0001s de iJedgd. De avonturen van een hond. Naar het Engelsch van ASCOTHi R. HOPE. Vrij bewerkt door C. HOOFDSTUK XÏÏI, H. M ij n eigen baas. Het zou te lang duren al mijn lijden en mijn teleurstellingen van dien ontzettenden dag te beschrijven, hoe ik in een circus terecht kwam, waar allerlei honden werkelijk heel deftige kunsten moesten vertoonen, aan gekleed rondliepen en als menschen aan een tafel zaten te eten. Het gezicht hiervan maakte me woest. Ik sprong midden lusschen hen in, tnaar juist, toen ik een lekker kluifje meende beet te hebben, kreeg ik zoo'n ongenadig pak Blaag, dat ik luid jankend wegliep. Van den vroegen morgen totdal het donker werd, liep ik rond, tevergeefs een vriendelijk gezicht en een bekende deur zoekend. Ik had nagenoeg alle hoop opgegeven, dat ik mijn thuis zou terugvinden. O, hoe verlangde ik naar mijn vrouwtje! Zou ze mij ook zoeken? Het ergst van alles was nog de vreeselijke honger, dien ik leed. Hoe gretig zou ik nu gesmuld hebben van het* ontbijt, waarvoor ik den vorigen ochtend mijn neus nog had, op getrokken, of van den poespas, dien de hon- dendiel mij had voorgezel 1 Jullie zult je her inneren, dat ik sinds twee. dagen zoo goed als aiets gegeten had. Bovendien had ik veel meer geloopen dan ik gewend was en een behan deling ondervonden, die beneden alle critiek was. Ik voelde, dat ik heel mager werd. Uren en uren had ik naar iets gezocht om mijn leege maag te vullen. Maar het was een armoedige buurt, waar het wemelde van uit gehongerde honden, die alle botten, die ik nog vond, schoon afgekloven hadden. Eindelijk kwam ik een kat tegen, die er heel dik en welgedaan uitzag. Ik sprong als een wolf op haar al en ik weet niet, wat ik gedaan zou hebben, als ik haar gepakt had. Maar de slimme poes klauterde in een boom, vanwaar ze naar beneden keek en met haar poot haar neus wreef, alsof ze mij uitlachte. Ze wist heel goed, dait ik haar daar niet krij gen kon. Eens ging ik een stal binnen, waar een groote buldog in de zon lag vóór een leeg hok, waaraan hij met een ketting vastgemaakt was. Naast hem stond een groote schaal met eten, waarvan hij de helft niet had aangeraakt. Op het gezicht hiervan begon mijn staart heftig op en neer le gaan. Ik* keek hem oplettend aan, om te zien of hij tot dat soort honden behoorde, waarmee men dadelijk op zijn gemak is. Tot mijn niet ge ringe vreugde lag hij te slapen. Ik sloop naar de schaal en was er reeds dicht genoeg bij om te ruiken, wat voor heerlijks er op was, loen hij met een luid gebrom overeind sprong, zoodat ik mij haastig uit de voeten maakte. „Eén hapje maar jij hebt het toch over en ik verga van den honger 1" smeekte ik. *k Ging zelfs voor hem opzitten in de hoop, dat dit hem vermurwen zou. Hij moest toch gevleid zijn, als ik hem als een mensch be schouwde. „Maak dat je weg komt! Be ben hier om bedelaars weg te jagen", blafte de groote hond, terwijl hij aan zijn ketting rukte en mij aijn tanden liet zien. Er stond mij dus niets anders te doen dan den stal weer uit te gaan met mijn staart tus- schen de poolen, na hem nog eens heel veront waardigd te hebben aangekeken. Sommige honden zijn vreeselijk zelfzuchtig. Natuurlijk zou ik een hond, die van honger omkwam, graag iets van mijn eten hebben meegegeven, als ik hel toch over had. "k Ging dus maar weer verder en rustte steeds meer en steeds langer, naarmate de uren omkropen. Eindelijk had ik echter een buitenkansje: ik vond een vuile, drooge korst brood, die midden op straat lag en bijna ver pletterd was door een kar. Ik was nooit een liefhebber geweest van droog brood, maar nu scheen het mij zulk