aardig aan het werk gezet."
Arme John! De vriendschap kwam welis
waar hoofdzakelijk van één kant, maar kleine
jongens hebben soms een ruim hart en wie
moest de eer van Slowgo ophouden, als Ru-
tfierford vertrokken was? Hij werd er stil van.
Iets van deze gedruktheid beheer» zich aan
zijn held mecle le declen en tegen hel einde
der weck werd Rutherford zelfs gemelijk en
kortaf, zooals hij vroeger nooit geweest was.
John dacht, dat het kwam, omdat Rutlierford
tegen het weggaan opzag en verdroeg gedul
dig de booze woorden, waarvan hij 't slacht
offer was. Hij vermoedde echter in de verste
verte niet, wat er in het brein van zijn vriend
omging en hoe de storm plotseling zou los
breken.
Woensdagmorgen werd de geheele school
in gespannen verwachting wakker, want dien
middag zou de laatfsto voetbalmatch tegen een
naburige school gespeeld worden.
John vroolijkte wat op in het gelukkig
vooruitzicht weer een kans te hebben zijn
dorpsgenoot lauweren op het voetbalveld te
zien plukken. Doch liet plcözier, dat hij ver
wachtte, zou in verdriet verkeeren.
Dadelijk na schooltijd vroeg Rutherford hem
een paar veters te gaan halen voor zijn voet
balschoenen. John liep stevig door, toen hij
plotseling hoorde roepen: „Hek jongeheer!"
Hij keek op en zag „Brok" op zijn stoep staan
„Wilt u dit aan mijnheer Rutherford ge
ven?" vroeg hij1, terwijl hij een smoezelig en
velop in de hand hield, en hem vragen, of
hij mij onmiddellijk antwoorden wil?"
John ba-acht zijn vriend dacHijk het briefje.
Deze greep het hem uit de hand en maakte
het zenuwachtig open. Hij las het haastig
door en wierp liet boo"s op tafel.
„Wat verbeeldt jij je wel om mij dit briefje
te geven?" vroeg hij driftig.
„Het spijt miji," stamelde John verlegen,
„maar „Brok" vroeg me, of ik het je wilde
geven."
„Zoo, je hebt me een mooien dienst bewe
zen r riep de ander uit, terwijl hij met zijn
vuist op de tafel sloeg. „Morgen zal ik wel
van school worden gestuurd."
John stond hem met open mond aan te
staren.
„Maar Rutherford,* "stamelde hij eindelijk
..wat bedoel je?"
„Brok" moot geld van me hebben, maar ilk
kan *t hem vóór de vacantie niet geven en hii
vertrouwt geen jongens, die weggaan. Dat
heeft hij zeker gehoord. Hij schrijft, dat als
hij morgenochtend het geld niet ontvangen
heeft, hij den „baas" zal komen spreken. Da»
doet hij zeker en dat beteekent. dat ik mor
gen om dezen tijd al gehoord zal hebben, dat
ik weggestuurd word. Nu weet je. wat die
brief beteekent Ga maar gauw weg en zég
aan niemand een woord van hetgeen Ik je
verteld héb."
De match, welke dien middag gespeeld werd
tusschen Marlington en Denningliam, was een
spannende. In de eerste tóen minuten had
Marlington een goal gemaakt. Het publiek
schreeuwde zich heesch. Doch dit voorval
scheen op Dennmgham als een aansporing
te werken. De omstanders keken in gespan
nen verwachting toe. Het begon er nu voor
Marlington gevaarlijk uit te zien.
Rutherford, voor het uiterlijk kalm en met
een glimlach op zijn gelaat, bewees uitsteken
de diensten. Telkens als Denningham meen
de een goal te kunnen maken, wist hij den
bal nog bijtijds te keeren. Het gevolg was dan
ook, dat Marlington schitterend de overwin
ning behaalde.
Doch er was één jongen, die het spel met
weemoedige gevoelens gadesloeg en die niet
deelen kon in het gejuich der anderen. Hij
wendde het hoofd at haalde zijn zakdoek te
voorschijn en snoot zijn neus bijzonder hard
want de schitterende zon van Slowgo neigde
ten ondergang en zou hier althans nooit meer
schijnen.
„Zeg John, Rutherford vraagt, of je even
bij hem komt."
