Qoot3 <k Deagd. Voor zijn held in de bres gesprongen. Na air het Engelsch van HAROLD AVERY. Bewerkt door C. II. Tot het 'troepje nieuwe jongens, dal na de wttiervacantie in Marlington op kostschool svas gekomen, behoorde een jongmensch, dat John Price heette. Zijn moeder was een we duwe, die in een heel klein dorpje woonde, dat we Slowgo zullen noemen. Rutherford, de zoon van een landedelman, die een groote bezitting in de onmiddellijke nabijheid van liet dorpje had, beschreef het .plaatsje als „twee huisjes en een hondenhok"; maar John vond, dat geen stad in de geheele wereld de vergelijking kon doorstaan met Slow go en dat er geen school bestond, die ooit be zocht werd door zulk con held als zijn dorps genoot, Percival Rutherford. Op den morgen, dat John voor het eerst de reis naar Marlington zou ondernemen, kwam Rutherford bij mevrouw Price binnen en zei, dat hij haar zoon onder zijn hoede wilde ne men. John begreep nog niet dadelijk, welk een gunst het van een leerling uit de zesde klas was om zich met zoo'n kleinen jongen te bemoeien, doch het bleek hem weldra, dal dit een bijzondere vriendelijkheid was en van af dit oogenblik had hij een groote vereering voor zijn held. Terwijl de trein langs de velden voorlstoom- rle, onderhield de groote man zich minzaam met den nieuweling. Hierdoor wilde hij bij dezen minder opgewekte gedachten verban nen, die heel natuurlijk zijn, als iemand voor het eerst zijn ouderlijk huis verlaat. En toen zij Marlington bereikt hadden, werden er twee jongens (die heel vereerd waren, dat hun door iemand uit de zesde klas iets werd opgedragen) aangewezen om den nieuweling met een en ander uit de schoolwereld waar in zij zelf pas een jaar verkeerden bekend te an aken. Hel was julkt één dezer spontane uitingen van zijn goed hart, die Rutherford tot één der meest beminde jongens der school maakte. Er bestond geen bepaald systeem om de jon gens uit de eerste klas te „ontgroenen" maar het werd 'beschouwd als van zelf te spreken, dat die der zesde alle mogelijke diensten van de jongens aannamen. In de meeste gevallen wercl 'het een eer genoemd boodschappen en allerlei andere karweitjes voor „de grooten' te doen. Bij John werden het bepaald liefde diensten, want hij wierp zich geheel vrijwil lig o.p tot een soort knechtje van Rutherford Nooit verveelde het hem zijn kast op te rui men, of allerlei boodschappen voor hem in de stad te doen. Wat hij het prottigst vond. was in het gras achter het eerste elftal te ritten en daar zijn held te zien voetballen. Wats niet elke overwinning een eer voor Slow go en had hij geen ^.oot gelijk, als hij zijn trots voelde zwellen, wanneer zijn dorpsge noot goed „keepte?" ♦.John," riep de groote jongen dan diikwijls, *haal me eens wat water, maair alsjeblieft gauw, want ik verga van den dorst 1" Als een pijl uit den boog vloog John weg om binnen enkele andnuten terug tc keeren met een grooten Jampot vol water. Het was een gevaarlijk werkje, om hem zonder te mor sen over het veld te dragen en de verschillen de spelende jongens te ontwijken. Het herin nerde onwillekeurig aan de drie krijgsknech ten, die voor hun beminden koning hun levens eens op dergelijke wijze waagden. John moest steeds haastig op zij gaan met het gevolg, dal hij den halven inhoud over zijn kleeren stort te, maar de woorden: „dank je wel, jij ben» üe bestel" waren een ruime belooning voor den dienst, welke hij bewezen had. Rutherford maakte gretig gebruik van Johns aangeboden diensten. John stond altijd voor hem klaar, doch er was één opdracht, dien hij slechts met een bezwaard hart en met lood ln zijn schoenen vervulde en dat was, als Ru therford heim naar een winkeltje Stuurde, waar het den jongens streng verboden was heen te