0OO13 de Ueagd.
"éaMLMilL I——III
De Familie Wharton.
Een verhaal uit Zuid-Afrika.
Naar het Engelsch van C. J. BLAKE.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK IX.
Edith had zich nooit zoo goed gevoeld als
m haar nieuwe omgeving. Zij genoot van het
Kerstfeest, dal met bloemen gevierd werd in
plaats van met hulst en maretak. Het oude
huis had zij geheel doorzocht en een piano ge
vonden in een vertrek, dal nu niet meer ge
bruikt werd, doch als leerkamer dienst had
gedaan. Zij kwam echter tot de ontdekking,
flat het instrument zeer ontsteme was. Dit
was geen wonder, daar Lily niet van p?mo
spelen hield.
„Ik heb er nooit tijd voorvertelde zij haar
nachtje. „Ik help va-der of moeder altijd, of ga
met Dick uit, of verzorg mijn lievelingsdieren,
of oer zijn lederen dag wel honderd din
gen te doen en sinds Flossie is heengegaan,
heb ik de piano nauwelijks meer aangeraakt."
„Wie is Flossie?" vroeg Edith.
„Zij was mijn gouvernante, mevrouw Esl-
court, maar we hielden allemaal zóóveel van
haar, dat we haar Flossie noemden. Zij was
net een dochter van moeder en een zuster van
mij. Ik zal je wel eens van haar vertellen,
doch haar geschiedenis is heel treurig en ik
moet altijd huilen, als ik er aaifc denk, hoe
wel mijn waterlanders niet gauw te voorschijn
komen, zooals je misschien al wel gemerkt
zult hebben, Eclie."
„Ik zie je liever niet huilen. Lily", ant
woordde Edith. „Als het je bedroefd maakt
over Flossie te sipreken, zullen we over wat
anders praten."
„Goedik zal je zeggen wat ik doen zal. Ik
zal aan Diclt vragen naar de farm van vaders
vriend Gilham te gaan en mijnheer Jan te
yragen onze piano te komen stemmen."
„Mijnheer Jan, wat een grappige naam! Is
hij werkelijk een mijnheer?"
„Zeker, iedereen noemt hem zoo. Ik weet
niet precies was hij is, maar hij ziet er heel
ernstig, zelfs somber uit, en hij heeft een rus
tige stem, geheel anders dan vaders manier
van spreken. Hij heeft alles gelezen, weet al
les cn kent alles bijna alles ten minste."
„Zelfs piano-stemmen?"
„Ja, hij heeft het eens voor Flossie gedaan,
Zoodra Dick thuis komt, zal ik het hem vra
gen."
„Is het ver weg?"
„Ja, maar Dick heeft het deze week niet heel
druk, dat heeft hij aan hel ontbijt nog gezegd
en hij doel zoo iels natuurlijk graag voor me,
waarom zou je anders broers hebben?"
Edith was meer gewend te bedenken, wat
zij voor baar broers kon doen dan dat deze
haar diensten bewezen. Zij peinsde nog over
dit nieuwe gezichtspunt, toen zij plotseling ge
stoord werd. De oude Jakob, de Kaffer-be
diende, stond voor hef lage open raam met
iets -klein6 en zacht in zijn banden.
„Kijk eens, missy", zei hij in gebroken En
gelsch tegen Edith; „mij breng dil voor
missv."
Nu had moeder Wharton vanaf het eerste
oogenblik. dat zij in Zuid-Afrika was, een af
keer van de zwartjes gehad. „Ik begrijp
niet, hoe je dde menschen om je heen kunt
velen, Alice," zei zij tegen haar schoonzuster.
„Ik ben bang, dat ik niet gauw aan hen wen
nen zal.
Ze zijn niet zindelijk, ze ze ja, hoe
moet ik dat nu zeggen?"
Dick, die in de kamer was, lachte totdat de
tranen hem'over de wangen liepen.