De kleine jongen haastte zich om aan het
verzoek te voldoen, want deder oogenblik kon
de bel luiden voor de avond-surveillance. Hij
voud zijn vriend met de ellebogen op de ta
fel en de kin in zijn handen.
„John," begon hij, „ik wou je nog even zeg
gen voor het geval ik het morgen vergeten
zou dat je mijn oude racket, dat in den
hoek staat, mag hebben. Maar wat heb je?"
John deed wanhopige pogingen om iets
weg te slikken. Plotseling draaide hij zich om,
verborg zijn gezicht dn zijn handen en snikte
het uit.
„Kom. kom!" riep de ander uit. „Wat scheelt
er aan?"
„O, je gaat toch niet echt(een snik)
wil Lashbrook of Bennett (weer
een sfnik)je geen geld leenen?"
„Nee," antwoordde Rutherford bitter. Zij
hebben zich wol altijd laten tracteeren, mij
er zelf9 toe aangespoord, maar nu het op be
talen aankomt, geven ze geen cent."
Al sprekende was hij opgestaan en op en
neer gaan loopetti. Plotseling bleef hij stil
staan. Hij legde zijn hand op den schouder
van den kleinen jongen en zei zacht:
„Huil maar niet. John. Jij bent een beste
jongen! Ik heb weinig gedaan om je vriend
schap te verdienen en ik wou nu wel, dat ik
een beter voorbeeld voor je geweest was en
je niet altijd naar „Brok" had gestuurd. Er
valt nu echter niets meer aan te veranderen.
Daar gaat de bel, goeien avond dus."
De volgende (morgen ging voorbij en nog
was de slag niet gevallen. Rutherford ging na
schooltijd na zijn kamer en verwachtte niet
anders dan dat hij bij den „baas" geroepen
zou worden. Eindelijk, juist toen de eerste
bel voor het eten luidde, kwamen er haastige
stappen door de gang, de deur vloog open en
John stormde naar binnen met gloeiende
wangen en een vreemde schittering in zijn
oo gen.
„Nu, wat is er?"
„O, Rutherford, alles is in orde. „Brok" zal
je niet lastig vallen."
„Me niet lastig vallen! Wat bedoel je? Ben
je bij hem geweest?"
„Ja, ik heb hem verteld, dat ik 2eker wist.
dat je het na de vacantie betalen zou, dat we
in hetzelfde dorp woonden en je het geld zou
meebrengen
„Mgar
„En ik heb hem aangeboden" stamelde
John, „om mijn horlogo als pand achter
te laten, maar de oude moeder van „Brok"
was juist in den winkel en haalde hem over
mij op imijn woord te gelooven. Alles is nu in,
orde en ik ben zoo blij."
Op dit oogenblik luidde dc tweede bel voor
het clen en zei Rutherford met gebroken stem
iets tegen John. Later heb ik John eens ge
vraagd w a l hij zei, maar dc jongen glim
lachte slechts en. schudde het hoofd.
De avonturen van een
Hond.
Naar het Engelsch van
ASCOTT R. IIOPE.
Vrij bewerkt door C II.
HOOFDSTUK I.
Verdwaald!
Ik heet Dandy en ben de mooiste, knapste
en liefste fox-terrier, die er ooit beslaan heeft,
zooals mijn meesteresje altijd zegt. Mijn mees
teresje is een van die aardige schepseltjes, die
meisjes heele» en veel van honden houden.
Ze zijn er lang niet zo» wild mee als jongens.
Niet dat ik een hekel aan jongens heb, want
ze nemen je meo op groote wandelingen en
daten je veel meer los loopen, maar ik geloof,
dat je meer beschuitjes krijgt, als je met da
mes omgaat.
Mijn kleine meesteresje dan ze heet Edilh
en is bijna twaalf jaar mag 'trotsch o.p me
zijn, want ik ken allerlei kunstjes. Ik zit zóó
netjes op, dat iedereen mij een beschuitje wil
geven, maar ik ben gedresseerd om het op de
punt van mijn neus te laten liggen, totdat mijn
vrouwtje zegt, dat ik het hebben mag. Ook
kan ik heel hoog over een stok springen en
apporteeren.
