Qooi3 de Deugd. V De Familie Wharton. Een verhaal uit Zuid-Afrika. Naar het Engelsch van C. J. BLAKE. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK VL Het Heldere licht der groote lamp, die in den ruimen ingang der oude farm hing, be straalde de reizigers, toen de deur open gin tIk zeg „oud", want de farm was zeker hon derd jaar geleden gebouwd, al was er in dien tijd wel eens een kamer bijgekomen. Verschil lende farmers hadden er gewoond en dc één had de eiken geplant, terwijl de ander de ge zellige veranda gebouwd had. Hoewel het huis groot was, had het toch geen bepaalden stijl. Sommige kamers waren bijzonder ruim, anderen weer klein cn van een eigenaardige bouworde Dit alles bemerkten Edith en haar broiertjes pias later. In de eerste oogenblikkcn zagen zij slechts het vroolij'ke licht en tante Alice en haar dochtertje, die hen allen hartelijk be groetten. „Kom binnen, arme vermoeide menschen, jullie zult flauw zijn van den honger, denk ik. Thomas wel Thomas, ik zou je nooit her kend hebben! Suze, lieve mensch, neem dezen gemakkelijk en stoel en ga eerst eens zitten. Dit moet Chris zijn en dit Anton en dit lieve meisje help haar eens met haar hoed en mantel, Lily is Edithzij valt bijna om Wan den slaap.'* Dick lachte. „Kom moeder", zei hij. „laat nu een ander eens praten. Wc hebben honger als wolven en als u nu eens gauw voor wat eten zorgen will, zal Lily het gezelschap wel vijf minuten bezighouden Taait Alice ging nu naar de keuken 0111 de Kafferdienstboden tot vlugheid aan te spo ren. Dick en zijn vader gingen naar buiten om te zien, of de paarden op stal waren gezet en alles voor den nacht in gereedheid was ge bracht. Het eenige wat het leven in de kolo niën wel eens moeilijk maakt, is dat de kleur lingen -voortdurend nagegaan moeten wor den. Het zou niet te verwonderen zijn geweest, als Lily nu zij plotseling alleen werd gela ten met haar nieuwe familie min of meer verlogen was geweest. Doch het groote meisje, met een dikke vlecht op haar rug en een aar dig katoenen japonnetje aan, kende geen ver legenheid. Zij liefkoosde Edith en babbelde met tante Suze, schertste met dc jongens en praatte over ernstiger dingen mot hun vader en dit alles ging haar zóó gemakkelijk af, alsof zij hen altijd gekend had. „Kom Edie zoo wordt je immers ge noemd? ga nu eens op de rustbank liggen, dan zal ifk de kussens voor je opschudden. Binnen twee minuten krijg je een kopje koffie en moeders koffie is He lekkerste uit den ge- heelen omtrek.'* „Tante Anna zou dal niet met je eens zijn'*, zei Dick, die nu juist binnenkwam. „Tante Anna woont op de farm hier tegenover, zij en haar man. oom Pieter, zijn Boeren'', legde hij aan de anderen uit. „Als tante Suze, moe der. Edith cn Lily samen opgerold werden, zouden zij misschien even dik zijn als tante Anna. docli heel zeker ben ik er niet van „Is haar koffie zoo lekker en maakt veel koffie drinken dik?" vroeg Anton. „Zij is werk-clijk heerlijk, maar ook zonder koffie zou tante Anna wel dik zijn. Doch daar zijn va-der en moeder en we kunnen dus aan fafcl gaan. Edith, jij komt natuurlijk naast mij zi'ten.:* Dick en Lily wedijverden er in Edith te ver wennen. Zij zetten haar tusschen zich in aan tafel en bedienden haar van zooveel lekker nijen, dal zij onmogelijk alles kon opeten. Op een and-eren keer zou dit alles Edith zeker best gesmaakt hebben, doch zij voelde dat rust haar verreweg het meest zou goeddoen, zoodal zij dan ook spoedig naar de kamer ge bracht werd, die zij met Lily deelen zou, bet aan Chris en Anton overlatend den maaltijd de verschuldigde eer aan te doen. Den volgenden morgen verlangden de jon gens er naar eens