Qoof de Ueagd. De avonturen van een Hond. tiaar liet Engelsch van Aseott R- Hope. yrii bewerkt door C. H. HOOFDSTUK IV. Ge stole nl ik draaide me om en zag nu, dat mijn ka meraad bet been gepekt bad en er mee van door was gegaan, maar toen ik hem inge haald hod* was het boen al bijna heelemaaJ afgegeten- ,*t "Was heerlijk!" riep hij, terwijl hij met zijn staartstompje probeerde te kwispelen. „Maar 't was m ij n been!" riep ik veront waardigd uit, «wat ben jij een gulzige, val- eche hond!" bieder voor zich," bromde hij binnensmonds. „Pas maar op, daar komt de hondenddef aan." „Je hoeft ui el te denken, dat jc mij voor den tweeden keer voor den gek kunt houden," zei ik. „Waarom zou ik banger voor hem moeten zijn dan j „Omdat ik het stelen niet waard ben en jij wel. Toch maakte hij, dat hij wegkwam, het been nog in zijn bek. Ik wilde hem juist achterna loopen ik kon ir'j to h dat been niet hee- Semaal laten ontgaan toen ik vlak bij een man kwam, die mij uit zich zelf een heerlijk stuk \leesch voorhield. „Eindelijk iemand, die vriendelijk is T* dacht ik en ha te naar bet vleesch. Maar h.j trol: het tong en liep een zijstraat in, mij steeds het vleesch voorhoudend, net als m:, vrouwtje wel eens deed met een be- scbuitj dat ik op het laatst natuurlijk toch kreeg. Ik volgde hem steeds verder, totdat we in een donker, stil hoekje kwamen. Toen keek hij ^..hoedzaam rond, bukte zich plotseling, maar in plaats van mij hel vleesch te geven, greep hij mij bij den halsband en wurgde me bijna. Het volgend oogenblik lag ik een don keren zalk te spartelen. Ik schrikte geweldig, toen ik in de hoogte geslingerd werd en op mijn rug in een don keren zak lag te spartelen, 'k Had nog niet een* behoorlijk ruimte om mijn poolen uit te strekken of met mijn staart te kwispelen. Voor dit laatste voelde ik op dat oogenblik echter al bitter weinig. lederen keer, ais ik begon te blaffen, werd de zak heftig heen en weer ge schud en hield ik mij dadelijk slil van schrik. Ik was heelemaal van streek. Ik zou onmogelijk kunnen zeggen, hoe lang deze afschuwelijke tocht duurde er scheen geen eind aan te komen. Eindelijk stond de man echter slil en schudde b" mij uit den zak op den grond. Blij als ik was, dat ik weer op mijn pooten stond, keek ik eens om me heen, waar ik mij bevond. Het was een vuile, warme binnen plaats, door hoogc muren ingesloten en met verschillende hondenhokken aan één kant. Het eerste, wat de man deed, was mij mijn halsband afnemen, zonder welken ik een erg ongekleed gevoel over me had. Nu ik hem van dichtbij aankeek cn hij mij niet lantr. I een stuk vleesch voorhield, zag ik. dat het een nare man was, juist iemand, dien ik graag had willen bijten, als ik .gaaar gedurfd had. Hij schee« er zich echterjal bitter weinig om tc bekommeren, hoe ik over hem dacht, want hij liep al fluitende en met mijn halshand in zrn hand, terwijl hij mij aan mijn lot over- ties. In één der hokken hoorde ik geritsel in het stroo en weldra zag ik den ronden kop van eer Duck. Ik zag met één oogopslag, dat het een wei-opgevoede hond "-as, die in goede tiendenkringen verkeerde. Ik aarzelde dan ook niet hem te vragen: „Waar ben ik? Wat is er met me gebeurd? Wi<- is die akelige man?" „Eén vraag te gelijk, mijn waarde, (Jan roti je eenige kans hebben een behoorlijk antwoord te krijgen", hijgde de puck, c" mijn verwar ring nogal grappig scheen te vinden. „Het is duidelijk te merken, dat ie nog heel jong bent. Je bent natuurlijk gestolen!" „Gestolen? 