We wonen in een groot huis met een mooien
tuin er bij. Ik slaap in een mandje, dat met
flanel gevoerd is en voor het bed van mijn
meesteresje staat. Ik draag een zilveren hals
band met mijn naam en adres er op. Bij fees
telijke gelegenheden, .zooals bij voorbeeld op
Edith's verjaardag, krijg, ik een blauwen strik
om mijn hals. Ik heb natuurlijk een eigen
bordje en krijg geregeld mijn maaltijden, be
halve nog allerlei lekkere hapjes lusschenin.
Jullac kunt dus wel begrijpen, dat ik tevrc-
den ben en mijn thuis niet graag zou willen
missen. Maar toch ben ik niet altijd zoo ver
standig geweest en wal ik jullie nu ga vertel
len, is een avontuur, dat mij overkomen is in
mijn jonge, dwaize jaren, toen ik nog maar
pas kwam kijken.
Op een middag was ik, zooals dikwijls ge
beurde, met mijn meesteresje en haar mama
uit rijden gegaan. Tk bleef voor een winkel
staan, waar zij binnengingen.
„Zoet blijven wachten, Dandy," zei 't vrouw
tje, terwijl zo liefkoozerd over mijn kop streek.
Ik was echter hoos, dat ik niet mee in den
winkel mocht; ik w^s dien middag toch al uit
mijn humeur. Het kwam in mijn domme her
senen op om wég te loopen voor de grap
en hen eens te laten schrikken, dan zouden
ze mij in het vervolg wel mee naar binnen
laten gaan. In ieder geval was ik niet van plan
op hen te blijven wachten en mij te vervelen,
terwijl zij misschien allerlei lekkers ln dien
winkel aten.
Zoo gezegd, zoo gedaan! Ik sprong op cn
ging er van door, alsof ik mijn heele leven ge
wend was geweest alleen uit te gaan.
Voor ik nog ver weg was, zag ik een op
loopje. Daar wi'lde ik het mijne van hebben.
Toen ik dichter bij k-, m, hoorde ik een schor
re stem. Het geluid (kwam uit een soort hon
denhok, dat hoven de hoofden der menschen
uitstak. Daarin waren twee houten poppen
elkaar aan het slaan. Nu heb ik natuurlijk een
hekel aan stokken en slaan; zoo iets kwam
bij mij thuis lieelemaal niet voor. Vol minach
ting draaide ik mij dan ook om, maar toen ik
probeerde tusschen de menschen uit te komen,
kreeg ik een harden trap. Jankende maakte
ik, dat ik wegkwam, zonder er op te letten,
welken kant ik uit ging. Niet vóórdat ik wat
tot bedaren was gekomen, bedacht ik, dat het
misschien verstandiger zou zijn terug te kee
ren. Ik vergiste mij echter in den weg en
kwam in een steegje terecht, waar ik nog
nooit geweest was.
„Laat eens zien hoe ben ik gekomen?"
vroeg ik mezelf af, doch hét was reeds te laat.
Ik holde de cene straat imen de andere uit,
maar nergens zag ik het rijtuig met mijn beide
meesteressen. Op het laatst was ik geheel bui
ten adem en begreep ak, dat ik verdwaald was!
HOOFDSTUK II.
Mijn kennismaking met de
wereld
Om jullie de waarheid te zeggen, was mijn
iingsl bij de gedachte, dat ik verdwaald was,
niet heel groot. Ik Yond het zelfs wel eens aar
dig. Als je jong bent, hou je wel eens van een
verandering. Ik vond het wit leuk eens iets
van de wereld te zien en nog wel geheel op
mijn eigen houtje. Zoo dra het mij begon te
vervelen, zou ik wel weer naar huis kunnen
gaan en wat zou mijn vrouwtje blij zijn, als
ze mij terugzag!
Met een tot nu toe ongekend gevoel van on
afhankelijkheid liep ik over straat. De stad
was veci grooter dan ik dacht, ik kwam mis
schien wel door twaalf stralen en eindelijk
op een plein met gras en boomen. dat zeker
honderdmaal zoo groot was als onze tuin. Dit
stemde mij heel vroolijk en weldra buitelde ik
in het gras. Ik zou volr.r kt gelukkig geweest
zijn, ails er nog een ander hondje geweest was
om mee te spelen
Na een tijdje begon ik honger le krijgen en
te bedenken, dat het langzamerhand tijd werd
om te eten. Al gauw ontdekte ik een stalletje
met 'beschuitjes en allerlei andere lekkere din
gen. Het was zóó hoog boven den grond, dat
ik er niet bij kon, maar er achter zat een man,
die daar scheen te zijn om al die heerlijke
dingen aan ons, honden, te geven. Ik liep dus
naar hem toe en ging op mijn gewone manier
opzitten.