een schat, dat ik nau welijks mijn neus kon gelooven. Haastig keek Ik rond om mij te overtuigen, dat er geen indere hond in de buurt was en ik verslond le korst en likte de kruimels tusschen het atol nog op. Hoe heerlijk smaakte het, maar wat jammer, dat er niet meer was! Dit kleine voorval gaf mij weer wal moed en ik sleepte me zelf voort naar een rustig hoekje. Iets anders kwelde me nu het meest: had een ontzettenden dorst, want het was een warme en stoffige dag geweest. Alle-go ten waren droog en ik kon nergens een drup pel vinden om te drinken. Thuis had ik mijn eigen bakje, dat altijd gevuld was met lekker frisch water. Doch dat kwam van mijn weg- loopen! Tevergeefs volgde ik eiken melkboer met imcckende oogen. Zij hadden echter te veel haast of waren te dom om te begrijpen wat mij scheelde. Tevergeefs liep ik naar elk huis in de hoop, dat iemand de stoep zou schrob ben of plandeD zou gieten. Nergens was ech ter iels, dat op water leek, le ontdekken. Mijn tong hing heelemaal uit mijn bek. Doch op het oogenhlik, dat ik me zelf bijna terugwenschte bij den hondendief, die er ten minste nog een pomp op na hield, kwam er uitkomst. De lucht was heel donker gewor den, toen plotseling een oorverdoovend geluid mij van mijn ooren tot het puntje van mijn staart deed beven. Daarna zag ik de men schen, die grappige dingen, die ze paraplu's noemen, opsteken en als opgeschrikte hazen wegrennen. De straat vertoonde reeds overal spatten en binnen een paar minuten had ik haar geheel voor mezelf. De regen goot uit de lucht. O, wat een ver kwikking was dat voor een armen, dorsti- gen hond! Ik gaf heelemaal ndet om het on weer uit vreugde, dat alle goten zich weldra vulden. Tot mijn knieën stond ik er midden fn en dronk en dronk, totdat ik niet meer kon. Het smaakte me nog lekkerder dan melk of jus. Iedere druppel gaf mij nieuwe kracht en ik galoppeerde door de modder met iets van mijn oude levendigheid, alsof ik dacht, dat ik mijn vrouwtje zou vinden. De bult was even spoedig over als zij losge barsten was en weldra zag ik, dat de avond \1el. Doornat en nog altijd hongerig, begon Ik mijn vermoeidheid opnieuvf te voelen. Bovendien had ik mijn poot bezr^rd aan een stuk glas, dat In de goot lag en liep ik dus kreupel. Ik voelde, dat ik niet veel langer zou kunnen loopen en zocht naar een rustig plekje om er den nacht door te brengen. Plotseling zag ik een hoop koolstronken, oude schoenen, theebladeren en allerlei afval. Het leek wel in de verste verte niet op het bed, waarin ik gewoon was te slapen, maar In mijn toestand kon ik niet kieskeurig zijn. Zonder mij om- en-omgekeerd te hebben zooals mijn ge woonte is als ik naar bed ga strekte ik mijn matte ledematen uit en ik lag nauwelijks, of ik viel in een diepen slaap, waarin ik al mijn ellende vergat. (Slot volgt). Een leelijke gewoonte. door F. J. HOFFMANN. Mina was acht jaar. Ze was een flinke meid en Icon moeder al heel aardig helpen. Maar toch hdeld niet iedereen, die haar ken de, veel van haar, want ze had een zeer lee lijke gewoonte. Ze hield namelijk verbazend veel van plagen, allemaal uit gekheid zooals ze het noemde. Dat püagcfii verschafte haar veel genoegen, maar soms ook nog wat anders, wat nu juist niet tot de genoegens gerekend kon worden. Om maar eens iots te noemen: gewoonlijk waren haar handen versierd met allerlei tee- keningen, welke dc grijze er op gemaakt had. Niet omdat de grijze zooveel van dat teeken- werk hield, want ze was een doodgoed dier, maar ze hield er ook niet van, om onver wacht in haar oor geknepen te worden, als ze naast de kachel met haar oogen half dicht heel