0oop de Ueagd. 1 De Familie Wharton. Een verhaal uit Zuid-Afrik a. jfcan het Engelsch van C. J. Blake< Bewerkt door C. H. Hoofdstuk L „De zaken gaan. achteruit, vrouw.1' Thomas Wharton, boekverkooper in Lyn- -Johester, een welvarende stad in Engeland, keek met sombere blikken over dc ontbijttafel heen naar zijn vrouw. Deze antwoordde niet dadelijk. Een goede, liefhebbende vrouw en moeder als zij, was, wist zij, wanneer het 't verstandigst was te zwijgen. Zij begreep, dat haar man geen ant woord verlangde, doch behoefte had over zijn moeilijkheden te spreken. „Ooh Suze", ging Thomas Wharton voort. j,ik had nooit de zaak van mijn vader moe ten overnemen, ook al was ik met de boer derij ongelukkig geweest. Doch gedane zaken nemen geen keer en wat ik je zeggen wilde, is: dat ik tot een besluit ben gekomen, iels ge heel anders te beginnen." Chris en Anton, jongens van vijftien en veertien jaar, luisterden plotseling aandachtig en Edith, een zwak, bloncl meisje van twaalf jaar, keek haar vader verwonderd aan. „Je begrijpt me, Suze", ging dc boekverkoo- per voort. „Ik geloof, dat ik zal moeten zwich ten. Nu begon zijn vrouw te spreken. Met beven de slem zei zij: „Bedoel je, Thomas, dat je het voorstel van broeder Eduard ernstig in overweging neemt?" „Juist", antwoordde haar echtgenoot. „Reeds jaren geleden schreef Eduard, dat het hem zoo goed ging in Zuid-Afrika en steeds spoort hij me aan, niet langer een zaak te blijven drijven, waarvan ik eigenlijk geen ver- stand heb. doch liever naar Afrika te komen." „O, Vader", riep Chris verheugd uit, „gaan we werkelijk?" De gedachte, welke den eenen broer zoo blij maakte, stemde den ander ernstig, treu rig zelfs. Chris had een heerlijk visioen van sen nieuw leven en avon-luren in een wonder vol, onbekend land, terwijl Anton er slechts lan dacht, dat hij afscheid zou moeten nemen van zijn geliefde boeken. Edith zag evenals haar moeder tegen de verandering op. Het speet haar hun gezellig huis te moeten verlaten. Dil was het eerste van veel dergelijke ge sprekken. Weldra nam het ophanden zijnde rertrek naar Zuid-Afrika de familie Wharton jeheel in beslag en ieder bereidde zich op zijn wijze voor. Vader en moeder moeder vooral zag met bezorgdheid ihet korten der dagen. Het was reeds October en in November zouden zij vertrekken. Dc menschen in Lynchesler gaven Thomas Wharton groot gelijk. De algemeene opinie was, dat hij nooit na den dood van zijn vader diens zaak had moeten overnemen, omdat hij nu eenmaal geen zakenman was. Door een mislukten oogst was hij hiertoe overgegaan, doch het bleek weldra, dat zijn zoon Anton meer verstand van zaken en boeken had- dan hij zelf. Men vond het dan ook heel verstandig ran hem, dat hij met zijn gezin naar Zuid- hfnika trok, waar het zijn broer zoo goed ging. Edith, dat een zwak poppetje was. ging niet meer naar school. Zij zag haar moeders vlugge vingers knippen en naaien en hielp haar daar bij zooveel in haar vermogen was. „O, moeder, wat een stapels kleeren! Die zullen we toch niet allemaal noodig hebbenl" riep zij verbaasd uit. „Zeker wel, Edith", antwoordde haar moe der. „We moeten zooveel mogelijk meenemen, want kleeren zijn heel duur aan de Kaap. Onze meubels moeten we verkoopen, die kunnen we niet meenemen." Er {deed een schaduw over Edith's zonnig gezichtje. „Moet de piano ook verkocht wor den?" vroeg zij angstig. „Ja kindje, die kunnen we onmogelijk mee nemen. Arme Edïe! Wat zul je je muziek