Qooi* de Deagd.
De Familie Wbarion.
Een vcrEaal uit Zuiil-Airika.
Naar het Engelsch \an C. J. BLAKE.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK XI.
Van alle eigenaardige karakters, die er in
de schaars bevolkte streek tusschen Scy-
Jnourslack en de omringende bergen gevon
den werden, was er niet één, die meer .de
aandacht trok dan mijnheer Jan.
Allcrlej verhalen omtrent hem deden de
)*onde. Sommigen zeiden, dat hij een prins
pi minstens een vermomd edelman was; an-
'deren, dat hij een misdadiger was, die in
Icharlie GiMiams afgelegen farm een schuil
plaats had gezocht. En hoewel geen dezer
verhalen geheel juist was, lag er toch een
'grond van waarheid in, waardoor mijnheer
'Jan, als hij zc hoorde, ze niet kon tegenspre
ken.
Jan Vernon was één der jongste zonen van
een rijken, aristocratischen landeigenaar. Hij
had een goluSkige jeugd gehad en was lol
Ben knappen, vroolijken en ontwikkelden
jongeling opgegroeid. Zijn overigens nobel
karakter had één zeer ernstige fout: hij was
buitengewoon driftig. Reeds als kind had hij
peftüge driftbuien, die zijn ouders en onder
wijzers veel verdriet en zorg veroorzaakten.
iWal zij ook aanwendden om hem zcLCbeheer-
schirug te lecren, het was alles tevergeefs Aan
de academie was Leonard Mayne Jans boe
zemvriend, een jonge man, die twee of drie
laar ouder was dan hij zelf en verloofd met
Zijn eenige zuster Eleonoor. Zij waren bijna'
onafscheidelijkhun medestudenten noem
den hen David en Jonathan of Damon en
p\thias en zeiden, dat waar men den één
>ag, de ander ook- was.
Doch op zekeren dag een ellcndigen
dag twistten de vrienden over een kleinig
heid. Zij waren in J^ns kamer en vóór Leo
nard hern tot kalmte kon brengen, slingerde
'Jan een zwaar liniaal, dat hij toevallig in
de hand hield, naar het hoofd van zijn vriend.
Leonard stortte ter narde, het liniaal had
lijn slaap geraakt, en Jan ontstelde hevig,
loen hij bemerkte, dat hij zijn besten vriend
Vermoord had.
Het drama stortte beide families in rouw-
Jan moest de gevolgen van zijn doad dragen
en in dien eersten vreeselijfcen tijd wensclite
hij niets liever dan zelf ook te sterven. Het
gerecht had echter medelijden met hem en
veroordeelde- Hem slechts lot eenige jaren ge
vangenisstraf.
Toen deze ontzettende jaren voorbij waren,
kwam Jan terug in een wereld, die te hard
Voor zijn lieve zuster was geweest. Het lot
van haar verloofde, de schande van haar
lievelingsabroer waren mëer dan Eleonoor
Verdragen konzij kwijnde langzaam weg en
«lierf, terwijl Jan nog in de gevangenis zat.
Het medelijden van zijn vrienden, de zwij
gende droefgeestigheid van zijn ouderlijk
tuis waren erger dan de jaren van gevan
genschap. Het verleden legde zijn hand op de
toekomst van den jongen man en maakte het
hem. onmogelijk in zijn geboorteland te blij
ven, Het eenige, wat hij doen kon, was bui
tenslands te gaan eft zoo trok- de nog jonge
Jan Vernon als een zwerveling naar den
vreemde, door eigen schuld verbannen van
allen, die hem lief waren.
Charlie Gilham was hoewel nog jong
Ihoogleeraar in Oxford geweest, loen Mayne
en Vernon daar college liepen. Onverwacht
had hij echter een groote erfenis gekregen,
waarop hij zijn betrekking er aan gaf en zich
in Zuid-Afrika als farmer vestigde, iets dat
altijd een illusie van-hem was geweest. En
1 was naar hem, dat Jan Vernon heen ging,
Want Gilham kende de heekr geschiedenis,
maar ook zijn oprecht berouw.