1" „Ja trek er je maar niets van aan. Den eersten keer was ik ook erg aan den grond, maar als je er eenmaal aan gewend bent, is hit zoo heel erg niet." <*Maar ik ben nog nooit "cstolen geweest." „Dat dacht ik al", antwoordde de puck. „Dit is van miï al de vijfde keer. Ik hen er hede- mppl aan gewend; het is net als verandering •van lucht en het schijnt mij *7,;id r*oed te doen, als ik wat last van jnijri gal heb. Laat eens zien: eergisterenavond werd ik opgepakt; van daag zal er een belooning voor mij uitge loofd worden en morgen of overmogen zal de hondendief mij weer thuis brengen. Hij is in lijn soort geen slechte man; we beginnen elkaar langzamerhand te kennen en ik heb ge leerd mij in bijn lot te schikken." „Zal hij mij weer thuis brengen?" vroeg ik verheugd, want ik had al lang gc-noeg van nuju zwerven en was van mijn zucht om wat van de wereld te zien reeds geheel ge nezen. „Dat hangt er van afa Houdt je baas of jp vrouw heel veel van je?" „Nou, of zei" „Dan zal ze wel een belooning uitloven en komt alles met een paar da ren terecht. Houd dus maar goeden moed. Quick, Daisy of hoe ie heeter moogt!" ,.Ik heel Dandy", antwoordde ik. Ik liet mij echter nog niet gauw opbeu ren en dc puck moest mii uitleggen, wat een belooning was en hoe ik daardoor weer thuis kon komen. „Weet je wel zeker, dat ze nnn belooning voor mii zal uitloven?" vroeg ik angstig. „Natuurlijk", antwoordde de wiize en erva ren puck. „Waarom zou hij je anders gesto len hebben? Maar stel eens. dat hel niet ge beurde, dan zou je eenvoudig aan een ander verkóehUworden. Er zijn goede bazen en vrou wen genoeg in de wereld en een hond van jouw voorkomen hoewel ie wat mager bent en een spitsen neus hebt zal altijd wel een goed tehuis vinden. Neem hel leven ge makkelijk op. zooals ik doe." Toch was ik nog niet op mijn gemak, want mi ik van mijn meesteres gescheiden was. be merkte ik. ,dat ik niet buiten haar ken. Ner gens op de geheele wereld kon er zoo4n heer lijk thuis zijn als mijn eigen. O, hoe berouwde niijn dwaasheid mc! De puck. die mij zeker geen opgewekt ge zelschap vond, draaide zich om en ging sla pen. Er waren twee of drie hokkcu, waar- tusschen ik kon kiezen, maar ik trok er raiin neus voor op, want het slroo zal vol onge dierte. Ik ging daarom op een koel piaatsu oo den grond liegen en begon zacht te jan ken, mij aan mijn treurige gedachten overge vend. Na een poosje kwam de man met een scho tel vol eten, of iets dat tenminste voor eten moest doorgaan. Hij zette het op den grond en riep mijn kameraad en mij. Ik had werke lijk honger gehad, maar nu had ik niets geen liek. Mijn lotgenoot scheen het echter best te smaken: het leek wel, of hij mijn portie er zelfs bij op wilde eten. „Ik begrijp het iieel goed!" zei hij, terwijl hii gulzig het eten opslokte. ..Ik w»s er den eer sten keer al even erg aan toe. Je moet weten dat ik altijd gewend was van een krant bij wijze van een tafellaken te eten en ik weiger de twee dagen alle voedsel, omdat ze mijn krant niet voor mij klaar hadden gelegd! Maar ik weet nu wel beter. Ik eet alles. wat ik maar krijgen kan en dat is heusch niet te veel. Volg mijn raad en probeer dit maar e^us, 't is wer kelijk niet zoo slecht als het er uitziet en vóór morgenavond krijg je niets r ders. Dat is regel in inrichtingen als deze. Intusschen at hij zóó gulzig, dat er spoedig i'iets voor mij zou overschieten, als de man hem niet weggejaagd en den schotel voor mijn neus gehouden had. Ik keerde mij echter vol afschuw om. Daarop pakte hij mij ruw bü mijn nekvel beet, duwde me in één der hok ken en ging weer weg. Het werd al donker het was de eerste nacht, dien ik ver van huis doorbracht en ik hoopte vurig, dat