pleizierig zat te spinnen. Een paar dagen geleden liep de grijze even naar do keuken, om een beetje melk uit haar schoteltje le gaan drinken, want ze had dorst Mina zag het en... ze kon het niet laten... toen de grijze dronk, trok ze haar bij den staart een eindje achteruit, doch liet haar da delijk weer schieten. De grijze begon nu weer te drinken, maar toen trok Mina haar ook weer achteruit Sss, fff, deed poes toen, keerde zich vliegend om en pats... ging het op het -plagende handje. Mina viel van schrik achterover en begon te huilen van pijn. Twee vurig roode strepen stonden op haar hand. Moeder kwam kijken, maar toonde weinig medelijden. ,'tls je eigen schuld, kindje; ik heb je al zoo dikwijls gewaarschuwd, maar dat schijnt niet te helpen, dus, die niet hooren wil, moet maar voelen," zei moeder. „Die nare kat ook!" huilde Mina. „Als de grijze praten kon, zou ze zeker zeg gen: die nare Mina, en dan had het beest groot ge-Lijtk," antwoordde moeder. Mina had een broer, die een jaar ouder was dan zij en Hein heette. Hein was een dikke baas en een echte goeierd. Ilij hield bijzonder veel van zijn zusje. Kwam je aan Mina, dan kwam je aan Hein, dat heeft Kees van drie huizen verder eens ondervonden. Mina liet haar appel vallen en Kees raapte dien gauw op en wilde hem niet teruggeven. Maar toen kwam Hein er aan te pas en dde timmerde er op van geweld, en in een halve minuet had Mina baar appel terug. Mina hield ook veel van Hein, maar haar ïeelijke gewoonte van plagen kon ze ook tegen hem niet achterwege laten. Gelukkig voor haar ,dat hij nogal veel verdragen kon, eer hij boos werd- Hein hield, behalve van zijn zusje, ook heel veel van zijn bouwplaten en van teekenen. Met deze liefhebberijen kon hij uren lang be zig zijn, tenminste als Mina zijn spel niet in de war kwam schoppen, en dat gebeurde nog al eens. Op een keer had hij de heele tafel vol staan met een boerderij en een dierentuin. „Kom eens kijken, Mina," riep hij in de gang. Mina liet haar poppenwagen staan en kwam kijken, 't Was de moeite wel waard. Een groot boerenhuis met eeav stal en een schuur en een hek er omheen. De boer kwam juist met paard en wagen van de markt en reed door het hek Binnen het hek stonden overal boomen. Bui ten het hek was het weiland en daar liepen koeien ai schapen, een paard, een geit en een aantal kippen. „Hè, wat mooil" riep Mina, en 't wès ook mooi. „Pas op, sloot niet tegen de tafel F zed Hein, maar 't was al gebeurd, heel het ongeluk. Een hooge kastanjeboom viel om en kwam terecht op een koe en een kip, die toen na tuurlijk ook tegen de vlakte gingen. De rest bleef staan, dus 't liep nogal goed af en Hein herstelde de fout. Naast het weiland was de dierentuin, met een groot hek er omheen, en van binnen door lage hekjes dn vakken verdeeld, waarin de dieren liepen. Het waren leeuwen, tijgers, be ren, kameelen apen, een afdeeling voor vogels, enz. en elk vak had een apart hok. Hein had wel een half uur werk gehad, om alles op te zelden, maar nu 't stond, was het eenig mooi „Jammer, dat ze niiüt kunnen loopen," zei Mina, „ze blijven aldoor maar stil staan." „Nou ja dat'kan niet anders," antwoordde Hein. „Ik ben al blijs als alles blijft staan. Pas op, Mina, pas op, niet tegen de tafel leunen." Was alweer gebéurd. De olifant sloeg om, de dromedaris en de buffel, die er vlak achter stonden, gingen mee. En op de boerderij dui kelden twee boomen en de 'boer met paard en wagen. „Zie je wel, pas toch op!" riep Hein, en duwde Mina een beetje opzij. Mina kreeg nu eigenlijk een beetje schik in dat omvallen en de lust tot plagen kwam bij haar boven. ^,Ik