gaan. De winkel van „Brok", zooals de jongens hem altijd noemden, zag er allesbehalve aan lokkelijk uit; het was er altijd even vuil en slordig en de jongens zouden hem zeker niet in bescherming hebben* genomen, als de „snoep" er niet zoo bijzonder goedkoop was geweest. John was bang betrapt te worden en zware straf op te loopen, doch Rutherford kende zijn boodschapper genoeg handigheid toe om niet gesnapt te worden en hij stuurde hem telkens om allerlei lekkernijen te halen, die hij nooit dadelijk betaalde. John Price was nu al bijna een half jaar in Marlington. In triomf was hij in de Kerstva- cantic met Rutherford naar Slowgo gereisd en hij kende geen grooter genot dan des Za terdagsmiddags met hem naar het voetbalveld tc gaan. Op een regenachligen dag in Maart kwam John van „Brok" terug. Hij zette een zorgvul dig toegedekt mandje onder in de kast van zijn grooten vriend. „Zoo John," zei deze, „zei „Bro»k" ook wat bijzonders, toen je in den winkel kwam?" „Ja, ik moest je zeggen, dat hij geldgebrek had en blij zou zijn, als het je schikte om hem te betalen." Eén oogenblik werd Rutherfords gezicht ernstig, doch in bet volgende was hij weer vrooRjk en onbezorgd als altijd. „Zei hij dat werkelijk? Ja, geldgebrek is de algemeene kwaal. Maar luister eens John, ik heb je wat nieuws te vertellen; je behoeft niet langer boodschappen voor me te doen, want anet de Paasdhvacantie ga ik van school." „O, Rutherford, dat is toch niet waar?" „Ja zeker, ik ga weg. Je zult me na Paschen hier niet meer zien. Het schijnt je te spijten in jouw plaats zou ik heel blij zijn, want ik heb je altijid aardig aan het werk gezet." Arme John! De vriendschap kwam welis waar hoofdzakelijk van één kant, maar kleine jongens hebben soms een ruim hart en wie moest de eer van Slowgo ophouden, als Ru- tfierford vertrokken was? Hij werd er stil van. Iets van deze gedruktheid beheer» zich aan zijn held mecle le declen en tegen hel einde der weck werd Rutherford zelfs gemelijk en kortaf, zooals hij vroeger nooit geweest was. John dacht, dat het kwam, omdat Rutlierford tegen het weggaan opzag en verdroeg gedul dig de booze woorden, waarvan hij 't slacht offer was. Hij vermoedde echter in de verste verte niet, wat er in het brein van zijn vriend omging en hoe de storm plotseling zou los breken. Woensdagmorgen werd de geheele school in gespannen verwachting wakker, want dien middag zou de laatfsto voetbalmatch tegen een naburige school gespeeld worden. John vroolijkte wat op in het gelukkig vooruitzicht weer een kans te hebben zijn dorpsgenoot lauweren op het voetbalveld te zien plukken. Doch liet plcözier, dat hij ver wachtte, zou in verdriet verkeeren. Dadelijk na schooltijd vroeg Rutherford hem een paar veters te gaan halen voor zijn voet balschoenen. John liep stevig door, toen hij plotseling hoorde roepen: „Hek jongeheer!" Hij keek op en zag „Brok" op zijn stoep staan „Wilt u dit aan mijnheer Rutherford ge ven?" vroeg hij1, terwijl hij een smoezelig en velop in de hand hield, en hem vragen, of hij mij onmiddellijk antwoorden wil?" John ba-acht zijn vriend dacHijk het briefje. Deze greep het hem uit de hand en maakte het zenuwachtig open. Hij las het haastig door en wierp liet boo"s op tafel. „Wat verbeeldt jij je wel om mij dit briefje te geven?" vroeg hij driftig. „Het spijt miji," stamelde John verlegen, „maar „Brok" vroeg me, of ik het je wilde geven." „Zoo, je hebt me een mooien dienst bewe zen r riep de ander uit, terwijl hij met zijn vuist op de tafel sloeg. „Morgen zal ik wel van school worden gestuurd." John stond hem met open mond aan te staren. „Maar Rutherford,* "stamelde hij eindelijk ..wat bedoel je?" „Brok" moot geld van me hebben, maar ilk kan *t hem vóór de vacantie niet