het tevens dc laatste zou ziin. HOOFDSTUK V. Een angstige nacht. Ik kan jullie onmogelijk zeggen, hoe ellendig ik mij voelde. Nooit van mijn leven was mii nog iels dergeliiks overkomen, behalve eens. toen mijn vrouwtje mij voor straf in het kolen hok had opgesloten. Doch zij liet er mij ai weer gauw uit en bovendien *"»d ik een rat gevangen, iets dal mij den tüd od aangename wijze verkortte. „Wanneer zal zij de bclooning uitloven?" \Toeg ik zeker wel tien keer aan mijn buur man. Een luid gesnurk was het eenige ani woord. Ik kon geen oog dicht doen. Ten eerste krioelde het er van ongedierte ik begreep nu het nut van op zijn tijd gewasschen en gekamd te worden, iets dat ik tot nu toe altijd als een noodeloozc kwelling had beschouwd. Bovendien had ik mijn sombere gedachten Ik peinsde over mijn slecht gedrag, over hel verdriet van mijn vrouwtje, de tranen, die zonder twijfel door de geheele familie gestort zouden worden, toen ik maar niet thuis kwam Het si el mij in, dat op dit oogenblik het avon^ eten werd binnen gebracht. Natuurlijk zou mijn vrouwtje geen hapje door haar keel kun nen krijgen. Daarna zou zij naar bed gaan en mijn mand was leeg hoe zou zij kun ncn inslapen? Wat zou er met mijn avond eten gebeuren, brood in melk geweekt, mis schien wel in jus? Deze gedachten beletten mij in slaap te -vallen. Ik sloop mijn hok uit en ging midder on de plaats staan, 'k Begon luid te janken en besloot niet op te houden, vóór er iemand gekomen was om te zien. wat er aan scheel de. Toen gebeurde er iets vreeseliiks. Zelfs n u kost het mij nog moeite er over te spreken. De man kwam naar buiten en ik sprong naar hem toe, luid blaffend om hem te beduiden dat hij mij dadelijk naar huis moest brengen. Als eenig antwoord hief hii iets op, dat hii in de hand had en in het volgend oogenblik scheen het. alsof er duizend slagen tegelijk op mijn huid neerkwamen. Ik rende om een schuilplaats te vinden naar mijn hok, waarop dc man het dicht maakte. Daar lag ik in het vieze stroo, jankend van pijn, verdriet en verontwaardiging, ik had wel eens een tik gehad van mijn vrouwljt maar 't was tijd meer uit gekheid dan in ernst geweest. Ik deed dan, alsof ik het mii aantrok, om een minuut later weer levendi ger dan ooit om haar heen te springen. Eigen lijk vond ik het veel erger, als ze mij boos aankeek. Dit waren de eerste zweep sla gen. die ik in mijn leven kreeg. Wat deden ze 'n pijnl Ik begreep echter zóó weinig, waarmee ik ze verdiend had. dat ik mij dadelijk weer tus schen de tralies doorwrong en opnieuw be gon te huilen. Nu kwam de man weer naar buiten, maar ik wachtte ditmaal ri'n slagen niet af en stoof in mijn hok terug. Tc Begon te begrijpen dal hij geen leven kon velen. Hij bond me een touw om den nek en maakte dat aan één der tralies vast Toen hii weg was, bleef ik dus slil liggen. Welk een verschil met mijn bed thuis. Einde- luk sliep ik echter in en droomde ik. dat ik weer in mijn eigen mandje lag en dat mijn vrouwtje mij een leelijk drankje liet slikken omdat ik niet wilde eten. Ook was er een oud* blinde Newfoundlander, waar ik dik wijls mee speelde, toen ik nog klein was en d-e mij ernstig gewaarschuwd had, dat de wereld niet de moeite waard was om te zien. Nu scheen de Newfoundladcr als een nacht merrie boven op me te zitten, terwijl hij me met zijn staart sloeg, en steeds blafte: „Ik heb het je wel nezegdl" Ik denk. dat mijn leege maag mii die nacht merrie bezorgde, zooals een te zwaar avond maal dat ook kan doen. Niet eten en te veel eten schijnt dus voor honden al even ver keerd te zijn. Maar als ik altijd geweien had wat goed en verkeerd voor mij was, zou ik nooit weggeloopen zijn! ..Dand"! Dandy!" hoorde ik mijn vrouwtje roepen. Helaas! 