mis sen. Doch we moeten allen ons offer bren gen. En wie weet, of je nichtje Lily geen piano heeft, waar je op spelen mag." Edith's muzikale kennis was meer ontwik keld dan van de meeste meisjes van haar leeftiid. Hel zwakke kind vond er veel af leiding en troost in. Zij trachtte dapper haar eigen leed op zij te zetten en hoopte maar, dat Lily ook piano speelde. Haar moeder was geheel verzoend met het aanstaand vertrek, doordat de dokter de zee reis voor Edith als heel heilzaam had gepre zen. Het kind had behoefte aan zeelucht en een zonnig klimaat, en dit alles wachtte haar nu. Telkens als Edith's moeder haar dochtertje aankeek, zag zij haar in haar verbeelding al even sterk en gezond als de broers en dit gaf haar onder hel naaien nieuwen moed. HOOFDSTUK H. Chris en Anton lagen op een avond wak ker in het kamertje, dat zij samen deelden en spraken over al het nieuws, dat hun wachtte. „Ik wou, dat ik meer mijn best had gedaan ®et aardrijkskunde", bekende Chris aan zijn Jongeren broer. „Ik heb slechts een vaag be grip van Afrika." „Lees dan over Mungo Park, Livingstone, Stanley. „Eén te gelijk, alsjeblieft. Wie was Mungo Parte?" „De vroegste Afrika-reiziger, over wien ik gelezen beb. O, er zijn nog massa's anderen, 't Is heerlijk over hen te lezen." „Wat ben jij toch knap, Anton I" zei Chris, half bewonderend en half gekscheerend. Le zen ls goed en wel, maar zelf zien is toch het beste. Het is het heerlijkste besluit, dat vader ooit genomen heeft en- de gedachte aan Woensdag over een week doet me huizen hoog springen. Als we dan aan boord 's nachts niet kunnen slapen-, mag jij me van alles ver tellen over Zuid-Afrika." „Goed hoor, maar laat me dan nu ook sla pen." En de daad bij het woord voegende, Verkeerde Anton spoedig in het land! der drooinen, waarheen zijn broer hem binnen korten tijd volgde. Op den Woensdag, waarnaar Chris zoo vu rig verlangd had, stond de familie Wharton te Southampton gereed om aan boord te slap pen. Zij zagen allerlei toonceltjes van afscheid nemen, menschen die druk heen en weer lie pen en -stapels bagage. Thomas Wharton -zei la-ter „II o e we aan boord kwamen, weet ik niet meer, maar d a t we er kwamen, is zeker." Hun boot, dc Zeevogel, was veel grooler dan Chris en Anton zich voorgesteld had en de jongens keken hun oogen uit en stelden be lang in al het nieuwe. Er waren twee dingen, die hen gedurende de laatste dagen vóór hun vertrek hadden be ziggehouden: ten eerste, hoe ze hun tijd aan boord zouden doorbrengen, en ten tweede en dit was in de oogen van Chris zeker van niet minder gewicht wat ze er zouden eten. „Het is alles goed en wel, als je één dag met een boot uitgaat", zei hij, „dan kun je van alles meenemen. Maar hoe ze gedurende de heele reis voor zooveel menschen genoeg hebben, is mij. een raadsel." „Schepen nemen altijd mondvoorraad mee", antwoordde Anton. „Ja, scheepsbeschuit en gezouten vleesch. Maar dat geven ze den passagiers tegenwoor dig niet. Eén van de jongens uit dc hoogste klas bij ons op school, Ben Saunders, heeft een zeereis gemaakt, en hij zegt dat het eten aan boord heel goed is. „Nu, we zullen wel zien." Maar helaas! De jongens en de geheele fa milie kwamen weldra tot de ontdekking, dat het eten er best was, doch dat de eetlust ge heel ontbrak. De jongens hadden gelachen bij heL denkbeeld van zeeziek te zijn, doch de eerste drie of vier dagen van hun reis brach ten zij door in een toestand, waaraan ze later liever