Zoo bleef mijnheer Jan zooals hij weldra
genoemd werd op Gilhems farm. Hij was
spoedig de rechterhand van den eigenaar en
verving hem bij zijn afwezigheid, dankbaar
dat hij iets kon doen voor den man, die ge
toond had een vriend in den nood te zijn.
Zijn drift was genezen na Leonard May
ne *s plotselingen dood. Kalm, beleefd en
hulpvaardig als hij was, begrepen zijn wei
nige kennissen niet, dat hij niet trachtte voor
uit te komen. Niets bracht hem in vuur. Het
zoeken naar diamanten of goud mocht ande
ren aantrekken, doch wat waren goud en
diamanten voor Jan Vernon, met de verbor
gen pijn in zijn Hart, die niets ter wereld
lenigen kon?
Hij was tevreden met zijn nederige plaats
cn altijd gereed anderen te helpen. Zoo ver
liepen de jaren cn bereikte hij den middel
baren leeftijd, waarin zoo scheen het ten
minste het doode verleden zijn dooden be
graven had.
De ware reden van zijn ballingschap wist
Gilham alleen, doch anderen waaronder
tante Alice vermoedden een geheim ver
driet en waren heel vriendelijk voor mijn
heer Jan. Zij had ook medelijden met Qharlie
Grlham en het eenzame leven, dat beide man
nen "leidden. Nu en dan reed zij naar Gilhams
farm, waar zij dan kousen stopte, kleeren ver
stelde. in één woord allerlei dingen deed,
die dc zwartjes verzuimden en die toch hoog
Doodig waren.
Gedurende een week na doze bezoeken de
den Gilham cn mijnheer Jan hun uiterste best
even netjes te zijn als tante Alice, doch op
den zevenden dag verviel Gilham gewoonlijk
rweer in zijn oude manieren.
Het was dus geen wonder, dat mijnheer Jan
"graag op Wharton Kop Farm kwam, waar
iedereen even hartelijk voor hem wa6.
Toen Dick binnen kwam, verrieden zijn pijn
lijke voelen en Chris' bleek gezicht onmiddel
lijk, dal er iets niet in den haak was en mijn
heer Jan had al zijn handigheid noodig om
de zaak zoo licht mogelijk voor te stellen.
„Het is te hopen", ging hij voort, „dat
Dicks voet spoedig weer in orde is, want ik
was juist op weg hierheen om te vragen, of
het schikte, dat we de volgende week de
>^roote jacht" hielden.''
Dick sprong verheugd van zijn stoel op en
hoewel zijn voet hem daarbij leelijk pijn
deed, keek hi] toch weer vroolijk.
„Hoera 1" riep hij uit. „Dan is mijn voet al
lang weer beter. Wanneer komen jullie en
hoe lang blijf je? Wat zullen we
„Zachtjes aan!" antwoordde mijnheer Jan,
„Het is de vraag of de volgende week jc moe
der schikt. Ik Wilde je vader ook nog even
spreken, als hij ten minste thuis komt vóór
ik weg moet."
.,Je moet vanavond niet meer weggaan,
Jan" zei tante Alice. De maan komt zoo laat
op blijf maar tot morgenochtend/'
„Ilé ja!" riep Lily udt, „en dan kunt u iets
doen wat Edïfh en ik zoo dolgraag wilden
dal u deedt."
„Dan blijf ik heel graag", zei mijnheer Jan
ernstig, „en als hel iets is, dat ik doen kan,
wil dk het graag probeer en."
„O, dat kunt u zeker", ging Lily voort.
„Iïet is heelemaal niet moeilijk, mijnheer.Jan
't is alleen maar de piano stemmen, zooals u
ook eens voor Flossie Eslcourt gedaan hebt."
Docih toen mijnheer Jan met de meisjes
naa-r de kamer ging, waar de piano stond,
keek hij heel ernstig.
HOOFDSTUK XII.