„Bravo, tante Suze!" riep hij uil. „U hebt
de eigenaardige luclU ontdekt die 71e Kaffers
bij zich hebben. Maar, beste tante, zoo ruiken
ze allemaal. Zij kunnen het echler volstrekt
niet helpen en zijn zelfs heel zindelijk, terwijl
2e in één dag meer zeep gebruiken dan blanke
bedienden in een hccle weck. In hun kleeding
probeeren ze zooveel mogelijk op Europea
nen te gelijken, doch ik kan niet zeggen, dat
hun dit altijd gelukt."
..Arme menschen!" zuchtte moeder "Whar-
yton. „Ik heb werkelijk medelijden met hen
cn ik moet erkennen, dat de bedienden in huis
er netjes uilzien, doch ik za.g er ook, die heel
slordig waren." Zij had medelijden met hen
doch kon haar afkeer nog niet overwinnen
Het ergerde haar, dat zij zoo weinig uil zich
zelf deden - zij moesten steeds op hun eenvou
digste plichten gewezen worden.
Edith, cie dit gevoel van afkeer met haar
moeder deelde, ging niet dadelijk naar het
raam. doch Lily, die er dichter bij stond, riep
„O ,Edie, kom toch eens kijken, hij heeft een
meerkat voor je meegebracht."
„Een wa-l?" vroeg Édith.
Een meerkat; dat zijn zulke aardige die
ren." Meteen pokte zij het dier aan cn bedank
te den grinnikenden Jacob.
„Beste Jakob", zei Lily, „ga maar naar de
keuken, dan zal moeder je koffie en tabak
geven. Je moet maar zeggen, dat je miss Edith
een meerkat hebt gebracht."
Jakob verdween vergenoegd en toen hij weg
was, waagde Edith het haar geschenk te be
kijken. Hel diertje was niet grooler dan een
jong peesje en had een alleraardigst snuitje,
heldere oogjes cn een mooien langen staart.
Als huisdieren zijn meerkatten aantrekkelijk
door hun aardige, grappige manieren, doch
dikwijls lastig door hun guitenstreken en
sn^plusl.
Terwijl zij nog bezig waren het diertje te
licfkoozen. kwam Dick de kamer binnen. Lily
<\vam onmiddellijk met haar verzoek voor den
dag.
..'t Spijt me heel erg", zei Dick schijnbaar
ernstig, „maar ik kan werkelijk niet van
daag. Chris en ik gaan naar com Picter en 't
s* is veel te ver uit de buurt."
►Een anderen keer don, Dick, zoodrft je
Jnrat
.Dat is best", luidde het antwoord. Daarop
g hij de kamer uit om Chris te zoeken en
♦ten daarna zagen Lily cn Edith hun broers
in een klein karretje wegrijden.
„Het karretje is he*el licht," zei Lily, „en
Dick rijdt cr graag mee, hoewel vader er niet
zoo mee ingenomen is. Het heeft maar twee
wielen en 't vliegt over den weg als de wind."
Edith keek heel angslig.
„Je hoeft heelemaal niet bang te zijn," ging
haar nichtje voort, „want hij rijdt mfinstens
driemaal in de week met dat karretje."
Intusschen waren Dicik en Chris heel opge
wekt op weg gegaan.
„Vader wil een jong paard van oom Pieter
koopen en heeft mij gevraagd er eens heen te
rijden om den koop te sluiten," zei Dick on
der het rijden. ..Vader was vanmorgen niet
thuis, zooals je Weet, afiders had hij ons mis
schien geraden den grootcn wagen te nemen,
maar ik vind dit karretje veel prettiger."
Chris wilde eerst nog tegenwerpingen ma
ken, maar het was nu toch te laat en zijn
gewetensbezwaren waren spoerng vergelen
onder het heerlijke* snelle ritje.
(Wordt vervolgd.)'
Aan zee.
3oor HERMANNA'.
Om twaalf uur hadden Wirn en Trutis va-
canlie gekregen en om half drie zaten ze met
vader, moeder, de kleintjes en Nans, dde op
't kleine grut passen moest, in den trein!