maar niet dachten. Als Chris vóór hun vertrek een blik had kunnen slaan in de welvoorziene provisie kamers van den Z e e v o g e 1, had hij zich niet ongerust behoeven te maken. Daar lagen al lerlei levensmiddelen hoog opgestapeld, ter wijl er een koelkamer was met reusachtige stukken bevroren vleesch. Toen de jongens niet meer zeeziek waren, bleef dus alleen de tweede moeilijkheid nog over: wat ze zouden doen. Doch ook deze werd spoedig opgelost. Er was afleiding ge noeg: de boot, hun medepassagiers en de zee waren geheel nieuw en vol aantrekkings kracht voor hen. Hun opwinding kende geen grenzen, toen nadat de zee kalmer was ge worden zij- het mooie eiland Madeira aan schouwden, dat meer op een sprookje geleek dan op werkelijkheid. De boomen en het gras waren heerlijk groen, de witte huizen schitterden in den zonneschijn, mooie blauwe luchten gingen on gemerkt over in de zee. Was het dan geen November? De lucht was ook veranderd; zij was heel zacht geworden en tooverde een blosje op de bleeke wangen van Edith, die als een bloem opleefde. Zij had plezier in hun aanleggen bij Madeira, waar zij twee of drie uur stil lagen, gedurende welken lijd een geheel leger don kere inboorlingen van het eiland in bootjes om het schip heen zwermden, pratend, bedelend cn naar geld duikend, ja, zelfs hun koopwaar, die uit vruchten en allerlei andere artikelen bestond, aan boord brengend. Eén der passagiers vertelde moeder Whar ton verhalen over Madeira, van de vele men schen, die er hun gezondheid hoopten terug te krijgen, docli er dikwijls een vroegtijdig graf vonden. Zij was blij, toen het eiland uit het gezicht verdwenen was en iedereen ge noot nu van den heerlijken zonneschijn en het prachtige weer. Hoe zou de eerste Zondag aan boord zijn? Er werd een eenvoudige godsdienstoefening gehouden, waarbij de passagiers en een groot gedeelte der Bemanning tegenwoordig waren. De dame, welke piano zou spelen, lag echter ziek in haar hut en er scheen geen plaatsver vangster voor haar te vinden te zijn. „Edie kan Bel best doen, vader", fluisterde Anton en hoewel Thomas Wharton zijn doch tertje niet graag op den voorgrond plaatste, zag hij toch, dat er groote behoefte was aan iemand, die piano kon spelen. Hij gaf daar om zijn toestemming en Edith speelde vol ge voel. De godsdienstoefening, welke op dien eersten Zondagmorgen op den Zeevogel gehouden werd, was één der plechtigste, wel ke de familie Wharton ooit bijwoonde. HOOFDSTUK III. „Natuurlijk is de Tafelberg zoo genoemd, omdat hij zoo'n verbazend vlakken top heeft", zei hij, „maar misschien weten jullie niet, dat de eigenaardige witte wolk, die er overheen hangt en zich dikwijls over den berg uit spreidt, het .tafellaken' wordt genoemd." „Zien jullie wel," ging hij voort, „dat som mige boomen glinsteren alS metaal? Dat zijn de beroemde zilverboomen van de Kaap. Ik heb er vroeger eens een paar bladen van ge plukt en daar ik ze in mijn hut heb, zal ik ze je laten zien." Edith vooral vond de gladde, zilvergrijze bladeren prachtig. Zij was dan ook in de wol ken, toen de vriendelijke oude heer haar een stuk karton gaf met de woorden: „Hier zitten er eenige tussclien, die je houden moogt, Edith." Gedurende de reis hadden de jongens dik wijls nieuwsgierig in de geheimzinnige diep ten gekeken, waar de stokers aan het werk waren en waar zij dikwijls kolen hoorden scheppen. Zij en hun ouders hadden deze man nen tot hun niet geringe verbazing meer dan