't Was slechts een droom. (Wordt vervolgd). De kleermaker en zijn papegaai. „Uk zal jou ee. bij je kra^g pakken!" was de gewone uitdrukking van kleermak.r PasgceJ tegen zijn jongens, als zij niet precies deden, wat hij hun gezegd had. Daar jongens dikwijls iets verkeerds doen, hoorde men die uitdrukking zekc wel twintig maal op een dag van den baas. De jongens zelf en de knech herhaalden haar natuurlijk alleen als de pa'.roon er niet bij was en zoo kon men zeker v -i vijftigmaal op een dag in de werk plaats van kleermaker Pasgoed qp verschil lenden toon hooren uilroepen: „Ik zal jou eens je kraag pakkenl" Behalve door den baas, de knechts en dc jongens, was er cok nog een ander wezen in die werkplaats, een wezen, dat wel niet hel beroep van kleermrlm- uitoefende of ooit zou uitoefenen, maar dat tr< w meepraatte en al les afkeek. Dat wezen was een papegaai, die in een kooi inet een groen gordijn zat, zoodal als hij wat al e hard schreeuwdes de kleer maker altijd het mid 1 1 ij de hand had om hem te doen zwijgen. Natuurlijk herhaalde dc papegaai ook de gewone uitdrukking; zon der dat er reden toe bestond hoorde men hem telkens in de werkplaats roepen: „Ik zal jon eens bij je kraag pakken!" Dan schaterden dc jongens het uit van plezier, vooral als de baas een beetje boos keek. Soms gebeurde het ook, 'dat er een klant in de werkplaats was, wien de maat morst woeden genomen en dan was het grappig, als te midden eener ddope stille de papegaai eensklars zei: „Ik zal jou eens bij je kraag pakken!" De klant begon dan natuur lijk met heel vreemd op te kijken, maar ein digde met hartelijk te lachen. De papegaai van kleermaker Pasgoed was daardoor bij iedereen bekend, even bekend als zijn meester, want Pasgoed was een ijverig bekwaam man en hij deed beste zaken in het stadje. Op eens echter werd zijn bestaan en dat van alle inwoners bedreigd, toen er oorlog was uitgebroken. Lang had men het voorzien, maar altijd had men gehoopt, dat het zich nog wel schikken zou, toen op eens de indruk wekkende tiiding bekend werd, dat de Duit- schexs den Eidcr waren «-vergetrokken cn het hertogdom Slees wijl; zouden bezetten. Ik heb nog vergeten jullie le vertellen, dat 4e kleer maker c Deen was en hoewel hij geheel i** het noorden van het hertogdom woonde, leed hc4 geen twiifel of de Dnitschers zo-uden wel 'ot aan de noordelijke grenzen voortrukken cn oorlog met al zijn ellende zou zich ook daar doen g -len. Dat gebeurde ook. De Pruisen en Oosten rijkers rukien al verdrr en verder voort, over wonn n telkens het Deensclie leger, dat hen wilde tegenhouden en eindelijk was er nog •deebts een heel klein gedeelte van het hertog dom. dal niet in hun macht was. Zij kwamen, /.ooals zij zeiden, de Sleeswijkers bevrijden van de dwingelandij der Denen, die hen over- heersehten Duizenden en duizenden kwamen er echter openlijk voor uit, dat zij liever Deenseh dan Duilsch w0den zijn en dat zij van die bevrijding volstrekt niet gediend wa ren. Zij, die zóó dachten, spraken en handel den, werdcm door de Duitschers verraders en spionnen genoemd; zij stonden aan vervolging bloot en het verstandigst was maar, als men er kans toe zag. het land te verlaten en naar een ander gedeelte van Denemarken de wijk le nemen. Zoo dacht ook onze kleermaker Pasgoed. Hij zocht slechts een goede gelegen heid om naar Jutland te vertrékken. Hij talm de echler wal lang er» o.p een morgen vernam men, dat een Pruisisch regiment gereed