wed, als je even zóó doet: fff!..." „Dat 's gemeen, nare meid!" schreeuwde Hein boos, want n.u vielen er wel twintig din gen om. Hein sprong van den stoel, stootte claarbij geweldig legen de tafel, en toen was de verwoesting voltooid! Alleen de groote ge bouwen en de hekken stonden nog overeind. Mina was al weg en zat in de slaapkamer achter het ledikant. „Wat een haast 1" zei moeder, toen ze Hein In de gang tegenkwam. En toen vertelde Hein, dat Mina met moed wil door de boerderij en den dierentuin gebla- t zen had en dot bijna alles omgevallen was. Moeder ging met Hein mee om te kijken en ze hielp hem bij het opzetten, maar toen moe der een poosje later Mina in do keuken zag, kreeg ze een flink standje. Mina had natuurlijk allerlei verontschuldi gingen. Ze bedoelde het zoo erg niet en ze bad maai- een paar dieren willen omblazen uit gekheid, en die dingen stonden ook alle maal veel to los, enz. Maar moeder zei^ <lat het nog eens slecht zou afloopen met dat plage&i. Moeder had gelijkt want drie dagen later gebeurde het ai Hein zat aan de tafel le teekenen. Hij had een mooie ster gemaakt met gekleurde punten en moest er nu met zwart krijt langs een liniaal nog lijnen omheen zetten». Dan was de tee- kening af. Twee lijnen stonden al, toen Mina binnen kwam met een melkkannetje water in de hand om den palm te -gieten. ,,'kZal jou eens gieten, Hein, misschien groei je dan ook nog een beetje," zei Mina, terwijl ze uit gekheid het kannetje met water boven zijn hoofd hield. „Stoot me maar ndet aan, Mien; je moet even wachten, tot ik klaar ben, dan mag je gieten," zei Hein. „Nee, je bent veel to droog, je moet bepaald een beetje water hebben," plaagde Mina met dc kan boven Hcin's hoofd. Hein liet haar maar ipraten en teekende door, maar Mina ging verder dan hij gedacht had. Ze het heel voorzichtig eenigc droppels water op Ilein'S haar loopen. Plotseling ging het tik-tik-tik op de mooie teeken in g. Hein ontstelde hevig, want hot water Mep over zijn werk. Hij werd zoo wit als een doek- van kwaadheid. Wild keerde hij zich om en eer Mina achteruit kon gaan, had ze een slag met den kant van de liniaal op haar vingers beet. Een vreeselijk ge$il klonk door de kamer. Mina kermde van pijn. Het was ook heel hard aangekomen. En Hein schreeuwde bijna even hard van schrik, toen hij zag, wat hij gedaan had- Moeder kwam de kamer binnen draven. Zc dacht, dat er een groot ongeluk gebeurd zou zijn „O, kinderen, waf is er gebeurd?" vroeg moedcr. „Heinl" riep Mina, maar ze kon haast niet praten. Moeder keek Hein aan en de jongen wees op zijn teekendng, die juist klaar was. En toen begreep moeder de rest van zelf. Ze (haalde eerst een lapje en een bakje water mel een spons, om de zwaar beschadigde vin gers van MLna af te wassdhen en te verbin den. Toen dat gebeurd was, moest ITein vertel len, en hij deed dat naar waarheid, maar on der een vloed van tranen, want hij had er spijt van. Zóó erg had hij het met bedoeld. Mina kreeg tot haar verwondering geen standje, maar toen ze moedor aankeek en in haar oogen tranen zag, vond ze dat nog veel erger Ze heeft zich van dat oogenblik af gebeterd en als later de lust tot plagen zich weser ver toonde, behoefde moeder haar maar even aan le zóen, en uit was het. T. Het Geheim <3oor C. H. Nog drie nachtjes slapen, bad Moeder ge zegd en dan zou Tante Nel komen, Tante Nel, die altijd zulke mooie verhalen wist en zulke leuke spelletjes. Annie herinnerde zich dat alles nog heel goed van den vorige keer, toen Tante bij hen logeerde en zij 's morgens bij mooi weer altijd met Tante uit mocht, naar de eendjes om hun brood