Nadat tante Alice Dicks voet bekeken had,
zei zij, dat hij. verstuikt was, doch na cendge
dagen rust wel weer beter-zou zijn. Hoewel
stilzitten nu juist niet iets voor Dick was, deed
hij dit toch uFl angst de „groote jachtniet
te kunnen bijwonen
Anton zat als gewoonlijk te lezen en Chris,
die door het ongeval van zijn dagelijksclien
metgezel beroofd, was, vond het maar het
beste eenige uren. binnenshuis door te bren
gen. Het gebeurde niet dikwijls, dat hij zich
door vier muren gevangen liet houden, want
hij hield veel te veel van de buitenlucht en
alles, wat er buitenshuis te zien wasl
Hij zal nu met tante Alice en Dick te pra
len.
„Hij is de wonderlijkste man, dien ik ooit
gezien heb'', zei Chris, op mijnheer Jan doe
lend. „Hoe komt het toch, tante Alice, dat
hij steigerende paarden kan rijden, piano's
stemmen en nog zooveel dingen, die een an
der niet kan doen?"
Zijn tante gHmlachle. „Iedereen kan hier
met paarden omgaan, Chris", antwoordde zij.
„Mijnheer Jan is wel bijzonder handig, maar
oom Eduard zou hetzelfde gedaan hebben als
hij er bij geweest was, en Dick heeft ook ver
stand van paarden, al schijnt (hij vandaag
zijn hoofd kwijt te zijn."
„Ik had echt pech", bromde Dick. „Wat
zal vader wel zeggen van het karretje?"
„Hij zal blij zijn, dat je het niet meer ge
bruiken kunt, Dick, en dat jij en Chris- er
goéd zijn afgekomen. Je zult nu voortaan mei
den groolen wa.gen moeten rijden."
„Wat mijnheer Jan betreft", ging tante
Alice voort tegen Chris, „ik kan je zeggen,
waar hij piano's heeft leeren stemmen. Hij
had in Oxford een zeer muziikalen vriend,
die altijd zijn eigen piano stemde."
„Kan hij ook goed sdhieten?"
„Of hij", antwoordde Dick. „Al is hij niet
zoo'n groot jager als vaders vriend Gilham.
Ons jagen is maar Mnderspel bij dat van de
zen vergeleken. Soms gaat hij weken en
maanden aan één stuk op de leeuwen- en
olifant en jacht."
„Gaat mijnheer Jan- dan ook mee?" vroeg
Chris belangstellend.
„Niiet dikwijls; hij blijft dan gewoonlijk op
de farm en vergenoegt rich met hel schieten
van springbokken en een soort patrijzen, dat
hier voorkomt."
Terwijl zij zoo zaten te praten, kwam Edu
ard Wharton met zijn broer en schoonzuster
thuis en vernam hij hetgeen er voorgevallen
was.
Toen hij 'hoorde dat Dick zich slechts licht
bezeerd had en Chris en het paard met den
schrik waren vrij gekomen, nam hij het ver
lies van zijn karretje niet ernstig op. Dick
moest echter tante Suze heioven, dat hij nooit
meer zoo roekeloos zou zijn.
Daar klonk hun uit de oude schoolkamer
muziek tegemoet. Edith speelde piano en Lily
en mijnheer Jan zongen er bij.
Tante Alice stelde voor er heen te gaan.
„Het is zoo lang geleden, sinds we hier mu
ziek hoorden", zei zij, „en Jan zal blij zijn dal
hij nu eens zingen kan met accompagnement."
Het geïmproviseerde concert duurde eeni-
gen tijd. Mijnheer Jan had een mooien bari
ton en loen hij bemerkte hoe goed Edith hem
accompagneerde, sloot hij dadelijk vriend
schap met het kleine Eugelsche meisje.
„Zij speelt even goed als Flossie, is niet
mijnheer Jan?" vroeg Lily telkens weer, doch
een opmerkzaam toeschouwer zou het niet
ontgaan zijn, dat mijnheer Jan vermeed den
naam der gestorven gouvernante te noemen
Chris luisterde graag, maar hij hield niet
van muziek, zooals Edith en Anton dit de
den. Bovendien was hij nu geheel vervuld
van dé op handen zijnde jachtpartij en ver
langde hij er naar met Paul Harvey er over
te spreken.