geven en hii vertrouwt geen jongens, die weggaan. Dat heeft hij zeker gehoord. Hij schrijft, dat als hij morgenochtend het geld niet ontvangen heeft, hij den „baas" zal komen spreken. Da» doet hij zeker en dat beteekent. dat ik mor gen om dezen tijd al gehoord zal hebben, dat ik weggestuurd word. Nu weet je. wat die brief beteekent Ga maar gauw weg en zég aan niemand een woord van hetgeen Ik je verteld héb." De match, welke dien middag gespeeld werd tusschen Marlington en Denningliam, was een spannende. In de eerste tóen minuten had Marlington een goal gemaakt. Het publiek schreeuwde zich heesch. Doch dit voorval scheen op Dennmgham als een aansporing te werken. De omstanders keken in gespan nen verwachting toe. Het begon er nu voor Marlington gevaarlijk uit te zien. Rutherford, voor het uiterlijk kalm en met een glimlach op zijn gelaat, bewees uitsteken de diensten. Telkens als Denningham meen de een goal te kunnen maken, wist hij den bal nog bijtijds te keeren. Het gevolg was dan ook, dat Marlington schitterend de overwin ning behaalde. Doch er was één jongen, die het spel met weemoedige gevoelens gadesloeg en die niet deelen kon in het gejuich der anderen. Hij wendde het hoofd at haalde zijn zakdoek te voorschijn en snoot zijn neus bijzonder hard want de schitterende zon van Slowgo neigde ten ondergang en zou hier althans nooit meer schijnen. „Zeg John, Rutherford vraagt, of je even bij hem komt." De kleine jongen haastte zich om aan het verzoek te voldoen, want deder oogenblik kon de bel luiden voor de avond-surveillance. Hij voud zijn vriend met de ellebogen op de ta fel en de kin in zijn handen. „John," begon hij, „ik wou je nog even zeg gen voor het geval ik het morgen vergeten zou dat je mijn oude racket, dat in den hoek staat, mag hebben. Maar wat heb je?" John deed wanhopige pogingen om iets weg te slikken. Plotseling draaide hij zich om, verborg zijn gezicht dn zijn handen en snikte het uit. „Kom. kom!" riep de ander uit. „Wat scheelt er aan?" „O, je gaat toch niet echt(een snik) wil Lashbrook of Bennett (weer een sfnik)je geen geld leenen?" „Nee," antwoordde Rutherford bitter. Zij hebben zich wol altijd laten tracteeren, mij er zelf9 toe aangespoord, maar nu het op be talen aankomt, geven ze geen cent." Al sprekende was hij opgestaan en op en neer gaan loopetti. Plotseling bleef hij stil staan. Hij legde zijn hand op den schouder van den kleinen jongen en zei zacht: „Huil maar niet. John. Jij bent een beste jongen! Ik heb weinig gedaan om je vriend schap te verdienen en ik wou nu wel, dat ik een beter voorbeeld voor je geweest was en je niet altijd naar „Brok" had gestuurd. Er valt nu echter niets meer aan te veranderen. Daar gaat de bel, goeien avond dus." De volgende (morgen ging voorbij en nog was de slag niet gevallen. Rutherford ging na schooltijd na zijn kamer en verwachtte niet anders dan dat hij bij den „baas" geroepen zou worden. Eindelijk, juist toen de eerste bel voor het eten luidde, kwamen er haastige stappen door de gang, de deur vloog open en John stormde naar binnen met gloeiende wangen en een vreemde schittering in zijn oo gen. „Nu, wat is er?" „O, Rutherford, alles is in orde. „Brok" zal je niet lastig vallen." „Me niet lastig vallen! Wat bedoel je? Ben je bij hem geweest?" „Ja, ik heb hem verteld, dat ik 2eker wist. dat je het na de vacantie betalen zou, dat we in hetzelfde dorp woonden en je het geld zou meebrengen „Mgar „En ik heb hem aangeboden" stamelde John, „om mijn horlogo als pand achter te laten, maar de oude moeder van „Brok" was juist in den winkel en haalde hem over mij op imijn woord te gelooven. Alles is nu in, orde en ik ben zoo blij." Op dit oogenblik luidde dc tweede bel voor het clen en zei Rutherford met