Waar de reis wel heen ging? Dót was
niet moeielijk te raden als je keek naar de
emmertjes en schopjes, die de meisjgs en
naar 't schip en de bootjes die Wim en Jo
in de hand hielden. Naar zee gingen ze,
ja zeker! Naar rt strand, juist! Vader
en moeder hadden een aardig, klein huisje
gehuurd, dat tegen de duinen aan gebouwd
was. 't Zou wel behelpen wezen, als je daar
met zoovelen verscheidene weken in huizen
moest, vooral wanneer je in de stad aan zoo
veel meer ruimte gewoon was. maar de groo-
te menschen maakten er maar niet veel zwa
righeid over en de kinderen Vonden 't juist
heerlijk! Tnius, Annie en Roosje zouden met
Nans op één bovenkamertje slapen en de
beide jongens bij vader en moeder op 't an
dere kamertje. Dan wTas er nog een berg-
hokie voor de koffers en verder niets, had
vader verteld, en de kinderen hadden ge
juicht en gesprongen van plezier.
Wat een leuk, klein huisje van vier ka
mers! Want dat wisten ze al, dat er beueden
twee vertrekjes waren, behalve de keuken,
't Eene zou voor woon- en 't andere voor
speelkamer dienen. De kinderen hoopten,
dat ze niet veel in de speelkamer zouden
behoeven te zijn, die was er voor den
regen, en 't strand en de duinen waren er
voor 't mooie weer.
Als *t warm was, mochten ze zonder kousen
en schoenen in zee loopen, beloofde moeder.
Jo vond 't zóó heerlijk, dat hij meteen maar,
in de coupé, zijn schoenen begon los te knoo-
pen. Toen Nans ze weer vastmaakte, trok hij
een lipje, maar de anderen lacshlen hem uit
zoo'n domme, -kleine jongen Wou hij dan
de reis verder op bloole voeten maken? Wat
zou dat raar slaanl
De kinderen zalen te draaien van ongeduld
en vroegen om de drie minuten aan vader of
ze er nog niet waren.
„O, 't duurt nog wel een uur", zei vader
eindelijk uit de grap en meteen hield de
trein stil en stond vader op. Gauw keken de
teleurgestelde gezichten weer vroolijk, nu de
kinderen begrepen, dat hel doel van de reis
al bereikt was. Onder gelach en gejuich
werd de heele troep in een soort omnibus ge
pakt; vader, moeder en Nans kropen er ook
in en toen was 't zoo vol, dat niemand een
arm of been kon bewegen. Hotsend ging 't
voort langs een stillen landweg, nog wel een
kwartier lang. Toen stond de omnibus voor
't kleine huisje in de duinen stil. Met behulp
van den voerman kwamen de passagiers er
allemaal heelhuids uil, wel wat stijf van 't op
elkaar gepakt zitten, maar daar wisten de
kinderen wel raad op. Nog voordat de kof
fers binnen waren, hadden ze alles in 't
huisje en er om heen al bekeken en waren
zeker al een keer of vier de smalle, steile
trap op en neer gehold, tot schrik van de
huis-eigenares, die niet anders dacht, dan
dat er een paar naar heneden kwamen tui
melen.
W-a-t smaakte 't eenvoudige middagmaal,
dat zoo keurig in de woonkamer klaar was
gezet, lekker. Op den schoorsteenmantel
stonden groole vazen vol duindistels en er
lagen ook mooie schelpen. „Echt zee-achlig",
zei Wim en Truus nam zich voor een heele-
boel schelpen te zoeken, om die dan thuis
óók op den schoorsteenmantel te leggen.
Natuurlijk moesten ze na 't eten gauw met
vader naar 't strand. Onderwijl zouden moe
der en Nans de koffers uitpakken.
„Wat proef 't lekker zout!" riep Annie,
met 't pun/tje van haar tong langs haar lip
pen strijkend. Toen deden ze 't allemaal na
en vonden, da-t Annie gelijk had. Dat was 't
zout van de zee en de wind had 't meege
bracht. vertelde vader. Toen moesten ze
noodzakelijk allemaal nog eens even proeven.
