Qooi3 de Deugd.
V
De Familie Wharton.
Een verhaal uit Zuid-Afrika.
Naar het Engelsch van C. J. BLAKE.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK VL
Het Heldere licht der groote lamp, die in
den ruimen ingang der oude farm hing, be
straalde de reizigers, toen de deur open gin
tIk zeg „oud", want de farm was zeker hon
derd jaar geleden gebouwd, al was er in dien
tijd wel eens een kamer bijgekomen. Verschil
lende farmers hadden er gewoond en dc één
had de eiken geplant, terwijl de ander de ge
zellige veranda gebouwd had.
Hoewel het huis groot was, had het toch
geen bepaalden stijl. Sommige kamers waren
bijzonder ruim, anderen weer klein cn van
een eigenaardige bouworde
Dit alles bemerkten Edith en haar broiertjes
pias later. In de eerste oogenblikkcn zagen zij
slechts het vroolij'ke licht en tante Alice en
haar dochtertje, die hen allen hartelijk be
groetten.
„Kom binnen, arme vermoeide menschen,
jullie zult flauw zijn van den honger, denk ik.
Thomas wel Thomas, ik zou je nooit her
kend hebben! Suze, lieve mensch, neem dezen
gemakkelijk en stoel en ga eerst eens zitten.
Dit moet Chris zijn en dit Anton en dit lieve
meisje help haar eens met haar hoed en
mantel, Lily is Edithzij valt bijna om
Wan den slaap.'*
Dick lachte. „Kom moeder", zei hij. „laat
nu een ander eens praten. Wc hebben honger
als wolven en als u nu eens gauw voor wat
eten zorgen will, zal Lily het gezelschap wel
vijf minuten bezighouden
Taait Alice ging nu naar de keuken 0111 de
Kafferdienstboden tot vlugheid aan te spo
ren. Dick en zijn vader gingen naar buiten om
te zien, of de paarden op stal waren gezet en
alles voor den nacht in gereedheid was ge
bracht. Het eenige wat het leven in de kolo
niën wel eens moeilijk maakt, is dat de kleur
lingen -voortdurend nagegaan moeten wor
den.
Het zou niet te verwonderen zijn geweest,
als Lily nu zij plotseling alleen werd gela
ten met haar nieuwe familie min of meer
verlogen was geweest. Doch het groote meisje,
met een dikke vlecht op haar rug en een aar
dig katoenen japonnetje aan, kende geen ver
legenheid. Zij liefkoosde Edith en babbelde
met tante Suze, schertste met dc jongens en
praatte over ernstiger dingen mot hun vader
en dit alles ging haar zóó gemakkelijk af, alsof
zij hen altijd gekend had.
„Kom Edie zoo wordt je immers ge
noemd? ga nu eens op de rustbank liggen,
dan zal ifk de kussens voor je opschudden.
Binnen twee minuten krijg je een kopje koffie
en moeders koffie is He lekkerste uit den ge-
heelen omtrek.'*
„Tante Anna zou dal niet met je eens zijn'*,
zei Dick, die nu juist binnenkwam. „Tante
Anna woont op de farm hier tegenover, zij
en haar man. oom Pieter, zijn Boeren'', legde
hij aan de anderen uit. „Als tante Suze, moe
der. Edith cn Lily samen opgerold werden,
zouden zij misschien even dik zijn als tante
Anna. docli heel zeker ben ik er niet van
„Is haar koffie zoo lekker en maakt veel
koffie drinken dik?" vroeg Anton.
„Zij is werk-clijk heerlijk, maar ook zonder
koffie zou tante Anna wel dik zijn. Doch daar
zijn va-der en moeder en we kunnen dus aan
fafcl gaan. Edith, jij komt natuurlijk naast mij
zi'ten.:*
Dick en Lily wedijverden er in Edith te ver
wennen. Zij zetten haar tusschen zich in aan
tafel en bedienden haar van zooveel lekker
nijen, dal zij onmogelijk alles kon opeten. Op
een and-eren keer zou dit alles Edith zeker
best gesmaakt hebben, doch zij voelde dat
rust haar verreweg het meest zou goeddoen,
zoodal zij dan ook spoedig naar de kamer ge
bracht werd, die zij met Lily deelen zou, bet
aan Chris en Anton overlatend den maaltijd
de verschuldigde eer aan te doen.