te voeren, dat Annie dan zelf in haar mandje droeg, of naar het bosch, waar de eekhorentjes op de takken der boomen sprongen. Wat was dat allemaal heer lijk geweest! Natuurlijk ging Annie ook wel eens met Vader of Moeder uit, maar dat gebeurde niet zoo heel dikwijls. Vader ging eiken dag naar zijn kantoor en was overdag nooit vrij en 's Zondags maakte Vader dikwijls een flinke wandeling met de groote jongens, met Bram en Piet. En Moeder? Ja, 't was altijd een feest voor Annie, als zij met Moeder uit mocht, maar meestal had Moeder het heel druk in huis. Ze waren ook met hun negenen om voor te zorgen: Vader, Moeder; Bram en Piet, die al op 't „gym" gingen, Liesje, die op de groote meisjesschool was net als Bep en Jan- neman, die sinds de vacantie ook al naar school ging. Annie was nog maar alleen thuis. Wacht, we zouden Rika nog vergeten te noe men, Rika, die altijd de bedden opmaakte en 't eten kookte. Wat Annie al zoo den geheelen dag uit voerde? Ze hielp natuurlijk druk mee in huis en kon wat goed de voordeur opendoen en een boodschap overbrengen. Maar als 't mooi weer was, mocht zij in den tuin spelen. Met Pop Nel die zij eens van Tante gekregen had liep zij dan langs de paden of zij speelde met zand dn den zandbak en bakte de heerlijkste taartjes, waarop zij de anderen tracteerde, als die uit school kwamen en natuurlijk honger hadden. Annie mocht ech ter nooit alleen het hekje uilgaan, dat begrijp jc wel en je kunt je nu zeker ook best voor stellen, dat Annie het „dol" vond een uit drukking van Liesje dat Tante Nel kwani. Eindelijk brak dan toch de lang verwachte dag aan. Tante zou 's middags komen tegen half vier. Dat was me een vreugde! Annie mocht met Moeder mee naar den trein om Tante te halen. Lies en Bep en ook Janneman benijdden de kleine Annie wel een beetje, dat zij Tante het eerst zou zien. 't Scheelde minstens wel drie kwartier, 't Beste was gauw voort te maken na schooltijd en vooral te zorgen, dat ze niet behoefden school te blijven. Bram en Piet lachten om de „kinderen," die zoo'n haast hadden, maar 't was toch wel toe vallig, dat zij zelf een kwartier eerder thuis kwamen dan gewoonlijk. Toen de trein eindelijk het station binnen kwam, zagen Moeder en Annie Tante al gauw en nu ging hot drietal naar huis, waar Annie al dadelijk kwam aandragen met Pop Nel en vroeg of Tante niet vond, dat haar kind er goed uitzag. Even na vieren werd Tante letterlijk be stormd door de anderen. Tante kwam handen en armen te kort en als moeder haar drukke jeugd vermaande, Tante toch niet moe tc maken, zei deze lachend, dat zij daar best tegen kon *s Avonds na het eten vertelde Tante aan de kleintjes de grooten moesten hun huis werk maken allerlei nieuwe sprookjes van dwergjes, die in het bosch woonden en onder paddenstoelen een schuilplaatsje zochten voor den regen. Met mooi weer zaten zij er boven op. De dwergjes woonden altijd in 't bosch en kookten er natuurlijk ook hun potje, dat uit allerlei lekkere kruiden bestond. Den volgenden morgen was 't gelukkig mooi v:eer en het zonnetje scheen heerlijk, ja, 't gluurde zelfs door de gordijnen, toen Annie nog in haar bedje lag, en 't kuste haar wak ker. Daar kwam Liesje al om Annie aan te kleeden, want in zoo'n groot huishouden kon Moeder natuurlijk niet alles alleen of en moesten de kinderen elkaar helpen. Aftn het ontbijt vroeg Tante, waar Annie het liefst heenging, naar den vijver in het park met de eendjes of naar het bosch. Nu, na de mooie dwergenverhalen van den vorigen avond ging Annie eigenlijk 't liefst naar 't bosch. Ze hoopte zóó, eens een echt dwergje te zien. Al gauw na