gebroken stem iets tegen John. Later heb ik John eens ge vraagd w a l hij zei, maar dc jongen glim lachte slechts en. schudde het hoofd. De avonturen van een Hond. Naar het Engelsch van ASCOTT R. IIOPE. Vrij bewerkt door C II. HOOFDSTUK I. Verdwaald! Ik heet Dandy en ben de mooiste, knapste en liefste fox-terrier, die er ooit beslaan heeft, zooals mijn meesteresje altijd zegt. Mijn mees teresje is een van die aardige schepseltjes, die meisjes heele» en veel van honden houden. Ze zijn er lang niet zo» wild mee als jongens. Niet dat ik een hekel aan jongens heb, want ze nemen je meo op groote wandelingen en daten je veel meer los loopen, maar ik geloof, dat je meer beschuitjes krijgt, als je met da mes omgaat. Mijn kleine meesteresje dan ze heet Edilh en is bijna twaalf jaar mag 'trotsch o.p me zijn, want ik ken allerlei kunstjes. Ik zit zóó netjes op, dat iedereen mij een beschuitje wil geven, maar ik ben gedresseerd om het op de punt van mijn neus te laten liggen, totdat mijn vrouwtje zegt, dat ik het hebben mag. Ook kan ik heel hoog over een stok springen en apporteeren. We wonen in een groot huis met een mooien tuin er bij. Ik slaap in een mandje, dat met flanel gevoerd is en voor het bed van mijn meesteresje staat. Ik draag een zilveren hals band met mijn naam en adres er op. Bij fees telijke gelegenheden, .zooals bij voorbeeld op Edith's verjaardag, krijg, ik een blauwen strik om mijn hals. Ik heb natuurlijk een eigen bordje en krijg geregeld mijn maaltijden, be halve nog allerlei lekkere hapjes lusschenin. Jullac kunt dus wel begrijpen, dat ik tevrc- den ben en mijn thuis niet graag zou willen missen. Maar toch ben ik niet altijd zoo ver standig geweest en wal ik jullie nu ga vertel len, is een avontuur, dat mij overkomen is in mijn jonge, dwaize jaren, toen ik nog maar pas kwam kijken. Op een middag was ik, zooals dikwijls ge beurde, met mijn meesteresje en haar mama uit rijden gegaan. Tk bleef voor een winkel staan, waar zij binnengingen. „Zoet blijven wachten, Dandy," zei 't vrouw tje, terwijl zo liefkoozerd over mijn kop streek. Ik was echter hoos, dat ik niet mee in den winkel mocht; ik w^s dien middag toch al uit mijn humeur. Het kwam in mijn domme her senen op om wég te loopen voor de grap en hen eens te laten schrikken, dan zouden ze mij in het vervolg wel mee naar binnen laten gaan. In ieder geval was ik niet van plan op hen te blijven wachten en mij te vervelen, terwijl zij misschien allerlei lekkers ln dien winkel aten. Zoo gezegd, zoo gedaan! Ik sprong op cn ging er van door, alsof ik mijn heele leven ge wend was geweest alleen uit te gaan. Voor ik nog ver weg was, zag ik een op loopje. Daar wi'lde ik het mijne van hebben. Toen ik dichter bij k-, m, hoorde ik een schor re stem. Het geluid (kwam uit een soort hon denhok, dat hoven de hoofden der menschen uitstak. Daarin waren twee houten poppen elkaar aan het slaan. Nu heb ik natuurlijk een hekel aan stokken en slaan; zoo iets kwam bij mij thuis lieelemaal niet voor. Vol minach ting draaide ik mij dan ook om, maar toen ik probeerde tusschen de menschen uit te komen, kreeg ik een harden trap. Jankende maakte ik, dat ik wegkwam, zonder er op te letten, welken kant ik uit ging. Niet vóórdat ik wat tot bedaren was gekomen, bedacht ik, dat het misschien verstandiger zou zijn terug te kee ren. Ik vergiste mij echter in den weg en kwam in een steegje terecht, waar ik nog nooit geweest was. „Laat eens zien hoe ben ik gekomen?" vroeg ik mezelf af, doch hét was reeds te laat. Ik holde de cene straat imen de andere uit, maar nergens zag ik het rijtuig met mijn beide meesteressen. Op het laatst was ik geheel bui ten adem en begreep ak, dat ik verdwaald was! HOOFDSTUK II. Mijn kennismaking met de