Den volgenden morgen verlangden de jon
gens er naar eens een kijkje rondom de farm
te nemen, hetgeen Dick hun den vorigen
avond beloofd had. Eduard Whaxton ging er
al vroeg op uil me-t zijn broer, terwijl de jon
gens hen zouden volgen, zoodra Diok vrij was.
„Zie je", legde Diok hun uit, toen zij het
huis uitgingen, „we wonen hier op den rand
der „Karroo-". Een groot gedeelte van ons
land is droog en steenachtig, maar we heb
ben den besten dam mijlen in den omtrek en
een put, die Hij het warmste weer nog niet
droog loopt. We zullen eerst naar den dam
gaan."
De breede waterstroom met ontelbare voet
stappen langs de kanten, de „kraals*', zooals
de omheiningen voor het vee en de schapen
genoemd worden en de hutten des* Kaffer-be
dienden, waren omgeven door drogen grond,
waarop slechts dorre struiken groeiden.
Docht achter het huis, waar de put was,
strekten zich een prachtige moestuin en
boomgaard uit.
„We kweeken hier allerlei vruchten", zei
Dick„druiven, peren, perziken, kweeperen
en nog veel meer. We zijn altijd bezig met
gic-.len, gieten en nog eens gieten dat is het
geheim vatn onzen mooien tuin.'*
Daarna gingen zij naar het huisje van Paul
Harvey, den struisvogel-kwceker, die daar ge
heel alleen woond-e. Het bleek, dart Paul
iemand waa, die smaak had. Zijn kamer was
van onder tot -boven behangen met platen uit
tijdschriften, welke hem door zijn vrienden
gezonden werden. Alles zag er netjes en ge
zellig uit; een paar prachtige sinuisveeron
waren boven een portret aan den muur beves
tigd en toen dc jongens binnenkwamen, was
Paul juist bezig het portretglas op te wrijven,
zooals hij iederen morgen deed.
Dat is het portret van Pauls meisje1', fluis
terde Diok. „Zij heet Lucie Day en hij spaart
ijverig om haar over te laten komen."
Dick begon ni; luider te s-prekcn. „Hallo,
Paul! Ik breng gasten mee."
Op Eet geluid van Dicks stem keerde Pa-ul
rich om.
„Zoo, jongehecren", zei hij vriendelijk.
„Mijn huis is mijn koninkrijk. Kom binnen
alsjeblieft en kijk maar eens rond. 't Is luier
niet groot, wel?"
Dot was het zeker niet, maar Chris keek
verlangend naar de buks aan den muur en An
ton zag de plank mei boeken naast het raam.
Paul volgde dc richting Van de oogen van
Chris. „Kun je schieten?" vroeg hij.
Doch de jongen antwoordde ontkennend.
„Dat is niets, we zullen het je wel spoedig
leeren."
„Ga je naar de struisvogels, Paul?" vroeg
Didk nu en toen Paul antwoordde, dat hij er
Heen ging, stelde Dick zijn nebjes voor de
Test van den morgen aan het bezoeken der
;t ruis vogels tc wijden.
Chris was overgelukkig, terwijl hij in den
warmen morgenzonnesohijn tusschen Paul en
Dick in wandelde. Welke de. gevoelens der
anderen ook'zijn mochten, Chris was er nu al
van overtuigd, dat het leven op Wharton Kop
Farm juist iels voor hom was. Zijn gedachten
gingen terug naar hun eentonig bestaan in
Lynchesler, waar alle dagen hetzelfde waren
en waar Anton dikwijls zoo in zijn boeken
verdiept was, dat hij het voetballen er zelfs
door vergat en waaronder alle jongens, die hij
kenau, er niet één was, die hem zoo aantrok
als zijn neef Dick.