een kijkje rondom de farm te nemen, hetgeen Dick hun den vorigen avond beloofd had. Eduard Whaxton ging er al vroeg op uil me-t zijn broer, terwijl de jon gens hen zouden volgen, zoodra Diok vrij was. „Zie je", legde Diok hun uit, toen zij het huis uitgingen, „we wonen hier op den rand der „Karroo-". Een groot gedeelte van ons land is droog en steenachtig, maar we heb ben den besten dam mijlen in den omtrek en een put, die Hij het warmste weer nog niet droog loopt. We zullen eerst naar den dam gaan." De breede waterstroom met ontelbare voet stappen langs de kanten, de „kraals*', zooals de omheiningen voor het vee en de schapen genoemd worden en de hutten des* Kaffer-be dienden, waren omgeven door drogen grond, waarop slechts dorre struiken groeiden. Docht achter het huis, waar de put was, strekten zich een prachtige moestuin en boomgaard uit. „We kweeken hier allerlei vruchten", zei Dick„druiven, peren, perziken, kweeperen en nog veel meer. We zijn altijd bezig met gic-.len, gieten en nog eens gieten dat is het geheim vatn onzen mooien tuin.'* Daarna gingen zij naar het huisje van Paul Harvey, den struisvogel-kwceker, die daar ge heel alleen woond-e. Het bleek, dart Paul iemand waa, die smaak had. Zijn kamer was van onder tot -boven behangen met platen uit tijdschriften, welke hem door zijn vrienden gezonden werden. Alles zag er netjes en ge zellig uit; een paar prachtige sinuisveeron waren boven een portret aan den muur beves tigd en toen dc jongens binnenkwamen, was Paul juist bezig het portretglas op te wrijven, zooals hij iederen morgen deed. Dat is het portret van Pauls meisje1', fluis terde Diok. „Zij heet Lucie Day en hij spaart ijverig om haar over te laten komen." Dick begon ni; luider te s-prekcn. „Hallo, Paul! Ik breng gasten mee." Op Eet geluid van Dicks stem keerde Pa-ul rich om. „Zoo, jongehecren", zei hij vriendelijk. „Mijn huis is mijn koninkrijk. Kom binnen alsjeblieft en kijk maar eens rond. 't Is luier niet groot, wel?" Dot was het zeker niet, maar Chris keek verlangend naar de buks aan den muur en An ton zag de plank mei boeken naast het raam. Paul volgde dc richting Van de oogen van Chris. „Kun je schieten?" vroeg hij. Doch de jongen antwoordde ontkennend. „Dat is niets, we zullen het je wel spoedig leeren." „Ga je naar de struisvogels, Paul?" vroeg Didk nu en toen Paul antwoordde, dat hij er Heen ging, stelde Dick zijn nebjes voor de Test van den morgen aan het bezoeken der ;t ruis vogels tc wijden. Chris was overgelukkig, terwijl hij in den warmen morgenzonnesohijn tusschen Paul en Dick in wandelde. Welke de. gevoelens der anderen ook'zijn mochten, Chris was er nu al van overtuigd, dat het leven op Wharton Kop Farm juist iels voor hom was. Zijn gedachten gingen terug naar hun eentonig bestaan in Lynchesler, waar alle dagen hetzelfde waren en waar Anton dikwijls zoo in zijn boeken verdiept was, dat hij het voetballen er zelfs door vergat en waaronder alle jongens, die hij kenau, er niet één was, die hem zoo aantrok als zijn neef Dick. Dit ieven was een kolfje naar zijn hand cn hij wilde niets liever dan alles leeren, wat zijn oom en Didk deden: schieten, rijden en wer ken als zij. Paul las deze gedachten in de stralende oogen van Chris en zijn eenzaam hart voelde zich sterk aangetrokken tot zijm landgenoot. Deze twee scholen dadelijk goed op, al was het alleen maar, omdat Chris regelrecht vit het moederïand kwam, waarheen zijn gedach ten altijd dwaalden. Paul leidde een heel een zaam beslaan op de farm, want Dick had zijn vrienden en praalrtc liever met hen dan te moeten luisteren naar de cindeloozc vertrou welijke mededeclingen over Lucie