wereld Om jullie de waarheid te zeggen, was mijn iingsl bij de gedachte, dat ik verdwaald was, niet heel groot. Ik Yond het zelfs wel eens aar dig. Als je jong bent, hou je wel eens van een verandering. Ik vond het wit leuk eens iets van de wereld te zien en nog wel geheel op mijn eigen houtje. Zoo dra het mij begon te vervelen, zou ik wel weer naar huis kunnen gaan en wat zou mijn vrouwtje blij zijn, als ze mij terugzag! Met een tot nu toe ongekend gevoel van on afhankelijkheid liep ik over straat. De stad was veci grooter dan ik dacht, ik kwam mis schien wel door twaalf stralen en eindelijk op een plein met gras en boomen. dat zeker honderdmaal zoo groot was als onze tuin. Dit stemde mij heel vroolijk en weldra buitelde ik in het gras. Ik zou volr.r kt gelukkig geweest zijn, ails er nog een ander hondje geweest was om mee te spelen Na een tijdje begon ik honger le krijgen en te bedenken, dat het langzamerhand tijd werd om te eten. Al gauw ontdekte ik een stalletje met 'beschuitjes en allerlei andere lekkere din gen. Het was zóó hoog boven den grond, dat ik er niet bij kon, maar er achter zat een man, die daar scheen te zijn om al die heerlijke dingen aan ons, honden, te geven. Ik liep dus naar hem toe en ging op mijn gewone manier opzitten. Die domme, oude man scheen heélemaal niet te begrijpen, wat ik .wilde, want hij ging rustig door met zijn pijp te rooken en sloeg heelemaal geen acht op mijn vriendelijk ver zoek. Toen zette ilc mijn pooten tegen het stal letje, kwispelde met mijn staart en keek van de beschuitjes naar den man en van den man naar de beschuitjes. Mijne kleine vrouwtje zou mij nooit zoo lang hebben laten wachten. Maai- wat denken jullie nu, dat die akelige man op eens deed? Hij gaf mij een harden klap! Ik bromde en jankte van verontwaar diging en liep een eindje achteruit Ik keek nog eens om, of hij me ook terugriep en zeg gen sou, dat het bij ongeluk gebeurd was. Maar geen kwestie van, hoorl Nu liep ik hee- lema*1 wed nam "vi erastiö voor in hel vervolg geen. vriendschap met vreemden aan ic knoopen. Dit was het eerste avontuur, dal mij dc oogen opende voor liet feit, dal er slechte men schen op de weTeld zijn. Mijn vertrouwen werd werkelijk op gevoelige wijze geschokt. Ik begon nu werkelijk ergen honger te krij gen. Daar zag ik een vrouw. Zij was bezig den vloer van haar keuken tc schrobben cn daar dc straatdeur wijd open stond, zag ik op ta fel een kan melk staan en een stuk vleesch op het vuiur. Dal was juist iets van mijn gading Zonder verdere complimenten stapte ik naar binnen, kwispelde met mijn staart, spitste mijn ooren en hield mijn kop schuin, alsof ik iets wilde vragen. Maar tol mijn niet geringe verbazing was de vrouw heelemaal niet vriendelijk. Met een boozen uitroep joeg ze mij zóó kwaad weg dat ik haastig beenen maakte. Juist toen ik den drempel weer overging, kreeg ik een stortvloed van zeepwater over me been. Hf was zoo nat als een kal! In hevige mate verontwaardigd; holde ik het grasveld schuin over, er voor zorgend ver weg te blijven van huizen, stalletjes en men schen. Bah! Wat een behandeling en dal voor een hond als ik! 'I Was meer dan schande hoofdstuk: iit. Een nieuwe kennis. Door mij in het gras te wentelen en hard in de zon te loopen, kwam ik weer in mijn humeur. Hoewel ik mij nog heelemaal niet ongerust maakte, begon ik todh te begrijpen, dat verdwaald zijn nu juist geen pretje is *k Begon er al genoeg van te ikrijgen. Nu de menschen mij in den omgang zoo tegengevallen waren, wilde ik hc-1 eens me' mijn eigen soort probeeren. Zij zouden mii stellig beter raad kunnen geven. Ik ging daar om naar den eersten den besten hond, dien ik zag. Hij was wel niet het soort, dat ik als mijns gelijke beschouwde, mcar als