het ontbijt ging zij dan ook met Tante er op uit. Pop Nel was natuurlijk ook van de partij, die hield ze stijf tegen zich aan gedrukt. Spoedig bereikten ze het bosch, maar hoe behoedzaam Annie ook rondkeek, ner gens kon zij een dwergje ontdekken. Zij liep op haar teentjes om hen niet te verschrik ken, maar de kaboutertjes lieten zich helaas niet zien. Na een tijdje zag Annie in het gras onder de hooge boomen een menigte paddenstoelen staan, groote gele en ook roode met witte spikkels. Annie keek er onder en er achter, maar er was geen dwergje te bekennen. Tante hielp natuurlijk ook meezoeken. Annie zweeg eventjes, toen zei ze plotseling: „Zeg Tante, hoe kunnen ze nou op die pan- nenstoelen koken?" ,0, jou dom meisje," antwoordde Tante lachend. „Daar koken de dwergjes niet op en 't zijn ook geen pa n n enstoelen, maar pa d d enstoelen." Annie moest nu zelf ook lachen en fluisterde Tante in 't oor: „"Wil Tante niet aan de groo ten vertellen, dat Annie dom was, anders noemen ze Annie vast Juffrouw Pannen stoel en dat is niet prettig." (Afgesproken, hoorl" zei Tante geruststel lend, „ik zal niets vertellen. Dat is nu eens een geheimpje tusschen ons tweetjes." „En tusschen Pop Nel," vulde Annie aan, ,maar die vertelt nooit wat over en kan nog beter een geheim bewaren dan Annie ze1!." Toen de grooten aan 'de koffie vroegen, of ze prettig gewandeld had, keken Tante en zij elkaar eens geheimzinnig aan, iets dat de anderen wel nieuwsgierig maakte, maar waar zij toch niet achter konden komen. Later, toen Annie veel grooter was en al lang naar school ging, vertelde zij de anderen van dien eersten morgen in het bosch. Van alles wat. Al te openhartig. Den inwoners der stad Beaune in Frankrijk Is een zekere naïeve openhartigheid eigen, die hen van al hun landslieden onderscheidt. Lo- dewijk XIV trok eens door deze stad. Hij werd op het Stadhuis gehuisvest en onthaald. De ma ire en de overige raadsleden maakten Z. M. aan tafel hunne opwachting. „Inderdaad, mijne heeren," sprak de koning, wien de Bourgogne, dien men hem schonk, best smaak te, „uw wijn és lekker!" „O, Sire!" antwoordde de maire heel naïef, „wij hebben er, die nog veel beter is." De koning hernam lachende: „"Waarschijn lijk bewaart gij dien dan voor betere gelogen- heden!" 45 van 45 aftrekken en nog 45 overhouden. Dit klinkt al heel onbegrijpelijk, is het niet? En toch zal ik jullie eens leeren hoe het kan. Schrijf de 9 cijfers naast elkaar en wel zóó, dat de 1 op de plaats der eenheden komt. Zet daaronder dezelfde cijfers in omgekeerde volgorde en trek die twee getallen van el kaar af. Neem nu de som der cijfers van het grootste (bovenste) getal, dan krijg je 45. Neem ook die van 't getal, dat daaronder staal, dan krijg je ook 45. Neem ten slotte) de som der cijfers van het verschil, dan ui dat ook 45 zijn. 987654321 (som der cijfers 45) 123456789 (som der cijfers 45) 864197532 (som der cijfers 45) Vreemd. Mina. Mefrou, dat appelesienemeissie kijkt me zoo gek aan, ik geloof, dat die 'n glaze oog het. Mevrouw. Wel mogelijk, Mina. Eenigc dagen later. Mina. Mevrouw, dat appelesienemeissie kijkt me alweer zoo gek an, ik geloof n« waarachtig dat ze twee glaze oogen het. Mevrouw. Maar Mina, als ze twee glas» oogen1 heeft kan ze immers niet zien." Mina. Nou, ze rel toch wel door dal gUr kenne heenkijke. Een briefje in een ei brengen. Dit klinkt al heel wonderlijk, doch als in dn hét kunstje konit, is hel lied geinaldkclijk. Men legt het ei drie of vier uur in goeden wijnazijn, waardoor do schaal zacht word* Dan maakt men er een snede in en doet bet briefje er in. Daarna legt men het