Dit ieven was een kolfje naar zijn hand cn
hij wilde niets liever dan alles leeren, wat zijn
oom en Didk deden: schieten, rijden en wer
ken als zij.
Paul las deze gedachten in de stralende
oogen van Chris en zijn eenzaam hart voelde
zich sterk aangetrokken tot zijm landgenoot.
Deze twee scholen dadelijk goed op, al was
het alleen maar, omdat Chris regelrecht vit
het moederïand kwam, waarheen zijn gedach
ten altijd dwaalden. Paul leidde een heel een
zaam beslaan op de farm, want Dick had zijn
vrienden en praalrtc liever met hen dan te
moeten luisteren naar de cindeloozc vertrou
welijke mededeclingen over Lucie Day, over
wie Paul het, zooals bij beweerde, altijd liad
Anton was stiller. Hij had natuurlijk in de
reisbeschrijvingen over Zuid-Afrifka veel over
slruisvoigels gelezen en hij vergeleek nu het
geen hij zag mei het gelezene. Hij sprak daar
door niet veel", terwijl Chris allerlei vragen
deed. daar alles nieuw voor hem was.
„Waarvoor is al clkt ijzerdraad?" vroeg hij.
„Waar zijn de kooien met de vogels? Ze zijn
zeker heel groot?''
Dick lachte. „We Hoeven maar door dit hek
te gaan", zei hij, „en we zullen in één der
kampen zijn, waar de vogels huizen. Maair
voorzichtig maak het hek nog niet open.
Waar zijn de stokken, Paul?''
Als eenig antwoord liep Paul naar de
schuur in de nabijheid, waar hij "•en oogen-
blik later weer uit te voorschijn kwam met
twee lange lakken, welke met scherpe door
nen bedekt waren. Eén er van gaf bij aan
Dick, terwijl hij den anderen zelf hield cn te
gen Chris en Anton zei vlak achter hem te
loopen. Daarop opende hij het Hek in de
ijzardraadoinheining. (Wordt vervolgd).
De list van Cantekleer*
(Een kippen geschiedenis.)
I11 den hof van boer Neliseen was 't een le
ven van belang. Alle kippen stonden om Can
tekleer, den oudste der hanen, die met luid en
treurig gekraai het nieuws vertelde, 't vree
selijke nieuws, dat hij dien morgen had ver
nomen uil den mond van Sijmen, den boeren-
krüechti O. 't was wèl een vreeselijk nieuws!
„Verbeeldt je eens," kraaide de haan, „onze
oude moeder Kukel wordA \<erkocht. Vandaag
wordt ze verkocht 'te gelijk nuct mijn kkan-
zoons, de CanMücers. Ze wordlt te vet, zegt
Sijmen, en de -boer zegt het ook. Sijmen zegt
ook, dat de 'boer zicfli een nieuw kippenras
wil aanschaffen. Maar dart laten we niet toe.
Neen, dat laten we niet toe...""
Moeder Kukel, die nog op stok zat, boorde
het leven. „Wat is er aan dè hand?" vroeg ze
„Is er (brand, of rijn er vossen op 't e<rf?"
Alle kippen en hanen keken haar treurig
aan en Cantekleer zei: „Neen, moeder Kukel,
brand is esr niet, en de vossen komen niet bij
dag. Maar gaat ovor jou, ov^er jou..." en
toen zuchtte hij oen diepen hanenzucht.
„Tok-tolc-ttok, ver fel dan fodh," klokte oude
moeder Kukel.
„Willen we hot haar vertellen?" vroeg Can
tekleer den anderen.
„Zal ze niet te veel schrikken, als ze het
hoort?"
„Eens moet ze het toch weten." zei Kukels
oudste dochter, een verstandige kip. „1 Is be
ter om er nu dadelijk maar m!ee voor den dag
ie komen."