slond het stadje binnen terukken en daar zijn kwar tieren le betrekken. Toen viel er geen tijd meer le verliezen. Een aantal Denen maakte zich tot vertrek pereed en reeds des middags verliet een gansche stoet de stad. Pasgoed en znn gezin waren er ook bij, hij dacht ten minste. dat al de zij* mee waren gegaan cn -daals in één der wagens hadden gekregen Hoe groot was echter ziin ontsteltenis, toen hij hij de eerste halte ontdekte, dat zijn ze* iari«g zoontje Frits zich niet bevond in lie( rijtuig waarin hii meeinde, dat het met de kin deren van vrienden en bekenden een plaatsje had gekregen. De kleermaker was wanho pend, zijn vrouw radeloos. „Ik ga dadelijk naar de stad terug," zei Pasgoed. „Nee," zei zijn vrouw, „jij niet, maar ik •Tij bent te veel bekend geworden door je va derlandslievende daden en woorden. Men zou ie terstond in hechtenis nemen; laat mij dus liever gaan, mij kent niemand." ..Dat zou u wel eens kunnen tegenvallen," zei een oude buurman. ,.De spionnen zouden u terstond herkennen en men zou u even goed als uw man gevangen kunnen nemen." „Maair we kunnen ons kind toch nie* achter laten! Wat er ook gebeurt, ik moet terug." antwoordde juffrouw Pasgoed. „Als ik u dan een raad mag geven, verkleed u dan," zei de oude buurman. Die raad werd door haar opgevolgd en geeai kwartier later stapte zij moedig cn snel in de kleeren van een arme boerin naar het stadje terug. Werkelijk was de kleine Frits daar achter bleven en hel was zijn eigen schuld. Od het laatste oogenblik was "hij stalletjes naar de werkplaats van zijn vader geloopen, om een verzameling kleine stukjes laken 'van al- lertei kleur le halen, die voor hem het pret- «"gste speelgoed uitmaakten. Hij was een Kleermaker in zijn hart, de kleine Frits. Toen h:: boven kwam vond hij niet alleen zijn kleine stukjes, maar ook nog eenige grerte rollen, benevens de schaar van zijn va der. In dc haast ha'7 deze haar vergeten en toen Frits schaar en laken bij elkaar zag terwijl bij wist, dat zijn vader en moeder niet meer zouden terugkamen, kon hij de verzoek:-j niet weersta n van een lang gc- koeslerden wens' ten uitvoer te brengen en zijn naam in d kleitere uit een heelen lap laken knippen. Toen hij eenmaal daarmee begonnen was. vergat hij, dat hij vertrekken moest; hij knipte steeds voort en vond dit zoo prettig, dat hij uur en tijd vergat, toen hij nlotseli-ng iemand de trap hoorde opkomen tHcl was de stap van zijn vader nirt. van den meesterknecht misschien Een soldaat in Pruisische «uniform wierp de deur open en riep: „Zoo, daar hebben we dan eindelijk een levend wezen! Kleine man, waar zijn je ouders?" „Wej, zei Frits, bedremmeld naar den sol daat kijkend. „Weg is geen antwoord. Waarheen?" „Dat weet ik niet." „Dal weet je wel, kleine schavuit..Ze zullen jou niet alleen bier achterlaten'. Ik moet je vader hebben." „Dien krijg je niet," zei Frits, die langza. merhand van den schrik bekomen was. „Ik zal je leeren," riep de Pruis en iiij wilde Frits grijpen, maar deze vluchtte en nu stond de tafel tusschen hen beiden. Frits had te dik wijls naloopertje om tafel gespeeld, dan dat hij bang behoefde te zijn, dat de ander hem krijgen zou. De P -lis zou hem dan ook zekcr niet spoedig gepakt hebben, als Frits nie«l gestruikeld was over de rol loken, waar uit hij zijn letters had geknipt. Daar lag hü op den gr^nd en de Pruis had hem beet. Hel zag er leelijk uit voor ons kereltje, maar plot seling riep een welbekende slem; „Ik zal jou tons bij je kraag pakken!" De Pruis keerde zich om er zag rond, maar ontdekte niemand. Hij vertrouwde het echter niet; wie