Day, over wie Paul het, zooals bij beweerde, altijd liad Anton was stiller. Hij had natuurlijk in de reisbeschrijvingen over Zuid-Afrifka veel over slruisvoigels gelezen en hij vergeleek nu het geen hij zag mei het gelezene. Hij sprak daar door niet veel", terwijl Chris allerlei vragen deed. daar alles nieuw voor hem was. „Waarvoor is al clkt ijzerdraad?" vroeg hij. „Waar zijn de kooien met de vogels? Ze zijn zeker heel groot?'' Dick lachte. „We Hoeven maar door dit hek te gaan", zei hij, „en we zullen in één der kampen zijn, waar de vogels huizen. Maair voorzichtig maak het hek nog niet open. Waar zijn de stokken, Paul?'' Als eenig antwoord liep Paul naar de schuur in de nabijheid, waar hij "•en oogen- blik later weer uit te voorschijn kwam met twee lange lakken, welke met scherpe door nen bedekt waren. Eén er van gaf bij aan Dick, terwijl hij den anderen zelf hield cn te gen Chris en Anton zei vlak achter hem te loopen. Daarop opende hij het Hek in de ijzardraadoinheining. (Wordt vervolgd). De list van Cantekleer* (Een kippen geschiedenis.) I11 den hof van boer Neliseen was 't een le ven van belang. Alle kippen stonden om Can tekleer, den oudste der hanen, die met luid en treurig gekraai het nieuws vertelde, 't vree selijke nieuws, dat hij dien morgen had ver nomen uil den mond van Sijmen, den boeren- krüechti O. 't was wèl een vreeselijk nieuws! „Verbeeldt je eens," kraaide de haan, „onze oude moeder Kukel wordA \<erkocht. Vandaag wordt ze verkocht 'te gelijk nuct mijn kkan- zoons, de CanMücers. Ze wordlt te vet, zegt Sijmen, en de -boer zegt het ook. Sijmen zegt ook, dat de 'boer zicfli een nieuw kippenras wil aanschaffen. Maar dart laten we niet toe. Neen, dat laten we niet toe..."" Moeder Kukel, die nog op stok zat, boorde het leven. „Wat is er aan dè hand?" vroeg ze „Is er (brand, of rijn er vossen op 't e<rf?" Alle kippen en hanen keken haar treurig aan en Cantekleer zei: „Neen, moeder Kukel, brand is esr niet, en de vossen komen niet bij dag. Maar gaat ovor jou, ov^er jou..." en toen zuchtte hij oen diepen hanenzucht. „Tok-tolc-ttok, ver fel dan fodh," klokte oude moeder Kukel. „Willen we hot haar vertellen?" vroeg Can tekleer den anderen. „Zal ze niet te veel schrikken, als ze het hoort?" „Eens moet ze het toch weten." zei Kukels oudste dochter, een verstandige kip. „1 Is be ter om er nu dadelijk maar m!ee voor den dag ie komen." „Vooruit dan maar," zei Cantekleer, en hij begon: „vandaag gebeurt er iels vreeselijks met jie, moeder KukeL Want je bent te vet, wel te vet, zögt Sijmen, en d>e baas zegt het ook..." „Woitl ik geslacht?" vroeg angstig de oude kip. „Neen," antwoordde Cantekleer, „je wordt verkocht tegelijk met je kleinkinderen, de jonge Cantekleers. E11 vanmiddag komt de koopman jullie halen!" 'rtKan piet," tokte de oude Kukel, ,,'t kan niet, de baas zegt zelit dal ik zoo'n beste kip ben. En nu zou hij hij mij op eens willen ver- koopen? Neen, dat kan niet! Weet jullie wel, da-t ik hem reeds mieer dan vijftig kuikens hdb bezorgd ?*Ed dan al de eieren, die ik leg de, en die hij verkocht! En bijna alle kippen en hanen hier op *t Orf zijn mijn kinderen en kleinkinderen- En nu ik oud hen geworden, zou hij zóó ondankbaar zijn om mij te willen verkoopen? Neen, dat kan ik niet gelooven." „En toch is het zoo," kraaide Cantekleer, „je bent te oud en te vet geworden. Je ffiegt bijna geen eieren meer, zegt de baa^. En je weet het, moeder Kukel, dat de menschen nog slimmer zijn dan de vossen, en ondanücbaar op don koop toe. Als je ze geen voordeel meer aanbrengt, zetten ze je op straat, of... eten je op. Ja, dat wist moedor Kukel wel, dat had ze wel gezien, toen