„Vooruit dan maar," zei Cantekleer, en hij
begon: „vandaag gebeurt er iels vreeselijks
met jie, moeder KukeL Want je bent te vet,
wel te vet, zögt Sijmen, en d>e baas zegt het
ook..."
„Woitl ik geslacht?" vroeg angstig de oude
kip.
„Neen," antwoordde Cantekleer, „je wordt
verkocht tegelijk met je kleinkinderen, de
jonge Cantekleers. E11 vanmiddag komt de
koopman jullie halen!"
'rtKan piet," tokte de oude Kukel, ,,'t kan
niet, de baas zegt zelit dal ik zoo'n beste kip
ben. En nu zou hij hij mij op eens willen ver-
koopen? Neen, dat kan niet! Weet jullie wel,
da-t ik hem reeds mieer dan vijftig kuikens
hdb bezorgd ?*Ed dan al de eieren, die ik leg
de, en die hij verkocht! En bijna alle kippen
en hanen hier op *t Orf zijn mijn kinderen en
kleinkinderen- En nu ik oud hen geworden,
zou hij zóó ondankbaar zijn om mij te willen
verkoopen? Neen, dat kan ik niet gelooven."
„En toch is het zoo," kraaide Cantekleer,
„je bent te oud en te vet geworden. Je ffiegt
bijna geen eieren meer, zegt de baa^. En je
weet het, moeder Kukel, dat de menschen nog
slimmer zijn dan de vossen, en ondanücbaar
op don koop toe. Als je ze geen voordeel meer
aanbrengt, zetten ze je op straat, of... eten
je op.
Ja, dat wist moedor Kukel wel, dat had ze
wel gezien, toen dc baas haar lieve jonge
haantjes had verkocht, toen ze nog nauwe
lijks konden kraaien.
„Ja, moeder Kukel, *1 is zooals is," kraaide
Cantdvleer. ;,Wo moeten ons naar de men
schen schikken, want we zijn maar kippen en
hanen. Maar als de nieuwelingen komen, dat
nieuwe, ras, zooals Slijmen ze noemt, dan zal
ilk ze plagen door ze de veeren uit te trekken.
Dat zal ik, zoowaar ik Cantekleer heet. Zij
zullen er voor boeten, dat men jou heeft weg
gezonden, arme moeder KukeL" Eu loen hi]
dit had gezegd, perste Canrtcklcer ecu hanen-
traan uit zijn ronde oogen, cn toen hij daarna
ccn vel'fen worm zag, kraaicte hij 'tweemaal
luid en schel: „Kukeleku, kukeleku, kom hier.
moedk.n' Ivukel en cel jo afscheidsmaal. Kijk
eens wat een lokker liapje, alleen voor jou."
,Tok, lok, -k dank je Cantekloor," klokte
moeder Kukel, cn hoewel zie diep bedroefd
was, het erf, waar ze geboren was, te moeten
vertalen, pikte ze dankbaar de vette pier op,
die Cantekleer haar aanwees. Daarna ging ze
mot gebogen kopje heem, naai- de leg- en de
brood hokken, die ze, voor ze heenging, nog
eens wilde zien. Hier legde ik, toen 'k nog
niet zoo vet was, iederop dag een eitje," mom
pelde ze, loen ze langs de leghokken kwam.
„E11 hier zijp mijn Hcve, kleine, kuikens ge
boren," zucht ze, als ze de broedhokken ziet,
waai* juist een paar jonge hennen op eieren
zitten en haar met een vriendelijk „tok. lok.
goeden morgen moeder Kukel" begroeten.
Want H zijn bijna allen haar eigen 'kleinkin
deren.
.Waarom ben }c van morgen zoo treurig?"
vraagt non nog zeer jonge (kip.
."k Word straks verkocht," zucht moeder
Kukel.
.Waarom wordt je verkocht?" tokte een
overmoedig, jong kippetje.
,'kBen te oud, zegt de baas. Hij zegt, dat
ik geen kuikens meer kam uitbroeden."