Na een tijdje werd het hem echter te mach
tig en ging hij naar hem toe. Het was een
donkere, stille avond, maar vóór Chris bij
Paul Harvey's buisje kwam, zag hij het
schijnsel der lamp reeds tusschen de gordij
nen door.
Toen hij dichter bij kwam, zag hij, dat
Paul bezig was zijn buks schoon te maken
Hij zou natuurlijk al van „de jacht" gehoord
hebben en er even hard naar verlangen als
iedereen op Wharton Kop Farm. Chris klopte
aan en opende zelf de deur, zooals de jon
gens altijd deden; er gleed een glans van ge
noegen over Pauls gezicht, toen hij glim
lachend van zijn werk opkeek.
Hij was werkelijk blij dat hij Chris zag.
„Kom Linnen, kom binnen", zei hij harte
lijk. „Ik heb je in drie beelc dagen niet ge
zien. Wat heb je al d'ien tijd uitgevoerd?"
Chris ging op het veldstoeltje bij den
schoorsteen zitten en vertelde, wat er dien
dag gehi-urd was Ook vroeg hij, of Paul zich
niet verbazend op „de jacht" verheugde.
Paul antwoordde glimlachend„Struisvo
gels en broedmachines zorgen niet voor zich
zelf. Chris. Toen ik den laatsten keer op de
jacht ging, liep alles in het honderd en nam
ik me ernstig voor. mijn werk nooit weer in
den. steek te laten."
„Maar waarom maak je dan je buks schoon,
als ie haar toch niet gebruikt, Paul?" vroeg
Chris
„Er is iemand, die in korten tijd goed heeft
leeren schieten", antwoordde PauL 2,Ik zal
hem mijn buks leenen,"
„Is het iemand hier uil de buurt?'' vroeg
Chris.
„Ja, hij woont hier heel dicht bij op
Wharton Kop Farm."
„Maar je bedoelt mij toch niet', Paul?"
Chris begreep, dat het een offer was, want
hij wist, welk een schat de buks in de oogen
van Paul Harvey was.
„Ja zeker, Dhris, want ik weet, dat je er
voorzichtig mee zult zijn. Zij is heel gemak
kelijk tc hanteeren, maar dat weet je reeds
bij ondervinding/'
Chris was in dc wolken en kon geen woor
den vinden om Paul te bedanken.
„Is de jacht werkelijk zoo'n genot, Paul?"
vroeg hij.
„Ndot bijonder; het brengt je zoo uit je
gewone doen. Bovendien ging "Paul aar
zelend voort, „het heclc huis is dan vol en
ik moet ook één of twee menschen herber
gen en daar ik hier vrij wel een kluizenaar
ben .geworden, ben ik daar niet bijzonder op
gesteld."
„Maar Paul, als Anton en ik nu eens bij
je kwamen en onze kamer aan de gasten af
stonden zou je dat niet prettig vinden?"
„Veel prettiger", antwoordde Paul, die dc
jongens gaarne mocht lijden.
Zoo werd het afgesproken en daar tante
Alice haar goedkeuring aan het plan hechtte,
zouden Chris en An'on dus Paul Harvey's
gasten zijn.
(Wordt vervolgd).
Mot-meltje.
Het was mooi weer en moeder hond was
met haar kleintjes wal gaan wandelen. Ze
waren nog heel jong. Pas vier weken. Dus
moesten zc dlohl bij moeder blijven. Ze lie
pen in het tuintje en staken nu en dan de
neusjes in het gras. Dan moesten ze niezen,
omdat ze kleine druppeltjes dauw opsnoven.
Het was heel prettig, zoo uit te gaan en ze
waren dan ook heel tevreden. Dc kleine
staartjes gingen heen en weer en soms liep
er één zoo hard, dat hij omviel. Dan moes
ten de anderen hard lachen.
Op eens merkten ze, dat er één weg was.
Gauw allen aan het zoeken naar broertje.