Zout van do zee, dat kionk zoo aardiig! Klein
Roosje zong 't aldoor zachtjes voor zich heen:
„zout van de zee, zout van dc zee" alsof
't een versje was.
Toen ze aan 't strand gekomen waren eu
vader zei: „daar is de zee!" keken de kin
deren niets verbaasd, ofschoon 't voor den
eersten keer was, dat ze de zee voor oogen
hadden.
Jo zei zelfs een beetje teleurgesteld: „ik
dacht, dat do zee veel grooler was!"
Vader wees naar de stipjes, heel in de
verte, en verteld-e, dat 't groole, groote hoo
ien waren en dat de zee zich nog veel ver
der uitstrekte, ja zoo ver, dat je 't einde er
van heel niet' zien kon. Toen waren de kin
deren tevreden, want ze vonden, dat de zee
dón toch wel héél groot moest zijn.
Truus zat al op haar hurken in 't zand om
schelpen te zoeken en de jongens gingen
graven met hun schepjes. Maar vader keek
op zijn horloge cn ried hun aan tot morgen
te wachten, 't Was haast tijd óm naar bed
le gaan. - Even vonden ze 't saai, maar toen
ze eenmaal weer in 't aardige, kleine huisje
waren aangeland, was 't een nieiiw plezier
hier naar bed te gaan. Niemand"zeurde om
nog wal te mogen opblijven integendeel,
ze hadden op eens allemaal haast om uitge
kleed te worden, wat een groot gemak voor
moeder en Nans was.
Nog lang nadat ze er allen in lagen, klonk
hun vroolijk geroep van 't eene kamertje naar
't andere, totdat vader cr eindelijk een eind
aan maakte door te zeggen, dat. wie nü nog
babbelde, morgen niet naar 't strand zou
mogen gaan. Toen was 't gauw stil en vielen
ze van lieverlede in slaap.
Toen de kinderen een week in 't huisje hij
de duinen gewoond hadden, was 't hun net,
of ze er heel hun leven hadden-doopgebracht,
cn ook moeder cn Nans waren er gauw op
streek gekomen. Vader was weer naar de
stad teruggegaan voor zijn werk, maar 's Za
terdagsmiddags kwam hij bij hen en ging
dan 's Maandagsochtend^ weer weg. Je kunt
je voorstellen hoc'n heerlijke Zondag dat dan
voor lien allen was!
Op zekeren dag ze waren er nu al een
heelen lijd wandelde moeder met de jon
gens en Annie in de duinen, terwijl Nans aan
't stran-d zat te breien. Ze lette meteen op
Roosje, die in 't zand rondscharrelde en op
Truus, die schelpen zocht. Truus had thuis
nu een heele verzameling bij elkaar, maar
zulke mooie als ze vandaag vond, kijk, daar
was ze niet over uit! Telkens kwam ze met
haar vondst bij Nans, dat die ze ook zou be
wonderen. Nans keek er dan wel even naar
en zei - „o, wat een mooi-e", maar Truus was
er toch niet recht tevreden mee. Wat 't
was, kon zij niet zeggen, maar Nans was an
ders dan anders. Oplettend keek zij haar aan
Nans breide stilletjes voortzij had er geen
idee op, dat Truus zoo naar haar keek. Haar
gezicht stond bedrukt, en 't duurde niet lang
of er druppelden tranen op de kous, die zij
onder handen had.
In een wip was Truus op haar schoot ge
klommen en vroeg, met de armen om haar
hals geslagen, of ze kiespijn had. Voor Truus
was kiespijn hebben 't akeligste wat je over
komen kon. Ze had 't eens zelf gehad en
toen was de tandarts er bij tc pas gekomen,
hu. Truus wou er maar liever niet aan terug
denken.
Stellig had Nans nu óók kiespijn, meende
zc.
Maar Nans glimlachte door haar tranen
heen. Neen, ze had geen kiespijn, vertelde ze,
maar ze had een brief gekregen, die haar ver
drietig maakte. Haar zuster, die al zoo lang
sukkelde," was weer minder goed en dat was
nu vooral zoo naar voor 'l zwakke Mientje,
dat na haar verblijf in 't Kinderziekenhuis
zooveel zorg noodig had. 't Kind moest veel
buiten wezen en nu was cr niemand om eens
met haar uit te gaan.