wéét, wie er op eens zou te voor schijn komen Daa riep wedei m, maar nu ec.i geheel andere stem: „Ik zal jou eens bij je kraag pakken!" „Nu is het mis!" dacht de Pruis; „als ze met bun beiden k' :en, zijn ze mij. te sterk." En daar -jnk weer met een andere stem dezelfde bedreiging. „Ik ga versterking halen," dacht onze vriend en liep nr.nr beneden. Nauwelijks was bij cl deur uit, of Frits sprong hem na en draaide den sleutel in het slot om. Vooreerst was hij dus buiten _2vaor, m:ar altijd bier te blijven ging toch ook niet. Bovendien werd h»j erg ongerust, waar zijn vader en moeder bleven en begon hij bang te worden. De trap al cn dc deur uat durfde hij niet, maar er was nog een trap naar een vliering en op die vliering was een dakvenst dat boven de goot uit kwam tusschen h t ihuis van Pasgoed en zijn buurman. Frits ging naar boven, klom het eene dakvenster it en het andere in eai stond weldra in het is van hun buurman.Maar hij stond er niet alleen. De jongen was den pape gaai, die hem gered had, zóó dankbaar, dat hij de kooi had meegenomen en met de grootc kooi in dé hand was hij op (het punt de straat op te gaan. „Als ze mij aan het lijf komen, zal Lorretje mij wel weer helpen," dacht hij en juist ging hij de tLur uit, toen er een melkvrouw met haar wagentje stilh eid! De vrouw keek hem en hij haar aan; bedden herkenden elkander onmiddellijk: het was zijn moeder. «Ga w kereltje, gauw!" zei ze. „Laten we maar spoedig maken, dat we de stad uilko- rncn. De hemel zei gedankt, dat ik je nog ge vonden heb Laat die kooi maar slaan." Frits crtelde - nu met een paar woor den, wal cc «^beurd was en toen juffrouw Pasgoed hoorde, hoe de papegaai haar kind ge*wd had, dro f zij er met langer op aan. dat hij den papegaai zou achterlalen. De kooi kon hen echter verraden. Zij nam den vogel cr uil en stopte hem in de koperen melkkan waai' zij het deksel losjes op zette. Wegvliegen kon hij nu niet en stikken evenmin. De gewaande melkvrouw reed nu zoo snel zij kon mei haar zoontje vóór op den wagen de stad uit en niemand had er erg in, dat zij de vrouw was van dden kleermaker Pasgoed. die zich altijd zoo heftig tegen de Pruisen had uitgelaten. Weldra waren zij buiten en onder het voortrijden beknorde de moeder haar zc ntje, terwijl deze onophoudelijk van zijn papegaai vertelde en van het krijgertje spelen met den Pruisischen soldaat. Zoo reden zij steecs voort. Het was al don ker geworden en zij haastten zich het dorp te bereiken, waar de rnderen hen wachten zouden. Zij moosten een donker bosch door. maar het melkvrouw^'e wist den weg en was niet bang Daar hoort zij plotselmg voetstappen achter zich en in het Duitsch roent men haar 'oe: „Sta eens een oogenblikje 4il! Je hebt ze ker wc! een tabaksduitje voor me over." „Ik heb geen tabaksduitjes; ik ben een ar/no melkvrouw," antwoordde juffrouw Pasgoed. nog wat sneller voortrijdend. ,.Tk zeg je. dat je zult stilstaan," hernam dc Duitscher. die haar nu had ingehaald en haar b*" den arm greerp. „Laat mij los!" rien juffrouw Pasgoed boos. „I-hlp! hei-pi" schreeuwde Frits. „Ik zal jou eens bij je kraag pakken!" klonk een schorre stem en de Pruis meende, dat er plotseling hulp uit het bosch kwam opdagen IJlings liet hii los en koos het hazenpad. Juffrouw Pasgoed reed nu met dubbelen spoed door en een half uur later was zij bij haar man en de anderen. De kleermaker was buiten zich zelf van vreugde, toen hij zijn vrouw en kind gered en ongedeerd roor rich zag en toen hij alles gehoord had, was ook hij den papegaai innig dankbaar, die tot twee. maal toe zijn vrouw en zijn kind