„Zoo, zegt hij dat," tokte do jonge kip. „ICora,
moeder Kukel, dat zullen we eens zien. Hier,
neem jij vanmorgen' mijn plaatsje maar eens
m Ik ga een poosje wandelen."
,Nu, als ik or je een genoegen mee kan
doen, dan wil ik heel graag gen oogenblik je
plaatsje innemen," tokte de oude kip, en ze
liep naai* hot brocdhok cn nam daar dc plaats
in dor jonge kip, die lioel blij was, dat de
dikke moeder Kukel een poosje op de eieren
wilde zitten. Die zou ze wel warm houden,
dacht ze. Vroolijlk Kop ze nu naar buiten en
daar vertelde ze aan alle hanen en kippen, dal
oude moeder Kukel op hóór eieren zat.
Dit bracht den slimmen Cantekleer op een
goeden -inval. „Weet jo wat," zei hij tegen de
jonge kip, „laat haar daar zoo lang mogelijk
zitten. ALs dc baas of Sijmen haar straks zoekt
om aan den boer te verkoopen. zal hij haar
dóór zeker niet zoeken. Want wie zal denken,
dat oude moeder Kukel op eieren ziit?"
„Tok, tok, tok, dat is een goede gedachte!"
riepen alle hanen en kippen. Moeder Kukel
blijft op het nest zitten, totdat de koopman
met de jonge hanen is heengegaan!"
„Konden we ook maai* op 't nest gaan zit
ten," kraaiden met piepstemmetjes de jonge
hanen, die verkocht zouden worden.
Maar dat ging nu eenmaal niet, omdat het
hanen en geen kippen waren, en 0111 op het
nest zoo stil te blijven zitten, waren de bewe
gelijke haantjes heelemaal niet geschikt. Ook
moesten ze Cantekleer op hun eerewoord be
loven, dat ze niet zouden verklappen, waar
moeder Kukel zich bevond. En dat beloofden
zij dan ook.
't Werd middag «1 nog altijd zat moeder
Kukel op de eieren der jonge kip. Ze zat daar
zoo rustig, ma aar -toch klopte Ivaar kiptpenhart je
angstig. Straks zou immers het oogenblik ko
men, waarop zij voor altijd moest heengaan
Dan stopte de koopman haar in zijn mand.
En morgen zouden zie misschien reeds scep
koken van haar, arme moeder Kukel. Zoo
dacht de oude kip, terwijl ze op de eieren zat.
Van tijd wist ze heelemaal niets af, maar ze
begreep uit alles, da't het reeds laat moest zijn,
want ze kreeg honger. Em op het erf hoorde
zij het geschreeuw der jonge hanen, die in
de mand werden gestopt; de kippenkoopman
moesft dus reeds gekomen zijm. dacht ze. Daar
na hoorde ze ode, lioe boer NeKssen met booze
stem riep: „Waar kan die ellendige oude kip
toch ri'Blen?"
,,'t Is alsof ze wee<5, dat ze vandaag verkocht
zal worden," lachte Sijmen, de knecht.
„Kom, zoek haar vlug, 'k heb weinig lijd;
k wil graag vóór donker thuds zijnl" riep een
dorde Stem.
„Dat zal de kipppnkoopman zijn," dacht
moeder Kukel, doch ze stond niet op en bleef
rustig op 't nest.
Weer gingen de boer en Sdjmen aan het
zoeken, maar dc oude kip vonden ze niet.
„Ze is misschien opgegeten door een vos."
zei de boer, toen Hij na lang zoeken bij den
koopman terug kwam. ,,'tSpijit me wel, Bar.
Iels, want nu lijd ik schade. Je moogt me nu
wel wat meei- voor mijn jonge lianen geven.'
Maar dat wilde de koopman niet. Hij werd
heel boos en zei, dat hij van zoo'n schraperi-
gen boer als Nelissen geen lianen of kippen
meer wilde koopen. En boos ging hij heen.