„Als wij nog maar in de stad waren", zei
Nans mei een zucht, ..dan zou jc moeder 't
stellig goed vinden, dat ik eens een mid
dagje insprong, maar nu zit i'k hier ook zoo
verweg.
Truus had, tegen Nans aangeleund, vol
aandacht geluisterd. „Maar Nans, als wij nu
'shecl, heel zoet waren en aldoor vlak bij
huiis speelden, zou je dan tóch niet 't een
middag naar jc zuster kunnen gaan?" vroeg
zij.
Nans schudde 't hoofd. „Neen, liefje, dut is
te omslachtig; kom, nu moet je weer schel
pen gaan zoeken denk er maar niet meer
over, Nans is alweer vroolijk, hoor!"
Truus liet zicli evenwel niet zoo gemakke
lijk wegsturen en toen ze eindelijk ging, was
de aardigheid van 't schelpen zoeken er locb
aP. Ze moest telkens aan Mientje denken, 'f
zwakke kindje, dal, net als haar zusje Roosje,
veel buiten moest wezen, maar Mientje woon
de in de stad, in een nauwe, drukke straat
en er was niemand om met haar in 't park to
wandelen Wat zou Mientje 't heerlijk vin
den een dagje aan zee te wezen! Zou dót ndet
kunnen, dat ze 's een dag bij haar tante op
visite kwam? Truus was verrukt over dien
invalze zei er expres niets van aan Nans,
hoewel ze 't erg moeielijk vond zich er over
stil te houden. O, wat duurde het toch hing,
voordat Nan6 op haar horloge keek en ver
klaarde, dat 't tijd was naar huls te gaan!
Truus zeurde niet zooals anders om nog
wal aan 't sirand te mogen blijven; in een
win had ze haar schelpen en alles bij elkaar
en holde vooruit.
Moeder was al thuis; dat trof Truus, nu
kon ze 't gauw, voordat Nans er nog was, aan
moeder vertellen en vragen of 't mocht I
Gelulkhig maar, dat moeder al door Nans
van den brief af wist, andere zou ze 't nooit
goed hebben begrepen, wat Truus haar zoo
holderdebolder vertelde.
„Ja, ik heb ook al een plannetje bedacht",
zei moeder glimlachend", en 't lijkt veel op
dat \an jou!" Meer kon moeder er niet bij
voegen, want Nans kwam met Roosje t huis
Onder 't koffiedrinken knikte Truus moe
der telkens veelbeteekcnend toe. Moeder en
zij hadden allebei een geheimpje, dat Nans
niet weten mocht; dót was leuk' Truus wou
wol graag 's - p r e c i e s weten, hoe 't plan
netje van moeder was. Zoo gauw de bo
terhammen op waren en Nans met de drie
kleintjes, die 's middags nog rusten moesten,
naai* boven was, begon ze er weer over.
„Toe móéder, vertelt u 't nu censl u weet
wel!"
„Wat, wal?" vroeg Wim, „mag ik 't óók
weten?'*
Toen nam moeder hen beiden bij zich" in dc
lage, breede vensterbank en vertelde eerst aan
Wim van den brief, dien Nans vanochtend
gekregen had.
Truus trappelde van ongeduld. „Dat weet
ik al 1 a n g, moeder, vertelt u nu u w p 1 a nI"
„Ja, maar Wim weet 't nog niet; je moet
dus even wachten. Ziezoo, nu moeten
we eerst jouw" plan eens hooren!"
Verrukt over haar bedenksel slak Truus
van wal. Ze praatte zoo gauw, dat ze over
haar woorden struikelde en zoo zachtjes, uil
angst dat Nans 't boven zou hooren, dat moe
der en Wim -3e helft niet verstonden. Maar
diit begrepen ze er dan toch ui-t. dat Truus
Mientje een heelen dag te visite wou vra
gen.