dc baas haar lieve jonge haantjes had verkocht, toen ze nog nauwe lijks konden kraaien. „Ja, moeder Kukel, *1 is zooals is," kraaide Cantdvleer. ;,Wo moeten ons naar de men schen schikken, want we zijn maar kippen en hanen. Maar als de nieuwelingen komen, dat nieuwe, ras, zooals Slijmen ze noemt, dan zal ilk ze plagen door ze de veeren uit te trekken. Dat zal ik, zoowaar ik Cantekleer heet. Zij zullen er voor boeten, dat men jou heeft weg gezonden, arme moeder KukeL" Eu loen hi] dit had gezegd, perste Canrtcklcer ecu hanen- traan uit zijn ronde oogen, cn toen hij daarna ccn vel'fen worm zag, kraaicte hij 'tweemaal luid en schel: „Kukeleku, kukeleku, kom hier. moedk.n' Ivukel en cel jo afscheidsmaal. Kijk eens wat een lokker liapje, alleen voor jou." ,Tok, lok, -k dank je Cantekloor," klokte moeder Kukel, cn hoewel zie diep bedroefd was, het erf, waar ze geboren was, te moeten vertalen, pikte ze dankbaar de vette pier op, die Cantekleer haar aanwees. Daarna ging ze mot gebogen kopje heem, naai- de leg- en de brood hokken, die ze, voor ze heenging, nog eens wilde zien. Hier legde ik, toen 'k nog niet zoo vet was, iederop dag een eitje," mom pelde ze, loen ze langs de leghokken kwam. „E11 hier zijp mijn Hcve, kleine, kuikens ge boren," zucht ze, als ze de broedhokken ziet, waai* juist een paar jonge hennen op eieren zitten en haar met een vriendelijk „tok. lok. goeden morgen moeder Kukel" begroeten. Want H zijn bijna allen haar eigen 'kleinkin deren. .Waarom ben }c van morgen zoo treurig?" vraagt non nog zeer jonge (kip. ."k Word straks verkocht," zucht moeder Kukel. .Waarom wordt je verkocht?" tokte een overmoedig, jong kippetje. ,'kBen te oud, zegt de baas. Hij zegt, dat ik geen kuikens meer kam uitbroeden." „Zoo, zegt hij dat," tokte do jonge kip. „ICora, moeder Kukel, dat zullen we eens zien. Hier, neem jij vanmorgen' mijn plaatsje maar eens m Ik ga een poosje wandelen." ,Nu, als ik or je een genoegen mee kan doen, dan wil ik heel graag gen oogenblik je plaatsje innemen," tokte de oude kip, en ze liep naai* hot brocdhok cn nam daar dc plaats in dor jonge kip, die lioel blij was, dat de dikke moeder Kukel een poosje op de eieren wilde zitten. Die zou ze wel warm houden, dacht ze. Vroolijlk Kop ze nu naar buiten en daar vertelde ze aan alle hanen en kippen, dal oude moeder Kukel op hóór eieren zat. Dit bracht den slimmen Cantekleer op een goeden -inval. „Weet jo wat," zei hij tegen de jonge kip, „laat haar daar zoo lang mogelijk zitten. ALs dc baas of Sijmen haar straks zoekt om aan den boer te verkoopen. zal hij haar dóór zeker niet zoeken. Want wie zal denken, dat oude moeder Kukel op eieren ziit?" „Tok, tok, tok, dat is een goede gedachte!" riepen alle hanen en kippen. Moeder Kukel blijft op het nest zitten, totdat de koopman met de jonge hanen is heengegaan!" „Konden we ook maai* op 't nest gaan zit ten," kraaiden met piepstemmetjes de jonge hanen, die verkocht zouden worden. Maar dat ging nu eenmaal niet, omdat het hanen en geen kippen waren, en 0111 op het nest zoo stil te blijven zitten, waren de bewe gelijke haantjes heelemaal niet geschikt. Ook moesten ze Cantekleer op hun eerewoord be loven, dat ze niet zouden verklappen, waar moeder Kukel zich bevond. En dat beloofden zij dan ook. 