Die domme, oude man scheen heélemaal
niet te begrijpen, wat ik .wilde, want hij ging
rustig door met zijn pijp te rooken en sloeg
heelemaal geen acht op mijn vriendelijk ver
zoek. Toen zette ilc mijn pooten tegen het stal
letje, kwispelde met mijn staart en keek van
de beschuitjes naar den man en van den man
naar de beschuitjes. Mijne kleine vrouwtje
zou mij nooit zoo lang hebben laten wachten.
Maai- wat denken jullie nu, dat die akelige
man op eens deed? Hij gaf mij een harden
klap! Ik bromde en jankte van verontwaar
diging en liep een eindje achteruit Ik keek
nog eens om, of hij me ook terugriep en zeg
gen sou, dat het bij ongeluk gebeurd was.
Maar geen kwestie van, hoorl Nu liep ik hee-
lema*1 wed nam "vi erastiö voor in hel
vervolg geen. vriendschap met vreemden aan
ic knoopen.
Dit was het eerste avontuur, dal mij dc
oogen opende voor liet feit, dal er slechte men
schen op de weTeld zijn. Mijn vertrouwen
werd werkelijk op gevoelige wijze geschokt.
Ik begon nu werkelijk ergen honger te krij
gen. Daar zag ik een vrouw. Zij was bezig den
vloer van haar keuken tc schrobben cn daar
dc straatdeur wijd open stond, zag ik op ta
fel een kan melk staan en een stuk vleesch op
het vuiur. Dal was juist iets van mijn gading
Zonder verdere complimenten stapte ik naar
binnen, kwispelde met mijn staart, spitste
mijn ooren en hield mijn kop schuin, alsof ik
iets wilde vragen.
Maar tol mijn niet geringe verbazing was
de vrouw heelemaal niet vriendelijk. Met een
boozen uitroep joeg ze mij zóó kwaad weg
dat ik haastig beenen maakte. Juist toen ik
den drempel weer overging, kreeg ik een
stortvloed van zeepwater over me been. Hf
was zoo nat als een kal!
In hevige mate verontwaardigd; holde ik
het grasveld schuin over, er voor zorgend ver
weg te blijven van huizen, stalletjes en men
schen. Bah! Wat een behandeling en dal voor
een hond als ik! 'I Was meer dan schande
hoofdstuk: iit.
Een nieuwe kennis.
Door mij in het gras te wentelen en hard
in de zon te loopen, kwam ik weer in mijn
humeur. Hoewel ik mij nog heelemaal niet
ongerust maakte, begon ik todh te begrijpen,
dat verdwaald zijn nu juist geen pretje is
*k Begon er al genoeg van te ikrijgen.
Nu de menschen mij in den omgang zoo
tegengevallen waren, wilde ik hc-1 eens me'
mijn eigen soort probeeren. Zij zouden mii
stellig beter raad kunnen geven. Ik ging daar
om naar den eersten den besten hond, dien
ik zag. Hij was wel niet het soort, dat ik als
mijns gelijke beschouwde, mcar als jein nood
verkeert, leer je je hoogmoed wel af.
Toen ik dichter bij gekomen was, zag ik
duidelijk, dat het maar een heel gewone straat
hond was met magere, lange, poolen, hee'
kleine ooren en geen spoor van een halsband
om. Op sommige plaatsen was hij heelemaal
kaal en hij zat vol modder. Hij keek mij wan
trouwend aan, toen ik op hem afkwam.
Nadat wij elkaar 'begroet hadden want
ik dacht, dat het maar het beste zou zijn goe
de maatjes met hem te worden vroeg Ik,
of we samen wat zouden spelen.