„Leuk", zei Wim, „dan mag ze mijn bool
laten zeilen!"
,,'t Is een mooi plan", bca-amdc moeder,
nfaar, in plaats van één dagje, moest ze hier
een liceleboel dagjes blijven; dat was
m ij n plan. Hoe vinden jullie dót?"
Er ging zoo'n gejuich op, dat moeder waar
schuwend naar boven moest wijzen. Verbeeld
je, dat Nans naar heneden kwam om tc kijken
wat er gaande was!
Angstig luisterden Truus en Wim, of ze
haar al hoorden. Neen, gelukki'g niet! Nu
praatten ze nog zachtjes met moeder over
dat prachtige plan door! Wat zou Nans blij
wezen, maar ze mocht er niets van weten.
:l Moest een verrassing wezen.
„Moeder", zei Truus op eens, „hoe komt
Mientje hier? Ze kan toch met alleen rei
zen?"
„Neen, daar heb ik ook al over gedacht.
We moeslen vader vragen, of hij haar Zater
dag wil meenemen. Ik zal er nu maar dade
lijk aan Mientje's moeder over schrijven
't Was 'een toer voor Truus en Wim dat
leuke geheim niet tc verklappen 1 Als ze 't
niet meer uit konden houden, praatten ze er
stilletjes met moeder, of met elkaar over en
eindelijk werd liet dan toch Zaterdag!
's Morgens vroeg waren ze al door alles
heen van opgewondenheid. Hun mond stond
geen ooff-enblik stil. „Vader komt, vader
komt", zoo klonk 't op allerlei manieren door
't huis. Nans verklaarde dat haar ooren er
van tuitten, ,,'t Is nu toch geen nieuwtje meer,
dat je vader komt", zei ze. „Verleden Zater
dag kwam hij ook en een week daarvoor ook.
Jullie doet net of 't vandaag voor 't eerst
wezen zal!"
Truus en Wein lachten maar; ze durfden
niets zeggen, uit vrees, dart ze 't geheim op
't laatste oogenblik nog zouden verklappen
Wat een pret hadden zc, toen ze 's middags
allen in optocht naar 't station trokken.
Nans had eerst thuis willen blijven om haar
strijkgoed af te maken, maar gelukkig had
moeder haar weten te overtuigen, dat ze on
mogelijk alleen op (ie vijf kinderen kon pas
sen. Nans ging dus mee in den hotsenden,
ratelenden omnibus en paste op Annie, Jo
en Roosje.
Dóór was de trein! Truus cn Wim rek
ten hun halzen uit.
„Vader, kijk 's, vader!" riep Annic.
„O moeder", zei Truus zachtjes en kneep
liaar in den arm, „dat kleine meisje, zou dat,
„i> weet wel" wezen?"
Maar voordat moeder nog had kunnen ant
woorden, stoof Nans al naar voren: „Mienlje,
kind. hoe. hoe kom jij hier; 't is niet
mogelijk! Ben je 't heusch, of droom ik?"
„Neen, neen, je droomt het niet, je droomt
hel niet", riepen Truus en Wim als om strijd,
terwijl ze om haar heen dansten, ,,'t Is Mien
tje echt en ze blijft een heele poos logeercn.
Moeder heeft 'l zelf gezegd!" Zc waren zoo
opgetogen over Mientje's komst en Nans' ver
bazing *3at ze haast zouden vergeten hun
vader ie begroeten. Och, och, wal was die
Nans blij! Neen, ze kon er niet over uit, zoo'n
verrassing als dal nu toch was. En 't kleine,
bleeke Mientje lachte vriendelijk, zoo'n beetje
verlegen en hield de hand van tante Nans
maar stevig vast, ook gedurende den rit in
den omnibus.
Maar voordat de dag ten einde was, had
Mientje haar verlegenheid al heelemaal af
gelegd. Ze was opgetogen over alles wal zc
zag cn vond 't heerlijk, dat ze in lang nog
niet weg zou gaan van de zee, 'l strand en
de duinen! Truus nam haar onder haar bij
zondere bescherming want, vond zc, omdat
zij 't plannetje toch ook mee bedacht had,
mocht zij nu ook op Mientje passen.