ei een keren tijd im koud water, zoodat de schaal weer hard wordt. Als men nu den naad dicht smoort met -kalk, kan man er niets van zien on zal geen der aanwezigen er dials van be grijpen Gierigheid. Een gierigaard, die ten tijde van Koning Dyonisius in Sicilië woonde, had een schat in zijn tuin begraven en leefde heel armoedig. Toen Dyonisius dit ter oore kwam, liet hij den man het bevel geven hem dien schat to brengen. De gierigaard deed dit, doch niet dan na er een klein gedeelte van achtergehouden te hebben. Met dit geld vertrok hij naar een andere stad. Daar hij nu zijn groote zucht tol sparen verloren had, begon hij van hetgeen hij overgehouden had, meer op zijn gemak te leven. Dit nu kwam Dyonisius andermaal ter oore. Hij zond den gierigaard de rest van zijn scha/t terug en zei, dat de man nu geleerd had het geld tc gebruiken en dus niet langer onwaardig was het te bezitten. Een verhangen dier. Het is gewoonlijk Amerika, dat ons de bij zondere verhalen vertelt uit het leven der na tuur. Zoo werd onlangs meegedeeld, dat in een der oerwoud^ji op de grens van Idaho en Mon tana het overblijfsel was gevonden van een groot soort bergschaap, en wel de schedel van het -dier, waarvan de horens ter hoogte van meter boven den grond waren vastgewerkt in den stam van ecu ongeveer vijftig metet hoogen Weymouth-pijnboom. Met eenige verbeeldings-kracht kon men de doods-oorzaak van ddt dier en de onbegrij pelijke wijze, waarop zijn schedel daar in den boomstam was terecht gekomen, wel verkla ren. Toen de wilde pijnboom nog jong was en een dikte had van wellicht hauwelijks 20 cen timeter, raakte een in deze hosschen voorko mend bergschaap met zijn geweldige horens in de takken verward. Tevergeefs trachtte het dier zich los te rukken, zoodat het daar, ge vangen door zijn eigen horens, verhongeren moest, indien geen verscheurende dieren eerder een einde aan zijn lijden hebben ge maakt. In elk geval werd waarschijnlijk alles wat eetbaar was van het schaap afgevreten dooi groote of kleine vleesch-eters, viervoeters en vogels. Het geraamte viel uit elkaar, maar de sterke schedel bleef met de horen stevig vast zitten tusschen de pijntakken. De opgroeien de boom liet de om zijn stam gesnoerde horens niet springen, doch groeide er als het ware om heen. Zijn ontwikkeling werd er volstrekt niet door belemmerd, want een lengte van vijftig meter is zelfs voor een "Weymoulh-pijn een zeer groote. Dc vast-gegroeide schedel groeide in den loop der jaren mee omhoog, en be vond zioh reeds op meter van den bodera, toen men deze natuur-merkwaardigheid ont dekte. Kruip doorv sluip door/ Kndp door, sluip door, driemaal voor nüet door! in een lange, lange rij kleutertjes zoo vroolijk blij, kleutertjes in lange kleeren moeten kruip door, sluip door, leeren op de wed vol bloempjes fijn: zou dat wel zoo moeilijk zijn? Kruip door, sluip door, driemaal voor niest door! houd de armen flink omhoog kijk eens wat een groote boog, of een koning moet passeeren f— kleutertjes in lange kleeren, gaan er vroolijk in de rij door de bonte-bloemen-wei. Kruip door, sluip door, nu nog eens voor niet door! laat de armen zachtjes ean nu maar vast wat lager gaan; kleutertjes in lange kleeren, die hier kruip door, sluip door, leeTen trekt elkaar er maar gauw door, W3nt nü wordt het meenens, "hoor! Kruip door, sluip door, nu niet meer voor niet doe «t vlug de armen naar bened, één wordt er gepakt, o w« -* kleutertje in lange kleeren, Tc zal jou kruip door, sluip dooi* MM| 6traks is eer een ander bjj uit de lange kinderrijl Hermann^.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7