't Werd middag «1 nog altijd zat moeder Kukel op de eieren der jonge kip. Ze zat daar zoo rustig, ma aar -toch klopte Ivaar kiptpenhart je angstig. Straks zou immers het oogenblik ko men, waarop zij voor altijd moest heengaan Dan stopte de koopman haar in zijn mand. En morgen zouden zie misschien reeds scep koken van haar, arme moeder Kukel. Zoo dacht de oude kip, terwijl ze op de eieren zat. Van tijd wist ze heelemaal niets af, maar ze begreep uit alles, da't het reeds laat moest zijn, want ze kreeg honger. Em op het erf hoorde zij het geschreeuw der jonge hanen, die in de mand werden gestopt; de kippenkoopman moesft dus reeds gekomen zijm. dacht ze. Daar na hoorde ze ode, lioe boer NeKssen met booze stem riep: „Waar kan die ellendige oude kip toch ri'Blen?" ,,'t Is alsof ze wee<5, dat ze vandaag verkocht zal worden," lachte Sijmen, de knecht. „Kom, zoek haar vlug, 'k heb weinig lijd; k wil graag vóór donker thuds zijnl" riep een dorde Stem. „Dat zal de kipppnkoopman zijn," dacht moeder Kukel, doch ze stond niet op en bleef rustig op 't nest. Weer gingen de boer en Sdjmen aan het zoeken, maar dc oude kip vonden ze niet. „Ze is misschien opgegeten door een vos." zei de boer, toen Hij na lang zoeken bij den koopman terug kwam. ,,'tSpijit me wel, Bar. Iels, want nu lijd ik schade. Je moogt me nu wel wat meei- voor mijn jonge lianen geven.' Maar dat wilde de koopman niet. Hij werd heel boos en zei, dat hij van zoo'n schraperi- gen boer als Nelissen geen lianen of kippen meer wilde koopen. En boos ging hij heen. Nauwelijks had de koopman het) erf verla ten, of daar kwam de boerin aanloopen- „O, mam, kom toch eens kijken," riep ze den boer toe*, „wart een geluk, dat dc oude kip niet ver kocht Is. Kijk eens in 't broedhok „In broedhok 1" riepen de boer cn zijn knecht tegelijk uit. „Ja, in U bü-oedhok," lachte de boerin. „Ze is dus waarlijk nog niet te oud cn te. vet, hoor. Em ze broedt pradhtig, want toen 'k haar van nest opnam, om naar de eieren te kijken, werd zo boos en sloeg melt die vleugels»." Neen, boos was Kukel niet geweest, maar wel heel angstig. Want toen de boerin was gekomen en haar opnam vain. nest, had ze natuurlijk weer aan dien (kippenboer gedacht en angstig met de vleugels geklapt. En de angst had moodier Kukel gebed. „Zoo boos kon alleen een kip rijn, d!ie op eieren zat," zei de boer, en Sijmen rond het ook. „Wat een geluk, dat we haar niet vonden, baas," zei bij. „Ja, Sijmen, dat is Wet," zei de boer, en toen gingen ze heen. „Hoe vreemd." mompeldie moeder Kukel, toen ze waren heengegaan. „Ze komen kij ken, zien me hier op 't nest van een jonge kip zitten, en laten mij waar *k ben. Ik Begrijp er niets van." Maar toen weldra de jonge kip terug kwam om haar plaats in te nemen, werd alles, duidelijk. „Ze hebben je lokker niet. gevonden, moe der Kukel," tokte do jonge kip, toen ze goed en wel op haar eieren zat. „Ze hebben me wel gevonden," zei moeder Kukel verbaasd, ..ze zijn hier geweest en heb ben me zien zitten. Alle drie hebben ze mie gezien, de baas, de vrouw en Sijmen. En dé vrouw wilde mii van 'te ciörcu nemen on toen werd ik bang en 'k sloeg mot de vleugels..." „Tok, tok, tok, nu weet ik het," tokte dc echte 'broedkip „Nu Weet ik hot; jij dceclrt, als of hot jouw eieren waren, cn dat dacht de vrouw ook. Tok, tok, wat oen grap, wat een grap! Ga gauw naar buiten en vertel het aun Canrtekleer en de anderen. Wat*een grap, wat een grap! Tok-tok!" ©oall toen moedor Kukel buiten kwam en hot geval in geutren cn kleuren wilde vertel len, kraaide Cantekleer met heldere stem: »Had ik de jonge kip niet zoo lang hier ge houden, dan zou je nu verkocht zijn, moeder Kukel. Maar met een list liiölden we je hier. En wil de baas jo wteer verkoopen, dan doen we weer zoo. Wel, hoe vindt jo mijn list?" „Heel mooi, Cantekleer, hetel mooi," tokte moeder Kukel, „cn ik dank je er wel voor, dat jo die jonge Idp zoo lang van *t nest hield." En toen ze dit had gezegd, ging ze graantjes pikken met do anderen, alsof er dien dag niets bijzonders gebeurd