Nu, moeder en Tnius hadden wél ple
zier van liaar bedenkselDe zeelucht en 't
aldoor builen zijn deden Mientje zóóveel
goed, dat zc flink in gewicht aankwam cn
roode wangetjes kreeg, lot groole blijdschap
van allen en vooral van haar tante Nans.
Ze mocht hij de anderen blijven, totdat de
vacantie uit was en toen kwamen zc allen,
bruin verbrand door de zon, in de stad terug.
De vriendschap met Mientje bleef en nog
menig keer, als zc elkaar zagen, haal-den de
kinderen met groot genot allerlei verhalen
op van die heerlijke vacantie aan zeel
Van allea waf.
Postduivendienst.
Men zegt, -dat *er te Leiden op het stadhuis
opgezette postduiven bewaard werden, die in
1571 het bericht in de stad brachten, dat de
dijken waren doorgestoken en dat ontzet mo
gelijk was. Het schijnt in eik geval, dat reeds
in die dagen het belang van de postduif werd
ingezien. Maar het waren toch maar spora
dische gevallen, waarin men van deze boden
gebruik maakte. Later werd de postduif nog
belast met het overbrengen van beursberich
ten en ook vele groole bladen in Europa lie
ten zich, toen de telegraaf nog onlibvak, de
een of andere gewichtige tijding melden per
postduif.
Na dc invoering van de telegraaf werd er
van de postduiven niet meer geregeld ge*
bruik gemaakt. liet hlcef een liefhebberij,
veel meer niet. Alleen België en in een deel
van Frankrijk bloeide dc postduivensport
noc wat meer.
liet jaar 1876 bracht hierin verandering.
In het belegerde Parijs kon niemand uil cf
in dc slnd komen en in deze verlegenheid
om berichten naar buiten tc zenden of zc vaif
uit dc departementen tc ontvangen, kwamen
de Parijsche postduivenliefhebbers hun dien*
s!cn aanbieden of liover die hunner duivm.
Men bracht dc dieren per gewone luchtballon
vliegtuigen bestonden er nog niet! naar
Tours. Dnnr werden de dieren van brieven
cn krenten voorzien. De berichten werden
micro-pholografisch zoo verkleind. d>i! me*,
een enkele duif eenige duizenden woorden
kon meegeven hei papier of liever hel blaad*
je want het was geen papier werd ii(
de spoel van een der vceren gedaan en zoo
aan een der staart voeren bevestigd. Kwam
hel dier te Parijs aan, dan werd hel Maadjo
mot behulp van een sterk vergrooter.de lcii^
op een scherm geprojecteerd en dc Pa<
rij zen a ars lazen de tijdingen uit de departed
men/ten of dc berichten van familieleden eö
vrienden.
Evenwel was het middel heel onvolkomen,
doordat een goed deel van de duiven !e wei
nig geoefend waren om dadelijk over zulk
een afstand den weg naar huis (1. i. naar het
heleigerdc Parijs te vinden Van dc 363 duiven
waaraan in het geheel 95 581 dépêches wer
den toevertrouwd, kwamen er maar 37 gerc«
geld over.
Echter waren toch dc oogen opengegaan
voor hel nut van dil middel van verstand
houding. als alle andere faalden. De meCktc
stoten zijn dan ook na 1870 begonnen een ge-
regelden j)oslduivendicn9l voor het leger in
tc stellen of de poslduivenJiefheJArorij tc steu
nen met het oog op dc lainTsverdediging
en den spionnenddenst.
Het was weer België, waar deze sport zicli
bel storkst ontwikkeldemen telde daar In
1879 niet minder dan 600 000 postduiven en
voor den winnenden vogel hij een wed
vlucht werden soms fabelachtige sommen ge
boden of betaald. Op de lotingsdagen nam
menige plallelnndsche jongen zijn duif mee
naar de stad. om dadelijk na de loling be
richt naar huis te kunnen zenden of hij een
gunstig of een ongunstig nummer had ge
lrokken.