jein nood verkeert, leer je je hoogmoed wel af. Toen ik dichter bij gekomen was, zag ik duidelijk, dat het maar een heel gewone straat hond was met magere, lange, poolen, hee' kleine ooren en geen spoor van een halsband om. Op sommige plaatsen was hij heelemaal kaal en hij zat vol modder. Hij keek mij wan trouwend aan, toen ik op hem afkwam. Nadat wij elkaar 'begroet hadden want ik dacht, dat het maar het beste zou zijn goe de maatjes met hem te worden vroeg Ik, of we samen wat zouden spelen. „Spelen: kefte hij. „Mijn speeldagen zijn al lang voorbij. En als jij zoo'n leven achter je rug hadt als ik, zou je het hardltoopen en spelen ook wel afgeleerd hebben. lik loop niet meer hard, dank je wel hoorl" .Loop je dan ook niet hard, als jo vrouw je roept?" vroeg ik verbaasd. „Ik heb geen vrouw en ook geen baas gelukkig!" kefte bij terug. „Maar waar eet en slaap je dan?" „Eten cn slapen? Overal natuurlijk. Ik ben mijn eigen baas en vet heb ik 't niet, dat ver zeker ik je." Dit was een nieuw gezichtspunt voor mij. Ik had nog nooit gehoord van honden, die geen thuis hadden. „Hoe krijg je dan eten?" vroeg ik verwon derd. „PitI" bromde hij, en aan zijn hongerigen blik hij was niet veel meer dan vel over been bemerkte tk dat dit een teer punt was „Ik wou, dat dk meer kreeg, maar ik heb in de laatste dagen al (heel weinig opgeloopen. Eergisteren heb :Tc een stuik brood gestolen gisterenavond een been gevonden en vanmor gen had ik het geluk een asdhbak le ontdek ken^ vóór er nog andero honden bij waren Maar er was ai bitter weinig in. Nu ga ik er maar weer eens op udt. Als je wilt, zal ik je den weg wel wijzen." Ik nam dit aanbod danlkbaar aan en mijn leege maag deed mij werkelijk voor den uit gehongerd en kameraad voelen. Samen liepen we dus verder en kwamen weldra aan een winkelstraat „Wat denk je, dat ze ons hier zullen geven?" vroeg ik. „1c Hoop maar, dat 't wat lekkere is. Hondenbrood kan ik niet verdragen." „Geven? Je mag blij zijn, als je iets kunt wegpa'! ken," antwoordde mijn metgezel. Plot seling bleef hij snuivend stilstaan. Ik volgde zijn blik en zag een heerlijk been met een stuk rauw vleesch e<r aan voor een slagerswinkel liggen. „Als W2 dat eens konden krijgen!" fluisterde hij. terwijl hij zijn baard al liikle. „Waarom niet?" vroeg ik en daar hij scheen te aarzelen, sprong ik er vlug op af. Juist wilde dk er op aanvallen, toen een vree- selijk nijdige buldog mij zijn tanden liet zien en zóó begon te brommen, dat ik mijn buit losliet en liaastig beenen maakte; de buldog me achterna! Maar hij was te dik om hard te loopen en moest het spoedig opgeven. (Wordt vervolgd). Van Tipperary afkomstig! Den laatst en tijd hoorden wc al zooveel van .Tipperary', dal ik onwillekeurig dac aan een groot man, die uit dat Icrsche graafschap afkomstig is, en wel: Jonathan Swift, die in 1-37 te Cashel geboren werd, uil een wel oud» maar zeer arm geslacht. Van moederszijde was Swift nog verwant aan sir Richard Temple, den beroemden Engelsch^n gezant, en toen neef Jonathan, nadat hij afgestu deerd aan de hoogcschool te Dublin, naar Engeland kwam, voorzien van een aanbeve lingsbrief voor den invloedrijken staatsman, was Temple onmiddellijk zóó ingenomen met het geestige jongmensch, dat hij besloot hem voort te helpen, zoo véél, als in zijn vermogen was. Om te beginnen, wilde hij hem aan h hoofd van een ruitercompagnie plaatsen, maar Jonathan had weinig op met den krijgsmans stand en wist zijn beschermer over te halen, hem zijn studie als geestelijke te laten voort zetten. Nu, dit werd' Jem toegestaan, en Swift werd een wijsgeerig godgeleerde, met uitgebreide staalkundige kennis. Maar hij was niet aan genaam in zijn betoogen; kon zeils vlijmend- scherp zijn, en maakte zich