was. Tante JOH. Van alles wat. Vorstelijke koelbloedigheid. Karei de Twaalfde, koning van Zweden, be vond zich in 1715 te Straalsund, terwijl de stad hevig gebombardeerd werd door den vijand. Een bom viel op het dak van het huis, waar in de vorst vertoefde en ontplofte dScht bij bet vertrek, waar hij werkte. Bij het verpletteren van het dak was het, alsof het huis in elkander stortte en de schrik deed de pen udt de hand van den secretaris vallen. „Wat is dart? Waarom schrijft gij niet door?" vroeg de vorsrt. „O Sire, de bom!" was het ontstelde ant woord vam den schrijver. „Welnu", hervatte de koning, „wat heeft die bom met mijn brief te maken? Schrijf door, wat ik u opgeef." Mismaakte Visschen. door E. H. Niet alleen onder de menschen heeft men van die stakkers, waarmee de kermissen wor den afgereisd, omdat ze ongelukkig genoeg zijn om twaalf vingers, drie armen of geen beenen te bezitten, maar ook zelfs onder de dieren vindt men dergelijke verschijnsels en ieder Heeft wel eens gehoord van een kalf met twee koppen of een schaap met vüf poo- ten! Nu spreekt het vanzelf dat er veel bedroe schuilt onder die abnormaliteit van lichaams bouw. Maar bij visschen gaat dit moeilijk en toch zijn er ook wel van de gevinde wezens, die met de een of andere mismaaktheid be deeld zijn. Zoo moeten er in het aquarium te Kensington twee mismaakte visschen zijn: De een is een forel, en de staart van dit dier is zóó sterk naar boven omgeslagen, dal die een rechthoek vormt met het lichaam. Dit maakt een zonderlingen indruk, maar nog meer is dit het geval met een gewonen stekelbaars die een lengte heeft van een decimeter en waarvan hot lichaam zoo sterk gezwollen is. dat het vier duim in doorsnee heeft. Op het eerste gezicht meent men een jonge muis voor zich te hebben, en voor hen, die het niet weten, is het zeer moeilijk om tot de ontdek king te komen dat het een visch is. Hij be weegt zich langzaam, daar het gewicht van zijn arm, misvormd lichaam zijn draagkrach ten haast te boven gaat! Eigenliefde. Ieder volk heeft zijn eigenheideieder machtig volk eigent ziich gaarne den voorrang over zijn,naburen toe. De Indianen noemen hun naburige volken Allech-Nas (Barbaren); de Chineezen noemen hun rijk het Hemelsche Rijk; de Perzen leven in Iran (het rijk des lichts), alle andere volken daarentegen in Touran (liet rijk der duisternis). Zoo gaat het ook nog thansde Franschen alleen bezitten (zeggen zij) smaak, de Engelschen vrijheid, de Duitschers en Hollanders praktische, kennis, de Itabanen kunstzin, enz. Een kunstje met lucifers. Wie kan van negen lucifers acht maken, zonder er een weg te nemen of te bedekken? Deze vraag lijkt heel moeilijk te beantwoor den. is het niet? Maar ik geloof toch, da-t dc kinderen, die Fransch kennen, er wel raad op zullen welen. Vleien. Men vleit vorsten op velerlei wijzen en on? elerlefi hoedanigheden. Raoul, hertog vari Bourgondië b.v. hinkte, daarom hinkten 00M alle hovelingen, zelfs dc dames. Artaxerxes had een bijzonder langen arm; vandaar het Perzische spreekwoord: Een lange arm is het teeken van macht. Gustaaf Adolf had een soliccven schouder, één zijner dienaren vond er genoegen in, één der schouders eenigszins scheel te houden. Vriendschapsdiensten. Een rink en een sijsje zaten met elkaar in een flinke, ruime kooi. Behalve hun gewone voedsel, kregen ze dagelijks een lepel vol hen. nepzaad. Voor het sijsje werden dc hennep- zaadjes gekneusd, daar deze ze met zijn sna veltje niet fijn kon krijgen. Maar op een goe» den dag vergeet men de zaadjes te kneuzen en door een eigenaardig geluid opmerkzaam gemankt, was men niet weinig verbaasd, liet sijsje, voor den