„Spelen: kefte hij. „Mijn speeldagen zijn
al lang voorbij. En als jij zoo'n leven achter
je rug hadt als ik, zou je het hardltoopen en
spelen ook wel afgeleerd hebben. lik loop niet
meer hard, dank je wel hoorl"
.Loop je dan ook niet hard, als jo vrouw
je roept?" vroeg ik verbaasd.
„Ik heb geen vrouw en ook geen baas
gelukkig!" kefte bij terug.
„Maar waar eet en slaap je dan?"
„Eten cn slapen? Overal natuurlijk. Ik ben
mijn eigen baas en vet heb ik 't niet, dat ver
zeker ik je."
Dit was een nieuw gezichtspunt voor mij.
Ik had nog nooit gehoord van honden, die
geen thuis hadden.
„Hoe krijg je dan eten?" vroeg ik verwon
derd.
„PitI" bromde hij, en aan zijn hongerigen
blik hij was niet veel meer dan vel over
been bemerkte tk dat dit een teer punt was
„Ik wou, dat dk meer kreeg, maar ik heb in
de laatste dagen al (heel weinig opgeloopen.
Eergisteren heb :Tc een stuik brood gestolen
gisterenavond een been gevonden en vanmor
gen had ik het geluk een asdhbak le ontdek
ken^ vóór er nog andero honden bij waren
Maar er was ai bitter weinig in. Nu ga ik er
maar weer eens op udt. Als je wilt, zal ik je
den weg wel wijzen."
Ik nam dit aanbod danlkbaar aan en mijn
leege maag deed mij werkelijk voor den uit
gehongerd en kameraad voelen. Samen liepen
we dus verder en kwamen weldra aan een
winkelstraat
„Wat denk je, dat ze ons hier zullen geven?"
vroeg ik. „1c Hoop maar, dat 't wat lekkere is.
Hondenbrood kan ik niet verdragen."
„Geven? Je mag blij zijn, als je iets kunt
wegpa'! ken," antwoordde mijn metgezel. Plot
seling bleef hij snuivend stilstaan.
Ik volgde zijn blik en zag een heerlijk been
met een stuk rauw vleesch e<r aan voor een
slagerswinkel liggen.
„Als W2 dat eens konden krijgen!" fluisterde
hij. terwijl hij zijn baard al liikle.
„Waarom niet?" vroeg ik en daar hij scheen
te aarzelen, sprong ik er vlug op af.
Juist wilde dk er op aanvallen, toen een vree-
selijk nijdige buldog mij zijn tanden liet zien
en zóó begon te brommen, dat ik mijn buit
losliet en liaastig beenen maakte; de buldog
me achterna! Maar hij was te dik om hard te
loopen en moest het spoedig opgeven.
(Wordt vervolgd).
Van Tipperary afkomstig!
Den laatst en tijd hoorden wc al zooveel van
.Tipperary', dal ik onwillekeurig dac aan
een groot man, die uit dat Icrsche graafschap
afkomstig is, en wel: Jonathan Swift, die in
1-37 te Cashel geboren werd, uil een wel oud»
maar zeer arm geslacht. Van moederszijde
was Swift nog verwant aan sir Richard
Temple, den beroemden Engelsch^n gezant,
en toen neef Jonathan, nadat hij afgestu
deerd aan de hoogcschool te Dublin, naar
Engeland kwam, voorzien van een aanbeve
lingsbrief voor den invloedrijken staatsman,
was Temple onmiddellijk zóó ingenomen met
het geestige jongmensch, dat hij besloot hem
voort te helpen, zoo véél, als in zijn vermogen
was.
Om te beginnen, wilde hij hem aan h
hoofd van een ruitercompagnie plaatsen, maar
Jonathan had weinig op met den krijgsmans
stand en wist zijn beschermer over te halen,
hem zijn studie als geestelijke te laten voort
zetten.
Nu, dit werd' Jem toegestaan, en Swift werd
een wijsgeerig godgeleerde, met uitgebreide
staalkundige kennis. Maar hij was niet aan
genaam in zijn betoogen; kon zeils vlijmend-
scherp zijn, en maakte zich daardoor dan
ook allesbehalve bemind. Ja zelfs kwam hem
dit onbeleefd sarcasme op het verlies van zijn
waardigheid van deken van St. Patrick te
slaan.