Natuurlijk Jiccft de draad-looze telegrafie
de belangrijkheid van den postduivendienst
weer verminderd; maar aan den anderen
kant heeft dc tegenwoordige oorlog ook weer
doen zien, dat de toestellen voor draadloaze
telegrafie heel gemakkelijk vernield kunnen
worden en in dal opzicht wint de duif het
aan betrouwbaarheid.
Ontzaglijke afstanden kan de goed af ge-,
richtc postduif in betrekkelijk korten lijd met
eenige zekerheid afleggen.
In 1878 werd een wedvlucht gehouden van
Rome naar Keulen (1300 K.M.); dc snelste
duif kwam na 7 dagen behouden ter plaatse
aan. Later had een wedvlucht plaats van
Madrid naar Luik (1600 K.M.) cn in 1886 is
gebleken, dat zelfs dc Atlantische Oceaan
geen onoverkomelijke hinderpaal is; er werd
van Boston naar Londen gevlogen. Weer en
wind hebben natuurlijk groolen invloed op
de snelheid; een goede postduif kan een
sneltrein bijhouden en 1 K.M. per minuut is
geen zeldzaamheid De hoogte, waarop de
duif vliegt, is meestal ongeveer 150 meter.
Men beweert, dat dc dniven voor dc heen-
en lerugvluchl afgericht kannen worden.
Van vier poesjes.
Vier heele kleine poesjes,
Die zaten in een mand
En waren druk. aan 'l praten;
Er was wat aan de hand.
Zo sprake® van een haantje,
Dat o, zoo'n drukte had.
En dal nu tot hun vreugde,
In 't hok gevangen zat.
liet had die kleine poesjes
Hcej dikwijls ook geplaagd,
Ja, 't had lien somtijds allen,
Gewoon maar weggejaagd.
Ze moesten schatorhicliien,
Nu zat die slimme guit.
Toch eind'lijk eens gevangen,
En kon cr niet meer uit.
Corry de J.
Zwaluwen-tactiek.
Er werd aan het Vaderland een cardifi
staaltje van zwaluwen-ovcrlog gemeld:
In do woiiing van den- heer J. C, Vos tq
's Ilea-logenboscli, kwam ccraigcn tijd geledon
een zwaluwenpoar een besoek brengen. Dó
beestjes nomen plaats op hel vensterkozijn
en wilden blijkbaar binnen. Daar ze echtte*
hiertoe geen' kans hadden, wijl vensters én
deuren gesUdtcn waren, begon non ze tegel*
do ruiten te piikkenv Do bewoners hierdoor:
opmerkzaam geworden, openden het ra-art^
waarop do diertjes parmantig cn moik bin-*
nenvlogen en plaats Hamen op do lijst van
aan den wand hang:<rwle schilderijwaar ie
zich weldra zeer op hua gemak schenen te
gevoelen. Do be\voï«e<rs haddteci plezier in' het
eigenaardig bczotek. Een poos laitiór vloge'Dk
de diertjes weg. maar kwamen spoledig vfié0
terug in (te gastvrije woning. De faroUtó"
Vos heeft daarna gezorgd, dat voortaan dé
dde rt jets die toegang lot de woning opeöxstoftifd^
on de zwaluwen hunnerzijds hebben dat zeer(
gewaardeerd, want ze zijn op hot oogenblik*
druk bezig mot een nest te bouwen dn eeta
hookji?' van de huiskamer. De bewoners tMu
er geluk in.
Zich beroepen.
Zekere Marchetas verdedigde zich' tegen
over PhilLppus, koning van Macedonië, die
gedurende de terechtzitting ingeslapen vtÜ9
cn daarna Marchelas veroordeelde. Deze riep
nu uit:
„Dan beroep ik mij!"
„Op wien?" vroeg de vomst.
„Op u", was het antwoord; „op 'den konliig
die wOikker is geworden."
Philippus nam het niet kwalijk en de mav
werd vrijgesproken.