Moeder hond wist niet, dat het luirideurtje
openstond cn dat de kleine deugniet daar uit
was gegaan en nu op straal liep. Anders zou
ze hem wel zijn nagegaan. Broertje was wel
niet mooi, maar moeder hield toch even veel
van, hem, als van de drie zusjes, die hun
broertje altijd „mormellje" noemden, omdat
hij zoo leelijk was.
Zijn haren waren geel en hier en daar
was een zwart vlekje. Ook was zijn haar heel
hard en dun, zoodat overal kale plekjes huid
te zien waren.
Maar toch Hielden ze allen veel van mor-
mellie en ze werden heel treurig, toen ze
eindelijk weer naar huis moesten, zonder
broertje te hebben gevonden. Moeder zocht
den heelen avond en ook 's nachts, maar ze
kon haar stout kind niet vinden. Toen ging zc
ook maar naar huis.
Arm mormelitje was verdwaald. Eerst vond
hij het wel aardig. Zoo flink leek het, alleen
in de straat te loopen. Net of hij een groote
hond was.
Maar ondeugende jongens lachten hem uil
en begonnen ham te .plagen. Ze gooiden hem
mei steentjes. Eén kwam er tegen zijn kleiD
kopje. De tranen sprongen hem de oogen uit.
En die keken toch al zoo "bedroefd, omdat
moedertje en de zusjes van hem weg waxen
Mormeltje zocht wel naar hen, maar de jon
gens jaagden hem hoe langer hoe verder
weg en sloegen hem met een tak, n-
der een boom vonden. Telkens was 't arme
dier gaan zitten, maar de jongens lieten
hem geen rust cn de kleine pootjes deden
hem zoo zeer. Eén was er zelfs gaan bloeden
Arm, arm mormeltje.
Eindelijk waren de jongens weggegaan. Ze
hadden er nog over gedacht hem mee te ne
men. maar loen ze hem opgepakt hadden,
smeten zc hem weer ruw neer op straat,
wamt zc vonden 't beestje te leriïrk
Toen ze weg waren, stond het kleine dier
op en probeerde verder te loopen. Maar hij
kon met, zoo zeer deed hem zijn heel kkin
lijfje. Toen kroop hij weg, bang en verdrie
tig in een hoekje bij een deur. liet was don
ker geworden en 't begon te regenen. Hij
rilde van kou. Stil bleef hij zitten en deed
de oogjes toe.
Bijna was hij in slaap gevallen, toen hij
in eens een hand voelde, die hem opnam.
Eerst schrikte hij en dacht, dat hel weer de
jongens waren, die hem 's middags zoo ge
plaagd hadden, maar hij voelde zich lekker
warm tegen den arm, die hem vasthield
Mormelde koesterde zich en deed de oogjes
weer toe. Maar op eens werd het heel, heel
lichL
Hij werd op den grond gezet. „Zie zoo, je
mag vannacht hier blijven', zei de baas en
hij zette hem in de keuken. „Het is te koud
on straal."
Heel verbaasd keek ons klein beest om
zich heen
Een groote hond kwam naar hem toe, be
snuffelde hem en keerde hem den rug toe,
terwijl hij zacht bromde.
Een heel deftige witte poes zat hem ver
baasd aan te kijken en trok het rose neusje
op, toen ze zei: „Foei, wat een leelijk dier
Ik bemoei me niet met hem. Wal moet die
hier doen?"
En toen mormeltje heel eventjes aan 't
schoteltje melk wou likken, omdat hij zoo'n
ergen dorst had, kwam de deftige poes naar
hem toe en gaf hem een tik met rijn poot.
Geluikkig dat ze den nagel inhield.
„Wie ben je7" vroeg ze
„Ik ben mormeltje en ik ben verdwaald.'
„Zoo, zoo! En weet je, wie ik bon? Ik ben
mevrouw Wit'je, de mooiste poes, die er leeft.
Je mag wel heel beleefd tegen me zijn, leelijk
dier, in plaats van zoo brutaal van mijn melk
te willen snoepen."
„Kijk, daar is zus Nel", zei ze loen, en ze
wees naar den grooten hond.
„Dat is zus Nel. Die is nog niet lang bij
ons. En, die daar uit haar hok komt, is Cora.