Nauwelijks had de koopman het) erf verla
ten, of daar kwam de boerin aanloopen- „O,
mam, kom toch eens kijken," riep ze den boer
toe*, „wart een geluk, dat dc oude kip niet ver
kocht Is. Kijk eens in 't broedhok
„In broedhok 1" riepen de boer cn zijn
knecht tegelijk uit.
„Ja, in U bü-oedhok," lachte de boerin. „Ze is
dus waarlijk nog niet te oud cn te. vet, hoor.
Em ze broedt pradhtig, want toen 'k haar van
nest opnam, om naar de eieren te kijken,
werd zo boos en sloeg melt die vleugels»."
Neen, boos was Kukel niet geweest, maar
wel heel angstig. Want toen de boerin was
gekomen en haar opnam vain. nest, had ze
natuurlijk weer aan dien (kippenboer gedacht
en angstig met de vleugels geklapt. En
de angst had moodier Kukel gebed. „Zoo boos
kon alleen een kip rijn, d!ie op eieren zat,"
zei de boer, en Sijmen rond het ook. „Wat een
geluk, dat we haar niet vonden, baas," zei bij.
„Ja, Sijmen, dat is Wet," zei de boer, en toen
gingen ze heen.
„Hoe vreemd." mompeldie moeder Kukel,
toen ze waren heengegaan. „Ze komen kij
ken, zien me hier op 't nest van een jonge kip
zitten, en laten mij waar *k ben. Ik Begrijp
er niets van." Maar toen weldra de jonge kip
terug kwam om haar plaats in te nemen,
werd alles, duidelijk.
„Ze hebben je lokker niet. gevonden, moe
der Kukel," tokte do jonge kip, toen ze goed
en wel op haar eieren zat.
„Ze hebben me wel gevonden," zei moeder
Kukel verbaasd, ..ze zijn hier geweest en heb
ben me zien zitten. Alle drie hebben ze mie
gezien, de baas, de vrouw en Sijmen. En dé
vrouw wilde mii van 'te ciörcu nemen on toen
werd ik bang en 'k sloeg mot de vleugels..."
„Tok, tok, tok, nu weet ik het," tokte dc
echte 'broedkip „Nu Weet ik hot; jij dceclrt, als
of hot jouw eieren waren, cn dat dacht de
vrouw ook. Tok, tok, wat oen grap, wat een
grap! Ga gauw naar buiten en vertel het aun
Canrtekleer en de anderen. Wat*een grap, wat
een grap! Tok-tok!"
©oall toen moedor Kukel buiten kwam en
hot geval in geutren cn kleuren wilde vertel
len, kraaide Cantekleer met heldere stem:
»Had ik de jonge kip niet zoo lang hier ge
houden, dan zou je nu verkocht zijn, moeder
Kukel. Maar met een list liiölden we je hier.
En wil de baas jo wteer verkoopen, dan doen
we weer zoo. Wel, hoe vindt jo mijn list?"
„Heel mooi, Cantekleer, hetel mooi," tokte
moeder Kukel, „cn ik dank je er wel voor, dat
jo die jonge Idp zoo lang van *t nest hield."
En toen ze dit had gezegd, ging ze graantjes
pikken met do anderen, alsof er dien dag niets
bijzonders gebeurd was.
Tante JOH.
Van alles wat.
Vorstelijke koelbloedigheid.
Karei de Twaalfde, koning van Zweden, be
vond zich in 1715 te Straalsund, terwijl de
stad hevig gebombardeerd werd door den
vijand.
Een bom viel op het dak van het huis, waar
in de vorst vertoefde en ontplofte dScht bij bet
vertrek, waar hij werkte.
Bij het verpletteren van het dak was het,
alsof het huis in elkander stortte en de schrik
deed de pen udt de hand van den secretaris
vallen.
„Wat is dart? Waarom schrijft gij niet
door?" vroeg de vorsrt.
„O Sire, de bom!" was het ontstelde ant
woord vam den schrijver.
„Welnu", hervatte de koning, „wat heeft die
bom met mijn brief te maken? Schrijf door,
wat ik u opgeef."