In Engeland bestaat namelijk het gebruik,
dat een twaalftal predikanten wordt benoemd
om beurtelings 's Zondags voor hel Parlement,
zoolang dit vergadert, den kansel te be
stijgen. Ook Jonathan Swift werd daartoe ge
kozen en bij een dergelijke gelegenheid over
den hoogmoed sprekende, betoogde hij, dat er
m het algemeen vier dingen bij den mensch
bestonden, waarop men gewoon was zich te
verhoovaardigen, nl.
1. op rang. hooge geboorte en aanzien;
2. op rijkdommen en schatten;
3. op uiterlijke schoonheid vr 1 gelaat en
gestalte
4 op verstand.
Hij verdeelde daarom zijn leerrede in vier
afdeelingen en besloot, na de eerste drie le
hebben afgehandeld, met de woorden:
„Wij zouden thans tot het onderzoek van
on* vierde deel moeten overgaandaar er
echter in deze vergadering niemand is, die
eenige reden heeft, om rich ook maar in het
minst of geringst op zijn verstar te verhoo
vaardigen, of zich verbeelden zal. het le be
zitten, zal het onnoodig zijn, de aandacht
daarmee bezig te houden; waarom ik dan
ook bij dezen mijn leerrede besluit!"
Zelf had onze doctor in de godgeleerdheid
en de wijsbegeerte al een hoogri onsympa
thiek gebrek. Hij was namelijk bar gierig en
waar hel op offervaardigheid aankwam, kon
hij niet bepaald een „voorganger" heetetn!
Maar zooals het meer gaal, met zulke hoog
geplaatste personen, vooral als ze zoo'n
scherpe tong hebben: niemand durfde hem
aan!
Ja, misschien maar eens in zijn leven heefl
hij een geducht lesje gehad en dat nog wel
van een eenvoudigen boeernknecht
Jaspeh had nu al zoo dikwiUs voor zijn heer
wild of vruchten of een of andere .landelijke"
lekkernij naar dc pastorie moeten brengen en
nog nooit had hij ook maar een halven stui
ver fooi gehadr
En op een dag. dat hij zich weer rijk bela
den met goede gaven bij den dominé aan
meldde, deed deze zelf open.
„Compliment van mijnheer", sprak Jasper,
„en daar heb je een haas en twee fazanten."
Dit zeggende gooide hij onverschillig de
mand op den drempel en had al bijna weer
rechtsomkeer gemaakt.
Gelijk te begrijpen is, was Swift ten hoog
ste verontwaardigd or een dergelijke lomp
heid, maar hij zou het *vel f^n aanleggen, om
den boerenpummel het onbeleefde van diens
gedrag onder hel oog te brengen.
„Kom nog eens even binnen, vriend, dan
zal ik je eens leeren, hoe je een dergelijke
boodschap dient te bezorgen. Stel je nu eens
voor, dat jij ik en ik jij was."
Met den hoek in de hand sprak de heer
Jasper nu:
„Mijnheer, mag ik u wel verzoeken, den
inhoud van dit mandje te willen aanvaarden,
als een klein blijk -an hoogachting van uw
vriend, den heer X?"
„Mooi zoo", antwoordde Jasper, die dade
lijk in zjjn rol viel.
„Mijn hartelijke dank aan je heer, beste
jongen, en hier heb jij een shilling voor je
moeite 1"
Ik denk wel, dat de „bsste jong n" was op
zijn neus keek! Maar in ieder geval; Swift
was een vruchtbaar schrijver en hij werkte
zeer vlug en gemakkelijk. Twee van zijn
werken zijn over de heele wereld vrsprid
n bekend: „Gulliver's Reizen" en „Het ver
haal van de ton", een satire, waarin do
staatkundige toestand gehekeld wordt.
BK| Juffrouw Jan&je op school*
Juffrouw Jansfe wascht he* hord
met een keurig sponsje
het was vol geknoeid met krijt
door Frans en Alphonsje.
Strafwerk moeten z'op de lei
allebei ira maken
kijk z'eens zitten, zij aan zij»
sulke stoute snaken.
Iiesbeth aan den overkant
zit heel zoet te lezen
neen, zóó stout als Pbons en Fraafl
wou zij niet graag wezen!
en haar zusje evenmin
straks krijgt Kee een pluimpje,
want zij kent haar a^b-c
nü al op haar duimpje.
HERMAN**,