Kijk. die zwarte met dien mooien witten punt-
kraag. Eerst waren Cora en ik maar samen.
We hebben een deftige opvoeding gehad en
we vinden het heel akelig, dat zoo n leelijk
1 dier bij ons moet zijn. We willen ook niets
van je weten en pas maar op, dat je niet te
dicht bij ons komt,, want dan.
Trotseh keerde ze zich om en arm mor
meltje was heel bedroefd, dat niemand wat
van hem welen wou.
Maar Cora was een medelijdend dier. Die
ging naar hem'toe.
„Ben je zoo koud? Én heb je zoo'n hon
ger?" vroeg ze. „Kom dan maar. Van mijn
bakje» mag je wat eten en als je wil, mag je
ook in mijn Eek slapen."
„Wal?" riep Witje, die druk met Nel zat
te smoezen. „Wat, jij wil dat beest van je
eten geven en Eem in je hok laten slapen?"
Nu je kunt wel zien, dat je van heel andere
afkomst bent dan wij. Dat mormel in je hokl
Foei, wij zijn vies van hem en als hij in
jouw hok slaapt, dan willen we met jou ook
niets te doen hebben."
Nu werd Cora kwaad cn terwijl zij het
kleine beest uit haar bakje liet eten. ging
zij er stil naar zitten kijken. Zij zei niets te
rug.
Witje en Nel zaten verachtelijk te lachen
en trokken afkeurende gezichten.
„Wat denk je wel?" vroeg nu Cora, „dat
jullie zooveel deftiger bent dan ik? Heb jij
maar zooveel praats niet, hoor Nelletjel Je
ha-dt eens moeten zien, hoe je cr uitzag, toen
de baas je meebracht. Vuil en vies. Als de
baas niet zoo goed voor je gezorgd had, zou
je nu niet zoo mooi zijn."
Nel vloog op. De zwarte haren, die op
haar ooren waren, gangen rechtop staan van
kwaadheid.
„Wat zeg je?" En zc gang vlak voor Cora
staan
Maar Cora was niet bang. Zij liet haai* tan
den zien en begon te brommen.
Toen Nel niet gauw genoeg achteruit ging,
hapte Co-ra naar haai* neus en toen Nel
schrikte en achteruit sprong, lachte Cora haar
uit.
„Lafaard", zei ze. „Groot Len je cn bang."
Dat liet Nel zich naet zeggen. Woedend
sprong ze toen op Cora af en Witje vloog
van angst zoo hoog, als ze maar kon. Boyen
op de glazenkast bleef ze zitten en keek 't
gevecht aan.
Ze kreeg in eens praats, nu ze cr aan dacht
dat niemand haar kon krijgen en ze riep heel
hard: „Cora is een aüemansvriendin. Met
lederen hond bemoeit zij zich."
Cora had geen tijd om er op te letten, want
zij was net op Nel's nek gesprongen en beet
haar duchtig in haar vel. Nel schreeuwde luid
om hulp. Witje lachte haar uit en onder-
lusschen zat 't mormeltje in het hok van
Co na en keek angstig in hel rond.
Het was nu een vreeselijik leven in huis. De
honden, die op straat voorbij gingen, bleven
staan en blaften luid, tot er een politieagent
kwam en ze wegjoeg.
Witje was naar beneden gesprongen en
rende met hoogen rug en opgestoken staart
door de keuken.
Cora trapte in Nel's drinkensbak. Plet wa
ter sprong Haar om de ooren en de hak was
stuk. Nel trapte op Witjes staart, die gaf een
vreeselijken #1 en krabde haast Nel's oog
uit.
Toen vloog ze weer gauw naar boven en
Cora, die nog lang niet tevreden was, sprong
opnieuw naar Nel.
Nu kreet» Nel in eens moed en ze beet Cora
zóó in haar poot, dat 't bloed op den grond
liep. Cora jankte geweldig en juist wou zij
wraak nemen, toen in eens de deur wijd
open ging en de baas binnenkwam.
Hij keek heel boos en pakte een groote
zweep, die aan den muur hing.
„Wat is dat bier voor een leven? riep hij.