Mismaakte Visschen.
door E. H.
Niet alleen onder de menschen heeft men
van die stakkers, waarmee de kermissen wor
den afgereisd, omdat ze ongelukkig genoeg
zijn om twaalf vingers, drie armen of geen
beenen te bezitten, maar ook zelfs onder de
dieren vindt men dergelijke verschijnsels en
ieder Heeft wel eens gehoord van een kalf
met twee koppen of een schaap met vüf poo-
ten!
Nu spreekt het vanzelf dat er veel bedroe
schuilt onder die abnormaliteit van lichaams
bouw. Maar bij visschen gaat dit moeilijk en
toch zijn er ook wel van de gevinde wezens,
die met de een of andere mismaaktheid be
deeld zijn. Zoo moeten er in het aquarium te
Kensington twee mismaakte visschen zijn: De
een is een forel, en de staart van dit dier is
zóó sterk naar boven omgeslagen, dal die een
rechthoek vormt met het lichaam. Dit maakt
een zonderlingen indruk, maar nog meer is
dit het geval met een gewonen stekelbaars
die een lengte heeft van een decimeter en
waarvan hot lichaam zoo sterk gezwollen is.
dat het vier duim in doorsnee heeft. Op het
eerste gezicht meent men een jonge muis voor
zich te hebben, en voor hen, die het niet
weten, is het zeer moeilijk om tot de ontdek
king te komen dat het een visch is. Hij be
weegt zich langzaam, daar het gewicht van
zijn arm, misvormd lichaam zijn draagkrach
ten haast te boven gaat!
Eigenliefde.
Ieder volk heeft zijn eigenheideieder
machtig volk eigent ziich gaarne den voorrang
over zijn,naburen toe. De Indianen noemen
hun naburige volken Allech-Nas (Barbaren);
de Chineezen noemen hun rijk het Hemelsche
Rijk; de Perzen leven in Iran (het rijk des
lichts), alle andere volken daarentegen in
Touran (liet rijk der duisternis). Zoo gaat het
ook nog thansde Franschen alleen bezitten
(zeggen zij) smaak, de Engelschen vrijheid, de
Duitschers en Hollanders praktische, kennis,
de Itabanen kunstzin, enz.
Een kunstje met lucifers.
Wie kan van negen lucifers acht maken,
zonder er een weg te nemen of te bedekken?
Deze vraag lijkt heel moeilijk te beantwoor
den. is het niet? Maar ik geloof toch, da-t dc
kinderen, die Fransch kennen, er wel raad op
zullen welen.
Vleien.
Men vleit vorsten op velerlei wijzen en on?
elerlefi hoedanigheden. Raoul, hertog vari
Bourgondië b.v. hinkte, daarom hinkten 00M
alle hovelingen, zelfs dc dames. Artaxerxes
had een bijzonder langen arm; vandaar het
Perzische spreekwoord: Een lange arm is het
teeken van macht. Gustaaf Adolf had een
soliccven schouder, één zijner dienaren vond
er genoegen in, één der schouders eenigszins
scheel te houden.
Vriendschapsdiensten.
Een rink en een sijsje zaten met elkaar in
een flinke, ruime kooi. Behalve hun gewone
voedsel, kregen ze dagelijks een lepel vol hen.
nepzaad. Voor het sijsje werden dc hennep-
zaadjes gekneusd, daar deze ze met zijn sna
veltje niet fijn kon krijgen. Maar op een goe»
den dag vergeet men de zaadjes te kneuzen
en door een eigenaardig geluid opmerkzaam
gemankt, was men niet weinig verbaasd, liet
sijsje, voor den vink te zien zitten met duide
lijke gebaren iets vragend. Nog grooter werd
de verbaring, toen men zag hoe de goedige
vink ernstig de hennepzaadjes begon fijn e
maken en ze het sijsje zag toereiken, die z.
met fladderende vleugeltjes uit zijn snavel
nam. Van diien tijd af, werden de hennep
zaadjes steeds ongekneusd in het voederbakje
gelegd, om dit wederzijdsch bewijs van ver
standigheid en roerende goedhartigheid te
kunnen waarnemen. Hoe verstandig van liet
6ijsje, dat hij begreep dat de snavel van zijn
vriend ze wel fijn kon maken en hoe verstan
dig van den vink, dat hij het vragen en de
taal van den zwakkere begreep
Moed.