daardoor dan ook allesbehalve bemind. Ja zelfs kwam hem dit onbeleefd sarcasme op het verlies van zijn waardigheid van deken van St. Patrick te slaan. In Engeland bestaat namelijk het gebruik, dat een twaalftal predikanten wordt benoemd om beurtelings 's Zondags voor hel Parlement, zoolang dit vergadert, den kansel te be stijgen. Ook Jonathan Swift werd daartoe ge kozen en bij een dergelijke gelegenheid over den hoogmoed sprekende, betoogde hij, dat er m het algemeen vier dingen bij den mensch bestonden, waarop men gewoon was zich te verhoovaardigen, nl. 1. op rang. hooge geboorte en aanzien; 2. op rijkdommen en schatten; 3. op uiterlijke schoonheid vr 1 gelaat en gestalte 4 op verstand. Hij verdeelde daarom zijn leerrede in vier afdeelingen en besloot, na de eerste drie le hebben afgehandeld, met de woorden: „Wij zouden thans tot het onderzoek van on* vierde deel moeten overgaandaar er echter in deze vergadering niemand is, die eenige reden heeft, om rich ook maar in het minst of geringst op zijn verstar te verhoo vaardigen, of zich verbeelden zal. het le be zitten, zal het onnoodig zijn, de aandacht daarmee bezig te houden; waarom ik dan ook bij dezen mijn leerrede besluit!" Zelf had onze doctor in de godgeleerdheid en de wijsbegeerte al een hoogri onsympa thiek gebrek. Hij was namelijk bar gierig en waar hel op offervaardigheid aankwam, kon hij niet bepaald een „voorganger" heetetn! Maar zooals het meer gaal, met zulke hoog geplaatste personen, vooral als ze zoo'n scherpe tong hebben: niemand durfde hem aan! Ja, misschien maar eens in zijn leven heefl hij een geducht lesje gehad en dat nog wel van een eenvoudigen boeernknecht Jaspeh had nu al zoo dikwiUs voor zijn heer wild of vruchten of een of andere .landelijke" lekkernij naar dc pastorie moeten brengen en nog nooit had hij ook maar een halven stui ver fooi gehadr En op een dag. dat hij zich weer rijk bela den met goede gaven bij den dominé aan meldde, deed deze zelf open. „Compliment van mijnheer", sprak Jasper, „en daar heb je een haas en twee fazanten." Dit zeggende gooide hij onverschillig de mand op den drempel en had al bijna weer rechtsomkeer gemaakt. Gelijk te begrijpen is, was Swift ten hoog ste verontwaardigd or een dergelijke lomp heid, maar hij zou het *vel f^n aanleggen, om den boerenpummel het onbeleefde van diens gedrag onder hel oog te brengen. „Kom nog eens even binnen, vriend, dan zal ik je eens leeren, hoe je een dergelijke boodschap dient te bezorgen. Stel je nu eens voor, dat jij ik en ik jij was." Met den hoek in de hand sprak de heer Jasper nu: „Mijnheer, mag ik u wel verzoeken, den inhoud van dit mandje te willen aanvaarden, als een klein blijk -an hoogachting van uw vriend, den heer X?" „Mooi zoo", antwoordde Jasper, die dade lijk in zjjn rol viel. „Mijn hartelijke dank aan je heer, beste jongen, en hier heb jij een shilling voor je moeite 1" Ik denk wel, dat de „bsste jong n" was op zijn neus keek! Maar in ieder geval; Swift was een vruchtbaar schrijver en hij werkte zeer vlug en gemakkelijk. Twee van zijn werken zijn over de heele wereld vrsprid n bekend: „Gulliver's Reizen" en „Het ver haal van de ton", een satire, waarin do staatkundige toestand gehekeld wordt. BK| Juffrouw Jan&je op school* Juffrouw Jansfe wascht he* hord met een keurig sponsje het was vol geknoeid met krijt door Frans en Alphonsje. Strafwerk moeten z'op de lei allebei ira maken kijk z'eens zitten, zij aan zij» sulke stoute snaken. Iiesbeth aan den overkant zit heel zoet te lezen neen, zóó stout als Pbons en Fraafl wou zij niet graag wezen! en haar zusje evenmin straks krijgt Kee een pluimpje, want zij kent haar a^b-c nü al op haar duimpje. HERMAN**,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7