„Is 't gauw uit met dat gevecht? Is dnt alles
om dat kleine dier? Jullie moest jc scha
men. Kom eens hier, Witje, en vertel me
eens wat er gebeurd is."
Witje kwatm en eerlijk zei ze hoe het ge
gaan was en ook, dat zij zelf begonnen was
„Zoo. zoo", zei de baas. ..Dus jullie denkt,
dat Je zulke deftige dieren bent? Zet dat
maar gauw uft je hoofd. Dc ceii is zoo goed
als de ander. Nel heb ik meegebracklyriek,
ellendig en leelijk. Cora redde ik uit een
sloot op een donkeren avond. De jongens
hadden haar in een zak gedaan om haar te
verdrinken. De kikkers vertelden het mij. En
Witje, die nu zoo trotseh is?. O, oje hadt
haar eens moeten zien toen ze hier kwam.
Wat zag ze ar udtI Vies was ik va»1 haar. Zie
zoo, nu weet jullie alles. En nu gauw naar
bed. Heel gauw. Cora in haar hok met iet
kleine beost. Nel op den grond, hier op je
kleedje. En Wit in je mandje. Pas op. dat ik
nu niets meer hoor."
Cora lfet nog even haar bloedenden poot
zien.
„Ja", zei de baas. „Eigen schuld. Lik hem
maar goed, dan zal het wel beter worden."
Beschaamd deden nu allen wat de baas zei
en gingen slapen tot den morgen. Ze waren
heel. heel moe.
Mormeltje beefde en kroop dicht tegen
Cora aan.
Maar hij was toch dankbaar, dat de baas
hem had meegenomen en hij werd een
vriendelijk, trouw dier, waar ieder veel van
hield.
Eens kwam er een vrouw, die graag een
hondje wou Eebben, omdat ze altijd zoo al
leen was. De baas gaf mormeltje aan haar
Nu was hij naet meer zoo leelijk, want Cc ra
had hem geleerd zich mooi schoon te ho*
den. Zijn leelijke, gele haren waren nu vee*
zachter geworden en glansden.
Toen de vrouw hem medenam, waren aller
heel verdrietig. Ze keken hem treurig na en
schreiden groote tranen.
Wie had dat gedacht?
J. G. HAVERKAMP.
woordigen oorlog vele vierkante, mjjltn boscj
in Russisch Polen, in de Vogezen en in d#
Argonnen als offer gevallen. NutUBrvrlende"3
hebben daar liet verlies van h$cl ^-at schoof
van talrijke historische merkwaardigheden
betreuren. Zoo is bijv. de reuzeneik van AoS»
werpen geveld, waaronder in den ÖO-jap^Ff^
oorlog bij het beleg van Antwerpen
*an den hertog van Parma gestaag (Weeft,
liet uitroeien van bosschen heeft worts
gevolge, dat het beschermde vrf|4 rich nati
alle richtingen verstrooit, de roofdieren ziel
niet langer veilig voelen cn verhuizen, en a¥
lerlei schadelijke knaagdieren gicli onrustbaf
rend vermenigvuldigen. In de Kurpalhen vof
den Roodc ICruis-soldaten bij 't zoeken nat
gewonden in de struiken een jammerlijk hi
lenden beer, die door een shrapnellschot
lamd was. Uit de Ardennen opgejaagde wiM^
zwijnen zijn tot in de streken tusschen
kerken en Calais gevlucht.
Ook de trek der trekvogels uil hel
heeft in den hefst van T9Ï4 den invlofj
van den oorlog ondergaan. De streek del»
Mazurlsche meren, waar herhaaldelijk reus
achtige gevechten hebben gewoed, is een vap
de plaatsen, waarheen zich dc trekvogels uit
het Noorden begeven. Ditmaal heelt het oor
logsgeweld ze verdreven. Vooral één van de
drie groote wegen, die de trekvogels sedert
menschenheugenis op hun weg naar 't Zui».
den volgen, is door den oorlog van thans ge/
teisterd: 't is de weg, die van Oost-Pruisen
langs den Weichsel naar de Karpathen, van
hier langs den Theiss naar de Donau-vlaktê,
en langs de westkust van de Zwarte Zee en de
kust van Klein-Azië naar Afrika voert. Men'
heeft allerlei soorten van watervogels, die
van hun gewonen weg afgedwaald waren, in
streken aangetroffen, waar ze anders niet tö
vinden rijn. In vele streken in 't Zuiden zijff
de roeken en kraaien, die er anders den win»
ter doorbrengen, dit jaar niet verschenen. Zij
hebben zich naar de slagvelden begeven, waap
zij voedsel in overvloed vinden.