In het jaar 1708 werd Rijssel belegerd. De
gouverneur wilde weten, hoe ver men gevor
derd was met een ondermijning, om door de
militaire macht dc verdediging le kunnen
laten vaststellen. Het was een heel gevaar
lijke onderneming om dat te onderzoeken en
honderd goudstukken werden uitgeloofd aan
hem, die daar den moed toe liad
Vijf mannon boden zich achtereenvolgens
aan en' waagden de onderneming; niemand
keerde echter terug, allen waren gedood.
Voor de zesde maal biedt er zich weder
een aan. Het is nu een jong grenadier met
een zeer gunstig voorkomen. Het doet iede»
leed hem le zien vertrokkenmen voLgt hem
in gedachten met belangstelling. De tijd ver
strijkt en hij komt niet terug; men beklaagt
hem reeds. Zou hij zijn moed ook met zijn
leven hebben moeten betalen?
Geheel onverwacht en na veel bange uren
keert hij echter terug. Mei juistheid geeft bij
verslag van hetgeen hij gezien heeft.
Naar zijn inlichtingen bepaalt de comman
dant den aanval, die met gunstig gevolg wordt
bekroond: de vijand wordt verslagen.
Den volgenden dag staau de troepen in het
gelid en do commandant laat den jeugdigen
grenadier naar voren komen en de honderd
goudstukken, die (uitgeloofd waren, worden
den held aangeboden.
„Dank u, generaal'', antwoordde de grena
dier, terwijl hij het aangebodene met de hand
afwijst, jzoo iets doet men niet voor goud."
•En hij keerde terug naar ?ijn plaats. Een
uur later werd hem een degen overreikt; Ir
was tot officier benoemd.
Woordenspel.
Zoek van onderstaande woorden telkens
twee bij elkander, die samen een goed woord
vormen. Er komt echter nog iels bij: je moet
de volgorde der samenstelling kunnen om-
keeren en dan ook weer een goed woord krij
gen, b.v.:
huisraad raadhuis;
boomvrucht vruchtboom;
huisklok klokhuis.
tabak
berg
tegel
vrucht
koe
buis
stof
horloge
stam
bouw
kerk
qeld
boom
stal
stroo
Luis
bed
zak
huis
baard
raad
vader
akker
zak
boom
wijn
hof
klok
Aardig antwoord.
Een groot, sterk gebouwd man, die toch als
een lafaard bekend stond, zei eens in een
woordenstrijd tegen een kleinen man: „Als jp
jc mond niet houdt, dan steek ik je in mijt
zak!" Dc ander antwoordde hierop: „Dan
hadt je meer moed in je zak dan in je hart.
Een vroolijk partijtje.
Weet je waarom wij zoo zingen,
Vroolijk springend met elkaar?
onze kleine zus Margreelje
wordt vandaag al «even jaarl
Feest is 't heel den dag, want zusje
is ons aller lieveling;
o, je moet haar liooren bahb'lenl
't is zoo'n lief en aardig ding.
Altijd denkt ze ook aan and'ren,
krijgt zij wat, ze deelt het mee
zelden zie je zusje 9chreien,
a'is meest vroolijk en tevreê.
Kom je óók haar jaardag Vieren?
plaats is er in overvloed
om een grooten kring te maken
'k zal eens kijken, wat je doetl
Bij het hek van buurmans weide,
waar de groote stokroos staat,
kan je ons aan 't spelen vinden,
tot de klok van zessen slaat.
Dón roept moeder ons naar binnen
en trakteert op kersen, fijn!
zeg, hoe zou j'er over denken
óók van de partij te zijn?
HERMANN*,