eens hooren zingen in hun donker hol. Nu konden zij echter uitrusten, want de boot lag stil. Mijnheer Watts was zoo vriendelijk de fami lie "Wharton zijn diensten aan te bieden, het geen zij zeker dankbaar aangenomen zouden hebben, als er niet en dal geheel onver wacht andere hulp was komen opdagen. Zij stonden nog rond le kijken naar de drukte om zich heen, toen een breed-gcschou- derd man door de menigte drong en Thomas Wharton van het hoofd tot de voeten opnam. Dit onderzoek scheen hem te bevredigen, want hij stak zijn groote, gebruinde hand uit en zei hartelijk: „Ik geloof, dat ik me niet vergis. Dit moet mijn broer Tom uit Engeland zijn." Het was dadelijk weer „Tom" en „Tcd" als in de dagen van hun gelukkige jeugd. Het was hier echter niet de geschikte plaats om aan hun ontroering lucht te geven, doch beiden voelden meer dan zij onder woorden brach ten. Zij waren innig gelukkig, elkander na twaalf jaar terug te zien. Daarna werden moeder Wharton cn de jon gens begroet, die hun oom zich nog in rokjes herinnerde en eindelijk Edith, die hij nog nooit gezien had. Oom Eduard sloeg haar aan dachtig gade. „Wat een teer poppetje! Een heel verschil met mijn Lily! Is ze goed ge zond, Suze?" vroeg hij. u Het bleek, dat Eduard Wharton, die begin December voor zaken in Kaapstad moest zijn, besloten had dc aankomst van den Zee vogel af te wachten en zijn broer en diens gezin op hun verdere reis le vergezellen. Toen mijnheer Watts zag, dat zijn vrienden in zulk goed gezelschap waren, nam hij af scheid van hen en binnen enkele minuien reed de geheele familie in de electrische tram door de breede straten van Kaapstad. Oom Eduard had er voor gezorgd, dat de bagage gebracht werd naar het hotel, waar hij ver blijf hield. Dc familie kon dus op haar gemak de nieuwe indrukken in zich opnemen. ,,Het is alles veel mooier dan we verwacht ten." Dit was de gedachte, die uitgesproken of onuitgesproken, in allen opkwam. De stra ten waren breed, dc winkels vroolijk en mooi geëtaleerd en de groote gebouwen indrukwek kend, terwijl de voetgangers, die in grooten getale op straat liepen, er vaak heel anders uitzagen dan hun landgenoolen. Het krioelde er van kleurlingen, de vrouwen droegen schei-gekleurde kleeren en de mannen riepen luid of bliezen op een hoorn bij het rondven ten van hun waar. Bijtuigen reden langzaam voorbij, doch de zoogenaamde Kaap-karretjes, die door twee paarden getrokken werden, kwamen veel sneller vooruit. Hoewel het nog vroeg in den morgen was, was dc hitte bijna ondragelijk en niettegen staande al het nieuwe een groote aantrek kingskracht had, was dc familie toch blij, toen zij in hun hotel aankwamen. Bust en eenige verfrissching knapte het ge zelschap weer op. De jongens bestormden oom Eduard met een massa vragen. Natuurlijk werd er heel wat door- de groote menschen besproken, waarbij allerlei namen genoemd werden, die dc jeugd niet kende. Nu en dan spitsten Chris en Anton hun ooren, want oom Eduard sprak niet alleen over zijn vrouw, tante Alice, en hun dochtertje Lily, doch ook over hun zoon Dick, die twee jaar ouder was dan zijn zusje, dus ongeveer zeventien jaar moest zijn en zeker even groot en bruin was als zijn vader. „Door je baard herkende ik je niet dadelijk, Ted," zei Thomas Wharton tegen zijn broer, „maar toen ik je stem hoorde, wist ik gc- Mooi weer, aangenaam gezelschap en aller# noeg." lei onbekende dingen, wat was er meer noo-1 vgick is hct ievend evenbeeld