vink te zien zitten met duide lijke gebaren iets vragend. Nog grooter werd de verbaring, toen men zag hoe de goedige vink ernstig de hennepzaadjes begon fijn e maken en ze het sijsje zag toereiken, die z. met fladderende vleugeltjes uit zijn snavel nam. Van diien tijd af, werden de hennep zaadjes steeds ongekneusd in het voederbakje gelegd, om dit wederzijdsch bewijs van ver standigheid en roerende goedhartigheid te kunnen waarnemen. Hoe verstandig van liet 6ijsje, dat hij begreep dat de snavel van zijn vriend ze wel fijn kon maken en hoe verstan dig van den vink, dat hij het vragen en de taal van den zwakkere begreep Moed. In het jaar 1708 werd Rijssel belegerd. De gouverneur wilde weten, hoe ver men gevor derd was met een ondermijning, om door de militaire macht dc verdediging le kunnen laten vaststellen. Het was een heel gevaar lijke onderneming om dat te onderzoeken en honderd goudstukken werden uitgeloofd aan hem, die daar den moed toe liad Vijf mannon boden zich achtereenvolgens aan en' waagden de onderneming; niemand keerde echter terug, allen waren gedood. Voor de zesde maal biedt er zich weder een aan. Het is nu een jong grenadier met een zeer gunstig voorkomen. Het doet iede» leed hem le zien vertrokkenmen voLgt hem in gedachten met belangstelling. De tijd ver strijkt en hij komt niet terug; men beklaagt hem reeds. Zou hij zijn moed ook met zijn leven hebben moeten betalen? Geheel onverwacht en na veel bange uren keert hij echter terug. Mei juistheid geeft bij verslag van hetgeen hij gezien heeft. Naar zijn inlichtingen bepaalt de comman dant den aanval, die met gunstig gevolg wordt bekroond: de vijand wordt verslagen. Den volgenden dag staau de troepen in het gelid en do commandant laat den jeugdigen grenadier naar voren komen en de honderd goudstukken, die (uitgeloofd waren, worden den held aangeboden. „Dank u, generaal'', antwoordde de grena dier, terwijl hij het aangebodene met de hand afwijst, jzoo iets doet men niet voor goud." •En hij keerde terug naar ?ijn plaats. Een uur later werd hem een degen overreikt; Ir was tot officier benoemd. Woordenspel. Zoek van onderstaande woorden telkens twee bij elkander, die samen een goed woord vormen. Er komt echter nog iels bij: je moet de volgorde der samenstelling kunnen om- keeren en dan ook weer een goed woord krij gen, b.v.: huisraad raadhuis; boomvrucht vruchtboom; huisklok klokhuis. tabak berg tegel vrucht koe buis stof horloge stam bouw kerk qeld boom stal stroo Luis bed zak huis baard raad vader akker zak boom wijn hof klok Aardig antwoord. Een groot, sterk gebouwd man, die toch als een lafaard bekend stond, zei eens in een woordenstrijd tegen een kleinen man: „Als jp jc mond niet houdt, dan steek ik je in mijt zak!" Dc ander antwoordde hierop: „Dan hadt je meer moed in je zak dan in je hart. Een vroolijk partijtje. Weet je waarom wij zoo zingen, Vroolijk springend met elkaar? onze kleine zus Margreelje wordt vandaag al «even jaarl Feest is 't heel den dag, want zusje is ons aller lieveling; o, je moet haar liooren bahb'lenl 't is zoo'n lief en aardig ding. Altijd denkt ze ook aan and'ren, krijgt zij wat, ze deelt het mee zelden zie je zusje 9chreien, a'is meest vroolijk en tevreê. Kom je óók haar jaardag Vieren? plaats is er in overvloed om een grooten kring te maken 'k zal eens kijken, wat je doetl Bij het hek van buurmans weide, waar de groote stokroos staat, kan je ons aan 't spelen vinden, tot de klok van zessen slaat. Dón roept moeder ons naar binnen en trakteert op kersen, fijn! zeg, hoe zou j'er over denken óók van de partij te zijn? HERMANN*,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7