het leven gered had. „Nooit zullen 'j je vergeten!" zei hij tegen hel dier cn hij ko- t onmiddellijk een pond suikerklontjes voor hem. En toen het dier gestorven was, tiet hij het opzetten en onder een glazen stolp plaatsen? daarop las men met groote letters dc woorden, waarmee de papep-ai juffrouw Pasgoed ea Frits gered had: „Ik zal jou eens bij ie kraag pakkenP Voor do Kleintjes. Mimi's verjaardag. Mimi, onze kleine poes, Viert vandaag verjaardag En is o zoo in haar schik, Dat zij 't lintje aan mag. Strakjes, over een kwartier, "Wacht zij haar bezoekjes. Zit nu achter 't theeblad klaar, Met wat melk cn koekjes. O. wat ziet z'er deftig uit Met het rose lintje. Waarlijk nu van top tot teen. Een echt poesekindje. Buurvrouw Moortje belt al aan, D«e komt al'iid weet je, En brengt Mimi in een doos Een fijn kallcnkleedje. Ook krijgt ze nog meer bezoek, Pueki en Minetje, Beiden komen aangestapt Met een heel klein bedje. Dat vindt Mimi wel wat veel, Is er mee verlegen. Had nog nooii, zoolang zij leeft, Zooiets moois gekregen. Eensklaps vliegt ze op een draf Naar Puck en Minetje, En bedankt zp met een zoen Voor het mooie bedje. 's Avonds zijn ze heel erg moe. Zilt en zelfs te gapen, Moeien dan van moed.r poes, Ook maar gauw gaan slapen. Allen liggen nu in bed. TVoomen van het feestje; Hot was w&t een leuke dag Voor een katlenbeestje. CORRY DE J. Biche, de windhond van Frederik den Groeten. Bekend is het, Cat Koning Frederik de Groote een harlstochtcl.jk vriend van wind honden was. Een der mees. geliefde honden heeste Biche, en dit dier vergezelde heni zelfs op het slagveld. Eens, toen de Koning zich ver builen zijn legerkamp gewaagd had zag hij een bende vijandelijke ruiters nade ren. Biche was bij hem e nu kroop de Ko ning in een sloot, onder een brug, waarover de vijanden moesten komen. Hij wa. bang, dat Biche op hel gelrappel der paarden zou gaan blaffen, doch loen dc ruiters op de brug waren, kroop hel dier onder den mantel des Kondngs en hield zich heel stiL Later echter moest Biche, als de koning in het yeld uil- ging, bij de bagage achterblijven. In één der veldslagen viel die bag-"*e i* handen van den vijand en zoo kwam Biche in het bexit van de echtgenoote van gener al Nadasti. Met veel moeite werd Biche nu ais een krijgsge vangene uitgewisseld en d"*or generaa Rothimburg bij den Ko.udng gebracht. Toen het dier eindelijk stierf, lïc' de Koning het op zijn geliefde Sans-Souci begraven en op zijn graf werd zelfs een gedenkteeken geplaatst Aftelrijmpje. Ene. dene, watervat. Ga naar school en leer nog wat! Wie wat heeft geleeird, Is naar huis gekeerd. H< gij. hij. Gij zijt vrif. 'k Zou bii Doortje Overdijk thee gaan drinken, weet ie, en mijn pop was meegevraagd; welke? nu, Mar greet je! Greetje is mijn liefste pop, ook ziin al haar kleertjes 't best in orde; op haar hoed lijn zelfs echte veertjes. He Ging op den bepaalden tijd dus met mijn Margreetie *i hekje uit. naar Doortie toe; 't regende een beetie. Maar ik had een paraplu, dus wij kwamen fceide droog bij Doortje Overdijk 1 't huis heet Bosch en Heide." In den koepel zat Door kbar; o, wat was 't daar knusjes, ook Door's poppen waien er, dat ziin tweelingzusjes. 'k Zag ook nog een derde pop Door zei: .ons logeetje „als ie 't goed vindt, zet ik haar „maar naast jouw Margreetje.1* Toen schonk zij t e koojes in, thee met room en klont.es en we kregen een biscuit; Door had van die rondjef, Later presenteerde l>oor tulband, warm en geurig ja. 'k moet zeggen. partij was in één woord: keurig] HermaMBV

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7