van zijn dig om de reis voor dc jongelui tot een waarvader, toen deze nog jong was," zei oom genot te maken? Zij hadden niet het verdriet, Eduard en de jongens wenschten niets vurl- Van alles wat. dat op de gezichten van zoovele hunner mede reizigers te lezen stond, het verdriet over het achterlaten van dc liefste betrekkingen, noch den angst over een onzekere toekomst, die soms hun vader en moeder bezig hield. De jeugd had vriendschap gesloten met een grijzen, ouden heer, die reeds dikwijls een zeereis gemaakt had en nu zijn avonturen ver telde. Vooral zijn eerste reizen waren bij lange na niet zoo gemakkelijk geweest als het tegen woordig ging. Voorts was er een reiziger, wie weer naar de Kaap terugging, waar hij woonde. Hij be weerde, dat zijn grootste genot daarin be stond, in een gemakkelijken stoel te liggen kijken naar andere menschen, die werkten. Hij scheen zijn geheele bestaan al rookende, eten de en slapende door te brengen. Er waren ook jongens cn meisjes van hun eigen leeftijd, met wie Chris, Anton en Edith vriendschap gesloten hadden en het speet hun bijna, toen de reis op een einde liep. Het was een heerlijke morgen, waarop de Tafelberg en Kaapstad zich aan hun oog ver toonden. Purper cn groen, zilver, blauw en oranje dc prachtigste tinten kleurden het wonderschoone panorama, dat zich vóór hen uitstrekte. Chris verloor heelemaal zijn voor stelling van Afrika, dat hij zich als één groote zandvlakte gedacht had. Onder een heider- blauwen hemel zagen de reizigers de witte huizen tc midden der heerlijke natuur liggen. Mijnheer Watts, de oude, bereisde heer, ge noot van de verrukking zijner jeugdige vrien den. Het mooie gezicht was hem bekend en hij maakte hen op de verschillende schoon heden oninertaaam. ger dan <lit „levend evenbeeld" te zien. (Wordt vervolgd). Een vriend in den kerker. In het jaar 1825 werd een jongmenscb', een zekere Henri, wegens diefstal voor den tijd van verscheiden maanden naar het tuchthuis te Genève gebracht. Zijn straf werd nog ver zwaard, doordat hij van de overige gevan genen afgescheiden alleen in een vertrekje moest arbeiden. Deze volstrekte eenzaamheid cn afzondering was den levendigen jongeling ondragelijk. Lang zuchtte hij tevergeefs om eenig levend: schepsel tot gezelschap. Eindelijk was hij zoo gelukkig een jonge rat te vangen. Binnen weinige dagen was het dier als gevolg van de vriendelijke behande ling reeds zóó mak geworden, dat het niet meer trachtte te ontsnappen. Weldra at het slechts uit dc hand van zijn vriend en wan neer deze aan het werk was, kroop de rat tussdhen zijn hemd en zijn borstrok, waar hij urenlang stil bleef zitten. Altijd koos zij de lin kerzijde, hetzij omdat zij in de nabijheid van het hart meer warmte voelde, hetzij Henri bij het werken met de rechterhand meer be weging maakte. Spoedig werd Ratinet (zoo had Henri het diertje genoemd) ook bij den directeur bekend, die niet weinig schik had in het geval. Aan zindelijkheid kon Henri hem maar niet gewennen; nu en dan werd hij daarom met een klein stokje bestraft. Ongeveer een maand, nadat de rat in den kerker vertoefde, had Henri het ongeluk in zijn kastijding wat al te streng te zijn en ver gelen het diertje drinken tc geven, waarop Ratinet boos werd en hem verliet. Wie be schrijft Henri's smartI Een week verliep Ratinet kwam niet te rug. Thans wilde Henri een andere rat van gen en africhten Dit gelukte hem. maar deze was ouder en had niet de goede