De talrijke ontploffingen van mijnen in de
Noordzee en de Oostzee, een gevolg van den
oorlog van Engeland tegen Duitschland, kun»
nen niet zonder uilwertking blijven op het
trekken der haringen; de noordelijke zeeha»
ringen toch schieten in den winter en in het
voorjaar kuit in de nabijheid der kust, ter»
wijl de zeeharing van de Noordzeebanken in
den zomer en in den herfst de zandige en
steenachtige banken opzoekt, om kult te
schieten.
Na de belegering van Parijs In den winter
van 1870 op 71 kon men constateeren, dat
de flora in de omgeving van de stad een groote
verandering had ondergaan. Men trof er plan»
ten aan, waarvan het zaad met de bagage»
wagens der Duitschers in 't land was geko»
men. Welk een rijke flora mag men dus na
't einde van den tegenwoordigen oorlog in
Frankrijk verwachten, nu daar een bonte rij
van volkeren hare tenten heeft opgeslagen!
Zou 't waar zijn
Wira vond zich zelf een knapperd,
Hij durfde ieder aan,
Hij kon bij 't voetbalspelen
De jongens best verslaan.
Op school, beweent hij verder,
Zou hij als 't eerlijk was
Beslist de beste wezen,
De eerste van zijn klas.
Zijn moeder boord' hem snoeveD
En zei heel ernstig„vent,
Wat jammer, dat je akijd
Od school de laatste bent.
Dat bluffen op je kennis,
Wat heb ik daar mi aan?
Laat er eerst beter cijfers
Op je .gedraglijst slaan.
Laat ons nu samen ruilen,
I k bluf. omdat j ij leert
Niet werken en veel praten.
Me dunkt, dat is verkeerd."
TRUUS
'UNS.
De Oorlog en Dieren en Planten.
Steeds hadden groote oorlogen 'n geweldige
behoefte aan timmerhout voor 't maken vati
bruggen, barakken, versperringen en andere
versterkingen. Die behoefte is nog grooter ge
worden, nu de veldslagen in de moderne oor
logen vele weken lang duren en zich hunne
loopgraven, onderaardsche verblijfplaatsen en
schuilplaatsen mijlen ver uitstrekken. Daarbij
komt het groote verbruik van brandhout ge
durende de wintcrcampagne. Hiervan onder
vinden natuurlijk onze bosschen de schadelij
ke gevolgen. Vooral is dit het geval, waar het
op aan komt, aan de artillerie een vrij schiet-
terrcin te verschaffen. Zoo zijn in den tegen-*
RobinaoiTs vlag.
Broertje is Robinson Crusoe!
'I eiland is wel wat heel klHu,
maar wie op zóó iels wil lc t«i
kan er met Robinson zijn.
Robinson voelt zich gewicht!'-
ferm, met zijn vlag in de han^
houdt hij hij wind en bij golven
dapper op 't eilandje stand.
Robinson vreest niet voor „wilden11!
gaat er geen -duimbreed op zij
wie hem rijn grond wil betwisten
hoort gauw: „blijf af *t is vnn mijl1'
Robinson praat zoo parmanfc
is er zoo trotseh op zijn laüd
tóch zal hij 't weldra bemex^. I
't is maar een hoopje los za»
Zachtjes aan nemen de golvw
telkens wat korreltjes mee
Robinson vlucht niet voor
maar eindlijk wél voor de zetft
Dóór heb jw Robinson Crusoe,
nag met zijn vlag in de hand sa
moest hij zijn eiland verliezen,
die brengt hij yeilig aan land!
HERMAK^