eigenschap pen van Ratinet. Eenige weken had zij hem gezelschap gehouden, toen Henri op zekeren avond in het donker op zijn legerstede zat en naast hem zijn rat No. 2. Op eens hoort hij aan zijn voeten een lidht geruisch, hij strekt zijn hand uit en kijk! Ratinet loopt hem haas tig tcgeii den arm op en wipt terstond, tril lende van blijdschap, op het welbekende plaatsje aan zijn borst. Des anderen daags, toen dc beide diertjes elkander ontmoetten, staarden zij elkaar lang aan, doch zij waren niet afgunstig van elkaar ea aten en dronken vertrouwelijk samen. Na verloop van eenige dagen echter bemerkte rat No. 2, dat zij thans overbodig was en ver dween. Eindelijk brak de dag aan, waarop Henri in vrijheid zou worden gesteld. Met tranen nam hij afscheid van Ratinet, die hij den directeur dringend aanbeval. Daarop vertrok hij. Toen het trouwe dier zijn vriend niet meer vond. had het rust nog duur. Het at of dronk vanaf dat oogenblik niet meer, totdat men na ver loop van drie dagen Ratinet dood vond lig gen in een ouden doek, dien Henri had ach tergelaten. „Die slaapt eet". zegt het Fransche spreekwoord, en de Hotten tot schijnt het volkomen eens met dit begrip van zijn blanken broeder. Een volbloed Hot tentot kan namelijk onder alle omstandighe den slapen. Al wordt hij ook door den ergslen honger gekweldhij gaat liggen, rolt zich in zijn mantel, en binnen enkele uren is hij in slaap! Slaap is dus voor hem hetzelfde als voedsel, faaar we moeten deze gevolgtrekking niet le ver uitspinnen, want dan zouden we allicht meenen, dat hij met zoo weinig toe kon en dat is toch volstrekt niet het geval. Wel kan hij honger lijden; met een verwon derlijke onverschilligheid haalt hij eenvoudig ziin gordel wat meer toe. Maar heeft hij een maal wild gedood, dan kent ziin vraatzucht geen grenzen, en eet hij maar steeds voort, zich niet bekommerend om qualiteit, maar eer om (iunnliteit! Slaapt hii nu eenmaal, dan doet hij dit ook weer op eigenaardige wijze: Hii rolt zich op. als een menschelijk stekelvarken, en slaapt zóó vast. dat men een kanon vlak bii zijn ooi- zou kunnen afschieten, zonder dat hij in zijn zoete rust gestoord werd! Bij nacht is de vloer van een Hottentotsehe hut dan ook zoodanig met slapers overdekt, dat het geheel een menschelijke massa lijkt, en men onmogelijk zou kunnen uitmaken,-tot welk lichaam de ineengekronkelde armen en becnen hooren'! De Mol. Langen lijd geloofde men, dat de mol niet slechts van dierlijk, maar ook van plantaardig voedsel leefde, en schreef dan ook aan deze hoedanigheid de verwoestingen toe, waarover boeren en tuinlieden ten allen tijde bitter kla gen- Den Franschen naluurkundige Flourens echter is het door veelvuldige proeven geble ken. dat de mol enkel en alleen een vleesch- etend dier is en liever van honger sücrft, dan dat hij planlenvoedsel zou aanroeren. Bij ge brek aan andere dierlijke spijzen spaart hij zelfs zijns gelijken niet en de zwakkere of vreesachtige wordt onvermijdelijk de buit van den sterken of moedigen. Opmerkelijk is ook de waarneming dat 10 12 uren. het uiterste zijn, dat de mol hel zonder voedsel kan uit houden en dat 5 k 6 uren hongcrlijdens reeds voldoende zijn om hem geheel uitgeput le ma ken. De verwoestingen, welke dit dier in tuinen enz. aanricht, worden niet veroorzaakt door dal het plantaardig voedsel zoekt, maar zijn te wijlen aan zijn on vermoeiden ijver in het najagen van insecten en wormen, waaruit zijn eigenlijk voedsel beslaat. Van twee jongens. Twee kleine, leuke jongens, Zij heetten Jan en Piet, Die kenden heel geen zorgen, En evenmin verdriet. Ze speelden vroolijk samen En maakten dolle pret, En gingen dan des avonds Van moeheid vroeg naar bed. Het waren stoute rakkers Van zes en zeven jaar, Ze waren altijd samen En hielden van elkaar. Zc kregen toen een vrindje, Een echte slimme guit. En maakten met hun drieën Een dapper drietal uit. Maar gauw was al hun vreugde En ook hun pret gedaan, En zijn zc met hun drieën Aan 't kibbelen gegaan. Toen kregen dc twee jongens, Dezelfde Jan en Piet, Ook waarlijk kinderzorgen Én o, zooveel verdriet. Neen, dan maar samen spelen. Zei Piet toen tegen Jan, Want al die twist en ruzie Kwam door den „derden man". Corry dc J, Emiritus. Emeritus beleekcnde oudtijds bij de Romei nen een krijgsman, die zijn tijd uitgediend en geen plichten meer in dat vak te volbrengen had. In latere tijden heeft men die benaming op burgerlijke betrekkingen toegepast en ge geven aan oude, getrouwe staatsdienaren, die wegens gevorderden leeftijd rust genoten. In Nederland wordt deze benaming tegenwoor dig uitsluitend gebruikt voor hoogleerarcn en predikanten, die om hun hoogen leeftijd en langdurige werkzaamheid, eervol van hun betrekking ontheven worden. Het getal negen. Het cijfer 9 bezit de eigenaardigheid, d men, wanneer men een of ander getal er me, vermenigvuldigt'en men de cijfers van dit ver kregen product bij elkander optelt, steeds 't zij 9 of een veelvoud van 9 krijgt, b.v.: 9 x 4 36, de som der cijfers van dit pro duct 3+6=9. 9 x 327 2943, de som der cijfers van dil product 2 9 4 3= 18 of 2x9. 9 x .64 576, de som der cijfers voor dit product 5 7 6=lSof2x9. Hierop nu steunt dc volgende opgave. Je vraagt aan iemand uil het gezelschap, of deze een getal in gedachten wil nemen, zon der het echter aan een ander mee te deelen. Nu moet dit met 9 vermenigvuldigen. Je vraagt hem of hii dit product wil opschrijven doch daarvan één willekeurig cijfer uit^ schen. Nu weet je bijna onmiddellijk te zeg gen, welk het uitgewischte cijfer is. Immers ie telt de cijfers bii elkaar en het getal, dat ontbreekt aan het 9-voud is het uitgewischte cijfer. Stel, dat de ander 211 gehad heeft. Dit ver menigvuldigd met 9 geeft 2169. Nu wischt hij de 6 uit. De som der overgebleven cijfers is 2 1 9 12. Hieraan ontbreekt 6 om tot een 9-voud (18) te komen, 't Uitgewischte cijfer is dus 6. Had hii toevallig 't cijfer 9 uit gewischt, dan wordt de zaak lastiger, daar je dan niet weten kunt, of het uitgewischte cijfer 0 of 9 Is, want 2 1 6 9, 0 er bij blijft 't een 9-voud, 9 er bij, dan wordt het 18, ls eveneens een 9-voud. Met alle andere cijfers echter gaat het zui ver op. Zusje, lujk eens op de klok, 't is op slag van zeven! was je, kleine Zussemijn, graag nog opgebleven? Maar zie dan je pop eens aait, zou ze al niet drooinen? 't is voor haar toch wel hoog lijd In de rust te komen. Naar bed. Kijk, haar hoofdje hangt zoo slap, moe is heel haar lijfje kom, breng popje gauw naar bed toe dan Zus, waar blijf je? Popje wil alleen niet zijn, Zus moet bij haar wezen, en zal ik voor jullie dan een verhaaltje lezen? Ééntje uit hei nieuwe boek? hè. dat is een pretje, lekker warmpjes ingestopt Zus, met pop, in 't be<ïjel - S- Zusje geeuwt, knipt tegen 't licht, w- 't is al over zeven 't fs maar goed, dat Zussemljn niet is opgebleven. HERMANNS

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7